Vaststelling selectielijst beleidsterrein Nationaliteiten over de periode vanaf 1945

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 08-05-2003 t/m heden

Vaststelling selectielijst beleidsterrein Nationaliteiten over de periode vanaf 1945

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mr. drs. C.H.J. van Leeuwen, en de Minister van Justitie,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 13 november 2002, nr. arc-2002.4625/2);

Besluiten:

Artikel 2

De categorieën met betrekking tot het beleidsterrein nationaliteiten van de `lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken voor het archief van het Ministerie van Justitie en de archieven van de onder dat Ministerie ressorterende takken van dienst, colleges en ambtenaren' (vastgesteld bij beschikking van de Minister van Justitie en de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, nr. OKN 29361 d.d. 06-10-1956 en AZ/PA 336/056 d.d. 08-09-1956) laatstelijk gewijzigd bij beschikking van de Minister van Justitie en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, nr. R&B/OSA/2001/3030 d.d. 3-09-2001 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 2001/194 d.d. 8-10-2001)) worden ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 17 maart 2003

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
namens deze,
De

Algemene Rijksarchivaris

,

M.W. van Boven

De

Minister

van Justitie,
namens deze,
De

waarnemend Hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst

,

G. Versluis

Selectielijst voor de archiefbescheiden van de Minister van Justitie en de onder zijn zorg vallende actoren op het beleidsterrein Nationaliteiten vanaf 1945

Toelichting

Verantwoording

Op 2 december 1998 werd door de algemene rijksarchivaris de ontwerp-selectielijst, ingediend door de minister van Justitie, voor de neerslag van handelingen op het beleidsterrein nationaliteiten vanaf 1945 ter inzage gelegd (brief van 24 november 1998). Op 1 februari 1999 vroeg de algemene rijksarchivaris namens de staatssecretaris van Cultuur de Raad voor Cultuur om hem over deze selectielijst te adviseren. Er waren geen reacties op de terinzagelegging binnengekomen.

Bij brief van 18 februari 1999 kenmerk R&B/OSTA/1999/197 heeft de algemene rijksarchivaris deze adviesaanvraag ingetrokken, tegelijk met het intrekken van de adviesaanvraag inzake de ontwerp-selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister van Justitie op het beleidsterrein Toelating vreemdelingen. De intrekking van de adviesaanvraag volgde op kamervragen en de reactie van een aantal organisaties op de ontwerp-selectielijst Toelating vreemdelingen. De ontwerp-selectielijst is heroverwogen, in overleg en met advies met de organisaties die bezwaren hadden geuit over de waardering van een aantal handelingen.

Ook de selectielijst Nationaliteiten is aan een nieuw vaststellingstraject onderworpen. De onderhavige selectielijst is daar de uitdrukking van.

In het over deze lijst gevoerde driehoeksoverleg is besloten om de beschrijving van de handelingen aan te passen aan de hedendaagse vereisten van volledigheid, helderheid en duidelijkheid, die van belang zijn om de ontwerp-selectielijst te kunnen hanteren.

De aanpassing van de handelingen is geschied in een overleg tussen mw. mr. Y.J. Kern, senior medewerker Nationaliteit en Naturalisatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, dhr. C. Rooijackers, adviseur archiefbeleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en mw. E. Schreuder, medewerkster Onderzoek, Selectie en Advies van het Algemeen Rijksarchief. Daarbij is gekozen voor een indeling van handelingen die de belangrijkste procedures met betrekking tot de verkrijging, verlening, behoud, of verlies van het Nederlanderschap betreffen. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat bij een aantal procedures in het kader van het Nederlanderschap de rijksoverheid een passieve rol speelt en alleen een handeling verricht met betrekking tot de registratie van het al dan niet in bezit zijn van het Nederlanderschap.

Inleiding

Wettelijk kader en achtergronden

Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder 'archiefbescheiden' is niet slechts 'papier' te verstaan, maar alle bescheiden, ongeacht de vorm, die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt (en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten), dus ook digitaal vastgelegde informatie.

Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt mede in dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband geldt zowel een verplichting tot vernietiging als een overbrengingsplicht. Beide rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende archief, de zorgdrager.

De vernietigingsplicht van de zorgdrager is in artikel 3 van de Aw 1995 neergelegd, de verplichting tot overbrenging in artikel 12; dat bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen, ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats wanneer zij ouder zijn dan twintig jaar.

Wat de archiefbescheiden van (onder meer) de ministeries en de Hoge Colleges van Staat aangaat, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Algemeen Rijksarchief (ARA) te 's-Gravenhage, een onderdeel van de Rijksarchiefdienst (RAD). Deze dienst ressorteert onder de Minister van OCenW en staat onder leiding van de algemene rijksarchivaris.

In verband met de selectie van hun archiefbescheiden in een (op termijn) te vernietigen deel en een (na twintig jaar) over te brengen gedeelte zijn zorgdragers verplicht selectielijsten op te stellen (art. 5 Aw). In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven, waarna de te vernietigen bestanddelen inderdaad moeten worden vernietigd.

Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat een organisatie een vastgestelde lijst niet een enkele keer toepast op het reeds gevormde archief, maar haar bij de hand houdt om periodiek een bepaalde aanwas van archiefmateriaal af te voeren, enerzijds ter vernietiging, anderzijds voor overbrenging ter blijvende bewaring in een archiefbewaarplaats. Voor de hand ligt derhalve dat een overheidsorganisatie een selectielijst ook voor de administratieve inrichting en het beheer van haar archief benut: dossiers kunnen bij de vorming of het opbergen reeds worden geclassificeerd naar hun uiteindelijke bestemming, subsidiair gerangschikt op vernietigingsjaar. Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie. Wel moet na hooguit twintig jaar een selectielijst worden vervangen.

Bij het ontwerpen van een selectielijst dient ingevolge art. 2, lid 1 van het Archiefbesluit 1995 rekening gehouden te worden met de taak van het betrokken overheidsorgaan en zijn verhouding tot andere overheidsorganen, met de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed en met het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor de overheidsorganen, voor recht- of bewijszoekenden en voor historisch onderzoek.

Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Ab 1995 bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan, een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan en (een vertegenwoordiger van) de algemene rijksarchivaris: dit is het zogeheten (archiefwettelijke) driehoeksoverleg.

Opzet van een BSD

Een basis-selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van een (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald terrein. Een BSD betreft doorgaans dan ook archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest).

Voorts is het niveau waarop geselecteerd wordt niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en (indien van toepassing) een vernietigingstermijn. Wel geldt dat een BSD met het oog op het werkterrein van PIVOT beperkt blijft tot de handelingen van organen van de centrale overheid.

Ten slotte behoort bij een BSD een rapport institutioneel onderzoek (RIO), waarin het terrein waarop de selectielijst betrekking heeft wordt beschreven en waarin de handelingen die in het BSD voorkomen, in hun functionele context worden geplaatst en toegelicht, uitgaande van de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. Zie hierover ook onder `Totstandkoming van het BSD'.

De genoemde specifieke kenmerken van een BSD staan in verband met de hieronder gememoreerde selectiedoelstelling van de RAD en de in het kader van het selectiebeleid van de RAD ontwikkelde zogeheten PIVOT-methode.

Totstandkoming van het BSD

Dit BSD is gemaakt op basis van het door A. Netiv samengestelde rapport institutioneel onderzoek `Nationaliteiten' (PIVOT-reeks nr. 11), dat op haar beurt is vervaardigd naar aanleiding van het door de algemeen rijksarchivaris met de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie eind 1991 gesloten convenant.

Daarnaast echter is het BSD mede tot stand gekomen op grond van een aanvullend institutioneel onderzoek dat is verricht door J.T. Klinkenberg.

Dit aanvullende onderzoek is verricht om meerdere redenen. Ten eerste om na te gaan in hoeverre er op het beleidsterrein sedert 1991 - het jaar waar Netiv haar onderzoek liet eindigen - wijzigingen waren opgetreden die tot bijstelling van de onderzoeksresultaten noopten. Bovendien is Netiv's rapport een van de eerste institutionele onderzoeken die conform de (toen nog nauwelijks beproefde) PIVOT-methode zijn verricht. Een van de gevolgen hiervan is dat in Netiv's `Nationaliteiten' enerzijds enkele handelingen ontbreken die inmiddels standaard in een institutioneel onderzoek aan de orde komen, terwijl anderzijds de formulering van een aantal handelingen op grond van ervaringen met de PIVOT-methode wijziging behoeft. Dit laatste geldt in zo sterke mate dat besloten is het rapport `Nationaliteiten' bij het opstellen van dit BSD wel te gebruiken als bron van informatie over het institutionele kader van het beleidsterrein, doch de daarin opgenomen handelingen buiten beschouwing te laten.

Consequentie is dat het nu voorliggende BSD handelingen bevat die niet in het rapport van Netiv beschreven zijn of waarvan de oorspronkelijke redactie en/of de grondslag is gewijzigd (bijvoorbeeld bij samengevoegde handelingen).

De handelingennummers in dit BSD corresponderen dan ook niet met de nummers in het rapport `Nationaliteiten'(!).

In 2001 zijn deze handelingen in het bsd wederom aangepast (zie onder verantwoording).

Verantwoording vaststelling BSD

Op 12 april 2002 is het ontwerp-BSD door de Minister van Justitie aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 mei 2002 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van Justitie, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie / regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 13 november 2002 bracht de RvC advies uit (arc-2002.4625/2) hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:

- handeling 7 is komen te vervallen;

- de waardering van handeling 24 is gewijzigd van V in B 7;

- de waardering van handeling 25 is gewijzigd van V in B 6.

Daarop werd het BSD op 14 maart 2003 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de Minister van Justitie vastgesteld [kenmerk C/S/03/705].

Het terrein nationaliteiten en de actoren

Het beleidsterrein Nationaliteiten bevat alle aangelegenheden waarin de rijksoverheid bemoeienis heeft met de nationaliteit van personen.

Het taakgebied is te verdelen in:

- het tot stand brengen van wet- en regelgeving en verdragen m.b.t. de nationaliteit van personen;

- het uitvoeren van wet- en regelgeving en verdragen m.b.t. de nationaliteit van personen.

Op het beleidsterrein nationaliteiten kan in de naoorlogse periode een beperkt aantal actoren onderscheiden worden. Op het niveau van de rijksoverheid is veruit de grootste actor de minister van Justitie. Deze draagt met betrekking tot de nationaliteitsaangelegenheden de eerste verantwoordelijkheid. Het is de minister van Justitie die belast is met de voorbereiding van de wet- en regelgeving terzake en aan wie in belangrijke mate bevoegdheden zijn toegekend in de uitvoering daarvan.

In plaats van de minister van Justitie kan ook zijn/haar staatssecretaris optreden, zoals bedoel in art. 46, 2e lid van de Grondwet 1983. Een staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn/haar plaats. De staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister. De staatssecretaris van Justitie, die in 1970 is ingesteld, is speciaal verantwoordelijk voor het beleidsterrein nationaliteitsrecht en kan in de plaats van de minister treden. Handelingen van staatssecretarissen worden echter opgevat als handelingen van de minister waaronder zij ressorteren. Handelingen van ambtenaren die onder een minister ressorteren worden eveneens opgevat als handelingen van die minister.

De selectie

Selectiedoelstelling

Het BSD is opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van de RAD/PIVOT, zoals die door de Minister van WVC bij de behandeling van het ontwerp van de Aw 1995 in de Tweede Kamer op 13 april 1994 is verwoord. De selectiedoelstelling luidt: het mogelijk maken van een reconstructie van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid. Door het Convent van Rijksarchivarissen is de selectiedoelstelling vertaald in de richting van de (bewaar)doelstelling van de RAD als `het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring'.

De algemene selectiedoelstelling is geoperationaliseerd voor het terrein Nationaliteiten. Dat wil zeggen dat de geformuleerde handelingen van de betrokken overheidsactoren zijn gewaardeerd op de bijdrage die zij leveren aan de verwezenlijking van de selectiedoelstelling. De selectie gold derhalve de vraag ten aanzien van welke handelingen de administratieve neerslag noodzakelijk zou zijn om een reconstructie mogelijk te maken van de hoofdlijnen van het handelen op het beleidsterrein nationaliteiten.

Selectiecriteria

Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft de Rijksarchiefdienst in 1997 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht, gelet op de uit de contextbeschrijving naar voren gekomen hoofdlijnen van het overheidshandelen.

De algemene selectiecriteria van Pivot zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (`blijvend te bewaren'), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het ARA. De neerslag van een handeling die niet aan een van de selectiecriteria voldoet, wordt dus in principe niet overgebracht. De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (op termijn te vernietigen), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.

De thans door PIVOT gehanteerde algemene bewaarcriteria luiden als volgt:

Algemene slectiecriteria

Handelingen die worden gewaardeerd met B(ewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Naast algemene criteria kunnen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, in een BSD specifieke criteria worden geformuleerd voor handelingen die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.

Voor dit beleidsterrein is het onderstaande selectiecriterium, hetgeen mede van toepassing is op de selectielijst voor de archiefbescheiden op het beleidsterrein Toelating van Vreemdeling, toegevoegd.

7. Handelingen die betrekking hebben de toelating van vreemdelingen en daarmee van belang zijn voor de start van het Nederlandse burgerschap, de ontwikkeling van dit burgerschap en de identiteit van vreemdelingen en hun nakomelingen in relatie tot de Nederlandse samenleving.

Toelichting: Deze handelingen vormen bewijszoekende immigranten en hun nakomelingen een onmisbare bron betreffende de aankomst in Nederland. Bijvoorbeeld in het geval dat vreemdelingen zich blijvend gevestigd hebben.

Toepassing van de selectiecriteria

Het proces van operationalisering van de selectiecriteria is geschied aan de hand van de contextbeschrijving die het RIO bevat. Uit de contextbeschrijving komen aard en strekking van een handeling naar voren in relatie tot de taak en de hoofdlijnen van het handelen van de desbetreffende actor. Op grond van het zo verkregen inzicht krijgt elke handeling tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling en de lijst van selectiecriteria vervolgens een bepaalde `betekenis'. De waardering van een handeling bestaat dan uit het systematisch nagaan van de toepasselijkheid van de selectiecriteria. Een handeling kan in beginsel op grond van verschillende criteria voor bewaring in aanmerking komen. De uiteindelijke bewaarbeslissing wordt evenwel gemotiveerd op grond van het meest toepasselijk bevonden criterium.

Reikwijdte van de selectielijst

Deze selectielijst heeft betrekking op de minister van Justitie en alle actoren die onder zijn zorg vallen en namens de minister handelingen in deze selectielijst beschreven verrichten. De belangrijkste actor op dit terrein is de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die in de jaren negentig is ingesteld.

Handelingen van de Minister van Justitie

(De letter en cijfers in de laatste alinea duiden achtereenvolgens op Bewaren of Vernietigen, criterium, termijn)

Totstandkoming van wet-en regelgeving

1

Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten op het beleidsterrein Nationaliteiten (1945-)

Product: wetten, o.a. Wet van 12 december 1892, Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap; en de Rijkswet op het Nederlanderschap (1945-).

B, 1

2

Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van regelgeving op het beleidsterrein Nationaliteiten (1945-)

Bron: Wet van 12 december 1892 (Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap) en de Rijkswet op het Nederlanderschap (1945-).

Product: kb's , amvb's, o.a. Besluit 4-10-1944, Stb. E127; Besluit 17-11-1945, Stb. F278; Besluit 29-12-1950, Stb. K 658; Besluit 22-07-1959, Stb. 262

B, 1

Beleidsontwikkeling en evaluatie

3

Het voorbereiden, mede vaststellen en coördineren van het beleid inzake nationaliteiten (1945-)

Product: o.a. beleidsnota's, memorie van toelichtingen

B, 1/2

4

Het opstellen, wijzigen en intrekken van beleidsregels m.b.t. de uitvoering van wetten en regelgeving (1945-)

Opmerking: Het betreft hier voorschriften en aanwijzigen betreffende de uitvoering die niet in formele regelgeving wordt vastgelegd.

B, 5

5

Het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming en/of uitvoering van het nationale en internationale beleid van andere ministeries voor zover betrekking hebbend op nationaliteitsaangelegenheden (1945-).

V, 20

6

Het voorbereiden van en voeren van formeel en informeel bilateraal en multilateraal overleg inzake nationaliteitsaangelegenheden (1945-)

B, 1

7

Het deelnemen aan departementale en interdepartementale commissies waarvan het secretariaat berust bij het ministerie van Justitie (1945-)

B, 1

8

Het deelnemen aan interdepartementale en commissies waarvan het secretariaat niet berust bij het ministerie van Justitie (1945-)

V, 20

9

Het instellen en/of opheffen van (advies-)commissies m.b.t. het beleid inzake nationaliteiten (1954-)

B, 4

10

Het benoemen van de voorzitter, secretaris en overige leden van (advies)commissies m.b.t. het beleid inzake nationaliteiten (1945-)

B, 4

Verantwoording van beleid

11

Het opstellen van periodieke verslagen (1945-)

B, 2/3

12

Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins incidenteel informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake nationaliteitsaangelegenheden (1945-)

B, 2

13

Het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften van de Staten-Generaal, aan overige kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman n.a.v. klachten van burgers inzake ontwikkelingen m.b.t. nationaliteiten (1945-)

B, 2

Internationaal beleid

14

Het mede voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen (overeenkomsten) inzake nationaliteiten en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties (1945-)

B, 1

Uitvoering van wet- en regelgeving

15

Het verlenen van het Nederlanderschap op aanvraag (1945-)

(bron: Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap; en de Rijkswet op het Nederlanderschap (1945-)

Product: Wetten waarbij het Nederlanderschap wordt verleend aan personen die daarom verzoeken (1945-1985); beschikkingen van de minister; Koninklijke Besluiten tot verlening van het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzocht hebben (1985)

B, 7

16

Het afwijzen of aanhouden van aanvragen voor naturalisatie (1945-)

Bron: o.a. art. 9 Rijkswet op het Nederlanderschap, Stb. 1984, 628

Product: ministeriële beschikking

B, 7

17

Het beslissen op bezwaarschriften naar aanleiding van afwijzende beschikkingen inzake naturalisatie en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures voor de Raad van State (1945-1994) en de arrondissementsrechtbanken (1994-)

B, 7

18

Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten houdende vervallenverklaring van het Nederlanderschap (1945-1982)

Bron: art. 7, lid 2 Wet 12-12-1892, Stb. 268)

B, 5

19

Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten houdende verlof zich te begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst (1945-

(Bron: art. 3 Besluit 4-10-1944, Stb. E 127, art. 7, lid 4 Wet 12-12-1892, Stb. 268: art. 1 Besluit 22-7-1959, Stb. 262 en art. 5 Wet 2-7-1986, Stb. 373)

B, 5

20

Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten, houdende verlening van verlof achteraf daartoe aan Nederlanders of Nederlandse onderdanen die na 9 mei 1940 in vreemde krijgs- of staatsdienst zijn getreden (1944-1984)

(Bron: art. 3 Besluit 4-10-1944, Stb. E127)

B, 6

21

Het voorbereiden van verklaringen in de Staatscourant waarbij het Nederlanderschap dan wel het Nederlandse onderdaanschap van personen die tussen 9 mei 1940 en 22 mei 1943 de nationaliteit hebben verkregen van een staat waarmee Nederland ten tijde van die verkrijging geen diplomatieke betrekkingen onderhield, verloren wordt verklaard (1945-1953).

(Bron: art. 1 Besluit 22-5-1943, Stb. D16)

B, 6

22

Het intrekken van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend (1985-)

(Bron: art. 15d Rijkswet op het Nederlanderschap, Stb. 1984, 628)

Product: Koninklijk Besluit

Opmerking: Het Nederlanderschap kan worden ingetrokken als niet is voldaan aan de verplichting al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

B, 7

23

Het op verzoek van betrokkene van toepassing verklaren van de behandeling als Nederlander en het behandelen van beroep tegen de weigering van de burgemeester een verklaring af te geven. (bron: artikel 3 en 7 Wet van 9-9-1976, Stb. 468. (1951-)

Op grond van deze wet werden Molukkers, in de periode 1951-1952, in groepsverband naar Nederland gekomen, als Nederlander behandeld.

B, 6

24

Het innemen van een standpunt namens de staat over het al dan niet bezitten of bezeten hebben van de Nederlandse nationaliteit (1945–)

(Bron: gesprek mw. E. Bleeker en mw. Y. Kern, beiden Min. van Justitie)

B

25

Het uitwisselen van gegevens m.b.t. het verkrijgen van nationaliteit door naturalisatie of optie met bepaalde andere staten (1967–).

(Bron: art. 1 Overeenkomst inzake het uitwisselen van gegevens m.b.t. het verkrijgen van nationaliteit van 10-9-1964; in werking getreden 17-6-1967)

B

Informatieverstrekking

26

Het voorbereiden, vaststellen en uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van nationaliteiten (1945-).

N.B. Een exemplaar van het eindproduct blijft bewaard

V, 0

Registratie

27

Het houden van een openbaar register van de verklaringen tot verkrijging en afstand van het Nederlanderschap, de verlening van het Nederlanderschap en de intrekkingen bedoeld in artikel 15 onder d. (1945-)

Het betreft hier ondermeer:

- Naturalisatie

- Verkrijging door kennisgeving (het is in een aantal wettelijk omschreven gevallen mogelijk om het Nederlanderschap te verkrijgen door middel van kennisgeving).

- Behoud door kennisgeving

- Optie/verwerpingsverklaringen ingevolge de Overeenkomst betreffende de Toescheiding van Staatsburgers tussen Nederland en Indonesië van 21 december 1949 en van kennisgevingen en beschikkingen ingevolge de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname van 25 november 1975

De aankomst in Nederland van Molukkers (1951-)

Verklaring van afstand van het Nederlanderschap (Deze verklaring doet men bij de burgemeester van de woonplaats. Bron: artikel 15 aanhef en onder B Rijkswet op het Nederlanderschap)

B, 7

Financiën

28

Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van algemene maatregelen van (rijks)bestuur ter nadere regeling omtrent het voor naturalisatie verschuldigde recht, de gevallen waarin daarvan ontheffing kan worden verleend en de wijze waarop het verschuldigde bedrag wordt geïnd

(1945-).

(bron: art. 3 Wet 12-12-1892, Stb. 268 en art. 13 Rijkswet op het Nederlanderschap, Stb. 1984, 628)

B, 1

29

Het verlenen of weigeren van gehele of gedeeltelijke ontheffing van betaling van het voor naturalisatie verschuldigde bedrag (1986-).

(Bron: art. 3 Besluit naturalisatiegelden 1986, zoals gewijzigd bij besluit 2-5-1988 Stb. 247, 28-1-1993, Stb. 67 en 11-6-1997, Stb. 244)

V, 10

Onderzoek

30

Het voorbereiden van (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten inzake nationaliteiten (1945-)

B, 1

31

Het voorbereiden en begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende nationaliteiten (1945-)

V, 5

32

Het formuleren van opdrachten voor en het vaststellen van eindrapportages van extern (wetenschappelijk) onderzoek betr. nationaliteiten (1945-)

B, 1

Handelingen van de overige actoren onder de zorg van de Minister van Justitie

Gouverneur van Suriname

33

Het verlenen of weigeren van het Nederlanderschap aan in Suriname woonachtige personen die de Nederlandse nationaliteit in de vijf jaar voorafgaand aan 26 december 1954 hebben verloren (1954-1975)

(Bron: art. 1 en 2 Wet 3-11-1954, Stb. 476)

B, 7

Staatscommissie tot voorbereiding van de te nemen maatregelen ter bevordering der codificatie van het internationaal privaatrecht

34

Het adviseren van de ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie met betrekking tot het beleid inzake nationaliteiten (1945-).

(Bron: KB 20-2-1897, Stcrt. 2)

B, 1

Staatscommissie voor de Nederlandse burgerlijke wetgeving

35

Het adviseren van de minister van Justitie in het kader van de voorbereiding van wet- en regelgeving met betrekking tot nationaliteiten (1945-).

(Bron: KB 20-2-1897, Stcrt. 2)

B, 1

Commissie nationaliteitswetgeving ter regeling van het Nederlanderschap als nationaliteit voor het toekomstig koninkrijk

36

Het adviseren van de minister van Justitie in het kader van de herziening van de nationaliteitswetgeving (1949).

(Bron: Besluit MvJ en Minister van Overzeese gebiedsdelen van maart 1949, Stcrt. 51)

B, 1

37

Het adviseren van de minister van Justitie met betrekking tot de hoofdlijnen van het nationaliteitenbeleid (1953-).

(Bron: Beschikking MvJ 20-10-1953)

B, 1

Commissie nationaliteit van gehuwde personen

38

Het adviseren van de minister van Justitie omtrent het ontwerpverdrag inzake de nationaliteit van gehuwde personen dat op aanbeveling van de Commissie voor de Rechtstoestand van de Vrouw uit de Verenigde Naties aan de lidstaten van de VN is rondgezonden (1954).

B, 1

Commissie voor huwelijken met vrouwen van vijandelijke of andere vreemde nationaliteit

39

Het adviseren van de minister van Justitie bij de uitvoering van het Besluit gevolgen van het huwelijk met vijandelijke onderdanen nummer II (1945-1951).

(Bron: art. 4 Besluit 17-11-1945, Stb. F278)

B, 6

Commissie nationaliteitsprocedure

40

Het adviseren van de minister van Justitie met betrekking tot de regeling van de rechtsgang in nationaliteitsaangelegenheden (1955-1956).

(Bron: Besluit MvJ 26-2-1955, Stb. 31)

B, 1

Handelingen van actoren niet onder de zorg van de Minister van Justitie

Minister van Buitenlandse Zaken

41

Het voorbereiden en mede vaststellen van het beleid op het terrein van de nationaliteiten (1945-)

Product: o.a. beleidsnota's, en notities

Minister van Binnenlandse Zaken

42

Het voorbereiden en mede vaststellen van het beleid op het terrein van de nationaliteiten (1945-)

Product: o.a. beleidsnota's, en notities

Bijlage I

Minister van Buitenlandse Zaken:

Handelingen zoals beschreven in het RIO Gedane buitenlandse zaken:

Handelingen:

nr. 666

actor: minister van Buitenlandse Zaken / DAZ

handeling: aanwijzen van diplomatieke en consulaire posten die belast zijn met de uitoefening van bevoegdheden ingevolge de Paspoortwet

periode: 1991-

nr. 668

actor: minister van Buitenlandse Zaken / DAZ

handeling: adviseren omtrent aangelegenheden betreffende naturalisatieverzoeken

periode: 1950-

nr. 675

actor: minister van Buitenlandse Zaken / DAZ

handeling: behandelen van aanvragen tot afgifte, verlenging of wijziging van paspoorten indien de aanvrager niet in enig Nederlands persoonsregister is opgenomen

periode: 1952-1991

nr. 676

actor: minister van Buitenlandse Zaken / DAZ

handeling: behandelen van beroepszaken tegen een afwijzende beschikking van een commissaris der Koningin op een paspoortaanvraag

periode: 1952-1991

nr. 694

actor: minister van Buitenlandse Zaken / DAZ

handeling: doorzenden aan een buitenlandse vertegenwoordiging in Nederland van een (wegens verkregen Nederlanderschap) door commissarissen der Koningin of burgemeesters ingehouden buitenlands reisdocument

periode: 1952-1991

nr. 698

actor: minister van Buitenlandse Zaken / DAZ

handeling: geven van nadere richtlijnen voor de verstrekking van identiteitskaarten (toeristenkaarten) door commissarissen der Koningin en burgemeesters aan Nederlanders die zich voor korte tijd naar het buitenland begeven en niet voornemens zijn daar werkzaamheden te verrichten

periode: 1952-1991

nr. 741

actor: minister van Buitenlandse Zaken / DAZ

handeling: verlenen van machtiging voor het uitreiken van een nationaal paspoort aan een persoon die, zonder het Nederlanderschap te bezitten, als Nederlander behandeld dient te worden

periode: 1952-1991

Naar boven