Verdrag tussen de Nederlandse en Duitse Regering nopens krediet en steenkolen, 's-Gravenhage, 11-05-1920

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 28-12-1920 t/m heden

Verdrag tussen de Nederlandse en Duitse Regering nopens krediet en steenkolen

Authentiek : NL

VERDRAG tusschen de Nederlandsche- en Duitsche Regeering nopens crediet en steenkolen.

De Nederlandsche Regeering en de Duitsche Regeering wenschende regelingen te treffen nopens het verleenen van crediet aan Duitschland en den uitvoer van steenkolen naar Nederland, hebben te dien einde tot hare gevolmachtigden benoemd:

DE NEDERLANDSCHE REGEERING:

  • Mr. R. J. H. PATIJN, buitengewoon Gezant en gevolmachtigd Minister, Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken;

  • C. J. K. VAN AALST, lid van den Raad van Bijstand van de Directie van Economische Zaken van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken;

  • Mr. J. C. A. EVERWIJN, Chef van de Afdeeling Handel van het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel;

  • F. H. FENTENER VAN VLISSINGEN, lid van den Raad van Bijstand van de Directie van Economische Zaken van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken;

  • Jhr. mr. A. M. SNOUCK HURGRONJE, Chef van de Directie van Economische Zaken van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken;

  • Mr. L. J. A. TRIP, Thesaurier-Generaal.

DE DUITSCHE REGEERING:

  • S. MOESLE, Onderstaatssecretaris bij het Rijksministerie van Financiën;

  • L. KEMPFF, Gezantschapsraad bij het Ministerie van Buitenlandsche Zaken;

  • FRITZ RECHBERG, Handelsraad;

  • Dr. KREUTER, Geheim Regeeringsraad;

  • Baron VON REISWITZ UND KADERZIN, Gezantschapsraad;

  • Direktor WALLMICHRATH, als gevolmachtigd vertegenwoordiger van den Reichskohlen-Kommissar;

die na overlegging hunner in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten, omtrent het navolgende zijn overeengekomen:

Nederland opent ten behoeve van Duitschland een crediet van f 200 000 000 voor 10 jaar tegen 6 pct. interest, (bijlage A, leening aan Duitschland).

Daartegenover verbindt de Duitsche Regeering zich:

  • 1. De levering van 90 000 ton steenkool, steenkool-briketten en cokes maandelijks, behoudens overmacht van 1 Januari 1920 tot 31 December 1923 te waarborgen (bijlage B, verstrekking van kolen aan Nederland.)

  • 2. De quaestie van de steenkolenvelden, gelegen aan de Nederlandsch-Duitsche grens, toebehoorende aan de Nederlandsche Maatschappij tot ontginning van steenkolenvelden, en de quaestie die daarmede in verband staat, nopens den uitvoer naar Nederland van de aldaar gedolven producten, te regelen overeenkomstig de wenschen van de Nederlandsche Regeering (bijlage C, regeling van de positie van de kolenvelden, gelegen aan de Duitsch-Nederlandsche grens, toebehoorende aan Nederlandsche Maatschappij tot ontginning van steenkolenvelden).

Voor eventueele geschillen, die uit deze overeenkomst mochten voortvloeien, heeft elk der contracteerende partijen de bevoegdheid een beroep te doen op een scheidsgerecht (Bijlage D.).

BIJLAGE A. Leening aan Duitschland.

Nederland opent ten behoeve van Duitschland een crediet van f 200 000 000 voor tien jaar tegen 6 pct. interest overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. Het crediet wordt gesplitst in een van f 60 000 000 voor den aankoop van voedsel in Nederland (rekening A) en een van f 140 000 000 voor den aankoop van grondstoffen (rekening B.).

    De rekening A wordt gedebiteerd voor den aankoop van levensmiddelen van Nederlandsche of Nederlandsch-Indische herkomst, die Duitschland in Nederland koopt. De rekening A wordt gecrediteerd voor 25 pct. van den contractueelen prijs van de steenkool, steenkool-briketten en cokes, door Duitschland uit hoofde van het volgens bijlage B van deze overeenkomst bepaalde aan Nederland geleverd, tot een jaarlijksch bedrag van ten hoogste f 20 000 000. De Duitsche Regeering zal den leveranciers van de kolen verplichten deze 25 pct. tot dit doel aan de Nederlandsche Regeering af te staan. Over de rekening B als renouveleerend crediet (revolving credit) (met een debet van ten hoogste f 140 000 000) wordt zoodanig beschikt, dat de aankoop van grondstoffen uit hoofde van dit crediet in rekening-courant wordt vereffend met den uitvoer van fabrikaten, die uit die grondstoffen worden gemaakt. De aankoop van de grondstoffen uit hoofde van dit crediet kan plaats hebben in elk land naar verkiezing. Eveneens kan de uitvoer van de fabrikaten plaats hebben naar het land van verkiezing.

    De invoer van grondstoffen zal onder erkenning van het Nederlandsch handelsbelang voor zoover mogelijk over Nederlandsche havens geleid worden.

    Met de vraag of het transport aldus economisch geschiedt, met de gebruikelijke verscheping van de verschillende soorten goederen over bepaalde havens en met de levensbelangen der Duitsche havens zal hierbij evenzeer rekening worden gehouden.

  • 2. De beschikking over het crediet heeft plaats in den vorm, vastgesteld in het bijvoegsel, op den grondslag van eene Duitsche Trust-Maatschappij, welker bestuursleden worden geagreeerd door de Duitsche Regeering in overeenstemming met de Nederlandsche.

  • 3. Voor het debetsaldo van de rekeningen A en B wordt elk half jaar interest in rekening-courant vergoed op den voet van 6 pct. per jaar.

  • De interest, vervallende op de rekening A, wordt voldaan in contanten. De voldoening van de interest, vervallende op de rekening B, wordt bijgeschreven met dien verstande dat daardoor het debet dezer rekening nimmer boven f 140 000 000 kan worden opgevoerd.

  • 4. De Duitsche Regeering deponeert als onderpand bij de Nederlandsche Bank schatkistbiljetten (Reichsschatzscheine) ten bedrage van f 200 000 000. De zegelkosten, door de Duitsche Regeering betaald, worden haar tegelijkertijd door de Nederlandsche Regeering terugbetaald. De schatkistbiljetten zijn betaalbaar te Amsterdam, in Hollandsche guldens en worden uitgegeven in series; elk schatkistbiljet is groot f 100 000. De schatkistbiljetten vervallen 1 Maart 1930 en zijn voorzien van coupons, die elk half jaar vervallen. Deze coupons worden op de vervaldagen, aan de Duitsche Regeering teruggegeven met inachtneming van de afrekening van de interest bepaald onder 3.

  • 5. Zoolang de Duitsche Regeering voldoet aan hare verplichtingen, voortvloeiende uit deze overeenkomst, blijft het crediet ongewijzigd. Indien de kolen niet worden geleverd of indien niet wordt voldaan aan de verplichtingen, voortvloeiende uit de crediet-overeenkomst, uitgezonderd in gevallen van overmacht, kan de Nederlandsche Regeering, onder voorbehoud van arbitrale uitspraak, het crediet A, (crediet voor levensmiddelen) opzeggen met inachtneming van een termijn van zes maanden, te rekenen van den dag waarop de beslissing van de arbiters rechtskracht verkrijgt.

    Voorts kan zij in dit geval het maximum debet van het crediet B (crediet voor grondstoffen) met inachtneming van denzelfden opzeggingstermijn met f 70 000 000 verlagen.

    Voor of op 31 December 1929 worden de debet-saldo's van de beide rekeningen door Duitschland volledig aangezuiverd.

Bijvoegsel bij A.

Overeenkomstig den wensch van de Nederlandsche Regeering, wordt voor het beheer van het crediet voor grondstoffen eene speciale organisatie in het leven geroepen, die wordt gesplitst in eene organisatie in Duitschland en eene organisatie in Nederland.

  • 1. Een Trust-Maatschappij, in Duitschland op te richten, heeft tot taak:

    • a. het beheer van het crediet in Duitschland te voeren overeenkomstig de beginselen, in de overeenkomst vastgesteld;

    • b. de onderpanden en garanties aan te wijzen, die moeten worden geeischt van de industrieelen, die crediet vragen, en deze als trustee voor de Nederlandsche Regeering te bewaren.

  • 2. Het bestuur van de Trust-Maatschappij zal worden gevormd uit een gelijk aantal bankiers, industrieelen en groote kooplieden, waaraan een Duitsche Commissaris (Reichskommissar) wordt toegevoegd.

  • De Duitsche Regeering zal in overleg met de Nederlandsche Regeering de statuten van de Maatschappij vaststellen en beslissen omtrent de al of niet goedkeuring van de benoeming der leden van het bestuur, die de Trust-Maatschappij overeenkomstig die statuten moet aanwijzen.

  • 3. De organisatie, in Nederland op te richten, wordt gesplitst in:

    • a. een filiaal van de Duitsche Trust-Maatschappij, dat belast is met de comptabiliteit, de boeking van de garanties, door de Duitsche Trust-Maatschappij verkregen en de correspondentie met de Nederlandsche Autoriteiten;

    • b. een Nederlandschen Regeeringscommissaris die voeling houdt met den Duitschen Commissaris (Reichskommissar) en die de bevoegdheid heeft aan het Duitsche filiaal in Nederland door persoonlijke inzage contrôle te oefenenen op het rekenplichtig beheer van het crediet en op de boeking van de garanties of daarvan onder zijne aansprakelijkheid inzage te doen nemen door zijn ambtenaren of door leden van de Duitsch-Nederlandsche Commissie, genoemd onder c. De Nederlandsche Regeeringscommissaris heeft verder het recht zich in overleg met den Duitschen Regeeringscommissaris van de aanwezigheid en het beheer der garanties te overtuigen.

    • c. een Duitsch-Nederlandsche Commissie in Nederland, bestaande uit de beide commissarissen en een aantal permanente Duitsche en Nederlandsche afgevaardigden.

      Deze Commissie wordt in voorkomende gevallen bijeen geroepen ter overweging van zich voordoende vraagstukken.

  • 4. Verzoeken van hen, die om crediet vragen, worden ingediend bij de Trust-Maatschappij in Duitschland, die daarop beschikt, en, indien zij crediet verleent, tevens de garanties bepaalt, die moeten worden gegeven. De vertegenwoordiger van de Trust-Maatschappij in Nederland licht den Nederlandschen Commissaris in opdat over het crediet kan worden beschikt.

  • 5. De kosten van het beheer van het crediet behalve die van den Nederlandschen Commissaris, moeten worden bestreden uit het crediet zelf.

BIJLAGE B. Levering van kolen aan Nederland.

  • 1. De Duitsche Regeering verbindt zich:

    • a. vergunning tot uitvoer te verleenen voor ten minste 90 000 ton steenkool, steenkool-briketten en cokes in de maand uit de mijnen van het „Rheinisch-Westfälische Kohlensyndikat”.

    • b. De levering vanaf 1 Januari 1920 tot 31 December 1923 behoudens gevallen van overmacht, van 90 000 tons in de maand te waarborgen;

    • c. voor mogelijke leveringen boven deze hoeveelheid dezelfde voorwaarden te zullen laten gelden.

  • 2. Als prijzen worden genomen de prijzen van de wereldmarkt d. w. z. de prijzen worden aan de Duitsche mijn zoodanig berekend, dat zij overeenkomen met den prijs, die c.i.f. Nederlandsche haven van invoer aan de importeurs wordt betaald voor Engelsche en Amerikaansche kolen van gelijksoortige hoedanigheid, in het zelfde tijdperk in Nederland ingevoerd, onder aftrek van een naar evenredigheid te bepalen bedrag, wegens vracht van de Duitsche mijn naar Nederland. Dit bedrag moet zoo worden berekend dat de Duitsche kolen op de plaats van verbruik gemiddeld evenveel kosten als de Engelsche en Amerikaansche van dezelfde hoedanigheid.

  • 3. De inkoopsprijzen voor Engelsche en Amerikaansche kolen omvatten f. o. b. prijs, vracht, assuranties, eventueele overliggelden en alle overige kosten gemaakt tot c. i. f. Nederlandsche haven van invoer zonder dat op deze prijsbepaling invloed mag zijn uitgeoefend door maatregelen van de Nederlandsche Regeering. Hiervan is uitgezonderd de vracht voor Amerikaansche kolen, die op dezelfde manier als tot dusverre kan worden verlaagd door bijzondere bepalingen ten aanzien van Nederlandsche scheepsruimte. Regeeringsvracht en vrije vracht worden in aanmerking genomen in de verhouding, waarin gedurende de maand in quaestie het vervoer van Amerika werkelijk plaats had.

    De nauwkeurige prijzen worden voor telkens zes maanden bepaald in overleg tusschen de Nederlandsche en de Duitsche afgevaardigden. Verschil van gevoelen over de prijsbepaling wordt beslist door het College van Scheidsmannen, waarvan in deze overeenkomst sprake is.

  • 4. De verplichting tot levering voor Duitschland bestaat slechts dan, wanneer van Nederlandsche zijde, op verlangen van Duitschland de noodige transportmiddelen worden gesteld.

BIJLAGE C. Regeling van de positie van de kolenvelden gelegen aan de Duitsch-Nederlandsche grens en toebehoorende aan de „Nederlandsche Maatschappij tot ontginning van steenkolenvelden”.

  • 1. De Duitsche Regeering is bereid een speciale regeling tot stand te doen komen ten aanzien van de positie der mijnvelden, aangeduid op de hierbij behoorende kaart en toebehoorende aan de „Nederlandsche Maatschappij tot ontginning van steenkolenvelden” welke mijnvelden zijn gelegen bij de grens van Limburg. Deze regeling heeft plaats met het oog op den specialen toestand van de grenzen bij de Duitsch-Nederlandsche kolenbedding waartoe de velden behooren, welke bedding zich uitstrekt over de grenzen tot over de Maas. Daaruit vloeit, naar het gevoelen van Nederland de noodzakelijkheid voort speciaal rekening te houden met dezen toestand om redenen van economisch-aardrijkskundigen, geologischen en technischen aard.

  • 2. De Duitsche Regeering verklaart zich bereid toe te staan, dat deze velden worden ontgonnen door het delven van mijnschachten, die zoowel op Nederlandsch als op Duitsch grondgebied kunnen liggen. Bovendien zullen zooveel mogelijk faciliteiten worden verleend zoowel ten aanzien van het grensverkeer als ook om de exploitatie mogelijk te maken van de inrichtingen, gelegen op Duitsch territoir, b.v. met betrekking tot afwatering, verstrekking van electrischen stroom uit Nederland over de grens enz.

  • 3. De eigenaresse zal zich daartegenover verbinden tot eene exploitatie overeenkomstig een plan dat later zal worden bepaald.

  • 4. De rechten van de eigenaresse worden haar gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen, die algemeen in rechte van toepassing zijn. Ingeval onteigening plaats heeft door den Staat, ontvangt de eigenaresse een voor haar billijke schadevergoeding. Indien men het niet eens kan worden over het bedrag der schadevergoeding zal door arbitrage worden beslist.

    Ingeval van onteigening door den Staat zal de Duitsche Regeering er voor zorg dragen, dat de kolen, overeenkomstig de bepalingen onder 5 en 6 ter beschikking zullen worden gesteld van bovengenoemde Nederlandsche Maatschappij voor uitvoer naar Nederland.

  • 5. Duitschland staat toe, zonder daaraan voorwaarden te verbinden, dat met het oog op de natuurlijke verhoudingen ten aanzien van de grenzen en den afzet der steenkolen, 50 pct. van de opbrengst van de mijnschachten gelegen op Duitsch grensgebied van 1 April 1920 tot 31 Maart 1954 rechtstreeks naar Nederland wordt uitgevoerd in hoeveelheden, die 1¼ millioen ton per jaar niet te boven mogen gaan.

  • 6. Ten aanzien van heffingen of rechten op den uitvoer wordt overeengekomen, dat deze heffingen tot 31 December 1923 niet meer mogen beloopen dan de helft van het verschil tusschen den Duitschen prijs in het binnenland en den prijs voor uitvoer naar Nederland, en dat zij niet hooger mogen zijn dan die op kolen uit de mijnen van het „Rheinisch-Westfälische Kohlensyndikat”. Van 1 Januari 1924 tot 31 Maart 1954 is het gedeelte van 50 pct. van de opbrengst waarvoor de uitvoer rechtstreeks naar Nederland is toegestaan, vrij van heffingen en uitvoerrechten. Duitsche binnenlandsche heffingen, zooals belastingen op steenkool, enz., worden voldaan overeenkomstig de bepalingen die danmaals van toepassing zullen zijn.

BIJLAGE D

Artikel 1

Ter beslechting van alle uit dit verdrag voortspruitende geschillen wordt een permanent scheidsgerecht ingesteld, hetwelk zijn zetel heeft in den Haag en aldaar bij voorkomende gevallen bijeenkomt. Het scheidsgerecht kan ook een andere plaats voor zijn bijeenkomst aanwijzen.

Het scheidsgerecht bestaat uit vijf scheidsrechters. Binnen vier weken te rekenen vanaf den dag waarop dit verdrag van kracht wordt, benoemt iedere partij twee scheidsrechters, die zich tot de aanvaarding van dit ambt bereid verklaard hebben.

Iedere partij geeft binnen dezen termijn de tegenpartij kennis van de naam, positie en woonplaats van de door haar benoemde scheidsrechters.

Deze door partijen benoemde scheidsrechters kiezen binnen een verderen termijn van vier weken den vijfden scheidsrechter, die tevens voorzitter zal zijn.

Indien over de keuze van den voorzitter tusschen partijen geen overeenstemming wordt bereikt, verzoeken partijen den President van het Hoogste Noorsche Rechtscollege een Noorsch rechtsgeleerde als voorzitter van het scheidsgerecht te benoemen.

Indien een der scheidsrechters door den dood uitvalt of wel door ziekte of dergelijke redenen verhinderd is, wordt op overeenkomstige wijze een nieuwe scheidsrechter benoemd.

Artikel 2

Aan het Scheidsgerecht worden twee secretarissen toegevoegd, van welke iedere partij er een benoemt.

Het in artikel 1, laatste alinea, bepaalde geldt ook ten aanzien van de secretarissen.

Het scheidsgerecht kan een of meer beambten benoemen die tot medewerking bij de uitvoering van zijn taak noodig zijn.

Artikel 3

Iedere partij, die een uit dit verdrag voortspruitend geschil ter beslissing aan het scheidsgerecht wil voordragen, dient door bemiddeling van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken in Den Haag en het Ministerie van Buitenlandsche Zaken in Berlijn een bezwaarschrift in, bij het scheidsgerecht, onder bijvoeging van al die bewijsstukken waarvan zij zich in de procedure bedienen wil.

Tegelijkertijd doet zij de tegenpartij afschrift van het bezwaarschrift, alsmede van de bewijsstukken toekomen.

Binnen vier weken na ontvangst dezer afschriften dient de tegenpartij door bemiddeling van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken in den Haag en het Ministerie van Buitenlandsche Zaken in Berlijn bij het scheidsgerecht haar verweer in onder bijvoeging van al die bewijsstukken, waarvan zij zich in de procedure bedienen wil.

Tegelijkertijd doet zij aan de tegenpartij afschrift van het verweer en van de bewijsstukken toekomen.

Artikel 4

Binnen vier weken na de inzending van het verweer kan iedere partij het scheidsgerecht verzoeken een datum voor de mondelinge beraadslaging vast te stellen.

Het scheidsgerecht kan ook zonder verzoek van een partij den datum voor de mondelinge beraadslaging vaststellen.

Artikel 5

Partijen moeten het scheidsgerecht alle gewenschte ophelderingen betreffende de geschilpunten verstrekken.

Artikel 6

Het scheidsgerecht stelt de punten van geschil en de voor de beoordeeling daarvan in aanmerking komende omstandigheden vast.

Het scheidsgerecht moet iedere partij gelegenheid geven zich over de wijze waarop de andere partij de zaak heeft voorgebracht, alsmede over de wijze, waarop bovenbedoelde punten en omstandigheden zijn vastgesteld te uiten.

Artikel 7

De partijen zijn bevoegd zich in de procedure van juridischen of deskundigen bijstand te bedienen.

Artikel 8

Het scheidsgerecht kan slechts met toestemming van beide partijen tot het verzetten van den zittingsdag en de verlenging van een termijn besluiten. Om bijzondere redenen kan van deze toestemming worden afgezien.

Artikel 9

Het scheidsgerecht stelt alle verdere voorschriften vast nopens de procedure, in het bijzonder omtrent de taal waarin de beraadslagingen gevoerd zullen worden.

Artikel 10

De einduitspraak volgt bij scheidsrechterlijk vonnis, waardoor partijen gebonden zijn. Dit vonnis wordt beide partijen schriftelijk medegedeeld.

Het vonnis houdt in:

  • de vermelding der partijen,

  • de namen der scheidsrechters, die aan de uitspraak hebben medegewerkt,

  • een uiteenzetting van het geschil, de beslissing daarover benevens de motiveering van de beslissing, alsmede de uitspraak omtrent de betaling der kosten.

Het vonnis moet onder vermelding van den dag, waarop het is vastgesteld door de scheidsrechters en minstens één der secretarissen geteekend worden.

Indien de minderheid der scheidsrechters de onderteekening weigert, moet dit in het vonnis worden vermeld.

Het vonnis behoudt niettemin bindende kracht.

Artikel 11

De verliezende partij moet de kosten van de procedure dragen, voor zoover althans die kosten door het scheidsgerecht niet over partijen worden verdeeld; intusschen draagt iedere partij de voor haar ontstane buitengerechtelijke kosten. Als kosten van de procedure komen in aanmerking:

reiskosten en presentiegelden der scheidsrechters en secretarissen — voor de reisdagen — de honoraria der scheidsrechters en secretarissen, de door het scheidsgerecht vast te stellen honoraria der getuigen en deskundigen, de algemeene kosten van de procedure.

Artikel 12

De uitgaven van het scheidsgerecht zullen, voor zoover ze niet onder de kosten van de procedure overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 gerekend kunnen worden, door ieder der verdrag sluitende partijen, voor de helft gedragen worden.

Dit verdrag zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zoo spoedig mogelijk te 's Gravenhage worden uitgewisseld.

Ter oorkonde waarvan de gevolmachtigden dit verdrag hebben onderteekend en van hunne zegels voorzien.

Gedaan in tweevoud in Nederlandschen en Duitschen tekst.

's Gravenhage, den 11 Mei 1920.

(L. S.) PATIJN.

(L. S.) VAN AALST.

(L. S.) J. C. A. EVERWIJN.

(L. S.) F. H. FENTENER VAN VLISSINGEN.

(L. S.) A. M. SNOUCK HURGRONJE.

(L. S.) TRIP.

(L. S.) S. MOESLE.

(L. S.) L. KEMPFF.

(L. S.) FRITZ RECHBERG.

(L. S.) DR. KREUTER.

(L. S.) VON REISWITZ.

(L. S.) WALLMICHRATH.

PROTOCOL.

De ondergeteekenden, die heden te zamen gekomen zijn om over te gaan tot de onderteekening van het verdrag over het verleenen van een krediet van f 200 Millioen Gulden aan Duitschland en de levering van steenkolen aan Nederland, hebben de volgende verklaring uitgewisseld:

Partijen zijn het er over eens, dat de in dit verdrag aan de „Nederlandsche Maatschappij tot ontginning van steenkolenvelden” verzekerde vrijdom van uitvoerheffïngen en uitvoerrechten niet als zoodanig kan worden aangemerkt, dat ook andere Staten op grond van het verdrag van Versailles zich daarop zouden kunnen beroepen.

Over en weer wordt erkend, dat bovenbedoelde bij het verdrag vastgestelde vrijdom van heffingen slechts is overeengekomen in de veronderstelling, dat de hierboven aangeduide rechtsopvatting, ten opzichte van beroepen van andere Staten, die niettemin eventueel zouden worden ingebracht, kan worden volgehouden.

De partijen leggen over en weer de verklaring af, dat in geval deze rechtsopvatting niet kan worden volgehouden, de vrijdom van uitvoerheffingen en uitvoerrechten met terugwerkende kracht vervalt. In dit geval moet een billijke schadevergoeding worden betaald, waarvan het bedrag door het in dit verdrag vastgestelde scheidsgerecht zal worden vastgesteld.

Ter oorkonde waarvan de gevolmachtigden het onderhavige Protocol hebben onderteekend.

s-Gravenhage, den 11 Mei 1920.

PATIJN.

VAN AALST.

J. C. A. EVERWIJN.

F. H. FENTENER VAN VLISSINGEN.

A. M. SNOUCK HURGRONJE.

TRIP.

S. MOESLE.

L. KEMPFF.

FRITZ RECHBERG.

Dr. KREUTER.

VON REISWITZ.

WALLMICHRATH.

Naar boven