Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2016 t/m 15-06-2019

Besluit van 3 december 2004, houdende nadere regels over de bedrijfsvergunning en het veiligheidsattest voor spoorwegondernemingen die gebruikmaken van hoofdspoorwegen (Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 september 2003, nr. HDJZ/S&W/2003-1879, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143), artikel 32 van richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PbEG L 75) en de artikelen 28, tweede lid, 31, 35 en 55, tweede lid, van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 december 2003, nr. W09.03.0391/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2004, nr. HDJZ/S&W/2004-2883, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. richtlijn 2004/49/EG: richtlijn nr. 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEG L 164);

  • b. veiligheidszorgsysteem: veiligheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

  • c. wet: Spoorwegwet.

Hoofdstuk 2. Bedrijfsvergunning

§ 1. Algemeen

Artikel 2

De bedrijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, wordt op naam van de spoorwegonderneming gesteld, met vermelding van de namen van de deelnemende natuurlijke personen dan wel rechtspersonen.

§ 2. Goede naam

Artikel 3

Een spoorwegonderneming bezit een goede naam als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, indien:

Artikel 4

  • 1 Op een bestuurder van een spoorwegonderneming is artikel 3 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien natuurlijke personen dan wel rechtspersonen gezamenlijk als spoorwegonderneming optreden, voldoet ieder van de natuurlijke personen en ieder van de bestuurders van de rechtspersonen aan het vereiste van goede naam.

  • 3 Indien de permanente en daadwerkelijke leiding door een ander dan de natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 2, dan wel door een ander dan de in het eerste lid genoemde bestuurder wordt verricht, is artikel 3 op die ander van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Financiële draagkracht

Artikel 5

Voor financiële draagkracht als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet is vereist dat:

  • a. de financiële positie van de spoorwegonderneming toereikend is om ten minste gedurende een jaar te voldoen aan haar bestaande en toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit de huidige dan wel de voorgenomen bedrijfsvoering, en

  • b. de spoorwegonderneming geen aanzienlijke achterstallige bedragen is verschuldigd ter zake van opgelegde aanslagen aan belastingen of sociale premies in verband met de activiteit van de onderneming.

§ 4. Beroepsbekwaamheid

Artikel 6

Aan het vereiste van beroepsbekwaamheid, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet is voldaan als de spoorwegonderneming beschikt of zal beschikken over een bestuurlijke organisatie die de nodige kennis en ervaring bezit om de operationele controle en het toezicht op de in de vergunning omschreven activiteiten op veilige en betrouwbare wijze te kunnen uitoefenen.

§ 5. Verzekeringsplicht

Artikel 7

  • 1 Een spoorwegonderneming voldoet aan de uit artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht indien zij de uit de wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s heeft gedekt door middel van een verzekering die Nederland als dekkingsgebied heeft en een dekkingsbedrag heeft van ten minste € 10.000.000 per gebeurtenis.

  • 2 Aan de bedrijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat indien de spoorwegonderneming ook spoorvervoer buiten Nederland wil verrichten, zij zich voor de betreffende landen aanvullend moet verzekeren.

§ 6. Beperkte bedrijfsvergunning

Artikel 8

  • 1 De soorten van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam en financiële draagkracht buiten toepassing kan laten, zijn:

    • a. rangeerwerkzaamheden,

    • b. het verrichten van eigen vervoer,

    • c. deelnemen aan het spoorverkeer zonder vervoer te verrichten.

  • 2 De soorten van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid buiten toepassing kan laten, zijn:

    • a. het ten behoeve van overgave- of stationsfaciliteiten berijden van de hoofdspoorweg, uitsluitend binnen de begrenzing van een spoorwegemplacement, als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Besluit spoorverkeer, of

    • b. deelnemen aan het spoorverkeer met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren op een deel van de hoofdspoorweg dat, ten behoeve van deze werkzaamheden, buiten dienst is gesteld.

  • 3 Een spoorwegonderneming die louter activiteiten uitoefent als bedoeld in het tweede lid voldoet aan de uit artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht indien zij de uit de wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s heeft gedekt door middel van een verzekering die Nederland als dekkingsgebied heeft en een dekkingsbedrag heeft van minimaal € 2.500.000 per gebeurtenis.

  • 5 Het soort van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid alsmede de uit artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht buiten toepassing kan laten is: alle taken, voortvloeiende uit de zorg voor beheer, bedoeld in artikel 16 van de wet, zoals uitgevoerd door een beheerder.

§ 7. Aanvraag

Artikel 9

Een aanvraag tot verlening van een bedrijfsvergunning bevat met het oog op het vereiste van goede naam:

  • a. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, welke verklaring niet ouder is dan twee maanden,

  • b. een verklaring, afgegeven door de Kamer van Koophandel en niet ouder dan twee maanden, dat jegens de spoorwegonderneming of haar bestuurders in de aaneengesloten periode van vijf jaar voor de vergunningaanvraag geen onherroepelijk faillissement is uitgesproken.

Artikel 10

Een aanvraag tot verlening van een bedrijfsvergunning bevat met het oog op het vereiste van financiële draagkracht de laatste jaarrekening of jaarbalans van de aanvrager alsmede de informatie, bedoeld in bijlage III van richtlijn 2012/34/EU.

Artikel 11

Voor de verlening van een bedrijfsvergunning maakt Onze Minister gebruik van een vastgestelde modelvergunning als bedoeld in bijlagen I en II van uitvoeringsverordening (EU) 2015/171 van de Europese Commissie van 4 februari 2015 betreffende bepaalde aspecten van de procedure voor de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEU 2015, L 29) en met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in artikel 3 van die uitvoeringsverordening.

§ 8. Melding van wijzigingen

Artikel 12

  • 1 Een spoorwegonderneming aan wie een bedrijfsvergunning is verleend, meldt Onze Minister zo spoedig mogelijk schriftelijk elke wijziging met betrekking tot goede naam, beroepsbekwaamheid en de verzekeringsplicht, ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij gevolgen heeft voor de verleende bedrijfsvergunning of de aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.

  • 2 In elk geval meldt een spoorwegonderneming:

    • a. een wijziging van de naam van de onderneming of van een van de namen van de natuurlijke personen of rechtspersonen die gezamenlijk als spoorwegonderneming optreden;

    • b. een voorgenomen ingrijpende wijziging of uitbreiding van de activiteiten van de spoorwegonderneming.

§ 9. Periodieke toetsing van de vereisten van goede naam, beroepsbekwaamheid en van de verzekeringsplicht

Artikel 13

Onverminderd artikel 12, legt de spoorwegonderneming elke vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop de bedrijfsvergunning in werking is getreden, aan Onze Minister over:

  • a. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,

  • b. een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel,

  • c. een bewijs van dekking van de uit wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s, en

  • d. een verklaring dat zij voldoet aan het vereiste van beroepsbekwaamheid, bedoeld in artikel 6.

§ 10. Overig

Artikel 14

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van een bedrijfsvergunning.

Hoofdstuk 3. Het veiligheidscertificaat

Artikel 16

  • 1 Een aanvraag voor een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet bevat ten minste de bij ministeriële regeling bepaalde gegevens en bescheiden.

  • 3 Een B-certificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de wet is slechts geldig indien de spoorwegonderneming beschikt over een geldig A-certificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

  • 4 De houder van een veiligheidscertificaat maakt binnen een jaar na de afgifte daarvan gebruik van hoofdspoorwegen.

  • 5 De houder van een veiligheidscertificaat ten aanzien waarvan Onze Minister een A-certificaat als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de wet, heeft verleend, maakt aan Onze Minister zo spoedig mogelijk melding van wijzigingen in dat certificaat ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij gevolgen hebben voor het afgegeven veiligheidscertificaat of voor de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.

Artikel 16a

  • 1 De houder van een veiligheidscertificaat past een adequaat veiligheidsbeheersysteem toe, met behulp waarvan wordt gewaarborgd dat de spoorwegonderneming:

    • a. bij de normale bedrijfsvoering en bij voorzienbare afwijkingen daarvan geen schade berokkent en niemand onnodig hindert of in gevaar brengt en zorgt dat het spoorverkeer zo veel mogelijk zonder verstoringen kan worden afgewikkeld;

    • b. rekening houdt met de specifieke vereisten wanneer de normale bedrijfsvoering raakt aan die van andere gebruikers van de spoorweg of van de beheerder;

    • c. de aan de bedrijfsvoering verbonden risico's onderkent en passende maatregelen neemt om deze afdoende te beheersen en daarbij rekening houdt met de stand der techniek en de binnen de bedrijfstak aanwezige kennis en richtsnoeren voor een veilige bedrijfsvoering;

    • d. procedures vaststelt en hanteert voor het nemen van corrigerende maatregelen bij afwijkingen en incidenten, alsmede voor het voortdurend verbeteren van het veiligheidsniveau met het oog op zich wijzigende omstandigheden en op grond van opgedane ervaringen;

    • e. ervoor zorg draagt dat werknemers met een veiligheidsfunctie met het oog op het behouden van hun geschiktheid, kennis en bekwaamheid voor de desbetreffende functie de noodzakelijke oefening hebben en de noodzakelijke nadere of aanvullende scholing, opleiding en studie volgen.

  • 2 Het veiligheidsbeheersysteem is passend voor de aard en de omvang van de spoorwegonderneming.

  • 3 Een adequaat veiligheidsbeheersysteem als bedoeld in het eerste lid bevat ten minste de bij regeling van Onze Minister met inachtneming van bijlage III, van richtlijn 2004/49/EG vastgestelde bedrijfsprocessen.

Artikel 16b

Vrijgesteld van de verplichting te beschikken over een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel b, van de wet is een spoorwegonderneming die:

  • a. gebruik maakt van een bijzondere spoorweg die aansluit op een hoofdspoorweg en, gezien vanuit die bijzondere spoorweg, enkel gebruik maakt van het gedeelte van die hoofdspoorweg tot aan het eerste aan die hoofdspoorweg gelegen station als bedoeld in artikel 26, derde lid, van de wet;

  • b. van de spoorwegen bedoeld in onderdeel a, enkel gebruik maakt met historische spoorvoertuigen;

  • c. een veiligheidsbeheersysteem toepast dat voldoet aan artikel 16a, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid, en aan bij ministeriële regeling te stellen regels; en

  • d. aan Onze Minister heeft gemeld dat wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in de onderdelen a, b en c.

Artikel 16c

Vrijgesteld van de verplichting te beschikken over een veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel b, van de wet is een spoorwegonderneming die:

  • a. enkel gebruik maakt van een hoofdspoorweg als bedoeld in bijlage 2 behorende bij het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen, voor zover die niet door lichtseinen is beveiligd, en enkel van het gedeelte van die hoofdspoorweg tot aan het eerste S-bord, gezien vanuit het terrein van het bedrijf dat is aangesloten op die hoofdspoorweg;

  • b. op de hoofdspoorwegen, bedoeld in onderdeel a, uitsluitend:

    • 1°. treinen splitst, opnieuw samenvoegt, aan- en afkoppelt, begeleidt, samenstelt, in een bepaalde volgorde manoeuvreert of een remproef uitvoert in het kader van het gereed maken voor vervoer of volgend op het vervoer door een spoorwegonderneming die beschikt over een geldig veiligheidscertificaat,

    • 2°. treinen opstelt voor het laden en lossen of in afwachting daarvan;

  • c. een veiligheidsbeheersysteem toepast dat voldoet aan artikel 16a, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid, en aan bij ministeriële regeling te stellen regels; en

  • d. aan Onze Minister heeft gemeld dat wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in de onderdelen a, b en c.

Artikel 16d

  • 1 Als hoofdspoorwegen als bedoeld in artikel 32, derde lid, van de wet worden aangewezen:

    • a. Maastricht (Visé)- Belgische grens;

    • b. Roosendaal – Belgische grens;

    • c. Terneuzen – Belgische grens;

    • d. Bad Nieuweschans- Duitse grens;

    • e. Enschede – Duitse grens; en

    • f. Venlo – Duitse grens.

  • 2 Een gelijkstelling als bedoeld in artikel 32, derde lid, van de wet, geldt voor een spoorwegonderneming:

    • a. die enkel gebruik maakt van hoofdspoorwegen als aangewezen in het eerste lid;

    • b. waarvan het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in artikel 32 van de wet, het gebruik van een hoofdspoorweg als bedoeld in het eerste lid beschrijft; en

    • c. die aan Onze Minister heeft gemeld dat wordt voldaan aan eisen, bedoeld in de onderdelen a en b.

Artikel 17

Onze Minister kan een proefcertificaat als bedoeld in artikel 34 van de wet verlenen, indien de spoorwegonderneming aannemelijk maakt dat zij gedurende de geldigheidsduur van het proefcertificaat op verantwoorde wijze gebruik kan maken van de hoofdspoorweg.

Artikel 17a

Onze Minister gebruikt zijn bevoegdheid tot intrekking van het veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 33, derde lid, van de wet, indien de houder van dat certificaat niet meer voldoet aan artikel 16, tweede lid en derde lid, en artikel 16a.

Artikel 18

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van:

  • a. de wijziging of schorsing van het veiligheidscertificaat, en

  • b. de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van het proefcertificaat.

Artikel 19

  • 1 De houder van een veiligheidscertificaat ten aanzien waarvan artikel 16, derde lid, geen toepassing heeft gevonden, stelt over ieder kalenderjaar een jaarverslag op met betrekking tot de spoorwegveiligheid en zendt dat in het daaropvolgende jaar telkens voor 30 juni aan Onze Minister.

  • 2 Het jaarverslag bevat in elk geval de in artikel 9, vierde lid, onderdeel a tot en met d, van richtlijn 2004/49/EG bedoelde informatie.

Artikel 19a

Een wijziging van artikel 9, vierde lid, en van bijlage III van richtlijn 2004/49/EG gaat voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, onderscheidenlijk van artikel 16, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

Een voor de inwerkingtreding van dit besluit door een onafhankelijke certificerende instantie opgestelde verklaring dat een onderneming voldoet aan de Veiligheid Gezondheid Milieu Checklist Aannemers met Branchegerichte Toelichting Railinfrastructuur, wordt tot een door de Minister te bepalen tijdstip aangemerkt als een proefcertificaat als bedoeld in artikel 34 van de wet met dien verstande dat dit proefcertificaat uitsluitend geldt voor het deelnemen aan het spoorverkeer met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig, om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren, op een deel van de hoofdspoorweg dat buiten dienst is gesteld.

Artikel 21

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 22

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 december 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat ,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven