Het Koninkrijk België,
de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek,
het Koninkrijk Denemarken,
de Bondsrepubliek Duitsland,
de Republiek Estland,
Ierland,
de Helleense Republiek,
het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek,
de Republiek Kroatië,
de Italiaanse Republiek,
de Republiek Cyprus,
de Republiek Letland,
de Republiek Litouwen,
het Groothertogdom Luxemburg,
Hongarije,
de Republiek Malta,
het Koninkrijk der Nederlanden,
de Republiek Oostenrijk,
de Republiek Polen,
de Portugese Republiek,
Roemenië,
de Republiek Slovenië,
de Slowaakse Republiek,
de Republiek Finland,
het Koninkrijk Zweden,
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna de „lidstaten van de Europese Unie” genoemd, vertegenwoordigd door de Raad
van de Europese Unie,
en
de Europese Unie, hierna de „Europese Unie” of de „EU” genoemd,
enerzijds, en
de Republiek Colombia, hierna „Colombia” genoemd,
en
de Republiek Peru, hierna „Peru” genoemd,
hierna gezamenlijk „de overeenkomstsluitende Andeslanden” genoemd,
anderzijds,
hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd,
Overwegende dat de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia
en Peru, anderzijds, hierna „de Overeenkomst” genoemd, op 26 juni 2012 te Brussel is ondertekend en dat
een aantal van haar bepalingen voorlopig zijn toegepast op grond van artikel 330 ervan, tussen de Europese Unie en Peru sinds 1 maart 2013 en tussen de Europese Unie
en Colombia sinds 1 augustus 2013;
Overwegende dat het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië (hierna „Kroatië” genoemd)
tot de Europese Unie (hierna het „Toetredingsverdrag” genoemd) op 9 december 2011 te Brussel is ondertekend
en op 1 juli 2013 in werking is getreden;
Overwegende dat overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de Akte van toetreding van Kroatië, gehecht aan het Toetredingsverdrag, de toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst wordt geformaliseerd door de sluiting van een protocol bij de overeenkomst;
Overwegende dat artikel 6 van de overeenkomst bepaalt: „Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder „partij”:
de Europese Unie of haar lidstaten of de Europese Unie en haar lidstaten, binnen de
grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „EU” genoemd), of elk van de overeenkomstsluitende Andeslanden”;
Overwegende dat artikel 9 van de overeenkomst bepaalt: „Deze overeenkomst is enerzijds van toepassing op elk grondgebied waarop
het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en anderzijds
op het grondgebied van respectievelijk Colombia en Peru”;
Overwegende dat de overeenkomst bepalingen omvat om voorzieningen te treffen ten aanzien van de gevolgen van een
toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie voor deze overeenkomst;
Overwegende dat Kroatië is toegetreden tot de Europese Unie toen de overeenkomst nog niet voorlopig werd toegepast in Colombia en dat de overeenkomst niet voorzag
in een situatie waarin een land toetrad tot de Europese Unie voordat de overeenkomst
zelf voorlopig werd toegepast ten aanzien van de drie partijen;
Overwegende dat de partijen uit het voorwerp en de strekking van artikel 328 van de overeenkomst begrijpen dat het de toetreding van nieuwe lidstaten van de Europese Unie tot de
overeenkomst toelaat in gevallen als dat van Kroatië;
Overwegende dat de partijen, in overeenstemming met het voorgaande, zijn overeengekomen
de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie alsmede eventuele gevolgen van die
toetreding voor de overeenkomst aan te pakken bij wege van het onderhavige protocol,