Noodwet Geneeskundigen

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-09-2001 t/m 30-06-2009

Wet van 23 april 1971, houdende regeling met betrekking tot de geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige en farmaceutische voorziening ten behoeve van de bevolking voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden nieuwe regelen te stellen met betrekking tot de geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige en farmaceutische voorziening ten behoeve van de bevolking;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • b. bevoegd gezag: de Directeur-Generaal van de Volksgezondheid, of, voor zover krachtens artikel 5, eerste lid, een andere autoriteit is aangewezen, deze autoriteit;

    • c. geneeskundige: degene, ten aanzien van wie geen grond tot weigering van inschrijving in het desbetreffende overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 1993, 655) ingestelde register als onderscheidenlijk arts, tandarts, apotheker of verloskundige van toepassing is;

    • d. inwoner van Nederland: degene, die als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of behoort te zijn ingeschreven.

Artikel 2

  • 1 Bij ministeriële regeling kan ten aanzien van personen, die geen geneeskundige zijn doch de opleiding daartoe gedeeltelijk hebben gevolgd, worden bepaald, dat zij, voor zover zij behoren tot in de regeling aangewezen categorieën, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde met geneeskundigen gelijkstaan.

  • 2 De personen, die krachtens toepassing van het eerste lid met geneeskundigen gelijkstaan, zijn verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene, wat hun bij de nakoming van de in dat lid bedoelde verplichtingen als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te hunner kennis is gekomen of waarvan zij het vertrouwelijk karakter moesten begrijpen.

Artikel 2a

De geneeskundigen die niet ingeschreven staan in het desbetreffende overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ingestelde register, worden voor de toepassing van in andere wetten opgenomen bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in dat register ingeschreven staan, gelijkgesteld met degenen die in dat register ingeschreven staan voor zover zulks noodzakelijk is ter nakoming van de hun krachtens deze wet opgelegde verplichtingen.

Artikel 3

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde paragrafen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister kan autoriteiten aanwijzen, die, elk voor zover zulks in zijn besluit is bepaald, in de plaats van de Directeur- Generaal van de Volksgezondheid optreden als bevoegd gezag.

  • 2 De Directeur-Generaal en elk der krachtens het eerste lid aangewezen autoriteiten worden in hun hoedanigheid van bevoegd gezag bijgestaan door een commissie van advies, waarvan de voorzitter, de overige leden en de secretaris door Onze Minister worden benoemd, geschorst en ontslagen. In de commissie van advies hebben in ieder geval zitting een of meer leden, te benoemen op aanbeveling van de door Ons aangewezen organisaties van geneeskundigen.

  • 3 Van een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 6

Het bevoegd gezag oefent de aan dit gezag bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de door Onze Minister in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers gestelde regelen en van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen.

Artikel 7

Bij algemene maatregel van bestuur worden de autoriteiten aangewezen, die, zolang de verbinding tussen Onze Minister en enig gebied verbroken is, in dat gebied met inachtneming van de bij de maatregel gestelde regelen de bij de artikelen 8 en 9 aan Onze Minister toegekende bevoegdheden uitoefenen.

Hoofdstuk II. Bepalingen voor buitengewone omstandigheden

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk III. Vergoedingen en sociale voorzieningen

Artikel 22

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent het ten laste van de staat:

  • a. toekennen, voor zover nodig, van een vergoeding aan een geneeskundige in verband met een hem krachtens artikel 13, eerste lid, opgelegde verplichting;

  • b. treffen, voor zover nodig, van voorzieningen bij ziekte, ongeval, invaliditeit en overlijden, verband houdende met het nakomen van een krachtens artikel 13, eerste lid, aan een geneeskundige opgelegde verplichting.

Hoofdstuk IV. Voorziening tegen beschikkingen

Artikel 23

In afwijking van artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt een bezwaarschrift tegen een besluit van Onze Minister of Onze Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid ingediend bij het bevoegd gezag.

Artikel 25

  • 1 Op een ingekomen bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van het bevoegd gezag, neemt dit, zo het terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, zo spoedig mogelijk een beslissing.

  • 2 Indien het bevoegd gezag niet terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, brengt dit het bezwaarschrift onverwijld ter kennis van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde commissie. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.

  • 3 Indien het bevoegd gezag zich met het door de commissie uitgebrachte advies kan verenigen, neemt het zo spoedig mogelijk dienovereenkomstig een beslissing.

  • 4 Indien het bevoegd gezag zich met het door de commissie uitgebrachte advies niet kan verenigen, doet dit het bezwaarschrift, tezamen met dat advies en zijn oordeel ter zake, onverwijld aan Onze Minister toekomen. Onze Minister neemt zo spoedig mogelijk een beslissing.

Artikel 26

Een bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van Onze Minister of van Onze Minister van Sociale Zaken, wordt onverwijld ter kennis van de in artikel 5, tweede lid, bedoelde commissie gebracht. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.

Artikel 28

  • 1 Een door Onze Minister of Onze Minister van Sociale Zaken genomen beslissing wordt aan het bevoegd gezag medegedeeld.

Hoofdstuk VI. Ambtelijke bevoegdheden

Artikel 30

Het bevoegd gezag kan personen oproepen om voor hem of voor door hem daarbij aangewezen ambtenaren te verschijnen:

  • a. tot het geven van inlichtingen, die naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig zijn;

  • b. tot het overleggen van bescheiden, waarvan raadpleging naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig is;

  • c. tot het ondergaan van een onderzoek naar hun geschiktheid voor het verrichten van werkzaamheden ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 3.

Artikel 31

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 31a

  • 1 Onze Minister wijst ambtenaren aan die belast zijn met het inwinnen van gegevens in het belang van de uitvoering van deze wet.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 32

  • 1 Ieder die krachtens artikel 30 is opgeroepen, is verplicht ter plaatse en ten tijde, bij de oproeping aangewezen, te verschijnen en desverlangd de in dat artikel, onder a tot en met c, bedoelde medewerking te verlenen. De verstrekking van de in dat artikel bedoelde inlichtingen dient volledig en naar waarheid te geschieden.

  • 2 Het bevoegd gezag is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in het eerste lid gestelde verplichtingen.

Hoofdstuk VII. Verdere bepalingen

Artikel 34

Indien naar het oordeel van het betrokken bevoegd gezag de geboden spoed of buitengewone omstandigheden zulks vereisen, kan de bekendmaking van besluiten geschieden op een andere wijze dan op grond van de artikelen 3:41 en 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is vereist. Deze bekendmaking wordt vervolgens zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.

Artikel 35

Artikel 36

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 37

  • 1 Het bij of krachtens artikel 8, eerste lid, 9, eerste lid, en 13, eerste lid, bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a. de leden van de Hoge Colleges van Staat, Onze Ministers, de Staatssecretarissen en de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast;

    • b. de leden van provinciale staten en van gemeenteraden;

    • c. degenen, die in werkelijke militaire dienst zijn of in militaire dienst opgeroepen zijn;

    • d. bekleders van een geestelijk ambt of diegenen die een opleiding tot een zodanig ambt volgen;

    • e. degenen, die bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen openbare ambten bekleden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld ter nadere bepaling van de in het eerste lid, onder d, bedoelde categorie van personen.

Artikel 38

  • 1 Zolang één of meer paragrafen van hoofdstuk II in werking zijn, worden geneeskundigen zo mogelijk niet dan na overleg met het bevoegd gezag, op grond van het bij of krachtens een andere wet bepaalde verplicht tot het verrichten van werkzaamheden in het belang van de militaire of civiele verdediging.

  • 2 Geneeskundigen, die verplicht zijn zodanige werkzaamheden te verrichten, zijn, zolang deze verplichting duurt, van een verplichting, welke hun krachtens artikel 13, eerste lid, is opgelegd, ontheven.

  • 3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet bij een oproeping in militaire dienst.

Hoofdstuk VIII. Bepalingen van strafrechtelijke aard

Artikel 39

Overtreding van het bij artikel 11, derde lid, 13, vijfde lid,19, tweede lid, 29, derde lid, 29a, eerste en tweede lid, artikel 31a, tweede lid, voor zover het betreft artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 32, eerste lid, bepaalde, alsmede overtreding van het krachtens artikel 36 bepaalde, voor zover zij daarbij is aangeduid als strafbaar feit, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 40

Overtreding van het bij of krachtens artikel 8, eerste of tweede lid, 9, eerste, tweede of derde lid, 11, eerste lid, 13, eerste lid, 15, of 20, eerste of tweede lid, bepaalde, alsmede overtreding van het krachtens artikel 12, tweede lid, bepaalde, voor zover zij daarbij is aangeduid als strafbaar feit, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 41

Opzettelijke overtreding van het krachtens artikel 13, eerste lid, of 20, eerste of tweede lid, bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 42

Met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, nadat hem krachtens artikel 13, eerste lid, een verplichting is opgelegd:

  • a. opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos zich zelf, anderen of de eigendom van degene, in dienst van wie dan wel voor wie of bij wie hij ter vervulling van de hem opgelegde verplichting werkzaamheden moet verrichten, aan ernstig gevaar blootstelt, dan wel

  • b. opzettelijk en grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke voor hem uit de hem opgelegde verplichting voortvloeien.

Artikel 43

  • 1 De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 39 en 40, zijn overtredingen.

  • 2 De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 41 en 42, zijn misdrijven.

Artikel 44

De voorgaande strafbepalingen zijn mede van toepassing op de Nederlander of de inwoner van Nederland, die een strafbaar feit begaat buiten Nederland.

Artikel 46

  • 1 Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn behalve de ambtenaren, aangewezen bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens artikel 31 aangewezen ambtenaren, voor zover zij door Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 2 Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in het eerste lid bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 23 april 1971

JULIANA.

Minister van Algemene Zaken, De Minister-President,

DE JONG.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

R. J. H. KRUISINGA.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Uitgegeven de vierentwintigste juni 1971.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Naar boven