Subsidiebesluit raad voor rechtsbijstand

Geraadpleegd op 17-04-2024.
Geldend van 01-07-2010 t/m heden

Besluit van 7 april 1999, houdende regels omtrent het verstrekken van subsidie aan de raden voor rechtsbijstand voor de uitvoering van hun wettelijke taak (Subsidiebesluit raden voor rechtsbijstand)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Staatssecretaris van Justitie van 17 december 1998, Directie Wetgeving, nr. 736100/98/6;

Gelet op artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 4 maart 1999, nr. W03.98.0610/I)

Gezien het nader rapport van Onze Staatssecretaris van Justitie van 23 maart 1999, Directie Wetgeving, nr. 754884/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 De verstrekking van de subsidie wordt getoetst aan de aard en de omvang van de activiteiten van de raad.

  • 2 De subsidie bestaat uit deelsubsidies voor:

    • a. de beheers- en programmakosten, waaronder zijn begrepen:

      • 1°. de raads- en apparaatskosten;

      • 2°. de doeluitkering voor vergoedingen voor de verlening van rechtsbijstand en mediation krachtens toevoeging in civiele en bestuurszaken en in strafzaken;

      • 3°. de doeluitkering voor vergoedingen voor rechtsbijstandverlening ten behoeve van piketregelingen;

      • 4°. de doeluitkering voor de subsidiëring van de voorzieningen, bedoeld in artikel 42b, eerste lid, van de wet, verminderd met de wettelijk te innen eigen bijdragen van rechtzoekenden voor zover het voorzieningen betreft die belast zijn met de verlening van rechtsbijstand, anders dan rechtshulp, of mediation;

      • 5°. de doeluitkering voor de verlening van rechtsbijstand of mediation op basis van overeenkomsten als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel d, van de wet;

      • 6°. overige uitgaven;

    • b. indien van toepassing de kosten van projecten en activiteiten.

Artikel 4

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet, wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig het voor dat jaar vastgestelde percentage voor de bijdrage in de kosten van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling aan niet VWS-gebonden gepremieerde en gesubsidieerde sectoren, alsmede de ontwikkeling van het prijspeil. Het basisbedrag wordt afgerond op hele euro’s.

  • 2 Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

Artikel 5

Onze Minister verstrekt op basis van de begroting jaarlijks voorschotten. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen.

HOOFDSTUK 2. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6

  • 1 Onze Minister stelt de raad uiterlijk 1 juli van elk jaar schriftelijk in kennis van de voorlopige beleidsmatige en budgettaire kaders voor het daarop volgende jaar.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent:

    • a. de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening in acht wordt genomen;

    • b. de bij de aanvraag tot subsidieverlening over te leggen gegevens of bescheiden;

    • c. de eisen waaraan de begroting moet voldoen;

    • d. de wijze waarop de subsidie wordt bepaald;

    • e. de overige eisen waaraan het financiële verslag en het activiteitenverslag, waaronder het rapport van bevindingen en de jaarrekening, moeten voldoen.

Artikel 7

Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot verlening van de subsidie.

HOOFDSTUK 3. AAN DE SUBSIDIE VERBONDEN VERPLICHTINGEN

Artikel 8

  • 1 De raad draagt ervoor zorg dat de doelstellingen waarvoor de subsidie wordt verleend op doelmatige en effectieve wijze worden nagestreefd, dat de werkzaamheden dienovereenkomstig worden geregeld, en dat een goed beleid en beheer wordt gevoerd.

  • 3 Het jaarverslag als bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet geeft tevens inzicht in de wijze waarop de bedrijfsvoering heeft plaatsgevonden. Daarbij komen in ieder geval aan de orde:

    • a. de administratieve organisatie;

    • b. de mate van betrouwbaarheid van de informatiebeveiliging;

    • c. de maatregelen die zijn gericht op de voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden;

    • d. de wijze waarop de kwaliteit van de bedrijfsvoering wordt gewaarborgd.

Artikel 9

  • 1 Uiterlijk vier weken na afloop van de eerste vier respectievelijk acht maanden van het boekjaar, dient de raad een voortgangsrapportage in.

  • 2 Indien uit de voortgangsrapportage blijkt dat de bedrijfsvoering of het beheer niet worden uitgevoerd overeenkomstig de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen, kan Onze Minister verlangen dat telkens na verloop van twee maanden van het boekjaar een voortgangsrapportage wordt ingediend.

  • 3 Onze Minister kan ten gunste van de raad en met instemming van de raad van de termijn, bedoeld in het tweede lid, afwijken.

Artikel 11

  • 2 De opdracht aan de accountant gaat vergezeld van een door Onze Minister vast te stellen aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, bedoeld in artikel 42a, tweede lid, van de wet. De aanwijzing bevat tevens een model accountantsverklaring volgens welke de accountant de uitslag van zijn onderzoek moet opstellen.

  • 3 De raad draagt er zorg voor dat zijn accountant alle medewerking verleent aan de door Onze Minister in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte controlewerkzaamheden, bedoeld in artikel 4:78 en 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 12

  • 1 De raad verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden voor een som van ten minste € 450 000,– per gebeurtenis en per geval.

  • 2 De raad verzekert zijn onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde.

  • 3 De raad verzekert zijn roerende zaken tegen brandschade en diefstal naar vervangingswaarde.

Artikel 13

  • 1 Indien gedurende het boekjaar blijkt dat het verwachte saldo van baten en lasten meer dan 10% lager is dan het bedrag van de subsidieverlening, doet de raad daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 2 Onze Minister kan op grond van de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, de bevoorschotting verlagen.

Artikel 14

  • 2 De raad behoeft tevens de toestemming van Onze Minister voor het aangaan of wijzigen van subsidieverplichtingen anders dan met voorzieningen, bedoeld in artikel 42b, eerste lid, van de wet.

Artikel 15

  • 2 Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de raad wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de raad door een derde worden voortgezet en de activa en passiva met toestemming van Onze Minister tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 april 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Uitgegeven de zevenentwintigste april 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven