Wet arbeid vreemdelingen

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2018 t/m 30-06-2021

Wet van 21 december 1994, tot vaststelling van de Wet arbeid vreemdelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen met betrekking tot de tewerkstelling van vreemdelingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. werkgever:

    • 1°. degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten;

    • 2°. de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten;

  • c. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

  • d. niet eerder toegelaten vreemdeling: een vreemdeling die niet eerder over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning tot verblijf heeft beschikt, dan wel een vreemdeling die, na over een zodanige vergunning te hebben beschikt, zijn hoofdverblijf weer buiten Nederland heeft gevestigd dan wel buiten Nederland heeft voortgezet;

  • e. tewerkstellingsvergunning: vergunning voor een werkgever die wordt verleend door Onze Minister op grond van artikel 5, eerste lid, ten behoeve van een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft of heeft aangevraagd, anders dan op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder de beperking «arbeid in loondienst» of «lerend werken»;

  • f. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • g. prioriteitgenietend aanbod: aanbod van de zijde van Nederlanders en vreemdelingen als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onder a, en 4, eerste lid;

  • h. gecombineerde vergunning: verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, verleend door Onze Minister van Veiligheid en Justitie onder de beperking «arbeid in loondienst», «lerend werken» of «seizoenarbeid», tevens zijnde vergunning voor het verrichten van werkzaamheden bij een specifieke werkgever, met het aanvullend document;

  • i. aanvullend document: document waarin de aanvullende informatie is opgenomen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, tweede alinea, van de Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L343);

  • j. toezichthouder: de toezichthouder, bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, en als zodanig aangewezen op grond van artikel 14, eerste lid.

§ II. Tewerkstelling van vreemdelingen

Artikel 2

  • 1 Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning of indien die vreemdeling beschikt over een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.

Artikel 2a

  • 1 Een werkgever die een vreemdeling arbeid in Nederland laat verrichten, ten aanzien waarvan het verbod, bedoeld in artikel 2, niet geldt en die niet behoort tot de categorie vreemdelingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is verplicht dit gegeven schriftelijk te melden ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien de werkgever reeds uit hoofde van andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, bepalingen een meldingsplicht heeft.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het model van de verklaring en de over te leggen bewijsstukken, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot:

    • a. een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning niet mag worden verlangd;

    • b. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, voor zover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige;

    • c. een vreemdeling die behoort tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.

  • 2 Van de bepalingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 4

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is evenmin van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verblijfsvergunning, welke is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Veiligheid en Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.

  • 2 Een zodanige aantekening wordt afgegeven aan een vreemdeling:

    • b. die gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; of

    • c. die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister is bevoegd tot het afgeven en intrekken van tewerkstellingsvergunningen.

  • 2 Onze Minister wijst een instantie aan die Onze Minister van Veiligheid en Justitie adviseert inzake het verlenen, verlengen of intrekken van een gecombineerde vergunning.

  • 3 Het advies, bedoeld in het tweede lid, wordt binnen een termijn van vijf weken na ontvangst van het verzoek om advies uitgebracht.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de advisering, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 De werkgever verstrekt op verzoek van de aangewezen instantie, bedoeld in het tweede lid, kosteloos alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het in dat lid bedoelde advies.

  • 6 Bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan Onze Minister, dan wel aan de aangewezen instantie, bedoeld in het tweede lid, of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kosteloos de gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Bestuursorganen kunnen daarbij gebruikmaken van het vreemdelingennummer, bedoeld in artikel 107, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of het burgerservicenummer. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent deze gegevensverstrekking.

  • 7 De in het zesde lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad.

  • 8 Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden delegeren aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 5a

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor bepaalde categorieën van werkzaamheden of, indien daarvoor een volkenrechtelijke verplichting bestaat, voor bepaalde categorieën van vreemdelingen een limiet aan het aantal te verlenen tewerkstellingsvergunningen of gecombineerde vergunningen wordt ingesteld.

Artikel 6

  • 1 Een tewerkstellingsvergunning wordt aangevraagd door de werkgever.

  • 2 Op een aanvraag wordt binnen vijf weken na ontvangst beslist.

Artikel 7

  • 1 De tewerkstellingsvergunning en het aanvullend document als onderdeel van de gecombineerde vergunning vermelden de naam en de plaats van vestiging van de werkgever en andere identificerende gegevens van de werkgever, het loon van de vreemdeling, de persoonsgegevens van de vreemdeling, de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning of de gecombineerde vergunning, alsmede een omschrijving van de aard en de plaats van de door de vreemdeling te verrichten arbeid.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de identificerende gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister weigert een tewerkstellingsvergunning of Onze Minister van Veiligheid en Justitie weigert een gecombineerde vergunning:

    • a. indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is;

    • b. indien het een arbeidsplaats betreft waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gemeld;

    • c. indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te vervullen:

    • d. indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is;

    • e. indien het een vreemdeling betreft:

      • 1°. die niet beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning, noch een zodanige vergunning heeft aangevraagd, noch, voor zover ter verkrijging van een dergelijke vergunning vereist, een machtiging tot voorlopig verblijf heeft aangevraagd, dan wel

      • 2°. aan wie een verblijfsvergunning is geweigerd of wiens verblijfsvergunning is ingetrokken;

    • f. indien het een vreemdeling betreft, die met de desbetreffende arbeid over een periode van een maand niet ten minste een bedrag verdient gelijk aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

    • g. indien het een arbeidsplaats betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden, waarvan het niet in het Nederlands belang is deze door vreemdelingen te laten verrichten; of

    • h. indien het een categorie van werkzaamheden of van vreemdelingen betreft waarvoor overeenkomstig artikel 5a een limiet aan het aantal te verlenen tewerkstellingsvergunningen of gecombineerde vergunningen is gesteld, welke limiet is bereikt.

  • 2 Onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is het eerste lid, onder a, b, c, f en h niet van toepassing op de vreemdeling die de toegang tot Nederland niet is geweigerd en door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend en die ten bewijze daarvan door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in het bezit is gesteld van een daartoe aangewezen document, en niet beschikt over een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, en die gelet op de verbetering van de kwaliteit van het verblijf van die vreemdeling arbeid mag verrichten.

  • 3 In door Onze Minister te bepalen gevallen kan:

    • a. in buitengewone omstandigheden worden afgeweken van het eerste lid, onder b;

    • b. ten behoeve van de bevordering van internationale handelscontacten of in het kader van de uitoefening van een geestelijke, godsdienstige of levensbeschouwelijke functie worden afgeweken van het eerste lid, onder a, b, c en f;

    • c. in het kader van scholing, opleiding, vrijwilligerswerk, internationale uitwisseling en andere internationale culturele contacten alsmede ten behoeve van vreemdelingen die beschikken over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning, worden afgeweken van het eerste lid, onder a, b, c, d en f; of

    • d. in afwijking van het eerste lid, onder b, een kortere termijn dan vijf weken gelden indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor ommekomst van die termijn heeft vastgesteld dat er voor de desbetreffende arbeidsplaats geen prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is.

  • 4 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan een tewerkstellingsvergunning weigeren of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een gecombineerde vergunning weigeren:

    • a. indien voorzienbaar is dat binnen een redelijke termijn voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar zal komen;

    • b. indien het een niet eerder toegelaten vreemdeling betreft, wiens leeftijd niet valt binnen bij ministeriële regeling gestelde leeftijdsgrenzen;

    • c. ingevolge het niet in acht nemen van een beperking waaronder een eerdere vergunning is verleend of wegens het niet naleven van een daaraan verbonden voorschrift;

    • d. indien geen passende huisvesting voor de vreemdeling beschikbaar is;

    • e. indien de werving niet heeft plaatsgevonden op een wijze die voor de desbetreffende sector is overeengekomen bij een convenant dat voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen;

    • f. indien door de werkgever anderszins belemmeringen zijn opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden;

    • g. indien de werkgever geen erkende referent is als bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat zijn erkenning is ingetrokken of geschorst of omdat zijn aanvraag tot erkenning is afgewezen;

    • h. indien de werkgever een referent is als bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van de Vreemdelingenwet 2000 of een erkende referent als bedoeld in artikel 1, onderdeel t, van die wet en hem op grond van artikel 55a van die wet binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning een bestuurlijke boete is opgelegd of indien hij in die periode is gestraft op grond van artikel 108 van die wet;

    • i. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning een bestuurlijke boete is opgelegd wegens het niet of onvoldoende afdragen van loonbelasting, premies voor de werknemersverzekeringen of premies voor de volksverzekeringen of inkomensafhankelijke bijdrage, dan wel een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van een overtreding als bedoeld in:

    • j. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is gestraft op grond van:

  • 2 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een gecombineerde vergunning onder de beperking «seizoenarbeid», weigeren indien bij de werkgever geen economische activiteit plaatsvindt.

  • 3 In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt met betrekking tot de eisen waaraan de convenanten moeten voldoen, in ieder geval opgenomen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:

    • a. partij is bij het convenant;

    • b. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in kennis stelt van het voornemen inzake het tot stand brengen van een convenant;

    • c. het convenant in de Staatscourant publiceert nadat het tot stand is gekomen.

Artikel 10

Onze Minister kan voorschriften verbinden aan een tewerkstellingsvergunning of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan voorschriften verbinden aan een gecombineerde vergunning, die ertoe strekken:

  • a. dat de werkgever inspanningen pleegt arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te doen vervullen;

  • b. dat in de onderneming in de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden voor de vervulling van arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend aanbod gelegen beletselen, worden opgeheven;

  • c. dat de overeenkomst tot het verrichten van arbeid schriftelijk wordt aangegaan en dat daarvan een afschrift ter beschikking wordt gesteld aan de vergunningverlenende instantie;

  • d. dat de werkgever geheel of gedeeltelijk door opleiding of scholing voorziet in het in de toekomst aanwezig zijn van een voor zijn arbeidsorganisatie geschikt aanbod.

Artikel 11

  • 1 Een tewerkstellingsvergunning wordt voor ten hoogste een jaar verleend.

  • 2 Ten behoeve van tijdelijk werk wordt een tewerkstellingsvergunning voor ten hoogste vier en twintig weken verleend, indien de desbetreffende arbeid wordt verricht door een niet eerder toegelaten vreemdeling. Deze vreemdeling mag gedurende een periode van veertien weken direct voorafgaande aan de tewerkstellingsvergunning niet over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben beschikt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt een tewerkstellingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 8, derde lid, onder b en c, voor ten hoogste drie jaar verleend.

Artikel 12

  • 1 Onze Minister kan een tewerkstellingsvergunning intrekken of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een gecombineerde vergunning intrekken:

    • a. indien de voor verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b. indien gebleken is dat aan de vreemdeling verblijf in Nederland is geweigerd;

    • c. indien van de tewerkstellingsvergunning geen gebruik wordt gemaakt.

Artikel 12a

Onze Minister kan een tewerkstellingsvergunning intrekken of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een gecombineerde vergunning intrekken indien:

Artikel 12b

Onze Minister kan voorts een tewerkstellingsvergunning intrekken of Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan voorts een gecombineerde vergunning intrekken indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het moment waarop de vergunning wordt ingetrokken:

Artikel 13

Onverminderd de artikelen 12, eerste lid, 12a en 12b, en onverminderd artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 kan Onze Minister een tewerkstellingsvergunning slechts intrekken of kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie een gecombineerde vergunning slechts intrekken ingevolge:

  • a. het niet in acht nemen van een beperking waaronder de tewerkstellingsvergunning is verleend, of

  • b. het niet naleven van een aan de tewerkstellingsvergunning verbonden voorschrift.

§ III. Toezicht

Artikel 14

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 15

  • 2 De werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, stelt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.

  • 3 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, om een afschrift van het document te verstrekken, aan de andere werkgever is niet van toepassing, indien de vreemdeling die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, dan wel de Europese Economische Ruimte dan wel van Zwitserland, tenzij ten aanzien van de vreemdeling de artikelen 1 tot en met 5 van Verordening (EU) Nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PbEU 2011, L 141) niet van toepassing zijn.

  • 4 De werkgever, bedoeld in het tweede lid, bewaart het afschrift tot tenminste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd.

Artikel 15a

De werkgever is verplicht om binnen 48 uren na een daartoe strekkende vordering van de toezichthouder de identiteit vast te stellen van een persoon van wie op grond van feiten en omstandigheden het vermoeden bestaat dat hij arbeid voor hem verricht of heeft verricht, aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht en de toezichthouder te informeren door een afschrift van dit document te verstrekken.

Artikel 16

  • 1 De toezichthouder is bevoegd bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik te maken van het burgerservicenummer.

  • 2 Bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd aan de toezichthouder kosteloos alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Bestuursorganen kunnen daarbij gebruik maken van het burgerservicenummer of het vreemdelingennummer, bedoeld in artikel 107, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover zij daartoe gerechtigd zijn.

  • 3 De toezichthouder verstrekt andere bestuursorganen kosteloos gegevens welke zij behoeven ter uitvoering van hun taak. De laatste volzin van het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De in het tweede en derde lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel worden met bestuursorganen gelijkgesteld instellingsbesturen van uit de openbare kas bekostigde instellingen en bevoegde gezagsorganen van uit de openbare kas bekostigde scholen en instellingen.

Artikel 17

De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding als bedoeld in artikel 18.

Artikel 17a

De toezichthouder is te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Hij kan daartoe de uitlevering vorderen tegen een door hem afgegeven schriftelijk bewijs. Zodra het belang van onderzoek omtrent de overtreding zulks toelaat wordt het in beslag genomen voorwerp teruggegeven aan degene bij wie het in beslag is genomen.

Artikel 17b

  • 1 Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen.

  • 2 Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 3 De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.

  • 4 De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken.

  • 5 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.

  • 6 Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 17d

Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in de artikelen 17b, eerste lid, en 19g, eerste lid, wordt genomen namens Onze Minister.

§ IV. Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 18b

  • 1 Onverminderd artikel 5:48, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het rapport in ieder geval:

    • a. de bij de overtreding betrokken persoon of personen;

    • b. het officiële nummer waaronder het betreffende vervoermiddel is geregistreerd, voor zover in verband met de overtreding van belang.

Artikel 19a

  • 1 Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.

  • 2 De terzake van deze wet gestelde overtredingen, gelden ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een overtreding is begaan.

Artikel 19d

  • 2 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.

  • 3 De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.

  • 4 Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.

  • 5 In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige overtredingen.

  • 6 Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.

Artikel 19f

Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt deze binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald.

Artikel 19g

  • 1 De toezichthouder of de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, maken het feit dat een bestuurlijke boete is opgelegd wegens overtreding van deze wet als bedoeld in artikel 18, dat een besluit is genomen als bedoeld in artikel 17b, tweede lid, of dat na een afgerond onderzoek geen overtreding is geconstateerd openbaar teneinde de naleving van deze wet te bevorderen en inzicht te geven in het uitvoeren van toezicht op grond van deze wet.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de openbaar te maken gegevens, waaronder de mogelijke reactie van een belanghebbende in verband met de openbaarmaking van zijn gegevens, de termijn waarop deze gegevens beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop de openbaarmaking plaatsvindt.

  • 5 De openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet eerder dan nadat tien werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit aan belanghebbende bekend is gemaakt.

  • 6 Bij de openbaarmaking wordt vermeld of tegen een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete of een besluit als bedoeld in artikel 17b, tweede lid, een rechtsmiddel is ingesteld dan wel of daartoe de mogelijkheid bestaat.

  • 8 Indien de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het toezicht op de naleving van deze wet dat door de toezichthouders wordt uitgeoefend, blijft openbaarmaking achterwege.

§ V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22

Onze Minister stelt nadere regels ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet.

Artikel 22a

Het ontwerp voor een krachtens de artikelen 5, vierde lid, en 22 vast te stellen ministeriële regeling wordt, voor zover deze betrekking heeft op wijziging van de lijst van sectoren, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PbEU 2014, L 94), aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.

Artikel 23

  • 1 De werkgever is verplicht de vreemdeling die arbeid heeft verricht zijn loon als bedoeld in artikel 2, onderdeel j, van de Richtlijn nr. 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PbEU 2009 L 168) te voldoen.

  • 2 Indien een werkgever een vreemdeling arbeid doet verrichten in strijd met artikel 2, wordt de vreemdeling vermoed gedurende ten minste zes maanden werkzaam te zijn voor die werkgever tegen het loon, bedoeld in het eerste lid, en voor de duur van het verrichten van de arbeid die in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is.

  • 3 De vreemdeling kan tevens elke naast hogere werkgever aansprakelijk stellen voor de nakoming van het eerste lid.

  • 4 Een vordering uit hoofde van het derde lid is slechts mogelijk indien een vordering op de naast lagere werkgever niet is geslaagd.

  • 5 De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van vorderingen op grond van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 24

De artikelen van deze wet zijn slechts op vreemdelingen die rechten ontlenen aan het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand gebracht wordt tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije of het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije van toepassing, voor zover ze geen nieuwe beperkingen als bedoeld in artikel 41 van dat protocol en artikel 13 van dat besluit opleveren.

Artikel 29

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 1994

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. W. P. Melkert

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven