Besluit algemene rechtspositie politie

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 08-03-2021

Besluit van 16 maart 1994, houdende vaststelling van de algemene rechtspositie van de politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 november 1993, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nummer EA93/U3170;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 7 februari 1994, nummer WO4.93.0765);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 11 maart 1994, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nummer EA94/418;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepaling

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als aspirant en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;

    • c. ambtenaar in opleiding: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • d. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012, met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel en de ambtenaar in opleiding gedurende het theoretisch opleidingsdeel, waarbij voor de toepassing van dit besluit de ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gelijk wordt gesteld aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012;

    • e. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Politiewet 2012, waarbij voor de toepassing van dit besluit de directeur van de Politieacademie, zijn plaatsvervanger en de ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche, worden gelijkgesteld met ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Politiewet 2012;

    • f. ambtenaar van de rijksrecherche: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de Politiewet 2012;

    • g. vakantiewerker: degene die ten tijde van onderbreking van zijn opleiding wegens vakantie, voor een periode van ten hoogste acht weken is aangesteld voor het verrichten van ondersteunende werkzaamheden;

    • h. AOW-gerechtigde leeftijd: de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat;

    • i. ambtenaar: de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, de vrijwillige ambtenaar, de ambtenaar van de rijksrecherche en de vakantiewerker;

    • j. volledige betrekking: een betrekking die een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week omvat;

    • k. deelbetrekking: een betrekking die een arbeidstijd van gemiddeld minder dan 36 uur per week omvat;

    • l. bevoegd gezag:

      • 1. Onze Minister voor zover het betreft de korpschef, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;

      • 2. de korpschef, voor zover het betreft de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vrijwillige ambtenaar;

      • 3. het College van procureurs-generaal, voor zover het betreft de ambtenaar van de rijksrecherche;

    • m. salaris: hetgeen daaronder in het Besluit bezoldiging politie wordt verstaan;

    • n. bezoldiging: hetgeen daaronder in het Besluit bezoldiging politie wordt verstaan;

    • o. detachering: tijdelijke tewerkstelling elders buiten het gezagsbereik van het bevoegd gezag;

    • p. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;

    • q. deskundige persoon: een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;

    • r. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • s. zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de Ziektewet;

    • t. arts: een in Nederland gevestigde arts, die als arts is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

    • u. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

    • v. plaats van tewerkstelling:

      • 1. het gebouw, gebouwencomplex of terrein dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn ambt is aangewezen;

      • 2. de aangewezen aanlegplaats van het vaartuig dat de ambtenaar voor de normale uitoefening van zijn taak gebruikt of

      • 3. bij gebrek aan een aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede onderdeel, het gebouw, gebouwencomplex, of terrein, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht, het gebouwencomplex waar hij kantoor houdt, dan wel de aanlegplaats waar hij gewoonlijk het vaartuig aanlegt;

    • w. hoofdplaats van tewerkstelling: de plaats van tewerkstelling, bedoeld in artikel 10, tweede lid;

    • x. werkgebied:

      • 1. indien het betreft een ambtenaar die werkzaam is bij een regionale eenheid : het gebied of het door het bevoegd gezag aangewezen gedeelte daarvan dat de desbetreffende regionale eenheid bestrijkt;

      • 2. indien het betreft een ambtenaar die werkzaam is bij een landelijke eenheid of een ambtenaar van de rijksrecherche: Nederland dan wel het door het bevoegd gezag aangewezen gedeelte van Nederland waarin de plaats van tewerkstelling is gelegen, of

      • 3. indien het betreft een ambtenaar, werkzaam bij de Politieacademie of een ondersteunende dienst: het door het bevoegd gezag aangewezen gedeelte van Nederland waarin de plaats van tewerkstelling is gelegen;

    • y. beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • z. dienstongeval: een ongeval, welk in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • aa Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • bb. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

    • cc. [Red: vervallen;]

    • dd. [Red: vervallen;]

    • ee. [Red: vervallen;]

    • ff. theoretisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant, de vrijwilliger-aspirant, de ambtenaar in opleiding of de vrijwillige ambtenaar in opleiding aan de Politieacademie in het kader van een krachtens artikel 2c, eerste onderscheidenlijk tweede lid, aangewezen politieopleiding onderwijs volgt;

    • gg. beroepspraktijkvorming: de periode of perioden waarin de aspirant, de vrijwilliger-aspirant, de ambtenaar in opleiding of de vrijwillige ambtenaar in opleiding de politietaak bij een regionale eenheid of een landelijke eenheid uitvoert in het kader van een krachtens artikel 2c, eerste onderscheidenlijk tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • hh. functie: het samenstel van door de ambtenaar te verrichten opgedragen werkzaamheden, zoals vastgelegd in het LFNP;

    • ii. LFNP: Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie: het door Onze Minister vastgestelde geheel van functiebeschrijvingen, onderverdeeld naar de domeinen leiding, uitvoering en ondersteuning, alsmede naar vakgebieden, inclusief de waardering, en de aan het gebouw verbonden en omschreven werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten;

    • jj. vakgebied: een clustering van in essentie gelijkgerichte activiteiten, resultaten en beoogde effecten op basis van voor dat vakgebied geldende processen;

    • kk. werkterrein: een verbijzondering van het vakgebied, waarvoor een specifieke inzet en inbreng geldt. Voor deze inzet kunnen nadere opleiding- en certificeringeisen worden gesteld;

    • ll. aandachtsgebied: een verbijzondering van een werkterrein, dat wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan onderwerpen, waarvoor een specifieke inzet en inbreng geldt. Voor deze inzet kunnen nadere opleiding- en certificeringeisen worden gesteld;

    • mm. specifieke functionaliteit: een verbijzondering van een vakgebied door – direct in operationeel verband toe te passen – vereiste expliciete specialistische inzet en inbreng door gebruikmaking van specifieke (hulp)middelen of geweldsmiddelen waarbij uitgesproken specialistische vaardigheden en deskundigheid aan de orde is;

    • nn. [Red: vervallen;]

    • oo. OVW punten: Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden punten, zoals deze met toepassing van het functiewaarderingssysteem op grond van artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie, worden vastgesteld;

    • pp. beroepsincident: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;

    • qq. consignatie: het zich in opdracht van het daartoe bevoegde gezag bereikbaar en beschikbaar houden teneinde bij oproep dienst te gaan verrichten;

    • rr. levensfase-uren: verlofuren die op grond van hoofdstuk V.A. worden toegekend;

    • ss. vrijwillige ambtenaar: vrijwilliger-aspirant, vrijwillige ambtenaar in opleiding, vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

    • tt. vrijwilliger-aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als vrijwilliger-aspirant en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;

    • uu. vrijwillige ambtenaar in opleiding: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als vrijwillige ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • vv. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 2012, voor zover deze is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met uitzondering van de vrijwilliger-aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel en de vrijwillige ambtenaar in opleiding gedurende het theoretisch opleidingsdeel;

    • ww. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 2012, voor zover deze is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie.

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenote of echtgenoot mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de achtergebleven partner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de geregistreerde partner alsmede de levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts een persoon als echtgenoot of echtgenote dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Hoofdstuk II. Aanstelling

Artikel 2

  • 1 De aanstelling geschiedt in tijdelijke of in vaste dienst.

  • 2 Een aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

Artikel 2a

  • 1 Indien betrokkene direct voorafgaand aan de aanstelling nog geen ambtenaar in de zin van dit besluit was, kan op zijn aanvraag en na consultatie van de ondernemingsraad in zeer bijzondere gevallen een aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd plaatsvinden waarbij dit besluit gedeeltelijk, of andere algemene maatregelen van bestuur als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012, die specifiek betrekking hebben op ambtenaren in de zin van dit besluit, geheel of gedeeltelijk, buiten toepassing kunnen worden verklaard.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt de aanspraak op vakantie ten minste 144 uur per kalenderjaar bij een volledige betrekking en naar evenredigheid bij een andere betrekkingsomvang.

  • 3 De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, geschiedt voor een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent het eerste lid.

Artikel 2b

  • 2 Onverminderd het eerste lid, bedraagt de aanspraak op vakantie ten minste 144 uur per kalenderjaar bij een volledige betrekking en naar evenredigheid bij een andere betrekkingsomvang.

  • 3 De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, geschiedt voor een periode van ten hoogste zeven jaar.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent het eerste lid.

Artikel 2c

  • 1 Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en aanstelling als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan slechts plaatsvinden na het voltooien van een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en aanstelling als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, tevens plaatsvinden in een functie in een van de door Onze Minister aangewezen vakgebieden in het domein uitvoering, indien de betrokkene enkel een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 heeft voltooid.

Artikel 3

  • 1 De aspirant wordt gedurende het eerste leerjaar van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding tijdelijk aangesteld voor de duur van één jaar.

  • 2 Indien de aspirant aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, dan wel door middel van vrijstelling door een eerder gevolgde opleiding instroomt in het tweede leerjaar, wordt hij aangesteld in tijdelijke dienst voor maximaal twee jaar bij het volgen van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding.

  • 3 Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding, wordt de aspirant aangesteld in vaste dienst als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak tenzij het bevoegd gezag anders beslist.

  • 4 Indien de aspirant een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding volgt, wordt hij nadat hij aan het eind van het eerste leerjaar een positief studieadvies ontvangt, aangesteld in tijdelijke dienst voor twee jaar voor het tweede en derde leerjaar.

  • 5 Aan het eind van het derde leerjaar van de aspirant, bedoeld in het vierde lid, wordt de aspirant vast aangesteld als aspirant, tenzij het bevoegd gezag anders beslist. Na het voltooien van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding wordt de aanstelling gewijzigd in aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

  • 6 Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen, van het bepaalde in dit artikel afwijken.

Artikel 3bis

  • 1 De vrijwilliger-aspirant wordt tijdelijk aangesteld voor een periode overeenkomend met de duur van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding.

  • 2 Na het voltooien van deze politieopleiding wordt de vrijwillige ambtenaar van politie zo mogelijk in vaste dienst aangesteld als vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

Artikel 3a

  • 1 De ambtenaar in opleiding respectievelijk de vrijwillige ambtenaar in opleiding wordt tijdelijk aangesteld voor een periode overeenkomend met de duur van een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding.

  • 2 Na het voltooien van deze politieopleiding wordt de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk aangesteld voor een proeftijd van één jaar als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak respectievelijk vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. De proeftijd kan zo nodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met één jaar worden verlengd en zo nodig ambtshalve worden verlengd met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

  • 3 Zodra de proeftijd verstrijkt, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak respectievelijk vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 4 Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen, afwijken van de perioden, bedoeld in het eerste en tweede lid, of van het stellen van een proeftijd.

Artikel 4

  • 1 Een aanstelling van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, kan in tijdelijke dienst plaatsvinden:

    • a. voor een proeftijd van één jaar, zonodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht;

    • b. ter vervanging van een wegens ziekte of uit anderen hoofde afwezige ambtenaar, met dien verstande dat de vrijwillige ambtenaar slechts een andere vrijwillige ambtenaar kan vervangen;

    • c. ter uitvoering van werkzaamheden van kennelijk tijdelijk karakter;

    • d. indien het een ambtenaar betreft die in dienst wordt genomen als leerling ter opleiding tot een functie binnen de politieorganisatie dan wel in verband met zijn verdere praktische opleiding of vorming, of

    • e. indien een wijziging in de taak van het betrokken dienstvak is voorgenomen;

    • f. indien de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

    • g. indien de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6, direct voorafgaand aan de aanstelling een vrijwillige ambtenaar was;

    • h. voor een andere dan in onderdeel a tot en met g genoemde reden.

  • 2 Zodra de omstandigheid die leidde tot een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, d en e, zich niet meer voordoet, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, g en h, wordt de ambtenaar in vaste dienst aangesteld vanaf de dag waarop:

    • a. aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b. meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden.

  • 4 Over een tijdelijke aanstelling op grond van het eerste lid, onderdeel h, voor een functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, wint het bevoegd gezag vooraf een advies in van een door hem in te stellen paritaire commissie.

Artikel 4a

  • 1 Een aanstelling van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan in tijdelijke dienst plaatsvinden:

    • a. ter bevordering van de arbeidsparticipatie van de in de aanhef bedoelde ambtenaren in de vijf jaren voorafgaand aan hun AOW-gerechtigde leeftijd;

    • b. in een functie in een van de door Onze Minister aangewezen vakgebieden in het domein uitvoering, indien de betrokkene enkel een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 heeft voltooid;

    • c. indien de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

    • d. indien de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6, direct voorafgaand aan de aanstelling een vrijwillige ambtenaar was en een politieopleiding als bedoeld in artikel 2c heeft voltooid.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, wordt de ambtenaar in vaste dienst aangesteld vanaf de dag waarop:

    • a. aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b. meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden.

  • 3 Over een tijdelijke aanstelling op grond van het eerste lid, onderdelen a en b, wint het bevoegd gezag vooraf een advies in van een door hem in te stellen paritaire commissie.

Artikel 5

De ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, wordt in vaste dienst aangesteld.

Artikel 6

De gewezen ambtenaar aan wie een uitkering is toegekend op grond van artikel 29d van het Besluit bezoldiging politie, kan enkel worden aangesteld als vrijwillige ambtenaar.

Artikel 7

  • 1 Voor de aanstelling als aspirant, ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, vrijwilliger-aspirant, vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak komt uitsluitend in aanmerking degene die:

    • a. Nederlander is;

    • b. de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    • c. voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau, de psychologische keuring en een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de medische keuringen;

    • d. voldoet aan overige bij regeling van Onze Minister te stellen eisen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid komt voor aanstelling als ambtenaar in opleiding, vrijwillige ambtenaar in opleiding, ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, uitsluitend in aanmerking degene die:

    • a. Nederlander is;

    • b. de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    • c. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het werk- en denkniveau en een psychologische keuring;

    • d. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de medische keuringen, indien aan de vervulling van de functie, bedoeld in artikel 2c, tweede lid, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld;

    • e. voldoet aan overige bij ministeriële regeling te stellen eisen.

  • 3 Teneinde vast te stellen of de persoon, bedoeld in de aanhef van het eerste of tweede lid, in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zo nodig aanvullen.

  • 4 Onze Minister kan ten aanzien van de aanstelling als ambtenaar van de rijksrecherche, die is aangesteld voor de politietaak, nadere regels vaststellen over het aantal dienstjaren dat deze ambtenaar werkzaam moet zijn geweest als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 5 De betrokkene, die op grond van het eerste lid, onderdeel c, of het tweede lid, onderdeel d, is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie. Op deze keuring zijn de krachtens het eerste lid, onderdeel c, door Onze Minister onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel d, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

  • 6 De betrokkene, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, die bij aanstelling niet is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij plaatsing in een andere functie als bedoeld in artikel 2c, tweede lid, aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien aan de vervulling van die functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Op deze keuring zijn de krachtens het tweede lid, onderdeel d, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

  • 7 De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, volgt een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding uitsluitend, indien hij voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 8

  • 1 Voor de aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie komt in aanmerking degene die:

    • a. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau;

    • b. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een psychologische keuring, indien daaraan naar het oordeel van het bevoegd gezag behoefte bestaat;

    • c. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de medische keuringen, indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld.

      Het bevoegd gezag stelt vast voor welke functies een onderzoek naar de medische geschiktheid noodzakelijk is;

    • d. voldoet aan de overige door het bevoegd gezag te stellen eisen die specifiek gerelateerd zijn aan de functie binnen het landelijk politiekorps, de rijksrecherche dan wel binnen de Politieacademie.

  • 2 Teneinde vast te stellen of de persoon, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de vervulling van de functie, kan het bevoegd gezag de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt, verifiëren en zonodig aanvullen.

  • 3 De betrokkene die op grond van het eerste lid, onderdeel c, is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie. Op deze keuring zijn de krachtens het eerste lid, onderdeel c, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

Artikel 8a

  • 1 Aanstelling als ambtenaar is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid geen bezwaar blijkt te bestaan tegen diens aanstelling.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien:

    • a het een aanstelling betreft in een functie waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie of de rijksrecherche worden uitgevoerd, in een functie bij de Politieacademie of bij een ondersteunende dienst of als vakantiewerker en het bevoegd gezag heeft bepaald dat voor de functie slechts een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële gegevens is vereist, of

    • b het een functie betreft als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken.

  • 4 Een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid wordt ingesteld nadat het bevoegde gezag de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht.

Artikel 8b

  • 1 Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aard van de functie of van de werkzaamheden hiertoe aanleiding geeft, kan ten aanzien van de ambtenaar in de volgende gevallen opnieuw een onderzoek als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, worden uitgevoerd:

    • a. bij wijziging van werkzaamheden;

    • b. bij aanstelling in een andere functie;

    • c. bij de vervulling van een functie gedurende ten minste vijf dienstjaren, of

    • d. bij een redelijk vermoeden van ernstig plichtsverzuim dat de integriteit of de verantwoordelijkheid van de betrokkene raakt.

Artikel 8c

Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het in de artikelen 8a en 8b bedoelde onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid voor zover ten behoeve van dat onderzoek wordt gevraagd om verstrekking van justitiële gegevens als bedoeld in artikel 23 van het Besluit justitiële gegevens en om verstrekking van gegevens als bedoeld in artikel 4:3 van het Besluit politiegegevens. Deze nadere regels bevatten in ieder geval waarborgen omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

Artikel 9

  • 1 Voor de aanvaarding van zijn ambt legt de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de vrijwilliger-aspirant, de vrijwillige ambtenaar in opleiding, de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar van rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:

    «Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk of onmiddellijk, in welke vorm dan ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!».

    Daarna wordt door de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar van rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak de volgende eed of belofte afgelegd:

    «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land.

    Ik zweer (beloof) dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

    Ik zweer (beloof) dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!»

  • 2 Voor de aanvaarding van zijn ambt, legt de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:

    «Ik zweer (verklaar) dat ik middellijk of onmiddellijk, in welke vorm dan ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!»

    Daarna wordt door de ambtenaar de volgende eed of belofte afgelegd:

    «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land.

    Ik zweer (beloof) dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

    Ik zweer (beloof) dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!».

  • 3 De overige ambtenaren van politie die op grond van artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012 deel uitmaken van de leiding van de politie, de politiechef en de korpschef leggen de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van Onze Minister.

  • 4 De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger leggen de eden dan wel de verklaringen en beloften af ten overstaan van Onze Minister.

  • 5 De ambtenaren van de rijksrecherche leggen de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van Onze Minister.

  • 6 De overige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de overige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, leggen de eden dan wel verklaringen en beloften af ten overstaan van het bevoegd gezag.

Artikel 10

  • 1 Aan de ambtenaar wordt, zo mogelijk voor de aanvaarding van zijn ambt, maar in ieder geval binnen een maand na aanvang van zijn werkzaamheden, een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag uitgereikt waarin in elk geval worden vermeld:

    • a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de ambtenaar;

    • b. of de aanstelling geschiedt in vaste of in tijdelijke dienst al dan niet met een proeftijd en de duur van de eventuele proeftijd, waarbij, indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, bovendien in de akte wordt vermeld of de aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd en, zo ja, voor hoe lang - of voor onbepaalde tijd en de toepasselijke grond voor aanstelling in tijdelijke dienst;

    • c. of de aanstelling geschiedt als:

      • 1°. aspirant;

      • 2°. ambtenaar in opleiding;

      • 3°. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

      • 4°. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

      • 5°. ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

      • 6°. ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche;

      • 7°. vrijwilliger-aspirant;

      • 8°. vrijwillige ambtenaar in opleiding;

      • 9°. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

      • 10°. vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

      • 11°. vakantiewerker;

    • d. de functie waarin de ambtenaar wordt aangesteld, met indien van toepassing één of meerdere werkterreinen, aandachtsgebieden of specifieke functionaliteiten;

    • e. de plaats of de plaatsen van tewerkstelling en het werkgebied;

    • f. de datum van ingang van de aanstelling;

    • g. voor zover van toepassing, de rang waarin hij wordt aangesteld;

    • h. de salarisschaal en de voor de bepaling van die schaal in acht genomen regels, alsmede het salarisnummer en het salaris die de ambtenaar zijn toegekend of, indien het een aspirant betreft, het salaris;

    • i. de arbeidstijd die zijn betrekking omvat en

    • j. het gegeven dat de eden dan wel de verklaringen en beloften zijn afgelegd, en de datum waarop dit is gebeurd;

    • k. de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van de aanspraak;

    • l. de duur van de ontslag- respectievelijk opzegtermijnen of de wijze waarop die termijnen worden vastgesteld.

  • 2 Indien aan de ambtenaar meerdere plaatsen als plaats van tewerkstelling zijn aangewezen, wordt in de akte van aanstelling tevens een hoofdplaats van tewerkstelling vermeld.

  • 3 Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie of van de rijksrecherche en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan volgens door Onze Minister te stellen criteria de aanspraak op de toelage bezwarende functie, bedoeld in artikel 12c, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie, is verbonden, wordt dit in de akte van aanstelling vermeld. Het bevoegd gezag wijst de in de eerste zin bedoelde functies aan in overeenstemming met bij regeling van Onze Minister te stellen regels.

  • 4 Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt in de akte van aanstelling vermeld dat hij generiek inzetbaar is. Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt in de akte van aanstelling het vakgebied waarvan diens functie onderdeel uitmaakt en, indien van toepassing, het werkterrein vermeld alsmede dat de ambtenaar specifiek inzetbaar is.

  • 5 Voor zover deze gegevens niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, deelt het bevoegd gezag de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk andere hem mogelijk toegekende voordelen mee, onder verwijzing naar de regeling waarop de toekenning berust en de eventuele voorwaarden die aan de toekenning verbonden zijn.

  • 6 Indien de aanstelling afloopt voor het einde van de termijn van een maand vanaf het begin van het dienstverband, moeten de gegevens, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk bij het aflopen van de aanstelling worden verstrekt.

  • 7 Wijziging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar binnen een maand schriftelijk medegedeeld, behoudens de wijziging van een algemeen verbindend voorschrift waarnaar is verwezen.

Artikel 11

  • 1 De ambtenaar wordt bij zijn aanstelling schriftelijk door het bevoegd gezag op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2 Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd, worden op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 3 De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, die hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Hij kan kosteloos hiervan afschriften maken.

  • 4 Over wijzigingen in regelingen betreffende zijn rechtspositie wordt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte gesteld.

Hoofdstuk III. Arbeids- en rusttijden

Artikel 12

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de arbeids- en rusttijden vast.

  • 2 Het bevoegd gezag kan in een regeling als bedoeld in artikel 1:4, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet afspraken maken inzake rusttijd en pauze, de arbeidstijd, arbeid op zondag en arbeid in nachtdienst, met dien verstande dat in die regeling geen afspraken worden opgenomen die afwijken van het bepaalde in dit artikel en de krachtens het zeventiende lid vastgestelde landelijke regels inzake arbeidstijden.

  • 3 De arbeidstijd bedraagt gemiddeld 36 uur per week. De arbeidstijd van de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt, bedraagt gemiddeld 39,6 uur per week.

  • 4 Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te werken uren per jaar: het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met:

    • a. het aantal zaterdagen en zondagen, en

    • b. Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, de beide kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd, en 5 mei, voor zover deze dagen niet vallen op een zaterdag of een zondag, vermenigvuldigd met 7,2.

  • 5 Het in het vierde lid berekende product wordt verhoogd met 1% voor de ambtenaren bedoeld in artikel 30e, tweede lid, onderdelen a en c.

  • 6 Voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking bedraagt het aantal te werken uren per jaar een evenredig deel van het aantal te werken uren volgens de systematiek van de in het vierde en vijfde lid opgenomen berekeningswijze.

  • 7 Het aantal te werken uren, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wordt rekenkundig op hele uren afgerond.

  • 8 Het bevoegd gezag stelt voorafgaand aan ieder kalenderjaar voor de bij hem werkzame ambtenaren een indicatief jaarrooster op, waarin voor iedere ambtenaar wordt vermeld op welke dagen hij zal werken en op welke dagen hij vrij zal zijn in dat kalenderjaar. De ambtenaar kan aan dit indicatieve jaarrooster geen rechten ontlenen.

  • 9 Uiterlijk 28 dagen voor aanvang van de periode van 28 dagen waarop het betrekking heeft, maakt het bevoegd gezag het perioderooster bekend waarin op grond van artikel 4:2, derde lid, van de Arbeidstijdenwet de vrije zondagen en wekelijkse rust worden vastgesteld. Een verschuiving van een vastgestelde vrije zondag of wekelijkse rust wordt vastgesteld in het dienstrooster, bedoeld in het tiende lid.

  • 10 Uiterlijk zeven dagen voor aanvang van de periode van 28 dagen waarop het betrekking heeft, maakt het bevoegd gezag het dienstrooster bekend waarin wordt vastgesteld op welke dagen arbeid wordt verricht en welke dagen vrije dagen zijn. Een verschuiving van een vastgestelde vrije dag wordt vastgesteld in het dagrooster, bedoeld in het twaalfde lid.

  • 11 Een vrije dag, als bedoeld in het tiende lid, is een kalenderdag waarop geen dienst dan wel activiteiten door het bevoegd gezag zijn vastgesteld. Een kalenderdag waarop vakantie is vastgesteld en geen dienst dan wel activiteiten zijn vastgesteld wordt gelijkgesteld aan een vrije dag, als bedoeld in het tiende lid.

  • 12 Uiterlijk zeven dagen voor de dag waarop dienst moet worden gedaan, maakt het bevoegd gezag het dagrooster bekend waarin wordt vastgesteld welke de tijdstippen zijn van aanvang en einde van de dienst. Een verschuiving van de vastgestelde tijdstippen van aanvang en einde van de dienst binnen deze zeven dagen kan uitsluitend:

  • 13 Een verschuiving als bedoeld in het twaalfde lid heeft niet tot gevolg dat in het dagrooster een minder aantal te werken uren wordt opgenomen dan het voorafgaande aan die verschuiving in het dagrooster reeds vastgestelde aantal te werken uren.

  • 14 Consignatie wordt slechts opgedragen:

    • a. boven de voor de ambtenaar krachtens dit artikel vastgestelde diensttijden, en

    • b. tot een door het bevoegd gezag of een daartoe aangewezen ambtenaar vast te stellen aantal uren per jaar. De opgedragen consignatie is geen dienst of activiteit in de zin van het elfde lid.

  • 16 Indien het bevoegd gezag de ambtenaar niet houdt aan het verrichten van de dienst, zoals vastgesteld in het dagrooster, of indien het bevoegd gezag die dienst verkort zonder instemming van de ambtenaar, en een van deze gevallen aan de ambtenaar meedeelt in de periode vanaf vier dagen tot aan de dag waarop de dienst moest worden gedaan, wordt de ambtenaar geacht de volledige dienst te hebben verricht.

  • 17 De dienst voorafgaand aan een vrije dag dient uiterlijk om 23.00 uur te eindigen en na een vrije dag kan de dienst niet eerder beginnen dan om 07.00 uur. Het tijdstip van 07.00 uur kan door het bevoegd gezag in overeenstemming met de ondernemingsraad worden vervroegd naar 06.00 uur.

  • 18 Een ambtenaar heeft in een kalenderjaar recht op:

    • a. ten minste 21 vrije zondagen welke aansluiten op een vrije dag, dan wel

    • b. 22 periodes van twee aaneengesloten vrije dagen waarbij de aaneengesloten periode een zaterdag of één van de 21 hierboven genoemde vrije zondagen omvat.

    Het bevoegd gezag verdeelt de te werken zondagen zo evenredig mogelijk over de ambtenaren. Deze verdeling wordt jaarlijks bezien.

  • 19 Op verzoek van de ambtenaar kan worden afgeweken van het vijftiende lid, onderdeel a, het zeventiende en het achttiende lid, onderdeel a.

  • 20 Indien op verzoek van de ambtenaar wordt afgeweken van het achttiende lid, onderdeel a, heeft de ambtenaar in een kalenderjaar recht op 22 periodes van twee aaneengesloten vrije dagen.

  • 21 Onze Minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 12a

  • 1 De ambtenaar doet jaarlijks voor 1 oktober bij het bevoegd gezag een aanvraag voor een werkmodaliteit. Het bevoegd gezag kent deze toe, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 2 Een werktijdenmodaliteit is een patroon van arbeidstijden dat leidt tot een herkenbaar patroon van vrije tijd, uitgedrukt in uren of in dagen.

  • 3 Indien het bevoegd gezag voornemens is de aanvraag niet of niet volledig in te willigen, vraagt het bevoegd gezag binnen vier weken advies van een door Onze Minister in te stellen commissie.

  • 4 De commissie wordt paritair samengesteld en brengt binnen zes weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag en aan de betrokken ambtenaar.

  • 5 Het bevoegd gezag besluit binnen zes weken nadat het in het vierde lid bedoelde advies is uitgebracht. Indien binnen genoemde termijn nog geen besluit is bekendgemaakt, wordt de aanvraag voor zover het advies strekt tot toekenning van de aanvraag, door het bevoegd gezag toegekend voor twaalf maanden, ingaand uiterlijk zes weken na dagtekening van het advies.

Artikel 13

  • 1 In afwijking van artikel 12, derde lid, kan de ambtenaar met een volledige betrekking bij het bevoegd gezag een arbeidstijd aanvragen van gemiddeld 38, gemiddeld 39,6 uur of gemiddeld 40 uur per week, met dien verstande dat de ambtenaren bedoeld in artikel 30e, tweede lid, onderdelen a en c, de aanvraag van gemiddeld 40 uur per week niet kunnen doen.

  • 3 Tenzij de nieuw aan te stellen ambtenaar vóór zijn aanstelling verzoekt om een arbeidstijd van gemiddeld 36 of gemiddeld 38 uur per week, vindt de aanstelling in een volledige betrekking in afwijking van artikel 12, derde lid, plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 40 uur per week.

  • 4 De aanstelling van de aspirant, bedoeld in artikel 3, vindt in afwijking van het derde lid plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 38 uur per week.

  • 5 De aanstelling van de ambtenaar in opleiding, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, vindt in afwijking van het derde lid plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week.

  • 6 Tenzij het bevoegd gezag om reden van dienstbelang anders beslist, vindt de aanstelling van de ambtenaar, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onderdeel f, en 4a, eerste lid, onderdeel c, plaats voor ten hoogste het aantal uren dat hij in het jaar voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd gemiddeld per week was aangesteld, waarbij de uren waarmee de arbeidstijd per week was verminderd op grond van artikel 13a, eerste lid, bij de berekening van dat gemiddelde buiten beschouwing blijven. De ambtenaar kan verzoeken om vermindering van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 2 van de Wet flexibel werken.

Artikel 13a

  • 1 Tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet en onverminderd artikel 30e, derde lid, wordt op aanvraag van de ambtenaar

    • a. van 55 jaar en ouder de gemiddelde arbeidstijd per week met 11,1% verminderd;

    • b. van 58 jaar en ouder de gemiddelde arbeidstijd per week met 33,3% verminderd.

  • 2 Tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, wordt op aanvraag van de ambtenaar de gemiddelde arbeidstijd per week voor een lager percentage verminderd dan genoemd in het eerste lid, met dien verstande dat het aantal uren waarmee de arbeidstijd wordt verminderd ten minste 2 uren per week bedraagt.

  • 3 De ingevolge het eerste en tweede lid verminderde arbeidstijd wordt rekenkundig afgerond.

  • 4 De uren waarmee de gemiddelde arbeidstijd per week wordt verminderd, worden aangemerkt als verlof.

  • 5 Over de uren waarmee de gemiddelde arbeidstijd per week wordt verminderd, wordt 50% ingehouden van het door de ambtenaar over die uren genoten salaris. De inhouding op het salaris bedraagt 25% indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, op 15 maart 1999 ten minste de 49-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister worden omtrent de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar regels vastgesteld.

  • 7 Het vijfde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar als gevolg van een beroepsziekte of een dienstongeval ongeschikt is zijn arbeid te verrichten.

  • 9 Een vermindering van de arbeidsduur als bedoeld in het eerste lid kan, behoudens onvoorziene omstandigheden, niet eerder ingaan dan een jaar na toekenning van een verzoek om vermeerdering van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 2 van de Wet flexibel werken.

  • 10 Dit artikel is niet van toepassing op de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 13b

De korpschef kan voor de vrijwillige ambtenaar minimale en maximale inzeturen vaststellen. Hij kan daarbij voor verschillende groepen vrijwillige ambtenaren verschillende minimale en maximale uren vaststellen.

Artikel 13c

  • 1 De korpschef kan een maximum stellen aan het aantal te werken sociaal belastende uren over een bepaalde periode.

  • 3 Als het maximum, bedoeld in het eerste lid, wordt overschreden, vindt compensatie plaats in de vorm van levensfase-uren.

  • 4 De korpschef kan nadere regels stellen omtrent het aantal levensfase-uren, bedoeld in het derde lid.

Hoofdstuk IV. Vakantie

Artikel 14

  • 1 De Politieacademie roostert voor de aspirant gedurende een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding 172,8 vakantie-uren per kalenderjaar in. Per kalenderjaar worden ten minste twee kalenderweken aaneengesloten ingeroosterd.

  • 2 De aspirant met een andere betrekking dan een volledige betrekking, heeft recht op een evenredig aantal vakantie-uren.

Artikel 17

De ambtenaar heeft aanspraak op 172,8 uren vakantie met behoud van bezoldiging per kalenderjaar, waarvan 144 uren wettelijke uren zijn.

Artikel 18

  • 1 Onverminderd artikel 30e, derde lid, wordt de volgens artikel 17 vastgestelde aanspraak op vakantie, afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verhoogd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    leeftijd

    verhoging

    van 45 tot en met 49 jaar

    7,2 uren

    van 50 tot en met 54 jaar

    14,4 uren

    van 55 tot en met 59 jaar

    21,6 uren

    60 jaar en ouder

    28,8 uren

  • 2 De ambtenaar wiens arbeidstijd met toepassing van artikel 13a is verminderd, heeft aanspraak op een verhoging als bedoeld in het eerste lid, naar de mate waarin zijn arbeidstijd met een lager percentage is verminderd dan het bij zijn leeftijd behorende percentage, genoemd in artikel 13a, eerste lid.

  • 3 De ingevolge het tweede lid tot stand gekomen verhoging wordt rekenkundig afgerond op tienden van uren.

Artikel 19

  • 1 Voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt de ingevolge de artikelen 17 en 18 geldende aanspraak op vakantie vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 2 Indien de betrekkingsomvang van de ambtenaar in de loop van een kalenderjaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over het resterend gedeelte van het jaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe betrekkingsomvang. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de betrekkingsomvang verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd.

  • 3 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar wordt de aanspraak op vakantie als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18 vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat jaar.

  • 4 Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in het geheel geen dienst verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, heeft hij geen aanspraak op vakantie. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij slechts aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van het aantal uren waarop hij feitelijk dienst verricht.

Artikel 20

De ambtenaar heeft geen aanspraak op vakantie voor de tijd gedurende welke hij:

  • a. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop zijn gericht om hem in staat te stellen passende arbeid te verrichten; of

  • b. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel 22

  • 1 Over de tijdstippen waarop de vakantie zal ingaan, alsmede over de tijdvakken waarin deze eventueel zal worden gesplitst, beslist het bevoegd gezag in goed overleg met de ambtenaar.

  • 2 De ambtenaar met een volledige betrekking heeft in elk kalenderjaar aanspraak op ten minste 72 uren vakantie over een aaneengesloten periode. De ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking heeft in elk kalenderjaar aanspraak op een aaneengesloten periode van een in evenredigheid ander aantal uren vakantie.

Artikel 23

De aanspraak op vakantie vervalt met ingang van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. Indien het voor de ambtenaar redelijkerwijs niet mogelijk is geweest om de vakantie voor het in de eerste volzin bedoelde moment op te nemen, vervalt de aanspraak op vakantie met ingang van het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 24

  • 1 Indien de ambtenaar in een kalenderjaar meer vakantie heeft genoten dan hem ingevolge dit hoofdstuk toekomt, wordt dit meerdere verrekend met de hem over een of meer volgende kalenderjaren toekomende vakantie.

  • 2 Het eerste lid geldt met dien verstande dat uit dien hoofde in een kalenderjaar de vakantie niet met meer dan een derde gedeelte van hetgeen de ambtenaar ingevolge de artikelen 17 tot en met 19 toekomt, mag worden verminderd.

Artikel 25

  • 1 Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken.

    In dat geval komt een dag, waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk vakantie heeft genoten, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal genoten vakantie-uren.

  • 2 Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

Artikel 26

  • 1 Indien de ambtenaar op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, wordt hem voor ieder uur van de in artikel 17 bedoelde wettelijke uren, dat hij niet heeft opgenomen, een vergoeding toegekend ten bedrage van het gebruikelijk loon per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot. Voor de overige uren wordt hem een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaande aan zijn ontslag genoot.

  • 2 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel vakantie heeft genoten, is hij voor ieder teveel genoten uur van de in artikel 17 bedoelde wettelijke een bedrag verschuldigd ten bedrage van het gebruikelijk loon per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot en van de overige uren ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaande aan zijn ontslag genoot.

  • 3 Onder gebruikelijk loon worden verstaan alle aan de functie of de ambtenaar verbonden inkomensbestanddelen met een bestendig karakter, waaronder in ieder geval het aan de ambtenaar toegekende salaris, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit bezoldiging politie, de opgebouwde vakantie- en eindejaarsuitkering, de aan hem toegekende vaste uitkeringen, toelagen en vergoedingen en de aan hem toegekende variabele toelagen met een bestendig karakter.

  • 4 Het deel van het gebruikelijk loon dat de variabele toelagen met een bestendig karakter beslaat is het bedrag dat resulteert na toepassing van artikel 29a van het Besluit bezoldiging politie, met dien verstande dat in plaats van het voorafgaande kalenderjaar het jaar voorafgaand aan de datum van ontslag in ogenschouw wordt genomen.

Artikel 28

Het bevoegd gezag kan nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk vaststellen.

Hoofdstuk IV.A. Individuele keuzemogelijkheden in arbeidsvoorwaarden

Artikel 28a

  • 1 De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om gedurende het eerstvolgende kalenderjaar meer uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 12, vierde, vijfde en zesde lid, voor hem is vastgesteld.

  • 2 Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal uren dat meer gewerkt kan worden ten hoogste 200 uren per kalenderjaar. Voor een ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt dit maximum vastgesteld op een evenredig deel van het maximaal aantal uren bij een volledige betrekking. Voor de ambtenaar mag het aantal te werken uren op jaarbasis gemiddeld per week niet meer dan 40 uur bedragen.

  • 4 Per meer te werken uur ontvangt de ambtenaar maandelijks een vergoeding ter grootte van zijn salaris per uur.

Artikel 28b

  • 1 De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om gedurende het eerstvolgende kalenderjaar minder uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 12, vierde, vijfde en zesde lid, voor hem is vastgesteld.

  • 2 Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal uren dat minder kan worden gewerkt ten hoogste 80 uren per kalenderjaar. Voor een ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt dit maximum vastgesteld op een evenredig deel van het maximaal aantal uren bij een volledige betrekking.

  • 4 Per minder te werken uur wordt maandelijks een inhouding op het salaris van de ambtenaar toegepast ter grootte van zijn salaris per uur.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar een vermindering van het aantal te werken uren niet daadwerkelijk kan genieten wegens ziekte als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte.

Artikel 28c

  • 2 Artikel 28b is niet van toepassing op de ambtenaar die buitengewoon verlof van lange duur geniet als bedoeld in de artikelen 42, 43, 46 en 47.

Artikel 28d

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks vast voor welke datum een aanvraag als bedoeld in de artikelen 28a en 28b, moet worden ingediend.

  • 2 Het bevoegd gezag beslist op alle aanvragen die zijn ingediend voor de datum, bedoeld in het eerste lid, binnen drie maanden na die datum, doch uiterlijk een maand voor het kalenderjaar waarop de aanvraag ziet.

Artikel 28e

Onze Minister stelt een Regeling ruilmogelijkheden arbeidsvoorwaarden politie vast waarin, met inachtneming van de geldende fiscale bepalingen, de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden is geregeld.

Artikel 28f

Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk V. Verlof

Artikel 29

Onverminderd hoofdstuk VII van dit besluit en hoofdstuk 9 van het Besluit bezoldiging politie geniet verlof:

  • a. de ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is;

  • b. de ambtenaar die zich bevindt in één der omstandigheden, bedoeld in artikel 37 van het Besluit bezoldiging politie of

  • c. de ambtenaar die uit hoofde van ziekte of ongeval verhinderd is dienst te verrichten.

Hoofdstuk V.a. Levensfase-uren

Artikel 30

  • 1 Bij ten minste een volledige betrekking of deelbetrekkingen met een gezamenlijke omvang van ten minste 36 uur per week heeft de ambtenaar aanspraak op 53,8 levensfase-uren per kalenderjaar.

  • 2 Bij een deelbetrekking wordt de aanspraak op levensfase-uren van de ambtenaar vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 3 Indien de betrekkingsomvang in de loop van een kalenderjaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op levensfase-uren over het resterend gedeelte van het jaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe betrekkingsomvang. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de betrekkingsomvang verworven aanspraak op levensfase-uren blijft ongewijzigd.

  • 4 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar wordt de aanspraak op levensfase-uren vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat kalenderjaar.

  • 5 Over kalendermaanden gedurende welke in het geheel geen dienst wordt verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, bestaat geen aanspraak op levensfase-uren. Over kalendermaanden gedurende welke gedeeltelijk dienst wordt verricht, bestaat slechts aanspraak op levensfase-uren naar evenredigheid van het aantal uren waarop feitelijk dienst wordt verricht.

Artikel 30a

  • 1 Levensfase-uren kunnen worden opgenomen in het kalenderjaar waarin de aanspraak hierop is ontstaan of in daaropvolgende kalenderjaren.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de aspirant geen levensfase-uren opnemen.

  • 3 Het recht om levensfase-uren op te nemen verjaart niet.

Artikel 30b

  • 1 Levensfase-uren kunnen uitsluitend worden opgenomen in de vorm van verlof.

  • 2 Het bevoegd gezag stemt in met een verzoek tot opname van levensfase-uren, mits de ambtenaar het verzoek indient met inachtneming van een redelijke termijn voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van de opname en gewichtige redenen van dienstbelang zich niet tegen de opname verzetten.

  • 3 Het verleende verlof kan worden ingetrokken, wanneer gewichtige redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken. In dat geval komt een dag, waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk verlof heeft genoten, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal genoten levensfase-uren.

  • 4 Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

  • 5 In het kalenderjaar waarin de ambtenaar meer uren als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, werkt, kunnen geen levensfase-uren worden opgenomen.

  • 6 Bij opname van levensfase-uren voor een aaneengesloten periode direct voorafgaande aan een ontslag op grond van artikel 88d of 94, eerste lid, onderdeel h, worden de vakantie-uren en levensfase-uren die over die periode worden opgebouwd, alsmede overige, nog niet opgenomen vakantie-uren, direct voorafgaand aan die periode opgenomen.

  • 7 Ziekte van de ambtenaar schort de opname van levensfase-uren op, tenzij het betreft ziekte in de periode, bedoeld in het zesde lid.

Artikel 30c

  • 2 Indien het maximum, bedoeld in het eerste lid, op 31 december van enig kalenderjaar wordt overschreden, vervalt per die datum, zonder financiële compensatie, het aantal levensfase-uren dat nodig is om op dat maximum te komen.

Artikel 30d

  • 3 Bij ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel e of f, dan wel overlijden van de ambtenaar worden de levensfase-uren, waarop hij op de ontslagdatum aanspraak heeft dan wel op de dag van overlijden aanspraak had, uitbetaald.

  • 4 Voor ieder uit te betalen levensfase-uur wordt een vergoeding toegekend ter hoogte van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

  • 5 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel levensfase-uren heeft opgenomen, is hij voor ieder teveel opgenomen uur een bedrag verschuldigd ter hoogte van het salaris per uur, dat hij direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

Artikel 30e

  • 1 De artikelen 30 tot en met 30d zijn van toepassing op de ambtenaar die:

    • a. op of na 1 juli 2019 in dienst treedt;

    • b. op 30 juni 2019 in dienst is en:

      • 1. op of na 1 juli 2018 in dienst is getreden;

      • 2. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 jonger was dan 46 jaar; of

      • 3. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 46 jaar of ouder was, maar nog geen 55 jaar.

  • 2 Artikel 30 is niet van toepassing op de ambtenaar:

    • a. bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3, die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 bij het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt geen aanspraak te maken op levensfase-uren;

    • b. die op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 55 jaar of ouder was;

    • c. op wie artikel 88a van toepassing is.

  • 3 De artikelen 13a en 18 zijn niet van toepassing op de ambtenaar die aanspraak heeft op levensfase-uren als bedoeld in artikel 30.

Hoofdstuk VI. Buitengewoon verlof

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 32

  • 1 Aan de ambtenaar wordt in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in de volgende artikelen van dit hoofdstuk, buitengewoon verlof verleend.

  • 2 Buitengewoon verlof wordt verleend door het bevoegd gezag.

§ 2. Buitengewoon verlof van korte duur

Artikel 34

  • 1 Indien de ambtenaar een vaste vergoeding ontvangt uit de functie waarvoor hem het in artikel 47b, tweede lid, van de Politiewet 2012 bedoelde verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd dat hij verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vaste vergoeding voor de met verlof overeenkomende tijd in de bedoelde functie niet te boven.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels ter uitvoering van het eerste lid vaststellen.

Artikel 35

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt jaarlijks ten hoogste 120 uren buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij deze verenigingen zijn aangesloten, of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a. voor zover het betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b. voor zover het betreft vergaderingen van centrale organisaties waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;

    • c. voor zover het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie, als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.

  • 2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt tot ten hoogste 208 uren per jaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar die door een bond, vereniging of centrale als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn bond, vereniging of centrale dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die ertoe strekken de doelstellingen van zijn bond, vereniging of centrale te ondersteunen. Onder de activiteiten, bedoeld in de vorige zin, worden mede begrepen activiteiten met het oog op individuele belangenbehartiging.

  • 3 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het deelnemen aan een cursus op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaar bedraagt.

  • 4 Het aantal uren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid, alsmede op grond van artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet op de ondernemingsraden aan een ambtenaar mag worden verleend, bedraagt tezamen ten hoogste 240 uren per jaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 uren worden verleend aan leden van hoofdbesturen van de in het tweede lid bedoelde organisaties.

  • 5 Het verlof, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, wordt slechts verleend aan ambtenaren die lid zijn van de in het tweede lid bedoelde organisaties.

  • 6 Voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt de ingevolge dit artikel geldende aanspraak op verlof vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 7 Dit artikel is van toepassing voor zover artikel 35a geen toepassing heeft gevonden.

Artikel 35a

Onze Minister kan, in overeenstemming met een of meer hoofdbesturen van de verenigingen van ambtenaren die zijn toegelaten tot het overleg met de commissie, artikel 22a, eerste lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, regels stellen inzake het toekennen van buitengewoon verlof voor vakbondsfaciliteiten, waaronder mede begrepen worden faciliteiten voor individuele belangenbehartiging.

Artikel 36

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a. voor het zoeken van een woning, indien het dienstbelang verhuizing vordert: ten hoogste twee dienstdagen;

  • b. voor verhuizing uit hoofde van dienstbelang: ten hoogste twee dienstdagen, zonodig, indien de ambtenaar een eigen huishouding heeft, te verlengen tot drie dienstdagen en in zeer bijzondere gevallen tot vier dienstdagen.

Artikel 37

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

    • a. bij zijn huwelijk: 3 dienstdagen;

    • b. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en tweede graad: 1 dienstdag;

    • c. bij overlijden van

      • 1. zijn echtgenote, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen: vier dienstdagen;

      • 2. bloed- of aanverwanten in de tweede graad: twee dienstdagen;

    • d. bij zijn 25- of 40-jarig ambtsjubileum: één dienstdag.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huwelijk mede verstaan het aangaan van een geregistreerd partnerschap alsmede het sluiten van een samenlevings-contract als bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 3 Buitengewoon verlof dat aan de ambtenaar op grond van het eerste lid wordt verleend in verband met aanverwantschap die door zijn huwelijk is ontstaan met bloedverwanten van zijn echtgenote wordt op dezelfde wijze verleend aan de ambtenaar met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn geregistreerde partner alsmede aan de ambtenaar, die ongehuwd samenwoont als bedoeld in artikel 1, tweede lid, met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn levenspartner.

Artikel 38

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

  • a. voor het afleggen van een examen voor het behalen van een diploma dat voor de uitoefening van zijn functie van belang kan worden geacht of

  • b. voor het zitting nemen in examencommissies op politiegebied voor ten hoogste tien dienstdagen per kalenderjaar.

Artikel 39

  • 1 Buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van bezoldiging, kan bovendien worden verleend, indien het bevoegd gezag van oordeel is dat daartoe aanleiding bestaat.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen in welke gevallen het eerste lid kan worden toegepast.

Artikel 40

Het bevoegd gezag kan nadere procedurele regels stellen omtrent het aanvragen en verlenen van buitengewoon verlof van korte duur.

Artikel 40a

De ambtenaar die calamiteiten- en ander kort verzuimverlof geniet als bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt zijn volledige bezoldiging.

Artikel 40b

De ambtenaar die kortdurend zorgverlof geniet als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg behoudt, in afwijking van artikel 5:6, tweede lid, van die wet, zijn volledige bezoldiging.

Artikel 41

  • 1 De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, behoudt, in afwijking van die bepaling, over het aantal uren ouderschapsverlof van dertien maal de arbeidsduur per week 75% van zijn bezoldiging, uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 2 De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van de met toepassing van het eerste lid uitbetaalde bezoldiging, indien hem tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden.

  • 3 Ontslag op aanvraag van de in artikel 2, onderdelen a en b, van de Politiewet 2012 bedoelde ambtenaar onderscheidenlijk de in artikel 2, onderdeel d, van de Politiewet 2012 bedoelde ambtenaar gevolgd door een aanstelling van betrokkene binnen vier weken als ambtenaar bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de Politiewet 2012 onderscheidenlijk ambtenaar bedoeld in artikel 2, onderdelen a en b van de Politiewet 2012, wordt niet als ontslag in de zin van het tweede lid aangemerkt.

  • 4 Het bevoegd gezag stemt in met een verzoek om het ouderschapsverlof niet op te nemen of niet voort te zetten van de ambtenaar die als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. In dat geval wordt het recht op verlof opgeschort.

Artikel 41a

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar recht heeft op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg, en deze tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de ambtenaar, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

§ 3. Buitengewoon verlof van lange duur

Artikel 42

De ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is, is met buitengewoon verlof van lange duur.

Artikel 43

  • 1 Aan de ambtenaar kan op zijn aanvraag buitengewoon verlof worden verleend, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

  • 2 Het verlof, bedoeld in het eerste lid, gaat niet in dan na aanvaarding van dat verlof met de daaraan verbonden voorwaarden door de ambtenaar.

Artikel 44

Indien het verlof, bedoeld in artikel 43, uitsluitend strekt tot het persoonlijk belang van de ambtenaar, kan hem dit slechts worden verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste zes maanden.

Artikel 45

Indien het verlof, bedoeld in artikel 43, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen een andere functie te vervullen en met verlofverlening naar het oordeel van het bevoegd gezag niet uitsluitend het persoonlijk belang van de ambtenaar, maar ook het algemeen belang wordt gediend, kan het verlof in beginsel voor ten hoogste een jaar, zonder behoud van bezoldiging, worden verleend.

Artikel 46

  • 1 Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, kan uit dien hoofde voor ten hoogste twee jaren buitengewoon verlof, zonder behoud van bezoldiging, worden verleend.

Artikel 47

Indien het verlof, bedoeld in artikel 43, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen anders dan in vaste dienst hetzij een functie in dienst van een volkenrechtelijke organisatie te vervullen hetzij ten behoeve van Sint Maarten, Curaçao, Aruba of Bonaire, Sint Eustatius en Saba dan wel als deskundige tijdelijk ten behoeve van een vreemde mogendheid werkzaam te zijn en met verlofverlening naar het oordeel van Onze Minister het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend, kan het verlof voor een door het bevoegd gezag te bepalen periode, al dan niet met behoud van bezoldiging, worden verleend.

Artikel 48

  • 1 De ambtenaar die na afloop van een hem verleend buitengewoon verlof van lange duur en zonder dat dit is verlengd, zijn dienst niet hervat, wordt gelijk behandeld als de ambtenaar die een aanvraag tot ontslag heeft ingediend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ambtenaar binnen een redelijke termijn ten genoege van het bevoegd gezag aannemelijk maakt dat hij geldige redenen had zijn dienst niet te hervatten in welk geval het verlof wordt verlengd tot het tijdstip waarop de bedoelde geldige redenen hebben opgehouden te bestaan.

Hoofdstuk VII. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en maatregelen en enkele overige bepalingen in verband met ziekte en zwangerschap

§ 1. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en maatregelen

Artikel 49

De ambtenaar is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden.

Artikel 49a

  • 1 Het bevoegd gezag verricht zijn taak met betrekking tot begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en de bepalingen in dit hoofdstuk.

  • 2 Onze Minister kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van verzuim, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

Artikel 49b

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht tijdig de maatregelen te treffen en voorschriften te geven die redelijkerwijs nodig zijn om de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten. In het kader van het vaststellen van passende arbeid is de eigen of een andere functie uit het LFNP, of een deel van één of meerdere functies uit het LFNP bepalend.

  • 3 Indien vaststaat dat de ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten en binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert dat gezag de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid in een of meer functies bij een andere werkgever.

  • 4 De ambtenaar mag de eigen of andere passende arbeid eerst verrichten nadat de deskundige persoon of de arbodienst een op de desbetreffende ambtenaar betrekking hebbend medisch advies heeft gegeven.

Artikel 49c

De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is verplicht:

  • a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 49b, eerste lid;

  • b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 49b, tweede lid;

  • c. passende arbeid te verrichten waartoe het bevoegd gezag hem in de gelegenheid stelt.

Artikel 50

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

    • a. indien het bevoegd gezag gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • b. indien de ambtenaar niet meer volledig geschikt is gebleken voor het verrichten van zijn arbeid;

    • c. ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht;

    • d. voor zover dit noodzakelijk is ter voorbereiding van een beslissing naar aanleiding van de aanvraag om een hernieuwd onderzoek als bedoeld in artikel 51;

    • e. indien de ambtenaar in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor ingevolge de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, een aangifteplicht geldt;

    • f. om te beoordelen of de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid lichamelijk en psychisch in staat is de functie van vlieger te blijven uitoefenen, nadat hij de voor zijn functie vastgestelde leeftijdsgrens heeft bereikt;

    • g. om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 94, derde of vierde lid;

    • h. om te beoordelen of de ambtenaar die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten, zijn arbeid mag hervatten;

    • i. voor zover dit voortvloeit uit enige wettelijke verplichting;

    • j. indien hij in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, of hij is benoemd in een functie waarvoor bij aanstelling een geneeskundige keuring is vereist als bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, onderdeel c, tweede lid, onderdeel d, vijfde of zesde lid, of artikel 8, eerste lid, onderdeel c, of derde lid.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet dan wel een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid, wanneer blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld, indien hem andere passende arbeid kan worden opgedragen.

Artikel 50a

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht een test af te leggen ter vaststelling van zijn fysieke conditie. Onze Minister stelt terzake van de test en voor welke categorieën ambtenaren dit geldt nadere regels vast.

  • 2 Bij ministeriële regeling zullen de gevolgen van het blijkens de afgelegde test uit het eerste lid niet beschikken over voldoende fysieke conditie voor de uitoefening van politietaken worden vastgesteld.

Artikel 51

  • 1 Het advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 50 van dit besluit, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en het bevoegd gezag bekendgemaakt.

  • 2 De ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen vijf dagen na ontvangst van het medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij bedenkingen heeft tegen het medisch advies. Gedurende de behandeling van zijn bedenkingen, behoeft de ambtenaar aan het medisch advies geen gevolg te geven. De deskundige persoon of de arbodienst stelt het bevoegd gezag in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek.

  • 3 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoek om een hernieuwd onderzoek, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie artsen plaats.

  • 4 Op verzoek van de ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie artsen kenbaar te maken.

  • 5 De kosten van het hernieuwde onderzoek komen voor rekening van het bevoegd gezag. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de geldende regels ter zake van dienstreizen.

  • 6 Bij de bekendmaking van het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar schriftelijk gewezen op de in het tweede lid genoemde mogelijkheid, met vermelding van de termijn waarbinnen het hernieuwde onderzoek kan worden gevraagd en het orgaan waaraan het verzoek moet worden gericht.

Artikel 52

  • 1 De leden van de commissie bedoeld in artikel 51, derde en vierde lid, worden per verzoek om een hernieuwd onderzoek aangewezen door het bevoegd gezag. De arts die het medisch advies heeft uitgebracht waarvan herziening wordt gevraagd, heeft in de commissie geen zitting.

  • 2 De commissie deelt haar oordeel schriftelijk mee aan:

§ 2. Overige bepalingen

Artikel 53

In bijzondere gevallen kan aan de ambtenaar een tegemoetkoming worden verleend in noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met ziekte die de ambtenaar voor zichzelf en zijn medebelanghebbenden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling wordt voorzien en deze kosten redelijkerwijze niet te zijnen laste kunnen blijven. Het bevoegd gezag kan over de uitvoering van dit artikel regels vaststellen.

Artikel 54

  • 1 In geval van dienstongeval of beroepsziekte worden aan de desbetreffende ambtenaar vergoed de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 2 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 54a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 170.605.

  • 2 In geval de ambtenaar is komen te overlijden ten gevolge van een dienstongeval, wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde een netto bedrag van € 85.310 uitgekeerd.

  • 4 Onze Minister stelt nadere regels vast omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De bedragen genoemd in het eerste en tweede lid worden per 1 januari van elk kalenderjaar bij ministeriele regeling gewijzigd overeenkomstig de consumentenprijsindex.

  • 6 In de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 gelden voor de toepassing van het eerste en het tweede lid achtereenvolgens de volgende maximumbedragen:

    • In 2012: € 150.000,– en € 75.000,–;

    • In 2013: € 154.020,– en € 77.010,–;

    • In 2014: € 158.235,– en € 79.120,–;

    • In 2015: € 159.915,– en € 79.960,–;

    • In 2016: € 161.040,– en € 80.520,–.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2021, 11141, datum inwerkingtreding 09-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2021.

1 In geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, wordt aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 172.655.

2 In geval de ambtenaar is komen te overlijden ten gevolge van een dienstongeval, wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde een netto bedrag van € 86.335 uitgekeerd.

Artikel 54b

  • 1 De ambtenaar heeft aanspraak op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van een beroepsincident lijdt, voor zover hierin op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen niet reeds is voorzien.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent de vaststelling van de schade, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op beroepsincidenten die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 55

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar recht heeft op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg, en deze tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de ambtenaar, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk VII.a. Integriteit

§ 1. Regels omtrent goed ambtelijk handelen

Artikel 55a

  • 2 Nevenwerkzaamheden die gemeld zijn door de korpschef, de leiding van de politie, de ambtenaren die deel uitmaken van de leiding van de landelijke eenheden, de politiechefs, de ambtenaren die deel uitmaken van de leiding van de ondersteunende eenheden of de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie worden openbaar gemaakt met vermelding van eventueel door het desbetreffende bevoegd gezag aan het verrichten van nevenwerkzaamheden gestelde beperkingen.

Artikel 55b

§ 2.1. Algemene bepalingen

Artikel 55da

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 55db

  • 1 Ten aanzien van een vertrouwenspersoon integriteit of een gewezen vertrouwenspersoon integriteit wordt vanwege de uitoefening van zijn taken op basis van dit besluit geen beslissing genomen of handeling verricht met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie.

  • 2 Ten aanzien van een melder die anderszins arbeid verricht of heeft verricht bij een ambtelijke organisatie wordt als gevolg van het te goede trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand geen beslissing genomen of handeling verricht met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie tijdens en na de behandeling van deze melding bij het bevoegd gezag, een andere werkgever, de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

§ 2.2. Procedure voor het melden van een misstand

Artikel 55dc

  • 1 Het bevoegd gezag wijst een of meer vertrouwenspersonen integriteit aan bij de ambtelijke organisatie.

  • 2 De vertrouwenspersoon integriteit heeft in elk geval tot taak:

    • a. een ambtenaar op diens verzoek te adviseren over het omgaan met een vermoeden van een misstand; en

    • b. de hoogste leidinggevende te informeren over een melding.

Artikel 55dd

  • 1 Een ambtenaar doet een melding bij zijn direct leidinggevende, bij een hogere leidinggevende, bij een daartoe ingericht organisatieonderdeel of bij een vertrouwenspersoon integriteit. Indien dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd, kan hij rechtstreeks een melding doen bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

  • 2 Een melding over een andere organisatie doet een ambtenaar bij een leidinggevende of bij een vertrouwenspersoon van die organisatie of, indien dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd, rechtstreeks bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

55de Artikel

Een ambtenaar kan een krachtens artikel 55dc, eerste lid, aangewezen vertrouwenspersoon integriteit in vertrouwen raadplegen over een vermoeden van een misstand.

Artikel 55df

De vertrouwenspersoon integriteit maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder schriftelijke instemming van de melder.

Artikel 55dg

Degene bij wie een melding is gedaan, stelt de hoogste leidinggevende onverwijld in kennis van de melding en de datum waarop deze is ontvangen.

Artikel 55dh

Diegenen die betrokken zijn bij de behandeling van de melding gaan vertrouwelijk met de melding en de identiteit van de melder om.

Artikel 55di

De hoogste leidinggevende bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk aan de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, en informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang of een belang van de melder onnodig of onevenredig kan worden geschaad.

Artikel 55dj

  • 1 Het bevoegd gezag stelt onverwijld een onderzoek in naar het vermoeden van een misstand, tenzij:

    • a. het vermoeden van een misstand kennelijk ongegrond is;

    • b. de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan.

  • 2 Het bevoegd gezag meldt het achterwege laten van een onderzoek en van de verdere behandeling van de melding zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd aan de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, alsmede aan de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, indien deze op de hoogte zijn gebracht van de melding.

  • 3 Bij de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

  • 4 Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoedelijke misstand of op onvoldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen.

Artikel 55dk

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.

  • 2 Als niet binnen twaalf weken toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid, wordt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, voordat deze termijn verlopen is daarvan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.

  • 4 Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders of een andere daartoe bevoegde instantie.

Artikel 55dl

  • 1 Indien de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders aan het bevoegd gezag in haar rapport een aanbeveling doet als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder c, van de Wet Huis voor klokkenluiders, stelt het bevoegd gezag de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon integriteit, en de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, uiterlijk binnen twaalf weken na openbaarmaking van het rapport schriftelijk in kennis van zijn standpunt dienaangaande en de eventuele consequenties die het daaraan verbindt.

  • 2 Als het standpunt en de consequenties afwijken van de aanbeveling, vermeldt het bevoegd gezag de reden voor de afwijking.

§ 2.3. Financiële tegemoetkoming

Artikel 55dm

  • 1 De melder of de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit, die bezwaar maakt of een gerechtelijke procedure instelt, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure, op voorwaarde dat:

    • a. de procedure is gericht tegen een gestelde benadeling als gevolg van een melding dan wel de procedure is gericht tegen een gestelde benadeling van de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit als gevolg van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon integriteit;

    • b. de benadeling, bedoeld in onderdeel a, heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van de bevindingen en het oordeel, bedoeld in artikel 55dj, eerste lid, of binnen vijf jaar na openbaarmaking van een rapport als bedoeld in artikel 17 van de Wet Huis voor klokkenluiders door de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders, dan wel binnen vijf jaar nadat de melding anderszins is afgehandeld.

  • 2 De melder of de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit die zijn zienswijze naar voren brengt met betrekking tot een voorgenomen beslissing of handeling die naar zijn oordeel een benadeling inhoudt als gevolg van een melding of van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon integriteit, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten, indien:

    • a. het voornemen is kenbaar gemaakt binnen de in het eerste lid, onder b, genoemde termijn, en

    • b. in de zienswijze naar voren wordt gebracht dat de voorgenomen beslissing of handeling het gevolg is van de melding of van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon integriteit.

  • 3 De melder, de vertrouwenspersoon integriteit, of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit richt een verzoek om een tegemoetkoming aan het bevoegd gezag.

  • 4 Aanspraak op een tegemoetkoming bestaat alleen voor zover in verband met de in het eerste en tweede lid bedoelde procedures daadwerkelijk kosten worden of zijn gemaakt met betrekking tot door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Artikel 55dn

Artikel 55do

  • 1 Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken op het verzoek.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 55dp

Degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend, kan worden verplicht tot terugbetaling, indien hij de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft voortijdig staakt. Deze verplichting geldt niet, indien het staken van de procedure direct voortvloeit uit de intrekking door het bevoegd gezag van de beslissing of het herzien van de handeling, waartegen de procedure is gericht.

Artikel 55dq

  • 1 Als een beslissing of handeling of een voorgenomen beslissing of handeling waarvoor op grond van artikel 55dm aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de kosten van de procedures, in de bezwaarprocedure of zienswijzeprocedure wordt herroepen wegens een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid of de bestreden beslissing of handeling als gevolg van een uitspraak van de rechter die onherroepelijk is geworden wordt vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen niet in stand worden gelaten, vergoedt het bevoegd gezag voor iedere afzonderlijke procedure aan de melder, de vertrouwenspersoon integriteit of de gewezen vertrouwenspersoon integriteit alle daadwerkelijk en in redelijkheid door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met dien verstande dat:

    • a. de vergoeding wordt toegekend zonder toepassing van het tariefsysteem in voornoemd besluit;

    • b. de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed voor een bedrag van ten hoogste € 258,57 per uur tot een bedrag van ten hoogste € 6.205,71, beide bedragen exclusief BTW en kantoorkosten;

    • c. aan de betrokkene toegekende bedragen waarop hij op grond van een ander wettelijk voorschrift of een uitspraak van een gerechtelijke instantie aanspraak heeft in verband met de vergoeding van kosten als bedoeld in dit artikel, in aftrek worden gebracht op de vergoeding.

  • 2 De in het eerste lid genoemde bedragen worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar.

Hoofdstuk VII.b. Voorzieningen bij reorganisaties

Artikel 55i

  • 1 Bij een reorganisatie zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing.

  • 2 Onder reorganisatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: een wijziging in de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een regionale of landelijke eenheid, twee of meer regionale of landelijke eenheden, een ondersteunende dienst of een onderdeel daarvan, de Politieacademie alsmede het organisatieonderdeel waar de ambtenaren van de rijksrecherche werkzaam zijn, die belangrijke gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in kwantitatieve en kwalitatieve zin.

  • 3 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op de overgang van een ambtenaar vanwege een privatisering of verzelfstandiging van een dienstonderdeel van de politie als gevolg waarvan ambtenaren overgaan naar een private onderneming of enig ander bestuursorgaan, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.

  • 4 Onder reorganisatiegebied wordt verstaan:het gebied waarbinnen een reorganisatie als bedoeld in het tweede of derde lid plaatsvindt of zal plaatsvinden.

  • 5 Indien geen sprake is van een reorganisatie, maar wel van een wijziging van de plaats van tewerkstelling waardoor een geheel team of een gehele afdeling een andere plaats van tewerkstelling krijgt, worden bij ministeriële regeling aangegeven extra reiskosten beschikbaar gesteld.

Artikel 55ia

  • 2 Onder de reorganisatie bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan een collectieve verplaatsing tijdens de in het eerste lid bedoelde periode waarbij de reistijd van ambtenaren zodanig toeneemt dat zij meer dan drie uur per dag moeten reizen terwijl deze reistijd voor de verplaatsing minder dan drie uur per dag was.

  • 3 Onder reorganisatiegebied tijdens de reorganisatie bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. in eerste instantie de aparte deelreorganisatiegebieden zijnde:

      • de niet- operationele functies zoals opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I, exclusief bijzondere functiegroepen;

      • de operationele functies zoals opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage II per eenheid, exclusief bijzondere functiegroepen, of

      • een bijzondere functiegroep.

    • b. nadat in de deelreorganisatiegebieden is bepaald wie als functievolgers kunnen worden geplaatst, wordt het deelreorganisatiegebied voor het vervullen van de overgebleven vacante functies vergroot tot landelijk reorganisatiegebied.

Artikel 55ib

De artikelen 55ia, tweede lid, 55jc, 55lb, vijfde lid, zoals dit luidde op 1 oktober 2015, en 55ob zijn van overeenkomstige toepassing op de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel die is aangevangen in oktober 2015.

Artikel 55j

  • 1 Het bevoegd gezag meldt, door tussenkomst van Onze Minister, tijdig een voorgenomen besluit tot een reorganisatie bij de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken, bedoeld in het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994.

  • 2 Door of namens het bevoegd gezag wordt de betrokken ondernemingsraad tijdig geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot een reorganisatie.

  • 3 Onder tijdig melden dan wel informeren als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid wordt verstaan melden dan wel informeren voordat een reorganisatie onomkeerbare personele gevolgen heeft. Van onomkeerbare personele gevolgen is in elk geval sprake zodra voorgenomen besluiten tot plaatsing bekend zijn gemaakt.

Artikel 55ja

  • 1 Het bevoegd gezag kan tijdens de voorbereiding van een reorganisatie individuele ambtenaren die behoren tot het reorganisatiegebied alsmede groepen ambtenaren die eenzelfde, vergelijkbare of uitwisselbare functie binnen het verwachte reorganisatiegebied vervullen, aanwijzen als pre-herplaatsingskandidaat.

  • 3 De inlichting, bedoeld in het tweede lid, gebeurt schriftelijk en bevat in ieder geval de redenen van de aanwijzing en de daarmee beoogde doelen.

  • 4 De ambtenaar die behoort tot het reorganisatiegebied, kan bij het bevoegd gezag schriftelijk een aanvraag doen hem aan te wijzen als pre-herplaatsingskandidaat.

  • 5 De ambtenaar wordt over zijn aanwijzing als pre-herplaatsingskandidaat schriftelijk geïnformeerd.

  • 6 Aanwijzing vindt plaats voor een objectief bepaalbare duur.

  • 7 Onverminderd het vorig lid, eindigt een aanwijzing als pre-herplaatsingskandidaat altijd:

    • a. op het moment dat definitief over de rechtspositie van de individuele ambtenaar in het kader van dit hoofdstuk een besluit is genomen; of

    • b. op het moment dat het bevoegd gezag de aanwijzing schriftelijk intrekt.

  • 8 Op aanvraag van de pre-herplaatsingskandidaat wordt gedurende de periode van aanwijzing door het bevoegd gezag toepassing gegeven aan één of meer flankerende voorzieningen.

  • 9 De ambtenaar die is aangewezen als pre-herplaatsingskandidaat, kan gedurende de periode van aanwijzing het bevoegd gezag vragen om:

Artikel 55jb

  • 1 Bij het besluit om te reorganiseren kan het bevoegd gezag een functie aanmerken als een sleutelfunctie, zijnde een functie met een groot organisatorisch belang.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing als er geen vacaturebeleid is vastgesteld.

  • 5 De voorrangspositie van pre-herplaatsingskandidaten is niet van toepassing bij de invulling van een sleutelfunctie.

Artikel 55jc

Tijdens de reorganisatie Politiewet 2012 is dit hoofdstuk niet van toepassing op de procedure voor het benoemen en vervullen van de functies sectorhoofd, teamchef B en teamchef C. Deze functies worden vervuld op grond van een in de Commissie als bedoeld in artikel 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, vastgestelde selectie- en benoemingsprocedure.

Artikel 55k

De ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd en de ambtenaar aangesteld in vaste dienst, van wie de functie in verband met een reorganisatie is opgeheven, wordt aangewezen als te herplaatsen ambtenaar, hierna te noemen: herplaatsingkandidaat.

Artikel 55l

  • 1 De ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd en de ambtenaar aangesteld in vaste dienst, die in verband met een reorganisatie boventallig zijn worden aangewezen als herplaatsingkandidaat. Van boventalligheid is sprake indien de binnen de te reorganiseren organisatie of een onderdeel daarvan, meer ambtenaren een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies voor de betrokken ambtenaren resteren.

  • 2 De ambtenaar die het geringste aantal jaren in politiedienst heeft doorgebracht, wordt als eerste als herplaatsingskandidaat aangewezen. In het geval dat twee ambtenaren een gelijk aantal jaren in politiedienst hebben doorgebracht, wordt degene met het minst aantal jaren in overheidsdienst als eerste als herplaatsingskandidaat aangewezen. Voor de berekening van het aantal in politiedienst of overheidsdienst doorgebrachte jaren wordt mede in aanmerking genomen de tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0–4 jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.

  • 3 De ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat is aangewezen en een functie bezet binnen het gezagsbereik, wordt op diens aanvraag door het bevoegd gezag aangewezen als herplaatsingskandidaat, indien op de hierdoor vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat wordt herplaatst.

  • 4 Het bevoegd gezag kan van de volgorde in het tweede lid afwijken, nadat hij hiervoor de instemming heeft verkregen van de reorganisatiecommissie. Het bevoegd gezag dient een gemotiveerd verzoek in bij de reorganisatiecommissie.

Artikel 55la

De reorganisatiecommissie wordt paritair samengesteld en bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De reorganisatiecommissie brengt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 55l, vierde lid, een schriftelijk oordeel uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 55lb

  • 1 De ambtenaar met een vergelijkbare of uitwisselbare functie wordt in het kader van een reorganisatie geplaatst op deze vergelijkbare of uitwisselbare functie al dan niet in een andere plaats van tewerkstelling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55l.

  • 2 Onverminderd artikel 55l, geschiedt de plaatsing in de situatie dat de in het eerste lid bedoelde functie voorkomt op meerdere plaatsen van tewerkstelling als volgt:

    • a. als eerste wordt geplaatst de ambtenaar die in de bestaande organisatie op diezelfde plaats van tewerkstelling was geplaatst;

    • b. indien er dan nog te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst de ambtenaar wiens plaats van tewerkstelling in de bestaande organisatie het dichtst bij de nieuwe plaats van tewerkstelling is gelegen;

    • c. indien er dan nog steeds te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst, de ambtenaar met het grootst aantal jaren in politiedienst;

    • d. indien er dan nog steeds te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst degene met het grootst aantal jaren in overheidsdienst.

  • 3 Het bevoegde gezag houdt bij de plaatsing op vergelijkbare of uitwisselbare functies rekening met het gestelde in artikel 55o, eerste lid. In elk geval dient het bevoegd gezag bij de plaatsing rekening te houden met het gestelde, als bedoeld in artikel 55o, vierde lid, onder d.

  • 4 Met een beroep op de in het derde lid gebleken feiten en omstandigheden kan de ambtenaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen hem in afwijking van artikel 55l, tweede lid, als herplaatsingskandidaat aan te wijzen.

Artikel 55m

De ambtenaar wordt over zijn aanwijzing als herplaatsingkandidaat schriftelijk geïnformeerd.

Artikel 55n

  • 1 Onverminderd artikel 91 is het bevoegd gezag verplicht om de herplaatsingkandidaat binnen een periode van twaalf maanden, te rekenen vanaf het moment dat de aanwijzing als herplaatsingkandidaat bekend is gemaakt of het moment waarover de herplaatsingkandidaat schriftelijk is geïnformeerd, ten minste twee maal een passende functie aan te bieden.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen of opschorten, indien de omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 3 Indien het bevoegd gezag na twaalf maanden kan aantonen dat in het geheel geen passende functie kan worden aangeboden, wordt de termijn van twaalf maanden niet verlengd.

  • 4 De ambtenaar wordt gelijktijdig met zijn aanwijzing als herplaatsingkandidaat schriftelijk geïnformeerd over de aanvang en het einde van de periode bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Het bevoegd gezag informeert de herplaatsingkandidaat schriftelijk over het verlengen of opschorten van de periode.

  • 6 Onverminderd het bepaalde in dit artikel is het bevoegd gezag, voor de duur van het dienstverband van de herplaatsingkandidaat, gehouden de herplaatsingkandidaat een passende functie aan te bieden.

Artikel 55o

  • 1 Een passende functie is elke functie die voor de krachten en bekwaamheden van de herplaatsingkandidaat is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Een passende functie is mogelijk zowel binnen het bereik van het bevoegd gezag als bij een andere werkgever.

  • 2 Tevens is een passende functie elke functie waarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag de herplaatsingkandidaat binnen een termijn van twee jaar om-, her- of bijgeschoold kan worden.

  • 3 Onder een passende functie wordt ook verstaan een functie, als bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, waarin op aanvraag van de ambtenaar de mogelijkheid tot telewerken is opgenomen tenzij het belang van de dienst zich ertegen verzet. Per roosterperiode van vier weken wordt afgesproken hoeveel dagen de ambtenaar zal telewerken. Het bevoegd gezag waar de passende functie zich voordoet, beslist over de aanvraag tot telewerken.

  • 4 Niet als passende functie wordt beschouwd:

    • a. indien de voor functie geldende salarisschaal meer dan twee schalen lager is dan de salarisschaal die behoort bij de huidige functie van de herplaatsingskandidaat;

    • b. indien de voor functie geldende salarisschaal meer dan één schaal lager is dan de salarisschaal die behoort bij de huidige functie van de herplaatsingskandidaat, ingedeeld in salarisschaal 4 of 5 van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie;

    • c. indien de voor functie geldende salarisschaal lager is dan de salarisschaal die behoort bij de huidige functie van de herplaatsingskandidaat, ingedeeld in salarisschaal 3 of lager van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie;

    • d. indien de reistijd van en naar de plaats van tewerkstelling van de functie meer dan twee uur per dag bedraagt, tenzij de gebruikelijke reistijd voor de herplaatsingkandidaat van en naar de plaats van tewerkstelling al meer dan twee uur per dag bedraagt.

  • 5 Voor de toepassing van het derde lid, onderdelen a, b en c, dient voor een passende functie bij een andere werkgever het maximaal te genieten salaris te worden vergeleken met het maximumsalaris van een salarisschaal van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie.

Artikel 55oa

  • 1 De ambtenaar met een functie als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie, wordt door het bevoegd gezag binnen drie jaar nadat hij als herplaatsingkandidaat is geplaatst op een lagere passende functie twee keer een passende functie aangeboden op het niveau van de functie waarop hij was aangesteld voor aanwijzing als herplaatsingkandidaat, inclusief ten minste 24 OVW punten.

  • 2 De ambtenaar mag een aangeboden functie als bedoeld in het eerste lid eenmaal weigeren zonder dat dit directe gevolgen heeft voor de rechtspositie van de ambtenaar.

Artikel 55ob

  • 1 De herplaatsingkandidaat kan, door de invoering van het LFNP en de reorganisatie Politiewet 2012, als gevolg van deze beide situaties in totaal maximaal twee schalen omlaag gaan.

  • 2 De ambtenaar die als gevolg van de reorganisatie Politiewet 2012 als herplaatsingkandidaat is geplaatst op een lager functieniveau dan het niveau van de functie waarin de ambtenaar voor invoering LFNP was aangesteld, wordt door het bevoegd gezag twee keer een passende functie aangeboden die passend is op zijn oorspronkelijke functieniveau voor de invoering van het LFNP, tenzij op deze ambtenaar het bepaalde in artikel 55oa van toepassing is.

  • 3 De ambtenaar mag een aangeboden functie als bedoeld in het tweede lid eenmaal weigeren zonder dat dit directe gevolgen heeft voor de rechtspositie van de ambtenaar.

  • 4 De ambtenaar die door de reorganisatie Politiewet 2012 als herplaatsingkandidaat buiten de politie wordt geplaatst, wordt door het bevoegd gezag binnen de voor deze persoon geldende loonsuppletietermijn een functie binnen de politie aangeboden op het niveau van de functie die de ambtenaar had voor de invoering van het LFNP. Mocht een dergelijke functie binnen genoemde loonsuppletietermijn niet voorhanden zijn, dan wordt een passende functie op een lager schaalniveau aangeboden.

  • 5 Als de ambtenaar, welke in de plaatsing buiten de politie een functie op het niveau van voor de invoering van het LFNP had, het aanbod van een lagere passende functie binnen de politie, bedoeld in het vierde lid, aanvaardt, doet het bevoegd gezag deze nog een keer een aanbod voor een passende functie op het oorspronkelijke functieniveau voor de invoering van het LFNP. Indien de ambtenaar dit aanbod weigert, heeft dit rechtspositionele consequenties.

  • 6 Als de ambtenaar, welke in de plaatsing buiten de politie een lagere functie dan op het niveau van voor de invoering van het LFNP had, het aanbod van een lagere passende functie binnen de politie, bedoeld in het vierde lid, aanvaardt, dan geldt het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 55p

  • 1 Het bevoegd gezag kan de naar zijn oordeel meest geschikte herplaatsingkandidaat, voor wie de functie als passend wordt aangemerkt, herplaatsen in die functie.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als er maar één herplaatsingkandidaat is waarvoor de functie passend is.

Artikel 55q

  • 1 Onverminderd artikelen 55n, 55oa en 55ob is de herplaatsingkandidaat verplicht, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, om zelf een passende functie te zoeken.

  • 2 Wanneer het belang van de dienst dat vordert, is de herplaatsingskandidaat verplicht, behoudens het eerste aanbod, een passende functie te aanvaarden, in het geval van een herplaatsing in het kader van een reorganisatie.

Artikel 55r

  • 1 De herplaatsingkandidaat die slechts in een voor hem passende functie kan worden herplaatst na om- her- of bijscholing kan hiertoe worden verplicht, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2 Aan de ambtenaar die op grond van het eerste lid is verplicht om scholing te volgen, wordt een volledige vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten toegekend.

  • 3 Aan de ambtenaar die op grond van het eerste lid is verplicht om scholing te volgen, wordt studieverlof met behoud van bezoldiging verleend, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich hier tegen verzet.

Artikel 55ra

  • 1 Individuele en persoonsgebonden rechten, toegekend bij besluit van het bevoegd gezag, blijven bij aanwijzing als herplaatsingskandidaat of plaatsing of herplaatsing van de ambtenaar in stand.

  • 2 De ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak behoudt bij de plaatsing of herplaatsing op een administratief technische functie in het kader van een reorganisatie als bedoeld in artikel 55i zijn aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

Artikel 55s

Het mobiliteitscentrum Nederlandse politie stelt in overleg met het bevoegd gezag van de herplaatsingkandidaat een inventarisatie op van zijn competenties en mogelijkheden voor een passende functie.

Artikel 55t

  • 1 De herplaatsingkandidaat die een passende functie aanvaardt bij een andere werkgever wordt een loonsuppletie toegekend indien het genoten loon van die functie lager is dan het loon in de oorspronkelijke functie.

  • 2 De loonsuppletie wordt toegekend gedurende vijf jaar. Afhankelijk van het aantal dienstjaren van de ambtenaar wordt de termijn van vijf jaar verlengd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    dienstjaren:

    verlenging:

    25 of meer dienstjaren

    één jaar

    30 of meer dienstjaren

    twee jaren

    35 of meer dienstjaren

    drie jaren

    40 of meer dienstjaren

    vier jaren

  • 3 Na afloop van een kalenderjaar vraagt de herplaatsingkandidaat, die herplaatst is bij een andere werkgever, de loonsuppletie aan. De aanvraag is vergezeld van een door de werkgever verstrekte jaaropgave van het loon.

  • 4 De suppletie is ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het in de oorspronkelijke functie genoten jaarloon en het jaarloon van de nieuwe functie.

  • 5 De loonsuppletie wordt eenmaal per jaar vastgesteld en uitgekeerd. Het bevoegd gezag kan maandelijks een voorschot van de suppletie verstrekken.

Artikel 55u

Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van dit hoofdstuk met inbegrip van regels over het proces van reorganisatie en flankerende voorzieningen voor ambtenaren.

Artikel 55v

Indien de toepassing van dit hoofdstuk of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, kan het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, afwijken van dit hoofdstuk of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk worden afgeweken.

Artikel 55w

Van dit hoofdstuk en van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk kan, in overeenstemming met de Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken, bedoeld in artikel 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, uitsluitend worden afgeweken bij reorganisaties waarbij naast de arbeidsvoorwaarden van de sector Politie ook arbeidsvoorwaarden van andere sectoren of rechtspersonen betrokken zijn.

Artikel 55x

  • 1 Voor de ambtenaar die voor de inwerkingtreding van het Besluit landelijk sociaal statuut politie als herplaatsingskandidaat was aangewezen en nog niet was herplaatst op een passende functie, is het sociaal statuut van toepassing dat gold op het moment dat de ambtenaar werd aangewezen als herplaatsingskandidaat.

  • 2 Indien voor de herplaatsingskandidaat, bedoeld in het eerste lid, op een onderdeel toepassing van het Besluit landelijk sociaal statuut politie of de nadere regels ter uitvoering van het Besluit landelijk sociaal statuut politie gunstiger is, geldt op verzoek van de herplaatsingskandidaat voor dat onderdeel het Besluit landelijk sociaal statuut politie of de nadere regels ter uitvoering van het Besluit landelijk sociaal statuut politie.

  • 3 In het geval dat voor de inwerkingtreding van het Besluit landelijk sociaal statuut politie is besloten dat het Besluit landelijk sociaal statuut politie en de nadere regels ter uitvoering van het Besluit landelijk sociaal statuut politie worden toegepast indien deze ten opzichte van de voor inwerkingtreding van het Besluit landelijk sociaal statuut politie geldende sociale statuten en regelingen op een onderdeel gunstiger zijn, dan wordt op verzoek van de ambtenaar het Besluit landelijk sociaal statuut politie en de nadere regels ter uitvoering van het Besluit landelijk sociaal statuut politie toegepast, ook indien het gaat om al bestaande toekenningen.

  • 4 Als er sprake is van een verzoek als bedoeld in het tweede of derde lid, is de in het verzoek gemaakte keuze bindend.

Artikel 55y

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat er voor een herplaatsingskandidaat geen passende functie meer beschikbaar zal zijn, kan deze herplaatsingskandidaat op diens aanvraag en onder verlening van ontslag op eigen verzoek op grond van artikel 87 een vertrekstimuleringspremie worden toegekend.

  • 2 De vertrekstimuleringspremie, die nooit meer kan bedragen dan het totaal van de bezoldiging tot aan het bereiken van de voor de ambtenaar geldende AOW-gerechtigde leeftijd, bedraagt:

    • a. één-derde bruto maandsalaris per jaar voor de eerste 10 jaren dat de ambtenaar in politiedienst is geweest, en

    • b. één-tweede bruto maandsalaris per politiedienstjaar boven de 10 jaren.

  • 3 De vertrekstimuleringspremie bedraagt in alle gevallen maximaal:

    • gedurende het eerste jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 75.000 [Red: per 13 maart 2020 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020: € 83.000] ,

    • gedurende het tweede jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 50.000 [Red: per 13 maart 2020 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020: € 56.000] ,

    • gedurende het derde jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 25.000 [Red: per 13 maart 2020 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020: € 28.000] .

  • 4 Gedurende het vierde jaar en volgende jaren van aanwijzing als herplaatsingskandidaat bestaat geen recht op toekenning van een vertrekstimuleringspremie.

  • 5 Voor de berekening van de vertrekstimuleringspremie wordt uitgegaan van het laatstgenoten salaris, verhoogd met het percentage van de eindejaarsuitkering en de vakantieuitkering op de datum waarop het ontslag ingaat. De fiscale consequenties die aan deze premie zijn verbonden, komen voor rekening van de herplaatsingskandidaat. De berekening van het maandsalaris is een gewogen salaris op grond van de aanstellingen van de ambtenaar in het verleden.

  • 6 Op verzoek van de ambtenaar kan de vertrekstimuleringspremie rechtstreeks betaald worden aan een pensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij of gestort worden in een bankspaarregeling.

  • 7 De toegekende vertrekstimuleringspremie wordt in zijn geheel terugbetaald, indien betrokkene:

    • a. vanwege ontslag op zijn aanvraag op grond van artikel 87 een werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidswet wordt toegekend die ten laste van het bevoegd gezag wordt gebracht, of

    • b. terugkeert naar de politie, binnen een periode, te rekenen vanaf de datum van het ontslag, genoemd in het eerste lid, die gelijk staat aan de duur waarop betrokkene op basis van zijn vertrekstimuleringspremie recht zou hebben gehad op buitengewoon verlof, bedoeld in het negende lid.

    Indien de terugkeer plaatsvindt in het eerste, tweede of derde jaar na afloop van bedoelde periode wordt eenmalig respectievelijk 75, 50 dan wel 25 procent van de vertrekstimuleringspremie terugbetaald.

  • 8 Indien de berekende vertrekstimuleringspremie ingevolge het vijfde lid meer bedraagt dan het ingevolge het derde lid geldende maximumbedrag bedraagt deze maximaal twaalf maandsalarissen, verhoogd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, waarbij voor het tweede jaar na aanwijzing als herplaatsingskandidaat € 25.000 [Red: per 13 maart 2020 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020: € 28.000] en voor het derde jaar na zodanige aanwijzing € 50.000 [Red: per 13 maart 2020 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020: € 56.000] in mindering wordt gebracht.

  • 9 De herplaatsingskandidaat kan in plaats van de vertrekstimuleringspremie kiezen voor buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, waarvan de duur wordt bepaald aan de hand van de vertrekstimuleringspremie waarop de herplaatsingskandidaat maximaal aanspraak zou hebben. Ingeval van hervatting van de werkzaamheden bij de politie binnen de toegekende periode van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt het resterende deel van dat verlof ingetrokken met ingang van de datum van die hervatting en wordt bruto terugbetaling van de bezoldiging over het reeds genoten buitengewoon verlof gevorderd. Indien de hervatting plaatsvindt in het eerste, tweede of derde jaar na afloop van bedoelde periode wordt eenmalig respectievelijk 75, 50 dan wel 25 procent van de bezoldiging terugbetaald.

  • 10 De bedragen, genoemd in het derde en achtste lid, worden per 1 januari van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling geïndexeerd, overeenkomstig de contractlonen, zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen in het voorafgaande jaar is geraamd, waarbij wordt afgerond naar het naaste veelvoud van € 1.000. Bedoelde indexering vindt voor het eerst plaats met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2021, 11141, datum inwerkingtreding 09-03-2021, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2021.

3 De vertrekstimuleringspremie bedraagt in alle gevallen maximaal:

  • gedurende het eerste jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 75.000 [Red: per 9 maart 2021 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021: € 84.000] ,

  • gedurende het tweede jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 50.000 [Red: per 9 maart 2021 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021: € 57.000] ,

  • gedurende het derde jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 25.000 [Red: per 13 maart 2020 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020: € 28.000] .

8 Indien de berekende vertrekstimuleringspremie ingevolge het vijfde lid meer bedraagt dan het ingevolge het derde lid geldende maximumbedrag bedraagt deze maximaal twaalf maandsalarissen, verhoogd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, waarbij voor het tweede jaar na aanwijzing als herplaatsingskandidaat € 25.000 [Red: per 13 maart 2020 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020: € 28.000] en voor het derde jaar na zodanige aanwijzing € 50.000 [Red: per 9 maart 2021 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021: € 57.000] in mindering wordt gebracht.

Artikel 55z

Aan de herplaatsingskandidaat en de preherplaatsingskandidaat die een functie buiten de politie heeft aanvaard, wordt kwijtschelding verleend van de terugbetalingsverplichtingen, opgenomen in de regelgeving van de rechtspositie van de ambtenaar.

Artikel 55aa

  • 1 Het bevoegd gezag kan op verzoek van een niet als herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaar en onder verlening van ontslag op eigen verzoek op grond van artikel 87 deze ambtenaar een vertrekstimuleringspremie dan wel buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verlenen met overeenkomstige toepassing van artikel 55y, voor zover daarmee de herplaatsing van een herplaatsingskandidaat wordt gerealiseerd of een bijdrage wordt geleverd aan het in balans brengen van de formatie en bezetting in het betreffende reorganisatiegebied..

  • 2 De inkomsten die de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf en aangevangen met ingang van de dag van zijn buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, worden in mindering gebracht op de bezoldiging, tenzij die ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten, dan wel een gedeelte daarvan geen verband houden met verhoogde werkzaamheid.

  • 3 De ambtenaar is verplicht om vanaf het moment van zijn buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging aan het bevoegd gezag opgave te doen van de inkomsten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 55aaa

Onverminderd het bepaalde over de toekenning van een vertrekstimuleringspremie dan wel buitengewoon verlof, overeenkomstig artikel 55y, wordt op verzoek van de ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen door het bevoegd gezag toepassing gegeven aan één of meer van de op grond van artikel 55u gebaseerde en de in dit besluit opgenomen flankerende voorzieningen die ter beschikking staan voor ambtenaren die zijn aangewezen als herplaatsingkandidaat, indien aan de ambtenaar op diens aanvraag ontslag wordt verleend en op de vrijkomende formatieplaats een pre-herplaatsingkandidaat kan worden geplaatst of een herplaatsingkandidaat kan worden herplaatst.

Artikel 55bb

  • 1 Aan de ambtenaar aan wie eervol ontslag op eigen verzoek wordt verleend om een functie te aanvaarden op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, kan op diens verzoek een terugkeergarantie worden gegeven.

  • 2 De garantie geldt voor de duur van de wettelijke proeftijd die is opgenomen in de arbeidsovereenkomst en is in te roepen als de ambtenaar buiten eigen schuld of toedoen in de proeftijd wordt ontslagen. Indien de ambtenaar bij de nieuwe werkgever binnen de proeftijd wordt ontslagen, meldt de ambtenaar dit binnen drie werkdagen bij het bevoegd gezag.

  • 3 De hernieuwde aanstelling gaat in binnen drie werkdagen na melding van het ontslag bij het bevoegd gezag.

  • 4 Gegarandeerd wordt uitsluitend een hernieuwde aanstelling bij de oorspronkelijke eenheid of ondersteunende dienst met een bezoldiging overeenkomstig de bezoldiging bij vertrek, tenzij de ambtenaar weigert.

  • 5 De ambtenaar die was aangewezen als herplaatsingskandidaat op het moment van ontslag op eigen verzoek, wordt bij terugkeer aangewezen als herplaatsingskandidaat voor de op het moment van ontslag resterende termijn, met een minimum van drie maanden.

Hoofdstuk VIII. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

Artikel 56

  • 1 De verstrekking van uniformkleding, die door het bevoegd gezag is aangewezen aan de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vrijwillige ambtenaar, geschiedt door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van uniformkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister kan ter zake van de verstrekking van uniformkleding nadere regels vaststellen, alsmede ter zake van het onderhoud van uniformkleding regels vaststellen.

  • 2 De verstrekking van dienstkleding, die door het bevoegd gezag is aangewezen aan de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vrijwillige ambtenaar, geschiedt door de zorg van het bevoegd gezag. De verstrekking van dienstkleding geschiedt kosteloos. Onze Minister kan ter zake van de verstrekking van dienstkleding nadere regels vaststellen, alsmede ter zake van het onderhoud van dienstkleding regels vaststellen.

  • 3 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is verplicht het uniform en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit voor hem voorgeschreven is.

  • 4 Het buiten dienst gekleed gaan in uniform is geoorloofd, behalve tijdens het vervullen van een nevenbetrekking of bij het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van derden, in welke vorm dan ook. Van dit verbod kan alleen ten aanzien van uit de openbare kas bezoldigde ambten door Onze Minister ontheffing worden verleend.

Artikel 57

  • 1 Het is de ambtenaar, bedoeld in artikel 56, eerste lid, verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen, tenzij deze van dienstwege zijn verstrekt of voorgeschreven.

  • 2 Het is de ambtenaar, bedoeld in artikel 56, eerste lid, verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen daarvan door het bevoegd gezag vergunning is verleend.

Artikel 58

  • 1 Aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie kunnen studiefaciliteiten worden verleend.

  • 2 Het bevoegd gezag kent studiefaciliteiten toe voor functiegerichte opleidingen tenzij zwaarwegende redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 3 Het bevoegd gezag kan studiefaciliteiten toekennen voor opleidingen die niet functiegericht zijn of voor opleidingen die zijn gericht op een functie buiten de politieorganisatie.

  • 4 Onze Minister stelt nadere regels vast met betrekking tot het tweede en derde lid.

Artikel 59

De aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die opsporingsbevoegdheid bezit, de vrijwilliger-aspirant, de vrijwillige ambtenaar in opleiding, de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak of de ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche, die opsporingsbevoegdheid bezit kunnen zich niet beroepen op de omstandigheid niet in dienst te zijn, in die gevallen, waarin hun optreden redelijkerwijze is vereist.

Artikel 59a

  • 1 De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, onthoudt zich van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan diens functie als bedoeld in dat lid onderdeel uitmaakt, onverminderd nadere opleidings- en certificeringseisen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de periode of perioden waarin de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de politietaak bij een eenheid uitvoert in het kader van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding, met het oog op een aanstelling in een andere functie dan bedoeld in artikel 2c, tweede lid.

Artikel 60

Indien de ambtenaar verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo spoedig mogelijk mededeling te doen op de door het bevoegd gezag aangegeven wijze.

Artikel 61

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht te gaan of te blijven wonen in of nabij de gemeente waarbinnen de plaats van tewerkstelling is gelegen, indien dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie.

  • 2 De ambtenaar aan wie de verplichting is opgelegd in of nabij de in het eerste lid bedoelde gemeente te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.

Artikel 62

  • 1 Het bevoegd gezag kan in het belang van de dienst, in overeenstemming met de ambtenaar, met ingang van een door het ter zake bevoegd gezag te bepalen tijdstip, een ambtenaar detacheren:

    • a. bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, mits de detachering op aanvraag van of in overeenstemming met Onze Minister plaatsvindt;

    • b. bij een door Onze Minister aan te wijzen organisatie.

  • 2 Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, bij koninklijk besluit is aangesteld, is voor de detachering de instemming van Onze Minister vereist.

  • 3 Onze Minister stelt bij ministeriele regeling een modelovereenkomst vast die wordt gebruikt indien een ambtenaar wordt gedetacheerd.

Artikel 62a

Een ambtenaar in dienst van de politie kan op zijn verzoek door Onze Minister ter beschikking worden gesteld van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor het vervullen van een functie bij de overheden in die landen en in die openbare lichamen dan wel ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden in het kader van de samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk in het recherchesamenwerkingsteam.

Artikel 62b

Op de terbeschikkingstellingen bedoeld in artikel 62a zijn de voorwaarden van toepassing die in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen voor de terbeschikkingstelling van ambtenaren, die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn, aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 63

  • 1 De ambtenaar die in een deelbetrekking is aangesteld en die op aanwijzing of met goedkeuring van het bevoegd gezag een opleiding volgt, is verplicht aan die opleiding deel te nemen als ware hij in een volledige betrekking aangesteld.

  • 3 De in het eerste lid gestelde verplichting geldt niet ten aanzien van die opleidingen, waarvoor een programma is vastgesteld dat uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid van deelname door ambtenaren, die een deelbetrekking vervullen.

Artikel 64

  • 1 Indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, is de ambtenaar verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.

  • 2 Ter begrenzing van de toepassing van een verplaatsing op grond van het eerste lid, bedraagt de maximale reistijd niet meer dan anderhalf uur enkele reis en maximaal twee keer anderhalf uur heen- en terugreis vanuit de woning naar de aangewezen plaats van tewerkstelling en bedraagt de reisafstand over de weg maximaal 125 kilometer enkele reis en maximaal 250 kilometer heen- en terugreis, vanuit de woning naar de aangewezen plaats van tewerkstelling.

  • 3 Voor de meer gemaakte reiskilometers die ontstaan door de verplaatsing op grond van het eerste lid, ontvangt de ambtenaar vanaf het moment van de wijziging een aanvulling op de tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer op grond van artikel 7a Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie.

  • 4 De aanvulling bedoeld in het derde lid wordt toegekend voor elke kilometer die de afstand naar de nieuwe plaats van te werkstelling meer bedraagt dan de afstand van de woning naar de oorspronkelijke plaats van te werkstelling.

  • 5 De ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak behoudt bij een verplaatsing, zoals bedoeld in het eerste lid, naar een administratief-technische functie zijn aanstelling als ambtenaar ter uitvoering van de politietaak.

  • 6 De ambtenaar kan een aanvraag doen om teruggeplaatst te worden in of nabij de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling.

  • 7 De ambtenaar behoudt het recht op de periodieken op grond van artikel 9a Besluit bezoldiging politie OVW periodieken, bij plaatsing op grond van het eerste lid in een functie met minder dan 24 OVW punten.

Artikel 64a

  • 1 De ambtenaar kan tijdelijk voor niet langer dan drie achtereenvolgende maanden worden ingezet voor werkzaamheden in een andere dan de eigen functie, mits de andere werkzaamheden redelijkerwijs aan de ambtenaar kunnen worden opgedragen en in het verlengde van diens functie liggen.

  • 2 De ambtenaar kan eveneens tijdelijk voor niet langer dan drie achtereenvolgende maanden, in de eigen functie of belast met werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, worden ingezet in een ander team dan wel op een andere plaats dan de aangewezen plaats van tewerkstelling.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke wijziging van de inzet van een groep ambtenaren.

  • 4 Vanaf het moment dat de ambtenaar wordt ingezet op grond van het tweede lid, ontvangt hij een tegemoetkoming voor elke kilometer die de afstand tussen zijn woning en de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling te boven gaat.

Artikel 65

Op aanvraag van de ambtenaar kan hem een andere functie worden opgedragen, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, of kan hem op aanvraag worden opgedragen zijn functie op een andere dan de aangewezen plaats van tewerkstelling dan wel een ander dan het aangewezen werkgebied uit te oefenen.

Artikel 65a

  • 1 Aan de vrijwillige ambtenaar kan, anders dan in gevallen van reorganisatie, een andere functie worden opgedragen, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied. Aan hem kan tevens worden opgedragen zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen.

  • 2 De verplaatsing bedoeld in het eerste lid geschiedt:

    • a. op verzoek van de vrijwillige ambtenaar;

    • b. op verzoek van het bevoegd gezag, indien er sprake is van een niet werkbare situatie, gelegen in de aard van de persoon of de opgedragen werkzaamheden; of

    • c. bij gebleken en aanhoudende afwijking van het landelijke vrijwilligersbeleid in het organisatieonderdeel waar de vrijwillige ambtenaar is aangesteld.

Artikel 67

  • 1 Van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die geheel of gedeeltelijk op kosten van het bevoegd gezag een opleiding hebben verkregen, kunnen deze kosten geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien:

    • a. de opleiding niet met goed gevolg is afgerond door toedoen van de ambtenaar of in het geval het niet met goed gevolg afronden aan eigen schuld van de ambtenaar is te wijten;

    • b. de opleiding voortijdig wordt beëindigd door toedoen van de ambtenaar of in het geval de beëindiging aan eigen schuld van de ambtenaar is te wijten;

    • c. de ambtenaar binnen een periode van drie jaar na afronding van de opleiding de politie verlaat tenzij de ambtenaar het vertrek niet is toe te rekenen.

  • 2 In beginsel geldt de verplichting uit het eerste lid niet bij een ontslag op grond van artikel 91.

  • 3 Tot terugvordering van de kosten, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden overgegaan indien de ambtenaar schriftelijk heeft verklaard bekend te zijn met de mogelijkheid van terugvordering en de kosten die voor de terugvordering in aanmerking kunnen komen.

  • 4 De terugvordering, bedoeld in het eerste lid onder c, geschiedt binnen drie maanden na de datum waarop de ambtenaar de politie heeft verlaten. Bij de berekening van de terug te betalen kosten wordt rekening gehouden met het reeds verstreken deel van de periode van drie jaar.

  • 5 Onze Minister stelt over de uitvoering van het eerste lid nadere regels vast.

Artikel 68

  • 1 Het bevoegd gezag kan de ambtenaar verplichten de door de dienst geleden schade, voor zover deze aan de ambtenaar is te wijten, geheel of gedeeltelijk te vergoeden. In gevallen waarin de schade minder bedraagt dan € 226,89 kan de directeur van de Politieacademie de in de eerste volzin bedoelde bevoegdheid uitoefenen jegens een aspirant of een vrijwilliger-aspirant.

  • 2 Het bedrag van de schadevergoeding wordt niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden.

Artikel 69

  • 1 Aan de ambtenaar wordt de schade aan zijn goederen vergoed die hij buiten zijn schuld lijdt ten gevolge van de uitoefening van zijn dienst, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage van die goederen.

  • 2 De ambtenaar heeft geen aanspraak, bedoeld in het eerste lid, indien hij ter zake van die schade rechten tegenover derden kan doen gelden. Indien de ambtenaar zijn rechten tegenover derden cedeert aan het bevoegd gezag, wordt hij in het genot gesteld van het in geld uitgedrukte bedrag van de schade.

  • 3 Aan de ambtenaar wordt de immateriële schade die hij ten gevolge van de uitoefening van zijn dienst lijdt in geld vergoed, voor zover hij terzake van deze schade op basis van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak tegenover derden rechten op betaling van een geldsom kan doen gelden en mits hij deze rechten binnen zes maanden na de definitieve rechterlijke uitspraak cedeert aan het bevoegd gezag.

  • 4 Indien het bevoegd gezag ter zake van de door voornoemde cessies verkregen rechten een civiele vordering instelt, worden de kosten die hieruit voortvloeien voor het bevoegd gezag niet op de ambtenaar verhaald.

  • 5 Onze Minister stelt ter uitvoering van dit artikel nadere regels vast.

Artikel 69a

  • 1 Indien de ambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, kent het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toe, tenzij hij naar het oordeel van het bevoegd gezag opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld, of grof nalatig is geweest.

  • 2 Indien de ambtenaar schadevergoeding vordert op grond van onrechtmatige daad, jegens hem gepleegd tijdens de uitoefening van de politietaak, kent het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toe, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de vordering kennelijk onvoldoende grond heeft of kennelijk onredelijk is.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de rechtskundige hulp aan de ambtenaar is verleend, op grond van zijn lidmaatschap, door een centrale of een vereniging als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, met dien verstande dat de tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp rechtstreeks wordt betaald aan voornoemde centrale of vereniging.

  • 4 Het bevoegd gezag kan verdere tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp staken of de tegemoetkoming in de kosten van de rechtskundige hulp terugvorderen, indien

    • a de aan een derde toegebrachte schade blijkens rechterlijk vonnis het gevolg is van opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos handelen van de ambtenaar, of

    • b indien de ambtenaar strafrechtelijk wordt veroordeeld.

  • 5 In bijzondere gevallen, gelet op de aard van de zaak of de omstandigheden van de ambtenaar, kan het bevoegd gezag, overwegend dat de handeling geen gevolg is van de taakuitoefening van de ambtenaar, besluiten tot een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp.

  • 6 Onze Minister stelt nadere regels vast met betrekking tot tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp.

Artikel 69b

  • 1 De korpschef kan de ambtenaar naar billijkheid kosten vergoeden, een geldelijke tegemoetkoming verlenen of een schadevergoeding toekennen anders dan bedoeld in de artikelen 53, 54, 54a, 54b of 69.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent de kostenvergoedingen, geldelijke tegemoetkomingen en schadevergoedingen aan groepen van ambtenaren.

  • 3 De voorgaande leden zijn niet van toepassing op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 70

  • 1 De ambtenaar die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor krachtens de Wet publieke gezondheid een meldingsplicht geldt, mag zijn dienst niet verrichten en heeft geen toegang tot dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen dan met toestemming van het bevoegd gezag, dat deze toestemming slechts kan verlenen na een positief medisch advies als bedoeld in hoofdstuk VII.

  • 2 De ambtenaar die verkeert in de situatie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de deskundige persoon of de arbodienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de vanwege de deskundige persoon of de arbodienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

  • 3 Gedurende de periode dat de ambtenaar ingevolge dit artikel zijn dienst niet verricht, geniet hij volle bezoldiging.

Artikel 71

  • 1 Met inachtneming van de door het bevoegd gezag ter zake vastgestelde regels wordt met de ambtenaar ten minste een maal per jaar een gesprek gehouden over de vervulling van zijn functie in de afgelopen en komende periode en de voortgang van een persoonlijk ontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 72. In het gesprek wordt ook aandacht besteed aan integriteitsaspecten in relatie tot het functioneren van de ambtenaar en het functioneren van het dienstonderdeel waar hij werkzaam is. De hoofdzaken van dit gesprek worden in overeenstemming met de ambtenaar in een door de ambtenaar medeondertekend document vastgelegd. De ambtenaar ontvangt een afschrift van dit document.

  • 2 Met inachtneming van de door het bevoegd gezag ter zake vastgestelde regels wordt de ambtenaar die een aanvraag daartoe indient dan wel ten aanzien van wie dit door het bevoegd gezag nodig wordt geacht, beoordeeld over de wijze waarop hij zijn functie vervult en zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die functie. Aan de aanvraag van de ambtenaar om overeenkomstig dit lid te worden beoordeeld, wordt niet eerder voldaan dan na het verstrijken van één jaar sedert de vastlegging van de voorafgaande over hem uitgebrachte beoordeling.

  • 3 Met inachtneming van de door het bevoegd gezag ter zake vastgestelde regels worden toekomstverwachtingen opgemaakt over de ambtenaar die in beschouwing wordt genomen voor een binnen afzienbare tijd te verwachten plaatsing in een hoger gewaardeerde functie van een onderdeel van het landelijk politiekorps dan wel binnen de Politieacademie. Ook kunnen toekomstverwachtingen worden opgemaakt voor een ambtenaar die in de nabije toekomst een verplaatsing naar een andere niet hoger gewaardeerde functie in een onderdeel van het landelijk politiekorps dan wel binnen de Politieacademie aanvraagt of ten aanzien van wie een dergelijke verplaatsing wenselijk wordt geacht, mits de mogelijkheid tot een dergelijke verplaatsing reëel aanwezig is en het bevoegd gezag instemt met de wens van de ambtenaar.

  • 4 Onder toekomstverwachting wordt in dit verband verstaan: een systematische bezinning op de behoeften en potentiële capaciteiten van de ambtenaar, bekeken in het kader van de mogelijkheden binnen het desbetreffende onderdeel van het landelijk politiekorps of de Politieacademie, welke bezinning uitmondt in concrete afspraken alsmede het daarop tijdig actie ondernemen.

  • 5 De ambtenaar wordt van de inhoud van de over hem opgemaakte beoordeling, bedoeld in het tweede lid, of de over hem opgemaakte toekomstverwachting, bedoeld in het derde en vierde lid, in kennis gesteld nadat deze door het bevoegd gezag is bekrachtigd. Hij ontvangt een afschrift van het document dat de over hem opgemaakte beoordeling of de toekomstverwachting bevat. Hij ondertekent dit document voor kennisgeving van de inhoud en voor ontvangst ervan.

    Hij kan zijn bezwaren tegen de over hem opgemaakte beoordeling of toekomstverwachting overeenkomstig de door het bevoegd gezag vastgestelde regels aan het bevoegd gezag kenbaar maken en om herziening verzoeken.

  • 6 Onze Minister kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Artikel 72

Met inachtneming van de door Onze Minister ter zake vastgestelde gespreksleidraad wordt met de ambtenaar ten minste eenmaal per drie jaar een gesprek gehouden over een persoonlijk ontwikkelingsplan. Op aanvraag van de ambtenaar dan wel in overleg met de ambtenaar kan het bevoegd gezag bepalen dat een gesprek over een persoonlijk ontwikkelingsplan plaatsvindt met een grotere frequentie dan eenmaal per drie jaar, doch met een maximum van eenmaal per jaar. De hoofdzaken van dit gesprek worden in overeenstemming met de ambtenaar in een door de ambtenaar medeondertekend document vastgelegd. De ambtenaar ontvangt een afschrift van dit document.

Artikel 72a

Een diploma verbonden aan het voltooien van een initiële opleiding, die de ambtenaar is begonnen vóór 1 januari 2002, wordt voor wat betreft de benoembaarheid van de ambtenaar in een functie, bij nader door Onze Minister te stellen regels, gelijkgesteld aan een diploma verbonden aan een voltooide initiële opleiding van na 1 januari 2002 en aan een diploma verbonden aan een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.

Artikel 73

  • 1 Aan de ambtenaar kan door het bevoegd gezag de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen, dienstterreinen, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

  • 2 Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf op voornoemde plaatsen zijn vastgesteld.

Artikel 74

  • 1 De ambtenaar kan wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichtingen worden beloond.

  • 2 De beloningen voor de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, zijn:

    • a. tevredenheidsbetuiging;

    • b. extra verlof;

    • c. gratificatie;

    • d. verhoging van het salaris tot het naasthogere bedrag in de salarisschaal of

    • e. indeling in een hogere salarisschaal.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.

  • 4 De beloningen voor de vrijwillige ambtenaar zijn:

    • a. tevredenheidsbetuiging; of

    • b. gratificatie van ten hoogste € 226,89.

Artikel 75

  • 1 Het bevoegd gezag verstrekt aan de ambtenaar bij zijn twaalfeneenhalf-, 25-, 40-, 45- of 50-jarig ambtsjubileum een huldeblijk, bestaande uit een gratificatie of geschenk, dan wel uit een combinatie van beide.

  • 2 De aan het huldeblijk verbonden uitgaven bedragen bij de in het eerste lid genoemde ambtsjubilea respectievelijk niet meer dan vijfentwintig, vijftig, honderd, vijftig en honderd procent van de som van de bezoldiging en de vakantieuitkering van de ambtenaar. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar worden de in de eerste volzin vermelde percentages genomen van de bezoldiging en de vakantie-uitkering die de ambtenaar zou hebben genoten indien er geen sprake zou zijn geweest van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

  • 3 Het bevoegd gezag kent aan de ambtenaar die een diensttijd bij de politie heeft van tien jaar of meer en aan wie ontslag is verleend op grond van:

    • a. artikel 91,

    • b. artikel 94, eerste lid, onderdeel e, of

    • c. artikel 94, eerste lid, onderdeel f, voor zover dit ontslag is verleend in verband met het vanuit ziekte verrichten van passende arbeid bij een andere werkgever dan een overheidswerkgever, een gratificatie toe, tenzij bij voortduring van het dienstverband niet binnen een termijn van vijf jaar aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum zou bestaan. De gratificatie bedraagt een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de eerstvolgende gratificatie bij ambtsjubileum waarop hij bij het voortduren van het dienstverband aanspraak zou maken.

  • 4 Onze Minister stelt regels over de diensttijd die voor de vaststelling van de in het eerste lid genoemde ambtsjubilea in aanmerking komt.

  • 5 Indien de ambtenaar tijdens een periode van levensloopverlof als bedoeld in artikel 47a een ambtsjubileum bereikt, geldt als berekeningsgrondslag voor de toepassing van het tweede lid de som van de bezoldiging en de vakantie-uitkering direct voorafgaand aan het levensloopverlof.

  • 6 Geen gratificatie als bedoeld in het eerste lid bij een 45-jarig ambtsjubileum ontvangen ambtenaren die de gratificatie uit anderen hoofde hebben ontvangen.

Artikel 75bis

Aan de vrijwillige ambtenaar kan een vergoeding worden verstrekt overeenkomstig door Onze Minister vast te stellen regels. Deze vergoeding kan voor de verschillende categorieën vrijwillige ambtenaren verschillend worden vastgesteld.

Hoofdstuk IX. Straffen

Artikel 75a

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

Artikel 76

  • 1 De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 77

  • 1 Aan de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, kunnen de volgende straffen worden opgelegd:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. buitengewone dienst op andere dagen dan op zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen en vrije dagen zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag;

    • c. vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met ten hoogste een vierde gedeelte van het aantal uren, bedoeld in artikel 17, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;

    • d. geldboete van ten hoogste € 22;

    • e. gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;

    • f. vermindering van het salarisnummer met ten hoogste twee jaren, voor de tijd van niet langer dan twee jaren;

    • g. het niet meetellen van een verdere diensttijd van ten hoogste vier jaren voor de vaststelling van het salarisnummer;

    • h. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging;

    • i. plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt; of

    • j. ontslag.

  • 2 De straffen die aan een vrijwillige ambtenaar kunnen worden opgelegd, zijn:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. geldboete van ten hoogste € 22;

    • c. schorsing voor een bepaalde tijd; of

    • d. ontslag.

  • 3 Aan aspiranten, ambtenaren in opleiding, vrijwilliger-aspiranten en vrijwillige ambtenaren in opleiding kan tevens worden opgelegd de straf van verwijdering voor ten hoogste veertien dagen van de instelling waar de betrokkene zijn opleiding geniet, met dien verstande dat deze straf niet wordt opgelegd op de dagen waarop de opleidingsresultaten van de betrokkenen volgens de ter zake vastgestelde regels worden getoetst of beoordeeld.

  • 4 Onverminderd het vijfde lid, worden de straffen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, opgelegd door het bevoegd gezag.

  • 5 Indien het een ambtenaar betreft die bij koninklijk besluit is benoemd, worden de straffen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met f, opgelegd door het bevoegd gezag en worden de straffen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen h tot en met j, opgelegd bij koninklijk besluit.

    Indien het een ambtenaar betreft, werkzaam bij een onderdeel van het landelijk politiekorps of werkzaam bij de rijksrecherche, die bij koninklijk besluit is benoemd, worden de straffen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en g, opgelegd door Onze Minister.

  • 6 Indien een straf als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, is opgelegd, kan het bevoegd gezag de positie van de ambtenaar met ingang van een bepaald tijdstip geheel of ten dele in overeenstemming brengen met de positie zoals deze zonder strafoplegging zou zijn geweest, indien het verdere gedrag van de ambtenaar naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe aanleiding heeft gegeven.

Artikel 78

  • 1 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

  • 2 Indien met toepassing van het eerste lid de straf van ontslag aan een ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, wordt opgelegd, kan tegelijk met deze straf één van de in artikel 77, eerste lid, onderdelen a tot en met e genoemde straffen worden opgelegd.

Artikel 79

  • 1 Indien de ambtenaar gebruik maakt van de mogelijkheid zich te verantwoorden in het geval dat het bevoegd gezag voornemens is hem een straf op te leggen, geschiedt de verantwoording ten overstaan van het gezag dat tot strafoplegging bevoegd is. Indien de bevoegdheid tot strafoplegging bij Ons berust, geschiedt de verantwoording bij Onze Minister. Het gezag ten overstaan waarvan de verantwoording plaats zal hebben, bepaalt of deze verantwoording mondeling of schriftelijk zal plaatsvinden. Bij schriftelijke verantwoording wordt de ambtenaar op zijn verzoek de gelegenheid gegeven tot nadere mondelinge toelichting.

  • 2 Van de mondelinge verantwoording wordt direct een verslag opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door degene tegenover wie de verantwoording heeft plaatsgevonden en door de ambtenaar. Indien de ambtenaar het verslag weigert te ondertekenen, wordt dit in het verslag, zo mogelijk met opgave van de redenen, vermeld. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het verslag.

  • 3 Indien de ambtenaar dit verlangt, worden hem of zijn raadsman afschriften verstrekt van de ambtelijke rapporten of andere geschriften die op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 80

  • 2 Het bevoegd gezag geeft bij zijn besluit tot strafoplegging te kennen of dit in overeenstemming is met het ingewonnen advies.

Artikel 80a

In de artikelen 80a tot en met 80i wordt verstaan onder:

  • a. belanghebbende: degene op wie het in 80 bedoelde voornemen betrekking heeft.

  • b. commissie: de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren als bedoel in artikel 80b.

Artikel 80b

  • 1 Er is een Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren.

  • 2 De commissie heeft tot taak het bevoegd gezag van advies te dienen over het voornemen een disciplinaire straf op te leggen als bedoeld in artikel 80.

Artikel 80c

  • 1 De commissie bestaat uit vijf leden onder wie de voorzitter. Voorts kunnen een plaatsvervangend voorzitter en plaatsvervangende leden worden benoemd. De plaatsvervangend voorzitter wordt uit de leden benoemd.

  • 2 De voorzitter en de andere leden, alsmede hun plaatsvervangers worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd en ontslagen. Onze Minister stelt de centrales van verenigingen van ambtenaren die deel uitmaken van de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politie-ambtenarenzaken in de gelegenheid gesteld voorstellen te doen voor leden, alsmede hun plaatsvervangers, die deskundig zijn op het gebied van de sector Politie.

  • 3 De voorzitter en de andere leden, alsmede hun plaatsvervangers, worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

Artikel 80d

De commissie wordt bijgestaan door een secretaris en een plaatsvervangend secretaris. Zij worden door Onze Minister ter beschikking gesteld aan de commissie.

Artikel 80e

  • 1 Wanneer het advies van de commissie wordt gevraagd, worden daarbij afschriften van de ter zake dienende stukken overgelegd.

  • 2 Wanneer uit een oogpunt van bronbescherming de inhoud van bepaalde stukken ter uitsluitende kennisneming van de commissie dient te blijven, wordt dat aan de commissie medegedeeld.

  • 3 De commissie is bevoegd voorts alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht.

Artikel 80f

  • 1 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de adviesaanvraag stelt de voorzitter de datum voor een vergadering vast, die – behoudens dringende redenen – niet later dan vier weken na de ontvangst mag plaatsvinden.

  • 2 De secretaris geeft de belanghebbende alsmede het bevoegd gezag onverwijld na de vaststelling kennis van plaats en tijdstip der vergadering onder mededeling van het bepaalde in het derde lid, alsmede van het bepaalde in artikel 80g, eerste lid, tweede volzin.

  • 3 De belanghebbende en zijn raadsman worden voor deze vergadering in de gelegenheid gesteld kennis en afschrift te nemen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, voorzover niet artikel 80e, tweede lid, van toepassing is. In voorkomend geval wordt de belanghebbende daarvan mededeling gedaan.

Artikel 80g

  • 1 De commissie hoort ter vergadering de belanghebbende, tenzij deze heeft verklaard daarop geen prijs te stellen of zonder gegronde reden aan een daartoe gedane oproeping geen gevolg heeft gegeven. De belanghebbende kan zich ter vergadering van de commissie laten bijstaan door een raadsman.

  • 2 Het bevoegd gezag wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt ter vergadering van de commissie nader te doen toelichten.

  • 3 De commissie is bevoegd iedere ambtenaar ten aanzien waarvan zij het horen wenselijk acht te doen oproepen ter vergadering. De opgeroepen ambtenaar verstrekt desgevraagd alle inlichtingen. Indien dit uit een oogpunt van bronbescherming noodzakelijk is, verstrekt de ambtenaar de inlichtingen slechts in het bijzijn van de commissie.

  • 4 De commissie kan al dan niet op verzoek van de belanghebbende andere personen horen.

Artikel 80h

  • 1 De commissie vergadert niet, indien niet ten minste de voorzitter en twee andere leden, dan wel hun plaatsvervangers, die deskundig zijn op het gebied van de sector Politie, aanwezig zijn.

  • 2 De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar.

Artikel 80i

  • 1 De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Noch de voorzitter, noch een der andere leden onthoudt zich van deelneming aan enige stemming. Indien de stemmen staken geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

  • 2 Het advies van de commissie wordt met redenen omkleed. Indien in de commissie een minderheidsstandpunt bestaat, wordt dit, alsmede de daaraan ten grondslag liggende argumenten, desverlangd in het advies opgenomen. Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

  • 3 Behoudens dringende redenen wordt het advies niet later dan vier weken na de in artikel 80f, eerste lid, bedoelde vergadering uitgebracht aan het in artikel 80b bedoelde adviesvragende gezag.

Artikel 81

De ambtenaar dient van de ontvangst van een besluit inzake strafoplegging te doen blijken door onmiddellijke terugzending van een door hem ondertekend en gedateerd ontvangstbewijs.

Artikel 82

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.

Hoofdstuk X. Schorsing en ontslag

Artikel 82a

Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 98, is niet van toepassing op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

Artikel 83

De ambtenaar is van rechtswege in zijn ambt geschorst wanneer hem rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, tenzij de vrijheidsontneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, genomen in het belang van de volksgezondheid.

Artikel 84

  • 1 Onverminderd artikel 77, eerste lid, onderdeel h, kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst:

    • a. indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;

    • b. wanneer hem door het bevoegd gezag dan wel door Ons, indien het een ambtenaar betreft die bij koninklijk besluit is benoemd, het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is meegedeeld dan wel wanneer hem die straf is opgelegd of

    • c. wanneer naar het oordeel van het bevoegd gezag dan wel naar Ons oordeel indien het betreft een ambtenaar die bij koninklijk besluit is benoemd, het belang van de dienst dit vereist.

  • 2 Tenzij bij wet is bepaald dat schorsing bij koninklijk besluit geschiedt, geschiedt schorsing door het bevoegd gezag. In afwachting van de schorsing kan de ambtenaar buiten functie worden gesteld door het bevoegd gezag, met dien verstande dat ten aanzien van de bij koninklijk besluit benoemde ambtenaren machtiging van Onze Minister is vereist.

  • 3 De duur van de schorsing bedraagt maximaal zes maanden.

    De duur van de schorsing kan telkens met maximaal zes maanden worden verlengd indien het zwaarwegend belang van de dienst dit naar het oordeel van het bevoegd gezag vergt.

Artikel 85

  • 2 De ingehouden bezoldiging kan alsnog geheel of gedeeltelijk aan de ambtenaar worden uitbetaald, indien de schorsing niet wordt gevolgd door een onvoorwaardelijk ontslag bij wijze van straf of ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel d. Op de aldus uit te keren bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten die de ambtenaar sedert de schorsing heeft genoten uit arbeid die hij als gevolg van de schorsing heeft kunnen verrichten, tenzij dit naar het oordeel van het bevoegd gezag onredelijk of onbillijk is.

  • 3 Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging van de geschorste ambtenaar kan aan anderen worden uitbetaald.

Artikel 86

  • 1 Tenzij bij wet is bepaald dat ontslag wordt gegeven bij koninklijk besluit, wordt ontslag gegeven door het bevoegd gezag.

Artikel 87

  • 1 De ambtenaar wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.

  • 2 Behoudens het geval, bedoeld in artikel 48, eerste lid, wordt dit ontslag verleend met ingang van een dag die niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden ligt na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.

  • 3 Van het eerste lid kan worden afgeweken indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen de ambtenaar is ingesteld of indien wordt overwogen de straf van ontslag op te leggen.

  • 4 Van het tweede lid kan worden afgeweken:

    • a. indien wordt overwogen de ambtenaar een straf als bedoeld in artikel 77 op te leggen;

    • b. indien het belang van de dienst dit vereist, met dien verstande dat de termijn van drie maanden, bedoeld in het tweede lid, tot ten hoogste zes maanden kan worden verlengd en dat bij de verlenging in redelijkheid met het belang van de ambtenaar rekening wordt gehouden, of

    • c. op aanvraag van de ambtenaar.

  • 5 Indien een ontslag op aanvraag wordt verleend aan een aspirant of een ambtenaar in opleiding, gaat dit ontslag, in afwijking van het tweede lid, onmiddellijk in.

  • 6 Het ontslag op aanvraag van de ambtenaar wordt eervol verleend.

Artikel 88a

  • 1 Aan de ambtenaar wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd bereikt waarop hij maximaal tien jaar jonger is dan op dat moment voor betrokkene van toepassing zijnde AOW-gerechtigde leeftijd, eervol ontslag verleend, indien hij

    • a. op 31 december 2006 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid had;

    • b. vanaf 1 januari 2007 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft;

    • c. ten minste tien jaar voorafgaand tot aan het ontslag ononderbroken de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft; en

    • d. op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, deelnemer was aan de AFUP.

    De artikelen 4a, 4b en 12a tot en met 12d van het Besluit bezoldiging politie zijn niet van toepassing op een ambtenaar als bedoeld in de eerste volzin.

  • 2 Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in het eerste lid, aan de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel f, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht de functie van vlieger te blijven vervullen.

  • 3 Indien niet meer wordt voldaan aan een of beide van de voorwaarden genoemd in het tweede lid, vindt eervol ontslag plaats.

  • 4 Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Indien dit ontslag plaats vindt op aanvraag van de ambtenaar wordt dit ontslag niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.

  • 5 De ambtenaar aan wie op grond van het eerste of derde lid ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

Artikel 88d

  • 1 Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een ouderdomspensioen als bedoeld hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement, wordt eervol ontslag verleend.

  • 2 Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht ontstaat op een ouderdomspensioen.

  • 3 Op aanvraag van de ambtenaar kan het ontslag, bedoeld in het tweede lid, ook voor een gedeelte van zijn arbeidstijd worden verleend, tenzij het belang van de dienst zich hiertegen verzet. Het gedeelte van dit ontslag bedraagt ten minste 10% van de omvang van de betrekking. Ontslag voor een gedeelte uit een betrekking waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het tweede lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden, bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidstijd.

Artikel 89

  • 1 Aan de aspirant die is aangesteld op grond van artikel 3, eerste lid, en in het eerste leerjaar een negatief studieadvies ontvangt, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag volgende op de dag waarop de aanstelling in tijdelijke dienst op grond van artikel 3, eerste lid, is verstreken.

  • 2 Aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.

  • 3 Aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een proeftijd als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, die tegen het einde van de proeftijd niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.

  • 4 Eervol ontslag kan worden verleend bij gebleken niet geschiktheid die voor de dienst wordt vereist aan:

    • a. de aspirant, gedurende een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;

    • b. de ambtenaar in opleiding, gedurende een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • c. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;

    • d. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a;

    • e. de vrijwilliger-aspirant, gedurende een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;

    • f. de vrijwillige ambtenaar in opleiding, gedurende een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • g. de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;

    • h. de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a.

  • 5 Bij het ontslag, bedoeld in het vierde lid, wordt een opzeggingstermijn in acht genomen van:

    • a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest;

    • b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden maar korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest, of

    • c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst is geweest.

  • 6 Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn.

  • 7 Indien het in het zesde lid bedoelde ontslag niet op aanvraag van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, berekend op de voet van hoofdstuk 6 van het Besluit bezoldiging politie.

Artikel 90

  • 1 Aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met h, is, tenzij het tegendeel blijkt, van rechtswege eervol ontslag verleend zodra die tijd is verstreken. Bij voortduring van het dienstverband na het verstrijken van de bepaalde tijd is de ambtenaar van rechtswege aangesteld voor onbepaalde tijd.

  • 2 De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die is aangesteld voor onbepaalde tijd, kan ontslag worden verleend mits een opzegtermijn in acht wordt genomen van:

    • a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest;

    • b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden doch korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest of

    • c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst is geweest.

  • 3 Opzegging als bedoeld in het tweede lid, kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar noch gedurende het verlof bedoeld in artikel 55 noch, indien zij de dienst heeft hervat, gedurende een periode van zes weken volgend op dat verlof. Ter staving van de zwangerschap kan het bevoegd gezag een verklaring van een arts of van een verloskundige verlangen.

  • 4 Opzegging als bedoeld in het tweede lid, kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

  • 5 Opzegging als bedoeld in het tweede lid, kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar geplaatst is op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de ondernemingsraden, noch vanwege het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de ambtenaar van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad.

  • 6 Opzegging als bedoeld in het tweede lid, kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar door een Centrale als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 of door een daarbij aangesloten bond of vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn Centrale of een daarbij aangesloten bond of vereniging, dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden of verenigingen te ondersteunen.

  • 7 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar zijn recht op ouderschapsverlof geldend maakt.

  • 8 Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, kan ontslag worden verleend met ingang van de dag, gelegen binnen de bepaalde tijd. In dat geval zijn het tweede tot en met zevende lid van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn.

    Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag betaald gelijk aan de laatst genoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, berekend op de voet van het Besluit bezoldiging politie.

Artikel 91

  • 1 De ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie eervol ontslag worden verleend indien het niet mogelijk is gebleken een passende functie aan te bieden.

  • 2 De ontslagverlening op grond van het eerste lid kan betrekking hebben op een gedeelte van de tijd waarvoor de ambtenaar is aangesteld.

  • 3 Bij herplaatsing in een passende functie bij een andere werkgever wordt de ambtenaar eervol ontslag verleend.

  • 4 De ambtenaar die heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van hoofdstuk VII.B opgelegde verplichting, kan in verband daarmee ontslag worden verleend.

  • 5 De ontslagverlening op grond van het eerste lid vindt niet eerder plaats dan drie jaar nadat de ambtenaar is aangewezen als herplaatsingkandidaat, als bedoeld in hoofdstuk VII.B. Afhankelijk van het aantal dienstjaren van de ambtenaar wordt de termijn van drie jaar verlengd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    dienstjaren:

    verlenging:

    25 of meer dienstjaren

    één jaar

    30 of meer dienstjaren

    twee jaren

    35 of meer dienstjaren

    drie jaren

    40 of meer dienstjaren

    vier jaren

    In afwijking van de eerste en tweede zin bedraagt de aldaar genoemde termijn van drie jaar voor de ambtenaar die voor 1 januari 2015 is aangewezen als herplaatsingskandidaat, vijf jaar.

  • 6 Bij een ontslag op grond van het vierde lid wordt een opzeggingstermijn van één maand in acht genomen.

Artikel 92

  • 1 Aan de ambtenaar die een benoeming als minister of staatssecretaris aanvaardt, wordt met ingang van de dag van het aanvaarden van deze betrekking, eervol ontslag verleend.

  • 2 Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college waarin hij is aangesteld of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

  • 3 Tenzij artikel 48, eerste lid, van toepassing is, wordt eervol ontslag eveneens verleend aan de ambtenaar die na afloop van het verlof, verleend met toepassing van artikel 45 dan wel van artikel 47, eerste lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld.

Artikel 93

Indien een ontslag als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Ambtenarenwet 2017 door het bevoegd gezag of bij koninklijk besluit wordt verleend, is de instemming vereist van Onze Minister.

Artikel 94

  • 1 Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, artikel 88a, 89, 90, 91, 92, of 93 kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:

    • a. het verlies van een vereiste voor de aanstelling, gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;

    • b. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij de ambtenaar onder curatele is gesteld;

    • c. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • d. onherroepelijk geworden veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • e. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • f. het vanuit ziekte verrichten van passende arbeid bij een andere werkgever op grond van artikel 49b;

    • g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;

    • h. het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd;

    • i. het bij of in verband met indiensttreding of keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld, of

    • j. het zonder deugdelijke grond weigeren gevolg te geven of medewerking te verlenen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 49c.

  • 2 Een ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen a, e, f, g en h wordt steeds eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan de dag, volgende op die waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat een ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel g, eerst kan ingaan vier weken nadat het ontslagbesluit aan de ambtenaar is bekendgemaakt, tenzij sprake is van dringende redenen.

  • 3 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en

    • c. na een zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.

  • 4 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan, behoudens wederzijds goedvinden, slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en

    • c. de betrokkene in dienst treedt van de andere werkgever.

  • 5 De ambtenaar die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, blijft in dienst, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich hiertegen verzet. Indien het voor de ambtenaar niet mogelijk is zijn bestaande samenstel van werkzaamheden te blijven verrichten, wordt hij gere-integreerd in aangepast werk.

  • 6 De in het derde lid, onderdeel a, bedoelde periode van twee jaar wordt met één jaar verlengd indien de ambtenaar niet binnen twee jaar zodanig is herplaatst dat de resterende verdiencapaciteit volledig wordt benut.

  • 7 Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, en het vierde lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof en perioden van ongeschiktheid tijdens het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 55, niet in aanmerking genomen.

  • 8 Perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, anders dan bedoeld in het zevende lid, worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 55, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 11 Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.

  • 12 Indien sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, en de ambtenaar bij de andere werkgever voor minder uren arbeid verricht dan het aantal waarvoor hij was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het aantal uren dat hij passend werk verricht bij de andere werkgever.

  • 15 De ambtenaar wiens arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of beroepsziekte, blijft in dienst en wordt, behoudens zwaarwegend dienstbelang als bedoeld in het vijfde lid, door het bevoegd gezag zodanig herplaatst dat in beginsel 100% doch minimaal 50% van zijn verdiencapaciteit wordt benut.

Artikel 95

  • 1 Een ambtenaar kan ook op andere gronden, dan die welke in artikel 94 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, worden ontslagen. Voor een ontslagverlening als bedoeld in de eerste volzin is de instemming vereist van Onze Minister, indien in de wet is bepaald dat ontslag bij koninklijk besluit wordt verleend. Het ontslag wordt eervol verleend.

  • 2 In geval van ontslag ingevolge het eerste lid wordt een regeling getroffen waarbij de ambtenaar een uitkering wordt toegekend die met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitkering zal in geen geval minder mogen zijn dan die welke de ambtenaar op grond van artikel 97 zou toekomen in geval van ontslag als daar bedoeld.

  • 3 De regeling, bedoeld in het tweede lid, wordt getroffen:

    • a. bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, indien het een ambtenaar betreft die een functie vervult waarvoor salarisschaal 18 of hoger geldt;

    • b. door de korpschef, indien het een ambtenaar betreft die een functie vervult waarvoor salarisschaal 17 of lager geldt.

Artikel 97

Aan de ambtenaar die als gevolg van een ontslag op grond van de artikelen 89, eerste tot en met derde lid, artikel 90, eerste, tweede en achtste lid91, eerste lid, 92, of artikel 94, eerste lid, onderdeel e, f of g, van dit besluit, werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet, kan een bovenwettelijke aanvulling op zijn WW-uitkering worden toegekend krachtens het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie. Bij samenloop van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie met het Besluit suppletie gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector politie, wordt laatstgenoemd besluit uitgevoerd. Het recht op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie leidt in dat geval niet tot uitkering en de berekening van de periode daarvan wordt niet gewijzigd.

Artikel 98

In geval de directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger wordt ontslagen wegens zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen, niet zijnde ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, kan bij koninklijk besluit een regeling getroffen worden waarbij hem een uitkering wordt toegekend die met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitkering zal in geen geval minder mogen zijn dan die welke de directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger zou toekomen krachtens het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie in geval van ontslag als daar bedoeld.

Hoofdstuk XI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 99

  • 1 Een ambtenaar die op grond van afdeling 1, hoofdstuk 2, artikel 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993 naar een politieregio dan wel het Korps landelijke politiediensten is overgegaan en die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 1993 aanspraken had op grond van het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975, het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958, de Rechtstoestandsregeling opleiding ter verkrijging van het diploma van inspecteur van gemeentepolitie of van officier der rijkspolitie, of artikel VII van het Besluit van 24 juni 1992, houdende wijziging van het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975, het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958, het Bezoldigingsreglement politie 1958, het Besluit geneeskundige verzorging politie 1984 en het Besluit overleg en medezeggenschap politie in verband met het tot stand brengen van een eenvormige rechtspositie voor alle politieambtenaren, behoudt deze aanspraken.

  • 2 Een ambtenaar die tot 1 januari 2017 werkzaam was bij het LSOP en met ingang van die datum werkzaam is bij de politie, die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de LSOP-wet aanspraken op grond van het Ambtenarenreglement LSOP had, behoudt deze aanspraken.

Artikel 99a

Op de ambtenaar die op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering blijven de bepalingen uit het Besluit algemene rechtspositie politie waarin sprake is van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing, zoals deze luidden op 28 december 2005.

Artikel 99b

Op de aanspraak op vakantie van de ambtenaar ontstaan voor 1 januari 2015, blijven Hoofdstuk IV en artikel 100 van toepassing zoals zij luidden op 31 december 2014.

Artikel 99c

  • 1 Voor degene die op 30 juni 2007 met toepassing van artikel 4a is aangesteld in tijdelijke dienst, blijven de artikelen 1, 3, 4, 4a en 90, zoals luidend op 30 juni 2007, van toepassing tot het tijdstip dat hij hernieuwd in vaste dienst wordt aangesteld. Indien voor hem tijdens die aanstelling in tijdelijke dienst gedurende vier jaar of korter een hogere salarisschaal heeft gegolden dan de salarisschaal die voor hem gold gedurende de onmiddellijk daaraan voorafgaande aanstelling in vaste dienst, blijft artikel 4a, zoals luidend op 30 juni 2007, van toepassing tot het moment waarop de in dat artikel bedoelde inspanningsverplichting vervalt.

  • 2 Voor degene die met toepassing van artikel 4a hernieuwd in vaste dienst is aangesteld en ten opzichte van wie het bevoegde gezag op grond van dat artikel op 30 juni 2007 een inspanningsverplichting heeft, blijft dat artikel, zoals luidend op 30 juni 2007, van toepassing voor de resterende duur van die inspanningsverplichting.

  • 3 Een in de periode tussen 3 september 1999 en 1 juli 2007 gegeven toepassing aan de artikelen 64, 65 en 65a behoudt haar geldigheid na 30 juni 2007.

  • 4 Degene die in de periode van 1 juli 2007 tot 1 januari 2008 op grond van artikel 4a, zoals dat gold op 30 juni 2007, tijdelijk is aangesteld of op grond van artikel 62 is gedetacheerd ter vervulling van een hoger gewaardeerde functie dan de salarisschaal waarin hij bezoldigd is en deze functie langer dan twee jaar na aanstellen of detachering onafgebroken heeft bekleed, heeft recht op behoud van die hogere salarisschaal, bij beëindiging van de tijdelijke aanstelling of detachering.

Artikel 99e

Een voor de inwerkingtreding van dit artikel door Onze Minister genomen besluit op grond van artikel 95, tweede lid, ten aanzien van een ambtenaar die een functie vervult waarvoor een salarisschaal 17 of lager geldt, wordt indien het op het moment van inwerkingtreding van dit artikel nog niet onherroepelijk is geworden, geacht te zijn genomen door de korpschef.

Artikel 99i

  • 1 Individuele of persoonsgebonden rechten, toegekend bij besluit van het bevoegd gezag, blijven bij overgang naar een functie naar aanleiding van de invoering van het LFNP in stand.

  • 2 De ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak behoudt zijn aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak indien hij naar aanleiding van de invoering van het LFNP, overgaat naar een administratief technische functie.

Artikel 99j

  • 1 Indien het bevoegd gezag op grond van artikel 12, vierde lid, onderdeel b, voor 1 januari 2007 een of meer feest- of gedenkdagen had aangewezen anders dan Goede Vrijdag, wordt voor de ambtenaren van dat korps het aantal te werken uren per jaar verminderd:

    • a. met 75% van 7,2 uur in 2009 en de daaropvolgende twee jaren respectievelijk met 50% en 25% van 7,2 uur, vanwege de eerste aangewezen feest- of gedenkdag

    • b. met 100% van 7,2 uur in 2009 tot en met 2011 en met 85% van 7,2 uur in 2012 en de daaropvolgende vier jaren respectievelijk met 65%, 50%, 35% en 15% van 7,2 uur, vanwege de tweede aangewezen feest- of gedenkdagen.

  • 2 Indien het bevoegd gezag aangewezen feest- of gedenkdagen anders dan Goede Vrijdag voor 1 januari 2007 heeft toegevoegd aan de aanspraak op vakantie op grond van artikel 17, eerste lid, van dit besluit, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Voor een ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt de in het eerste en tweede lid bedoelde vermindering van het aantal te werken uren per jaar naar evenredigheid toegepast.

Artikel 99k

  • 1 De artikelen 55y en 55o, zoals die luidden direct voorafgaand aan 1 juni 2016, blijven van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van de reorganisatie Politiewet 2012 of enige andere voor 1 juni 2016 gestarte reorganisatie herplaatsingskandidaat wordt of is geworden.

  • 2 De artikelen 55aa en 55aaa, zoals die luidden direct voorafgaand aan 1 juni 2016, blijven van toepassing op de ambtenaar die voor 1 januari 2018 een verzoek als bedoeld in die artikelen heeft ingediend, ten gevolge waarvan op de vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat als bedoeld in het eerste lid kan worden herplaatst.

  • 3 De artikelen 55y en 55o, zoals die luiden met ingang van 1 juni 2016, zijn niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De artikelen 55aa en 55aaa, zoals die luiden met ingang van 1 juni 2016, zijn niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 99l

Artikel 99m

De vermelding van de aanstelling, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, de inzetbaarheid, bedoeld in artikel 10, vierde lid, of het vakgebied, bedoeld in artikel 10, vierde lid, tweede volzin, wordt de ambtenaar die uiterlijk op 30 juni 2018 is aangesteld eerst medegedeeld, indien sprake is van een wijziging van een ander in artikel 10, eerste lid, bedoeld gegeven, behoudens de wijziging van een algemeen verbindend voorschrift waarnaar is verwezen.

Artikel 99n

Aanspraken die een vrijwillige ambtenaar had op grond van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie worden geacht te zijn gegrond op het Besluit rechtspositie vrijwillige politie zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enkele andere algemene maatregelen van bestuur in verband met de invoeging van rechtspositionele bepalingen omtrent politievrijwilligers en de intrekking van het Besluit rechtspositie vrijwillige ambtenaren van politie.

Artikel 99o

  • 1 Op 1 januari 2026 wordt artikel 4 gewijzigd als volgt:

    • a. In het eerste lid vervalt onderdeel g onder verlettering van onderdeel h tot onderdeel g.

    • b. In onderdeel g (nieuw) wordt «onderdeel a tot en met g» vervangen door «onderdeel a tot en met f».

    • c. In het derde lid wordt «onderdelen c, g en h,» vervangen door «onderdelen c en g,»

    • d. In het vierde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».

  • 2 Op 1 januari 2026 wordt artikel 4a gewijzigd als volgt:

    • a. In het eerste lid vervalt onderdeel d.

    • b. In het tweede lid wordt «onderdelen a, b en d,» vervangen door «onderdelen a en b,».

  • 3 Op 1 januari 2026 wordt in artikel 90, eerste lid, «artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, f, g en h,» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met g,».

  • 4 Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2026.

Artikel 100

  • 2 De artikelen 30 tot en met 30e zijn gedurende het eerste leerjaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet van toepassing op de aspirant, tenzij de aspirant voorafgaand aan dat leerjaar al aanspraak had op levensfase-uren.

Artikel 101

De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen genoemd in dit besluit, met uitzondering van die, genoemd in artikel 51, tweede en derde lid.

Artikel 102

Het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975, het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958, het Besluit benoemingseisen politieambtenaren 1958, het Besluit bevorderingseisen hoger politiepersoneel 1958, het Besluit bekwaamheidseisen bevordering politie 1964, en de Rechtspositieregeling opleiding ter verkrijging van het diploma van inspecteur van gemeentepolitie of officier der rijkspolitie worden ingetrokken.

Artikel 104

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit algemene rechtspositie politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 16 maart 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de negenentwintigste maart 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn

Bijlage I. bij artikel 55ia, derde lid, Besluit algemene rechtspositie politie

Niet operationele functies

Administratief Secretarieel Medewerker

Administratief Secretarieel Medewerker A

Administratief Secretarieel Medewerker B

Bedrijfsvoeringspecialist A

Bedrijfsvoeringspecialist B

Bedrijfsvoeringspecialist C

Bedrijfsvoeringspecialist D

Bedrijfsvoeringspecialist E

Bedrijfsvoeringspecialist F

Chauffeur (HSM)

Directiesecretaresse/Office Manager

Gespecialiseerd Medewerker A

Gespecialiseerd Medewerker B

Gespecialiseerd Medewerker C

Gezagvoerder Binnenvaart

Gezagvoerder Zeevaart

Gezagvoerder Zeevaart Beperkte Inzet

Medewerker Huisvesting, Services en Middelen A

Medewerker Huisvesting, Services en Middelen B

Medewerker Huisvesting, Services en Middelen C

Medewerker Huisvesting, Services en Middelen D

Medewerker Techniek A

Medewerker Techniek B

Medewerker Techniek C

Medewerker Techniek D

Secretarieel Medewerker

Stuurman Zeevaart

Teamchef A

Bijlage II. bij artikel 55ia, derde lid, Besluit algemene rechtspositie politie

Operationele functies

Assistent Beveiliging A

Assistent Beveiliging B

Assistent Forensische Opsporing

Assistent GGP A

Assistent GGP B

Assistent Intake & Service A

Assistent Intake & Service B

Chef Vlieger

Generalist Beveiliging

Generalist Forensische Opsporing

Generalist GGP

Generalist Intake & Service

Generalist Intelligence

Generalist Interventie

Generalist Meldkamer

Generalist Observatie

Generalist Tactische Opsporing

Medewerker Beveiliging

Medewerker Forensische Opsporing

Medewerker GGP

Medewerker Intake & Service

Medewerker Intelligence

Medewerker Observatie

Medewerker Tactische Opsporing

Operationeel Expert Beveiliging

Operationeel Expert Forensische Opsporing

Operationeel Expert GGP

Operationeel Expert Informantenrunner

Operationeel Expert Intake & Service

Operationeel Expert Intelligence

Operationeel Expert Interventie

Operationeel Expert Meldkamer

Operationeel Expert Observatie

Operationeel Expert Tactische Opsporing

Operationeel Specialist A

Operationeel Specialist B

Operationeel Specialist C

Operationeel Specialist D

Operationeel Specialist E

Operationeel Specialist F

Politie Vlieger

Senior Beveiliging

Senior Forensische Opsporing

Senior GGP

Senior Informantenrunner

Senior Intake & Service

Senior Intelligence

Senior Interventie

Senior Meldkamer

Senior Observatie

Senior Tactische Opsporing

Naar boven