Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-03-2017 t/m heden

Besluit van 22 januari 2002, houdende vaststelling van regels omtrent de toepassing van enige maatregelen in het belang van het onderzoek (Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 oktober 2001, nr. 512753/01/6;

Gelet op artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 2 januari 2002, no. W03.01.0555/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 15 januari 2002, nr. 5143486/02/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

  • b. confrontatie: een onderzoek waarbij het uiterlijk van een verdachte door een getuige wordt geobserveerd om vast te stellen of de verdachte door deze persoon wordt herkend als betrokkene bij een strafbaar feit;

  • c. meervoudige confrontatie: een confrontatie waarbij de verdachte en minimaal vijf andere personen die uiterlijk gelijkenis vertonen met de verdachte, worden getoond;

  • d. geuridentificatieproef: een onderzoek waarbij door een daarvoor gecertificeerde politiespeurhond onder leiding van zijn vaste geleider een geurvergelijking wordt uitgevoerd;

  • e. observatiecel: een cel waarin de ingeslotene permanent kan worden geobserveerd;

  • f. permanente observatie: het stelselmatig waarnemen, al dan niet via technische hulpmiddelen, van het gedrag van een ingeslotene;

  • g. gewezen verdachte: een persoon die bij onherroepelijke einduitspraak is vrijgesproken van een misdrijf als bedoeld in artikel 482a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, dan wel daarvoor is ontslagen van alle rechtsvervolging zonder dat daarbij een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

§ 2. Het maken van foto’s en video-opnamen

Artikel 2

Degene die een bevel geeft tot het maken van een of meer foto’s of video-opnamen kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 4

Het maken van een of meer foto’s of video-opnamen geschiedt door daartoe door de korpschef onderscheidenlijk werkgever aangewezen terzake deskundige personen.

§ 2a. Het nemen van handpalmafdrukken

Artikel 4a

  • 1 Laboratoriumonderzoek op het terrein van handpalmafdrukken, waaronder alle activiteiten vallen die worden uitgevoerd bij het lokaliseren en veiligstellen van handpalmsporen op voorwerpen, alsmede het ontwikkelen, analyseren en interpreteren daarvan, wordt in het kader van de uitwisseling van informatie aangaande handpalmafdrukken met lidstaten van de Europese Unie slechts uitgevoerd door:

    • a. een in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde aanbieder van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar handpalmafdrukken, die daarvoor door de Raad voor Accreditatie of de instantie die in een andere lidstaat op grond van de verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 (PbEU 2008, L 218) tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 339/93 gemachtigd is accreditaties te verlenen, is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025:2015, en deskundig is op het terrein van forensisch onderzoek, of

    • b. een buiten het grondgebied van de Europese Unie gevestigde aanbieder van laboratoriumactiviteiten op het terrein van onderzoek naar handpalmafdrukken, die daarvoor door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025:2015, en deskundig is op het terrein van forensisch onderzoek.

  • 3 Indien de accreditatie van een aanbieder van laboratoriumactiviteiten als bedoeld in het eerste lid is ingetrokken, is geschorst of na haar vervaldatum niet is verlengd, wordt in dit laboratorium niet langer in het kader van de uitwisseling van informatie aangaande handpalmafdrukken met lidstaten van de Europese Unie onderzoek naar handpalmafdrukken verricht.

Artikel 4b

  • 1 Er is een databank met handpalmafdrukken die tot doel heeft het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van lijken te bevorderen. Deze databank bevat slechts de handpalmafdrukken van:

    • a. verdachten,

    • b. veroordeelden,

    • c. gewezen verdachten,

    • d. overleden slachtoffers van misdrijven en

    • e. onbekende verdachten.

  • 2 Onze Minister is verantwoordelijk voor de databank, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De handpalmafdrukken die in de databank zijn vastgelegd, kunnen onderling worden vergeleken.

  • 5 In afwijking van het vierde lid worden de in de databank vastgelegde handpalmafdrukken van gewezen verdachten of van onbekende verdachten die in de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, met die handpalmafdrukken overeenkwamen, uitsluitend onderling of met andere met die strafzaak in verband staande handpalmafdrukken van onbekende verdachten vergeleken, indien:

  • 6 In geval van toepassing van het vijfde lid geeft de rechter-commissaris die de opdracht tot de vergelijking heeft gegeven de gewezen verdachte, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek.

Artikel 4c

  • 1 Zodra zich een omstandigheid voordoet die meebrengt dat degene wiens handpalmafdrukken zijn verwerkt, niet langer als een verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, worden zijn handpalmafdrukken vernietigd.

  • 2 Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake bij een beslissing tot niet-vervolging, een kennisgeving van niet verdere vervolging, een onherroepelijke buitenvervolgingstelling, een rechterlijke verklaring dat de zaak geëindigd is, een onherroepelijke vrijspraak of een onherroepelijk ontslag van alle rechtsvervolging waarbij niet een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt van het vernietigen van de in deze leden bedoelde handpalmafdrukken afgezien indien degene wiens handpalmafdrukken het betreft, in een andere zaak als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt of in een andere zaak is veroordeeld.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt van het vernietigen van de handpalmafdrukken afgezien indien degene wiens handpalmafdrukken het betreft, een gewezen verdachte is die niet eerder voor hetzelfde feit in een herzieningsprocedure als bedoeld in Titel VIII van het Derde Boek van de wet is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. De handpalmafdrukken kunnen in dat geval uitsluitend worden geraadpleegd met het oog op een herziening ten nadele op de in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde grond en na toestemming van de rechter-commissaris.

Artikel 4d

  • 1 De handpalmafdrukken van verdachten en veroordeelden worden vernietigd:

    • a. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twaalf jaar na het overlijden van betrokkene,

    • b. dertig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt of nadat een strafbeschikking wegens het misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, dan wel twintig jaar na het overlijden van betrokkene, of

    • c. na het vervallen van het recht tot strafvordering door verjaring.

  • 2 De termijn van twintig en dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt verlengd indien tegen de betrokkene een einduitspraak als bedoeld in de artikelen 351 en 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verband met een ander misdrijf is gedaan of een strafbeschikking in verband met een ander misdrijf is uitgevaardigd. In dat geval worden de gegevens vernietigd twintig dan wel dertig jaar nadat de einduitspraak in verband met dat andere misdrijf is gedaan of de strafbeschikking in verband met dat andere misdrijf volledig ten uitvoer is gelegd, al naar gelang op het misdrijf naar de wettelijke omschrijving minder dan zes jaar dan wel zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld. De eerste twee volzinnen zijn niet van toepassing in het geval op dat andere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, terwijl op het eerdere misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer was gesteld en van de termijn van dertig jaar nog niet meer dan tien jaar is verstreken.

  • 3 De termijn van dertig jaar, genoemd in het eerste lid, wordt met twintig jaar verlengd indien de duur van de gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel langer is dan twintig jaar. Indien de gevangenisstraf levenslang is of de vrijheidsbenemende maatregel de duur van veertig jaar overstijgt, worden de gegevens na tachtig jaar vernietigd.

Artikel 4e

  • 1 De handpalmafdrukken van gewezen verdachten worden vernietigd:

    • a. twaalf jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de handpalmafdrukken zijn verwerkt,

    • b. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de handpalmafdrukken zijn verwerkt,

    • c. tachtig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is, en in het kader van het misdrijf de handpalmafdrukken zijn verwerkt,

    • d. wanneer naar het oordeel van de officier van justitie vaststaat dat herziening ten nadele op grond van artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering uitgesloten is, dan wel

    • e. terstond na het overlijden van betrokkene.

  • 2 De in het eerste lid, onder a, b en c, genoemde termijnen belopen zes, tien, respectievelijk twintig jaar indien de gewezen verdachte ten tijde van het begaan van het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt.

Artikel 4f

  • 1 De handpalmafdrukken van een overleden slachtoffer worden vernietigd:

    • a. twaalf jaar na verwerking bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld;

    • b. twintig jaar na verwerking bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, dan wel

    • c. tachtig jaar na verwerking bij een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is.

  • 2 De handpalmafdrukken van een onbekende verdachte worden overeenkomstig de termijnen, genoemd in het eerste lid, vernietigd.

Artikel 4g

Met de handpalmafdrukken, bedoeld in artikel 4c tot en met 4f, worden tevens de daarbij behorende identificerende persoonsgegevens vernietigd.

Artikel 4h

De Justitiële Informatiedienst verstrekt de informatie die deze dienst ingevolge artikel 8 van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden van het openbaar ministerie heeft verkregen, aan een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012, voor zover die informatie nodig is om te kunnen voldoen aan de artikelen 4c, 4d en 4e, eerste lid, onder a tot en met c en e, en tweede lid. Het openbaar ministerie verstrekt aan een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012 de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan de artikelen 4e, eerste lid, onder d, en 4f.

§ 3. De toepassing van een confrontatie

Artikel 5

Degene die een bevel tot een confrontatie geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 6

De confrontatie wordt geleid door een daartoe door de korpschef onderscheidenlijk werkgever aangewezen terzake deskundige ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012 of een daartoe aangewezen terzake deskundige militair van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 7

  • 1 Bij een meervoudige confrontatie in persoon wordt de getoonde selectie fotografisch of op video vastgelegd.

  • 2 De foto's of video-opnamen, bedoeld in het eerste lid, worden, voor zover deze niet bij de processtukken worden gevoegd, bewaard zolang de strafzaak niet onherroepelijk is geëindigd en ter beschikking gehouden voor het onderzoek.

Artikel 8

  • 1 De leider van de confrontatie beschrijft de voorbereiding, gevolgde werkwijze en de procedure. De beschrijving wordt vastgelegd in een proces-verbaal of een rapport en gevoegd bij het in het derde lid bedoelde proces-verbaal.

  • 2 Het feitelijk tonen van de te observeren selectie geschiedt door een opsporingsambtenaar die niet weet wie van de getoonde personen de verdachte is.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde opsporingsambtenaar maakt een proces-verbaal op waarin in elk geval melding wordt gemaakt van:

    • a. de tijdsduur tot het moment van wel of niet herkenning;

    • b. de verbale en non-verbale reacties van de getuige;

    • c. de woordelijke verklaring van de getuige omtrent het wel of niet herkennen van een persoon als betrokkene bij het strafbare feit;

    • d. het antwoord van de getuige op de vraag of hij iemand uit de getoonde selectie heeft herkend vanuit een andere situatie.

Artikel 9

De officier van justitie en de raadsman van de verdachte worden in de gelegenheid gesteld de uitvoering van een meervoudige confrontatie te volgen en worden in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de meervoudige confrontatie opmerkingen te maken omtrent de te tonen selectie, een en ander zonder dat de meervoudige confrontatie daardoor mag worden opgehouden. De gemaakte opmerkingen worden opgenomen in het in artikel 8, eerste lid, bedoelde proces-verbaal of rapport.

Artikel 10

Indien ten behoeve van een confrontatie een bevel is gegeven tot het afscheren of afknippen van snor, baard of hoofdhaar wordt het daarbij verwijderde haar vernietigd.

§ 4. De toepassing van de geuridentificatieproef

Artikel 11

Degene die een bevel tot een geuridentificatieproef geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 12

De geuridentificatieproef wordt uitgevoerd door een combinatie van een geleider en een politiespeurhond die in het bezit is van een krachtens artikel 24, derde lid, van het Besluit bewapening en uitrusting politie verstrekt certificaat voor de geuridentificatie.

Artikel 13

Als helper bij het uitvoeren van de geuridentificatieproef kunnen optreden opsporingsambtenaren die in het bezit zijn van een getuigschrift helper geuridentificatieproeven of politiespeurhondengeleiders die in het bezit zijn van een krachtens artikel 9 van de Regeling politiespeurhonden 1997 verstrekt certificaat inzake de geuridentificatie.

Artikel 14

De helper, bedoeld in artikel 13, en de geleider, bedoeld in artikel 12, maken van de geuridentificatieproef een proces-verbaal op, waarin in elk geval wordt opgenomen:

  • a. een verslag van de helper omtrent de gevolgde procedure;

  • b. de naam van de verdachte;

  • c. de naam en de hoedanigheid van de helper, de begeleider en de speurhond;

  • d. een beschrijving van het voorwerp;

  • e. een beschrijving van het gedrag en de werkwijze van de speurhond alsmede het eindresultaat van de proef.

§ 5. De plaatsing in een observatiecel

Artikel 15

  • 1 De maatregel tot plaatsing in een observatiecel, bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt alleen toegepast in de gevallen waarin en voor zolang noodzakelijk het gevaar aanwezig is dat de verdachte mogelijk aanwezige sporen onbruikbaar maakt of verwijdert dan wel op andere wijze het onderzoek naar sporen belemmert of bemoeilijkt.

  • 2 Degene die het bevel geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 16

Van het bevel wordt mededeling gedaan aan de verdachte. Degene die de mededeling doet maakt hiervan proces-verbaal op.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 17

Dit besluit is niet van toepassing op bevelen tot toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek die zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 18

Indien de wet van 1 november 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen (Stb. 532) in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 januari 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zevende februari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven