Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek, Santo Domingo, 25-07-2016

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-02-2021 t/m heden

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek

Authentiek : NL

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Dominicaanse Republiek, hierna te noemen „de Partijen”;

Geleid door de wens de internationale samenwerking op het gebied van het strafrecht verder te ontwikkelen en het voor onderdanen van elk van de Partijen die gedetineerd zijn als gevolg van het plegen van een strafbaar feit mogelijk te maken hun veroordelingen binnen hun eigen samenleving te ondergaan,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „veroordeling”: elke straf of vrijheidsbenemende maatregel wegens een strafbaar feit opgelegd door een rechter;

  • b. „vonnis”: een beslissing of bevel van een rechter waarbij een veroordeling wordt uitgesproken;

  • c. „gevonniste persoon”: een persoon die bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld door een rechter van een van de Partijen en zijn veroordeling ondergaat in de Staat van veroordeling;

  • d. „de Staat van veroordeling”: de Staat waarin veroordeling is uitgesproken. Met betrekking tot het Koninkrijk der Nederlanden wordt onder de Staat van veroordeling verstaan: Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten, al naargelang in welk van die delen van het Koninkrijk de veroordeling heeft plaatsgevonden;

  • e. „de Staat van tenuitvoerlegging”: de Staat waarnaar de gevonniste persoon kan worden of reeds is overgebracht, teneinde zijn veroordeling te ondergaan. Met betrekking tot het Koninkrijk der Nederlanden wordt onder de Staat van tenuitvoerlegging verstaan: Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten, al naargelang in welk van die delen van het Koninkrijk de gevonniste persoon zijn hoofdverblijf heeft, tenzij dit Verdrag anders bepaalt;

  • f. het ministerie van Justitie: in de Dominicaanse Republiek, het Bureau van de Procureur-Generaal van de Republiek en in het Koninkrijk der Nederlanden het ministerie van Veiligheid en Justitie van Nederland, het ministerie van Justitie van Aruba, het ministerie van Justitie van Curaçao of het ministerie van Justitie van Sint Maarten, al naargelang in welk van die delen van het Koninkrijk de veroordeelde persoon zijn hoofdverblijf heeft of de veroordeling is uitgesproken.

Artikel 2. Algemene beginselen

  • 1 De Partijen verbinden zich elkaar, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, in zo ruim mogelijke mate samenwerking te verlenen met betrekking tot de overbrenging van gevonniste personen en de tenuitvoerlegging van strafvonnissen.

  • 2 Een op het grondgebied van een Partij gevonniste persoon kan, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het grondgebied van de andere Partij worden overgebracht, teneinde de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan. Te dien einde kan hij de Staat van veroordeling of de Staat van tenuitvoerlegging zijn wens te kennen geven overeenkomstig dit Verdrag te worden overgebracht.

  • 3 De overbrenging kan door de Staat van veroordeling of door de Staat van tenuitvoerlegging worden verzocht.

Artikel 3. Voorwaarden voor overbrenging

  • 1 Een gevonniste persoon kan overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag slechts onder de navolgende voorwaarden worden overgebracht:

    • a. indien die persoon een onderdaan is van de Partij op wier grondgebied het vonnis ten uitvoer dient te worden gelegd;

    • b. indien het vonnis onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is;

    • c. indien de gevonniste persoon, op het tijdstip van ontvangst van het verzoek, nog ten minste zes maanden van de veroordeling moet ondergaan;

    • d. indien het handelen of het nalaten op grond waarvan de veroordeling werd uitgesproken een strafbaar feit oplevert naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging of een strafbaar feit zou opleveren indien dit op zijn grondgebied zou zijn gepleegd;

    • e. indien de gevonniste persoon met de overbrenging instemt;

    • f. indien de gevonniste persoon de bij vonnis opgelegde boete en schadeloosstelling heeft betaald. Dit is niet van toepassing op personen die naar behoren hebben aangetoond onvermogend te zijn; en

    • g. indien de Staat van veroordeling en de Staat van tenuitvoerlegging instemmen met de overbrenging.

  • 2 In uitzonderingsgevallen kunnen de Staat van veroordeling en de Staat van tenuitvoerlegging zich akkoord verklaren met de overbrenging, zelfs wanneer de duur van het nog door de gevonniste persoon te ondergane gedeelte van de veroordeling korter is dan die in het eerste lid, onderdeel c, is vermeld.

Artikel 4. Verplichting tot het verstrekken van inlichtingen

  • 1 Elke gevonniste persoon op wie dit Verdrag mogelijk van toepassing is, dient door de Staat van veroordeling van de strekking van dit Verdrag in kennis te worden gesteld.

  • 2 Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de Staat van veroordeling kenbaar heeft gemaakt, dient die Staat de Staat van tenuitvoerlegging zo spoedig mogelijk daarvan in kennis te stellen, nadat het vonnis onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.

  • 3 De kennisgeving dient de navolgende inlichtingen te omvatten:

    • a. naam, geboortedatum en geboorteplaats van de gevonniste persoon;

    • b. in voorkomend geval zijn adres in de Staat van tenuitvoerlegging;

    • c. een opgave van de feiten waarop de veroordeling is gebaseerd; en

    • d. de aard, duur en aanvangsdatum van de tenuitvoerlegging van de veroordeling.

  • 4 Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de Staat van tenuitvoerlegging kenbaar heeft gemaakt, doet de Staat van veroordeling die Staat desgevraagd de in het derde lid bedoelde inlichtingen toekomen.

  • 5 De gevonniste persoon dient van elke door de Staat van veroordeling of door de Staat van tenuitvoerlegging ingevolge de vorenstaande leden ondernomen actie schriftelijk in kennis te worden gesteld, alsmede van elke door een van beide Staten op een verzoek tot overbrenging genomen beslissing.

Artikel 5. Verzoeken en antwoorden

  • 1 De verzoeken uit hoofde van dit Verdrag tot overbrenging en de antwoorden daarop geschieden schriftelijk. Het gebruik van elektronische communicatiemiddelen is toegestaan op een wijze die de ontvangende Staat in staat stelt de echtheid vast te stellen en mits de communicatie schriftelijk kan worden vastgelegd.

  • 2 Bedoelde verzoeken worden rechtstreeks door het ministerie van Justitie van de verzoekende Staat aan het ministerie van Justitie van de aangezochte Staat gericht. De beantwoording van de verzoeken, alsmede de met de verzoeken verband houdende verdere correspondentie tussen beide Staten, geschiedt eveneens rechtstreeks tussen de ministeries van Justitie.

Artikel 6. Stukken ter ondersteuning

  • 1 De Staat van tenuitvoerlegging verstrekt de Staat van veroordeling op diens verzoek:

    • a. een document of verklaring dat de gevonniste persoon een onderdaan is van die Staat;

    • b. een afschrift van het toepasselijke recht van de Staat van tenuitvoerlegging, waaruit blijkt dat het handelen of het nalaten, op grond waarvan de veroordeling in de Staat van veroordeling werd uitgesproken, naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging een strafbaar feit oplevert of een strafbaar feit zou opleveren indien gepleegd op zijn grondgebied.

  • 2 Indien om een overbrenging wordt verzocht, worden door de Staat van veroordeling de navolgende stukken aan de Staat van tenuitvoerlegging verstrekt, tenzij een van beide Staten reeds heeft aangegeven dat hij niet met de overbrenging zal instemmen:

    • a. een gewaarmerkt afschrift van het vonnis en de wettelijke bepalingen die daaraan ten grondslag liggen;

    • b. een opgave betreffende het reeds ondergane gedeelte van een veroordeling, daaronder begrepen inlichtingen omtrent enige voorlopige hechtenis, strafvermindering en elke andere met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de veroordeling relevante omstandigheid;

    • c. een document, in welke vorm dan ook, waaruit de uitdrukkelijke instemming blijkt van de gevonniste persoon of van zijn wettelijk vertegenwoordiger indien betrokkene minderjarig is of zijn geestelijke of lichamelijke toestand tussenkomst van een vertegenwoordiger vereist;

    • d. waar nodig, een medisch of sociaal rapport omtrent de gevonniste persoon, inlichtingen betreffende zijn gedrag tijdens zijn detentie en betreffende zijn behandeling in de Staat van veroordeling en elke aanbeveling ten aanzien van zijn verdere behandeling in de Staat van tenuitvoerlegging; en

    • e. de toepasselijke bepalingen op mogelijke vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling of elke beschikking omtrent vervroegde invrijheidstelling, die verband houdt met de tenuitvoerlegging van het vonnis dat het onderwerp van het verzoek is.

  • 3 Elk van beide Staten kan verzoeken in het bezit te worden gesteld van de in het eerste of tweede lid hierboven bedoelde stukken alvorens een verzoek tot overbrenging te doen of een beslissing te nemen of hij al dan niet met de overbrenging zal instemmen.

Artikel 7. Gevolgen van de overbrenging voor de Staat van veroordeling

  • 1 Met de daadwerkelijke overname van de gevonniste persoon door de autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging wordt de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de Staat van veroordeling geschorst.

  • 2 De Staat van veroordeling kan de veroordeling niet langer ten uitvoer leggen, indien de Staat van tenuitvoerlegging de veroordeling beschouwt als geheel ten uitvoer gelegd.

Artikel 8. Gevolgen van de overbrenging voor de Staat van tenuitvoerlegging

De voortzetting van de tenuitvoerlegging van de veroordeling wordt beheerst door het recht van de Staat van tenuitvoerlegging en alleen die Staat is bevoegd alle ter zake dienende beslissingen te nemen. Bij beschikkingen inzake vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling mag de Staat van tenuitvoerlegging ook rekening houden met de in artikel 6, tweede lid, onderdeel e, genoemde bepalingen of beslissingen.

Artikel 9. Voortzetting van de tenuitvoerlegging

  • 1 Bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging is de Staat van tenuitvoerlegging gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de veroordeling, zoals die zijn vastgesteld door de Staat van veroordeling.

  • 2 Indien deze veroordeling evenwel naar aard en duur onverenigbaar is met de wet van de Staat van tenuitvoerlegging, of indien de wet van die Staat zulks vereist, kan die Staat door middel van een rechterlijke of administratieve beschikking, de sanctie aanpassen aan de straf of maatregel die door zijn eigen wet voor soortgelijke strafbare feiten wordt voorgeschreven. Wat de aard betreft, zal de straf of maatregel zoveel mogelijk overeenstemmen met die welke bij de ten uitvoer te leggen veroordeling is opgelegd. De door de Staat van veroordeling opgelegde sanctie zal hierdoor naar aard en duur niet worden verzwaard en evenmin zal het door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging voorgeschreven maximum hierdoor worden overschreden.

Artikel 10. Gratie, amnestie, strafvermindering

Zowel de Staat van veroordeling als de Staat van tenuitvoerlegging kan gratie, amnestie of strafvermindering van de veroordeling verlenen in overeenstemming met zijn grondwet of overige wettelijke regelingen.

Artikel 11. Herziening van het vonnis

Slechts de Staat van veroordeling heeft het recht te beslissen op een verzoek tot herziening van het vonnis.

Artikel 12. Beëindiging van de tenuitvoerlegging

De Staat van tenuitvoerlegging dient de tenuitvoerlegging van de veroordeling te beëindigen, zodra hij door de Staat van veroordeling in kennis is gesteld van enige beslissing of maatregel ten gevolge waarvan de veroordeling niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

Artikel 13. Bericht inzake tenuitvoerlegging

De Staat van tenuitvoerlegging bericht de Staat van veroordeling ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de veroordeling:

  • a. wanneer eerstgenoemde de veroordeling beschouwt als geheel ten uitvoer gelegd;

  • b. indien de gevonniste persoon uit de detentie ontsnapt is vóór de beëindiging van de tenuitvoerlegging van de veroordeling; of

  • c. indien de Staat van veroordeling om een bijzonder rapport verzoekt.

Artikel 14. Talen en kosten

  • 1 De kennisgevingen en inlichtingen bedoeld in de artikelen 4, tweede en derde lid, 12 en 13 worden gesteld in de taal van de Partij waaraan ze gericht zijn. De stukken ter ondersteuning van een verzoek genoemd in artikel 6 dienen vergezeld te gaan van vertalingen in de taal van de Partij waaraan ze gericht zijn.

  • 3 De kosten voortvloeiende uit de toepassing van dit Verdrag worden door de Staat van tenuitvoerlegging gedragen, met uitzondering van de kosten die uitsluitend op het grondgebied van de Staat van veroordeling zijn gemaakt.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgend op het verstrijken van een periode van twee (2) maanden na de laatste kennisgeving waarin Partijen elkaar langs diplomatieke weg mededelen dat aan de in hun nationale wetgeving gestelde vereisten is voldaan.

  • 2 Voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het Europese deel van Nederland, het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Aruba, Curaçao en Sint Maarten, tenzij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving anders aangeeft. In dit laatste geval kan het Koninkrijk der Nederlanden de werking van dit Verdrag te allen tijde uitbreiden naar een of meer van zijn delen, door middel van een kennisgeving dienaangaande, langs diplomatieke weg, aan de Dominicaanse Republiek.

Artikel 16. Toepassing in de tijd

Dit Verdrag kan worden toegepast op de tenuitvoerlegging van veroordelingen die zijn uitgesproken hetzij vóór hetzij na zijn inwerkingtreding.

Artikel 17. Opzegging

  • 1 Een Partij kan dit Verdrag te allen tijde langs diplomatieke weg opzeggen door middel van een aan de andere Partij gerichte schriftelijke kennisgeving. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van zodanige kennisgeving.

  • 2 Met inachtneming van de termijn genoemd in het eerste lid hebben het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse Republiek het recht de toepassing van dit Verdrag afzonderlijk op te zeggen in relatie tot elk van de delen waaruit het Koninkrijk der Nederlanden bestaat.

TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag in tweevoud hebben ondertekend, te Santo Domingo, op 25 juli 2016 in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. In geval van interpretatiegeschillen is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

M.A. VAN DRUNNEN LITTEL

Voor de Dominicaanse Republiek:

ANDRÉS NAVARRO GARCÍA

Authentiek : EN

Convention on the transfer of sentenced persons between the Kingdom of the Netherlands and the Dominican Republic

The Kingdom of the Netherlands

and

the Dominican Republic, hereafter referred to as “the Parties”;

Desirous of developing international cooperation in the field of criminal law, and making it possible for nationals of either Party who are deprived of their liberty as a result of the commission of a criminal offence to serve their sentences within their own society;

Have agreed as follows:

Article 1. Definitions

For the purposes of this Convention:

  • a) “Sentence” means any punishment or measure involving deprivation of liberty ordered by a judge on account of a criminal offence;

  • b) “Judgment” means a decision or order of a judge imposing a sentence;

  • c) “Sentenced person” means a person who has been sentenced by final judgment of a judge of one of the Parties and is serving his sentence in the sentencing State;

  • d) “Sentencing State” means the State in which the sentence was imposed on the person. With regard to the Kingdom of the Netherlands, “sentencing State” means the Netherlands, Aruba, Curaçao or Sint Maarten, in whichever of these parts of the Kingdom sentencing takes place;

  • e) “Administering State” means the State to which the sentenced person may be or has been transferred in order to serve his sentence. With regard to the Kingdom of the Netherlands, “administering State” means the Netherlands, Aruba, Curaçao or Sint Maarten, in whichever of these parts of the Kingdom the sentenced person has his principal residence, unless otherwise stipulated by this Convention;

  • f) “the Ministry of Justice”: in the Dominican Republic, the Office of the Attorney-General and in the Kingdom of the Netherlands, the Ministry of Security and Justice of the Netherlands, the Ministry of Justice of Aruba, the Ministry of Justice of Curaçao or the Ministry of Justice of Sint Maarten, in whichever of these parts of the Kingdom the sentenced person has his principal residence, or where sentencing takes place.

Article 2. General principles

  • 1 The Parties undertake, subject to the conditions laid down in this Convention, to afford each other the widest measure of cooperation in respect of the transfer of sentenced persons and the enforcement of sentences imposed by judgments.

  • 2 A person sentenced in the territory of a Party may be transferred to the territory of the other Party, in accordance with the provisions of this Convention, in order to serve the sentence imposed on him. To that end, he may express his interest to the sentencing State or to the administering State in being transferred under this Convention.

  • 3 Transfer may be requested by either the sentencing State or the administering State.

Article 3. Conditions for transfer

  • 1 The sentenced person may be transferred under this Convention only on the following conditions:

    • a) if he is a national of the Party on whose territory the sentence is to be enforced;

    • b) if the judgment is final and enforceable;

    • c) if, at the time of receipt of the request for transfer, at least six months of the sentence remains to be served;

    • d) if the acts or omissions on account of which the sentence has been imposed constitute a criminal offence according to the law of the administering State or would constitute a criminal offence if committed on its territory;

    • e) if he consents to the transfer;

    • f) if he has paid any fine or compensation imposed by the sentence. This does not apply to persons who have duly established that they are insolvent; and

    • g) if the sentencing and administering States agree to the transfer.

  • 2 In exceptional cases, the sentencing State and the administering State may agree to a transfer even if the time still to be served by the sentenced person is less than that specified in paragraph 1 c.

Article 4. Obligation to furnish information

  • 1 Any sentenced person to whom this Convention may apply shall be informed by the sentencing State of the substance of this Convention.

  • 2 If the sentenced person has expressed an interest to the sentencing State in being transferred under this Convention, that State shall so inform the administering State as soon as practicable after the judgment has become final and enforceable.

  • 3 The notification shall include the following information:

    • a) the name, date and place of birth of the sentenced person;

    • b) his address, if any, in the administering State;

    • c) a statement of the facts upon which the sentence was based; and

    • d) the nature, duration and date of commencement of the sentence.

  • 4 If the sentenced person has expressed his interest to the administering State in being transferred under this Convention, the sentencing State shall, on request, communicate to that State the information referred to in paragraph 3.

  • 5 The sentenced person shall be informed, in writing, of any action taken by the sentencing State or by the administering State under the preceding paragraphs, as well as of any decision taken by either State on a request for transfer.

Article 5. Requests and replies

  • 1 Requests under this Convention and the replies thereto shall be made in writing. Electronic means of communication may be used under conditions allowing the receiving State to establish its authenticity and provided that a written record can be made.

  • 2 Requests shall be addressed by the Ministry of Justice of the requesting State directly to the Ministry of Justice of the requested State. Replies to the requests, as well as any other correspondence between the two States in relation to the requests, shall also be made directly by the Ministries of Justice.

Article 6. Supporting documents

  • 1 The administering State, if requested by the sentencing State, shall furnish it with:

    • a) a document or statement indicating that the sentenced person is a national of that State;

    • b) a copy of the relevant law of the administering State which provides that the acts or omissions on account of which the sentence has been imposed in the sentencing State constitute a criminal offence according to the law of the administering State, or would constitute a criminal offence if committed on its territory.

  • 2 If a transfer is requested, the sentencing State shall provide the following documents to the administering State, unless either State has already indicated that it will not agree to the transfer:

    • a) a certified copy of the judgment and the law on which it is based;

    • b) a statement indicating how much of the sentence has already been served, including information on any pre-trial detention, remission, and any other factor relevant to the enforcement of the sentence;

    • c) a document, of whatever nature, containing the express consent of the sentenced person or of his legal representative if the person is a minor or if his mental or physical state requires that he be represented;

    • d) where appropriate, any medical or social reports on the sentenced person, information about his behaviour during detention and his treatment in the sentencing State, and any recommendation for his further treatment in the administering State; and

    • e) the applicable provisions on possible early release or release on parole, or any decision on early release related to the execution of the judgment that is the subject of the request.

  • 3 Either State may ask to be provided with any of the documents or statements referred to in paragraphs 1 or 2 above before making a request for transfer or taking a decision on whether or not to agree to the transfer.

Article 7. Effect of transfer for the sentencing State

  • 1 The actual taking into charge of the sentenced person by the authorities of the administering State shall have the effect of suspending the enforcement of the sentence in the sentencing State.

  • 2 The sentencing State may no longer enforce the sentence if the administering State considers enforcement of the sentence to have been completed.

Article 8. Effect of transfer for the administering State

The continued enforcement of the sentence shall be governed by the law of the administering State and that State alone shall be competent to take all appropriate decisions. The administering State may, when deciding on early release or release on parole, also take account of the provisions or decisions referred to in Article 6, paragraph 2 e.

Article 9. Continuation of the enforcement

  • 1 When continuing the enforcement, the administering State shall be bound by the legal nature and duration of the sentence as determined by the sentencing State.

  • 2 If, however, this sentence is by its nature or duration incompatible with the law of the administering State, or its law so requires, that State may, by a court or administrative order, adapt the sanction to the punishment or measure prescribed by its own law for a similar offence. As to its nature, the punishment or measure shall, as far as possible, correspond with that imposed by the sentence to be enforced. It shall not aggravate, by its nature or duration, the sanction imposed by the sentencing State, nor exceed the maximum prescribed by the law of the administering State.

Article 10. Pardon, amnesty, commutation

Both the sentencing State and the administering State may grant a pardon, amnesty or commutation of the sentence in accordance with its Constitution or other laws.

Article 11. Review of judgment

The sentencing State alone shall have the right to decide on any application for review of the judgment.

Article 12. Termination of enforcement

The administering State shall terminate enforcement of the sentence as soon as it is informed by the sentencing State of any decision or measure as a result of which the sentence ceases to be enforceable.

Article 13. Information on enforcement

The administering State shall provide information to the sentencing State concerning the enforcement of the sentence:

  • a) when the former considers enforcement of the sentence to have been completed in full;

  • b) if the sentenced person has escaped from custody before enforcement of the sentence has been completed; or

  • c) if the sentencing State requests a special report.

Article 14. Language and costs

  • 1 The notifications and information referred to in Articles 4, paragraphs 2 and 3, 12 and 13 shall be furnished in the language of the Party to which they are addressed. The supporting documents for a request as referred to in Article 6 must be accompanied by translations into the language of the Party to which they are addressed.

  • 2 Except as provided for in Article 6, paragraph 2 a, documents transmitted in application of this Convention need not be certified.

  • 3 Any costs incurred in the application of this Convention shall be borne by the administering State, except costs incurred exclusively in the territory of the sentencing State.

Article 15. Entry into force

  • 1 This Convention shall enter into force on the first day of the month following the expiration of a period of two (2) months after the date on which the Parties notify each other through diplomatic channels that they have completed the necessary domestic formalities.

  • 2 With regard to the Kingdom of the Netherlands, this Convention shall apply to the European part of the Netherlands, the Caribbean of the Netherlands (the islands of Bonaire, Sint Eustatius and Saba), Aruba, Curaçao and Sint Maarten, unless the notification referred to in paragraph 1 provides otherwise. In the latter case the Kingdom of the Netherlands may extend the application of this Convention at any time to one or more of its constituent parts by notification to the Dominican Republic through diplomatic channels.

Article 16. Temporal application

This Convention shall be applicable to the enforcement of sentences imposed either before or after the date of its entry into force.

Article 17. Denunciation

  • 1 Either Party may denounce this Convention at any time by means of written notification to the other Party through diplomatic channels. Denunciation shall become effective one year after the date of the receipt of such notification.

  • 2 Subject to the period mentioned in paragraph 1, the Kingdom of the Netherlands and the Dominican Republic shall be entitled to terminate the application of this Convention separately in respect of any of the constituent parts of the Kingdom of the Netherlands.

IN WITNESS WHEREOF, the undersigned, being duly authorised thereto, have signed this Convention, at Santo Domingo on 25 July 2016, in duplicate, in the Dutch, Spanish and English languages, the three texts being equally authentic. In the event of differences of interpretation, the English text shall prevail.

For the Kingdom of the Netherlands:

M.A. VAN DRUNNEN LITTEL

For the Dominican Republic:

ANDRÉS NAVARRO GARCÍA

Naar boven