Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, Brussel, 27-06-2014

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds

Authentiek : NL

Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds

Preambule

Het Koninkrijk België,

De Republiek Bulgarije,

De Tsjechische Republiek,

Het Koninkrijk Denemarken,

De Bondsrepubliek Duitsland,

De Republiek Estland,

Ierland,

De Helleense Republiek,

Het Koninkrijk Spanje,

De Franse Republiek,

De Republiek Kroatië,

De Italiaanse Republiek,

De Republiek Cyprus,

De Republiek Letland,

De Republiek Litouwen,

Het Groothertogdom Luxemburg,

Hongarije,

De Republiek Malta,

Het Koninkrijk der Nederlanden,

De Republiek Oostenrijk,

De Republiek Polen,

De Portugese Republiek,

Roemenië,

De Republiek Slovenië,

De Slowaakse Republiek,

De Republiek Finland,

Het Koninkrijk Zweden,

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Verdragsluitende partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna „de lidstaten” genoemd,

DE EUROPESE UNIE, hierna „de Unie” of „de EU” genoemd, en

DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE, hierna „Euratom” genoemd,

enerzijds, en

Georgië,

anderzijds,

hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd,

GEZIEN de sterke banden en de gemeenschappelijke waarden van de partijen, die in het verleden in het kader van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en Georgië, anderzijds, zijn tot stand gekomen en, worden ontwikkeld binnen het kader van het Oostelijk Partnerschap als een specifieke dimensie van het Europees nabuurschapsbeleid en erkennende de gemeenschappelijke wens van de partijen hun betrekkingen verder te ontwikkelen, te versterken en uit te breiden op een ambitieuze en vernieuwende wijze;

MET INACHTNEMING VAN de Europese ambities en de Europese keuze van Georgië;

ERKENNEND dat de gemeenschappelijke waarden waarop de EU is gebouwd – democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat – ook aan de basis van politiek partnerschap en economische integratie als bedoeld in deze overeenkomst liggen;

ERKENNEND dat Georgië, een Oost-Europees land, zich ertoe heeft verbonden deze waarden ten uitvoer te leggen en te bevorderen;

ERKENNEND dat Georgië historische banden en gemeenschappelijke waarden deelt met de lidstaten van de Europese Unie;

IN AANMERKING NEMEND dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan de betrekkingen tussen de EU en Georgië en ruimte laat voor verdere progressieve ontwikkelingen;

STREVEND naar de versterking van het respect voor de fundamentele vrijheden, de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed bestuur, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden van de partijen;

BEGRIJPEND dat interne hervormingen ter versterking van de democratie en markteconomie de deelname van Georgië aan het beleid, de programma's en de agentschappen van de EU zal vergemakkelijken. Dit proces en een duurzame conflictoplossing zullen elkaar wederzijds versterken en bijdragen tot het opbouwen van vertrouwen tussen door conflicten verdeelde gemeenschappen;

BEREID ZIJNDE een bijdrage te leveren aan de politieke, sociaal-economische en institutionele ontwikkeling van Georgië door middel van grootschalige samenwerking op een grote verscheidenheid van gebieden van gemeenschappelijk belang, zoals de ontwikkeling van de civiele samenleving, goed bestuur, inclusief op het gebied van belastingen, de integratie van de handel en een nauwere economische samenwerking, de opbouw van instellingen, het openbaar bestuur en de hervorming van het ambtenarenapparaat en de bestrijding van corruptie, de vermindering van de armoede en de samenwerking op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht die nodig is voor de effectieve uitvoering van deze overeenkomst en opmerkend dat de EU bereid is de desbetreffende hervormingen in Georgië te ondersteunen;

ZICH VERBINDEND TOT alle beginselen en bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), met name de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa, de slotdocumenten van de conferenties van Madrid, Istanbul en Wenen van 1991 en 1992, het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 1990, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 1948 en het Europees Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950;

HERINNEREND aan de wil van de partijen om de internationale vrede en veiligheid te bevorderen en te streven naar efficiënt multilateralisme en de vreedzame oplossing van conflicten, in het bijzonder door nauw samen te werken binnen het kader van de Verenigde Naties (VN) en de OVSE;

ZICH VERBINDEND TOT de internationale verplichtingen tot bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor en tot samenwerking inzake ontwapening;

ERKENNEND dat de actieve deelname van de partijen aan verschillende regionale samenwerkingsvormen toegevoegde waarde heeft;

ERNAAR STREVEND de regelmatige politieke dialoog over bilaterale en internationale vraagstukken van wederzijds belang verder te ontwikkelen, met inbegrip van regionale aspecten, rekening houdend met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Europese Unie, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB);

MET VOLLEDIGE INACHTNEMING VAN de beginselen van onafhankelijkheid, soevereiniteit, territoriale integriteit en de onaantastbaarheid van de internationaal erkende grenzen, zoals ook wordt erkend in het internationale recht, het Handvest van de Verenigde Naties, de slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa in Helsinki en de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

ERKENNEND dat het van belang is dat Georgië zich inzet voor verzoening en inspanningen levert om zijn territoriale integriteit te herstellen en de volledige en daadwerkelijke controle over de Georgische regio's Abchazië en Tskhnivali/Zuid-Ossetië te herstellen, met het oog op een vreedzame en duurzame conflictoplossing op basis van de beginselen van het internationale recht, en gezien het engagement van de EU om een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict te ondersteunen;

ERKENNEND in dit verband het belang van de verdere uitvoering van het op 12 augustus 2008 bereikte zespuntenakkoord en de uitvoeringsmaatregelen ervan, van doeltreffende internationale aanwezigheid voor de handhaving van vrede en veiligheid op het terrein, van het voortzetten van een wederzijds ondersteunend beleid inzake niet-erkenning en betrokkenheid, van de ondersteuning van de internationale besprekingen in Genève en van een veilige en waardige terugkeer van alle vluchtelingen en binnenlandse ontheemden in overeenstemming met de beginselen van het internationale recht;

VASTBESLOTEN ervoor te zorgen dat de voordelen van nauwere politieke associatie en economische integratie tussen Georgië en de EU ten goede komen aan alle burgers van Georgië met inbegrip van de door conflicten verdeelde gemeenschappen;

ZICH INZETTEND VOOR de bestrijding van georganiseerde misdaad en illegale handel, en voor de versterking van de samenwerking bij terrorismebestrijding;

ZICH INZETTEND VOOR een verdieping van hun dialoog en samenwerking op het gebied van mobiliteit, migratie, asiel en grensbeheer, rekening houdend met het mobiliteitspartnerschap EU-Georgië, via een integrale aanpak met aandacht voor legale migratie, met inbegrip van circulaire migratie, en voor samenwerking bij het aanpakken van illegale migratie, mensenhandel en de doeltreffende uitvoering van de overnameovereenkomst;

ERKENNEND dat het van belang is op termijn een visumvrije regeling in te voeren voor de burgers van Georgië, mits aan alle voorwaarden voor een goed beheerde en veilige mobiliteit wordt voldaan, met inbegrip van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van overname- en visumversoepelingsovereenkomsten;

BELANG HECHTEND AAN de beginselen van de vrijemarkteconomie en de bereidheid van de EU een bijdrage te leveren aan de economische hervormingen in Georgië, mede in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid en het oostelijk partnerschap;

STREVEND naar economische integratie, in het bijzonder met een diepe en brede vrijhandelsruimte (DCFTA) die integraal deel uitmaakt van deze overeenkomst, met inbegrip van de harmonisatie van de wet- en regelgeving en met inachtneming van de rechten en plichten die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van de partijen;

VAN OORDEEL dat deze overeenkomst een nieuw klimaat zal scheppen voor de economische relaties tussen de partijen en vooral ook voor de ontwikkeling van handel, investeringen en de stimulering van concurrentie, factoren die essentieel zijn voor de economische herstructurering en modernisering;

ZICH INZETTEND VOOR de eerbiediging van de beginselen van duurzame ontwikkeling, de bescherming van het milieu en het tegengaan van klimaatverandering, de voortdurende verbetering van milieubeheer en het voldoen aan milieubehoeften, met inbegrip van grensoverschrijdende samenwerking en tenuitvoerlegging van multilaterale internationale overeenkomsten;

ZICH INZETTEND VOOR de continuïteit van de energievoorziening, met inbegrip van de ontwikkeling van de zuidelijke corridor, onder meer door passende projecten op te zetten in Georgië ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van geschikte infrastructuur, inclusief voor de doorreis over het grondgebied van Georgië, betere marktintegratie en geleidelijke aanpassing van de regelgeving aan kernaspecten van de Europese regelgeving, de stimulering van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

ERKENNEND dat meer samenwerking op energiegebied nodig is, en dat de partijen het engagement zijn aangegaan om het Verdrag inzake het Europees Energiehandvest uit te voeren;

BEREID het niveau van de bescherming van de volksgezondheid en de gezondheid van de mens te verhogen, als een essentiële voorwaarde voor duurzame ontwikkeling en economische groei;

STREVEND naar meer contacten van mens tot mens, onder meer door samenwerking en uitwisselingen op het gebied van wetenschap en technologie, bedrijfsleven, jeugd, onderwijs en cultuur;

ZICH INZETTEND VOOR de bevordering van grensoverschrijdende en interregionale samenwerking door beide partijen in een geest van betrekkingen van goed nabuurschap;

ERKENNEND dat Georgië streeft naar de geleidelijke aanpassing van zijn wetgeving op de relevante terreinen aan die van de EU, in overeenstemming met deze overeenkomst en naar concrete uitvoering;

ERKENNEND dat Georgië streeft naar de ontwikkeling van zijn administratieve en institutionele infrastructuur voor zover nodig voor de handhaving van deze overeenkomst;

REKENING HOUDEND met de bereidheid van de EU om steun te verlenen voor de tenuitvoerlegging van hervormingen en daartoe gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten voor samenwerking en technische, financiële en economische bijstand;

BEVESTIGEND dat de bepalingen van deze overeenkomst die binnen het toepassingsgebied van het derde deel, titel V, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen, het Verenigd Koninkrijk en Ierland als afzonderlijke overeenkomstsluitende partijen binden, en niet als deel van de EU, totdat de EU tezamen met het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland Georgië ervan in kennis heeft gesteld dat het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland gebonden zijn als deel van de EU, overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Indien het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland niet langer gebonden zijn als deel van de EU overeenkomstig artikel 4 bis van dat protocol, moet de EU tezamen met het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland Georgië onmiddellijk in kennis stellen van iedere wijziging in hun positie; in dat geval blijven zij op persoonlijke titel gebonden door de bepalingen van de overeenkomst. Hetzelfde geldt voor Denemarken, overeenkomstig Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan die verdragen is gehecht,

Zijn het volgende overeengekomen1:

Artikel 1. Doelstellingen

  • 1 Er wordt een associatie tot stand gebracht tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds.

  • 2 Deze associatie heeft ten doel:

    • a. politieke associatie en economische integratie tussen de partijen te bewerkstelligen op basis van gemeenschappelijke waarden en nauwe banden, onder andere door de deelname van Georgië aan het beleid en aan programma's en agentschappen van de EU te vergroten;

    • b. een sterker kader voor een diepere politieke dialoog tot stand te brengen over alle zaken van wederzijds belang, zodat nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen kunnen ontstaan;

    • c. bij te dragen aan de versterking van de democratie en de politieke, economische en institutionele stabiliteit in Georgië;

    • d. vrede en stabiliteit te bevorderen, bewaren en versterken, zowel op regionaal als op internationaal niveau, op basis van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en van de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa, onder meer door de inspanningen te bundelen om oorzaken van spanningen op te heffen, de grensbeveiliging te verbeteren en de grensoverschrijdende samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen te bevorderen;

    • e. de samenwerking te bevorderen met het oog op een vreedzame oplossing van conflicten;

    • f. de samenwerking te verbeteren op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, om zo de rechtsstaat en het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te versterken;

    • g. de inspanningen van Georgië voor de ontwikkeling van zijn economische mogelijkheden door internationale samenwerking te ondersteunen, onder meer door de aanpassing van zijn regelgeving aan die van de EU;

    • h. de geleidelijke economische integratie van Georgië in de interne markt van de EU te bewerkstelligen, zoals bepaald in deze overeenkomst, onder meer door het opzetten van een diepe en brede vrijhandelsruimte die zal zorgen voor een verregaande toegang tot de markt op basis van de duurzame en alomvattende onderlinge aanpassing van de regelgeving in overeenstemming met de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het WTO-lidmaatschap;

    • i. de voorwaarden te scheppen voor steeds nauwere samenwerking op andere gebieden van wederzijds belang.

TITEL I. ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 2. Algemene beginselen

  • 2 De partijen wijzen er nogmaals op dat zij vasthouden aan de beginselen van een vrije markteconomie, duurzame ontwikkeling en efficiënt multilateralisme.

  • 3 De partijen herbevestigen dat zij de beginselen van de rechtsstaat en goed bestuur, alsmede hun internationale verplichtingen, met name in het kader van de VN, de Raad van Europa en de OVSE zullen eerbiedigen. In het bijzonder komen zij overeen te ijveren voor de eerbiediging van de beginselen van souvereiniteit en territoriale integriteit, onschendbaarheid van de grenzen en onafhankelijkheid.

  • 4 De partijen zetten zich in voor de rechtsstaat, goed bestuur, corruptiebestrijding, de strijd tegen de verschillende vormen van transnationale georganiseerde misdaad en terrorisme, de bevordering van duurzame ontwikkeling, efficiënt multilateralisme en de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor. Deze verbintenis is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van de betrekkingen en de samenwerking tussen de partijen en draagt bij tot de regionale vrede en stabiliteit.

TITEL II. POLITIEKE DIALOOG EN HERVORMING, SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN HET BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel 3. Doelstellingen van de politieke dialoog

  • 1 De politieke dialoog tussen de partijen over alle gebieden van wederzijds belang, met inbegrip van het buitenlands en veiligheidsbeleid en binnenlandse hervormingen, wordt verder ontwikkeld en versterkt. Dit zal de doelmatigheid van de politieke samenwerking vergroten en convergentie op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid bevorderen, waardoor de relaties op een ambitieuze en vernieuwende wijze worden verstevigd.

  • 2 De doelstellingen van de politieke dialoog zijn:

    • a. een diepere politieke associatie en meer convergentie en doeltreffendheid op het vlak van politiek en veiligheidsbeleid;

    • b. bevordering van de beginselen van territoriale integriteit, onschendbaarheid van de internationaal erkende grenzen, soevereiniteit en onafhankelijkheid, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa;

    • c. bevordering van de vreedzame oplossing van conflicten;

    • d. meer internationale stabiliteit en veiligheid, op basis van efficiënt multilateralisme;

    • e. meer samenwerking en dialoog tussen de partijen over internationale veiligheid en crisisbeheer, met name om wereldwijde en regionale problemen en bedreigingen aan te pakken;

    • f. versterking van de samenwerking in de strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen, met inbegrip van alternatieve tewerkstelling van wetenschappers die voorheen in MVW-programma's werkzaam waren;

    • g. meer resultaatgerichte en praktische samenwerking tussen de partijen om te komen tot vrede, veiligheid en stabiliteit op het Europese continent;

    • h. meer respect voor de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed bestuur, de mensenrechten en fundamentele vrijheden, ook de persvrijheid en de rechten van personen die behoren tot nationale minderheden, en consolidering van binnenlandse politieke hervormingen;

    • i. verdere dialoog en meer samenwerking tussen de partijen op het vlak van veiligheid en defensie;

    • j. het sterker bevorderen van regionale samenwerking in verschillende vormen;

    • k. ervoor zorgen dat de voordelen van nauwere politieke associatie tussen de EU en Georgië, met inbegrip van meer convergentie op het vlak van veiligheidsbeleid, ten goede komen aan alle burgers van Georgië binnen de internationaal erkende grenzen van het land.

Artikel 4. Binnenlandse hervormingen

De partijen werken samen om de stabiliteit en doeltreffendheid van de democratische instellingen en de rechtsstaat te ontwikkelen, te versterken en te vergroten; de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen; verder te werken aan de hervorming van de wetgeving en de rechterlijke macht, zodat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt gewaarborgd, de bestuurlijke capaciteit wordt versterkt en de onpartijdigheid en efficiëntie van de instanties voor rechtshandhaving wordt gegarandeerd; verder te werken aan de hervorming van het openbaar bestuur met het oog op een verantwoordingsplichtig, efficiënt, doelmatig, transparant en professioneel ambtenarenapparaat; en daadwerkelijk te blijven strijden tegen de corruptie, in het bijzonder met het oog op het versterken van de internationale samenwerking bij de bestrijding van corruptie, en de relevante internationale rechtsinstrumenten, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie van 2003, daadwerkelijk ten uitvoer te leggen.

Artikel 5. Buitenlands en veiligheidsbeleid

  • 1 De partijen intensiveren hun dialoog en samenwerking en ondersteunen de geleidelijke convergentie op het vlak van buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en besteden bijzondere aandacht aan conflictpreventie, vreedzame conflictoplossing en crisisbeheer, regionale stabiliteit, ontwapening, non-proliferatie, wapenbeheersing en wapenuitvoercontrole. Samenwerking wordt gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en gezamenlijke belangen en is gericht op meer convergentie en doeltreffendheid van het beleid, waarbij gebruik wordt gemaakt van bilaterale, internationale en regionale fora.

  • 2 De partijen bevestigen hun gehechtheid aan de beginselen van territoriale integriteit, onschendbaarheid van de internationaal erkende grenzen, soevereiniteit en onafhankelijkheid, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa, en verbinden zich ertoe deze beginselen te ondersteunen in hun bilaterale en multilaterale betrekkingen. De partijen ondersteunen voorts ten volle het beginsel van toestemming van het gastland voor de stationering van buitenlandse strijdkrachten op hun grondgebied. Zij zijn het erover eens dat voor de stationering van buitenlandse strijdkrachten op hun grondgebied de uitdrukkelijke toestemming van het gastland is vereist, in overeenstemming met het internationaal recht.

Artikel 6. Ernstige misdrijven waarmee de internationale gemeenschap wordt geconfronteerd

  • 1 De partijen bevestigen opnieuw dat de ernstigste misdrijven die de gehele internationale gemeenschap aangaan, niet ongestraft mogen blijven en dat de straffeloosheid van dit soort misdaden moet worden vermeden door maatregelen te nemen op nationaal en internationaal niveau, onder meer in het Internationaal Strafhof.

  • 2 De partijen zijn van oordeel dat de oprichting en doeltreffende werking van het Internationaal Strafhof een belangrijke ontwikkeling is voor de internationale vrede en gerechtigheid. De partijen bevestigen hun verbintenis om te blijven samenwerken met het Internationaal Strafhof door het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en de bijbehorende instrumenten ten uitvoer te leggen, met inachtneming van het behoud van de integriteit ervan.

Artikel 7. Conflictpreventie en crisisbeheer

De partijen intensiveren de praktische samenwerking op het vlak van conflictpreventie en crisisbeheer, in het bijzonder met het oog op mogelijke deelname van Georgië aan civiele en militaire operaties inzake crisisbeheer onder leiding van de EU en aan oefeningen en opleidingen. Dit wordt van geval tot geval en na een eventuele uitnodiging door de EU beslist.

Artikel 8. Regionale stabiliteit

  • 1 De partijen voeren hun gezamenlijke inspanningen op voor meer stabiliteit, veiligheid en democratische ontwikkeling in de regio en voor het sterker bevorderen van regionale samenwerking in verschillende vormen, en in het bijzonder om te werken aan een vreedzame oplossing van onopgeloste conflicten in de regio.

  • 2 Deze inspanningen verlopen volgens de gemeenschappelijke beginselen voor handhaving van internationale vrede en veiligheid als bepaald in het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa en andere relevante multilaterale documenten. De partijen maken ook ten volle gebruik van het multilaterale kader van het oostelijk partnerschap dat voorziet in samenwerking en een open en vrije dialoog, en in de versterking van de banden tussen de partnerlanden onderling.

Artikel 9. Vreedzame oplossing van conflicten

  • 1 De partijen bevestigen hun engagement voor een vreedzame conflictoplossing, met volledig respect voor de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië binnen zijn internationaal erkende grenzen, en met het oog op gezamenlijke inspanningen voor wederopbouw en verzoening na het conflict. In afwachting van een duurzame oplossing voor het conflict en onverminderd de bestaande formaten voor de aanpak van conflictgerelateerde kwesties, vormt vreedzame conflictoplossing een van de centrale thema's op de agenda van de politieke dialoog tussen de partijen, alsook in de dialoog met andere relevante internationale actoren.

  • 2 De partijen erkennen dat het belangrijk is dat Georgië streeft naar verzoening en inspanningen levert om zijn territoriale integriteit te herstellen met het oog op een vreedzame en duurzame conflictoplossing, en dat werk wordt gemaakt van de volledige uitvoering van het op 12 augustus 2008 bereikte zespuntenakkoord en de uitvoeringsmaatregelen ervan, van het voortzetten van een wederzijds ondersteunend beleid inzake niet-erkenning en betrokkenheid, van de ondersteuning van de internationale besprekingen in Genève en van een veilige en waardige terugkeer van alle vluchtelingen en binnenlandse ontheemden naar hun gewoonlijke verblijfplaats in overeenstemming met de beginselen van het internationale recht, en van een duidelijke betrokkenheid op internationaal niveau, ook, in voorkomend geval, op het niveau van de EU.

  • 3 De partijen coördineren, ook met andere relevante internationale organisaties, hun inspanningen om bij te dragen tot de vreedzame oplossing van conflicten in Georgië, onder meer met betrekking tot de aanpak van humanitaire kwesties.

  • 4 Al deze inspanningen verlopen volgen de gezamenlijke beginselen voor handhaving van internationale vrede en veiligheid als bepaald in het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki van 1975 van de Conferentie over veiligheid en samenwerking in Europa en andere relevante multilaterale documenten.

Artikel 10. Massavernietigingswapens

  • 1 De partijen zijn van oordeel dat de proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor, onder zowel staten als niet-statelijke actoren, een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale vrede en stabiliteit vormt. De partijen komen daarom overeen samen te werken en bij te dragen tot de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, door volledige naleving en nationale tenuitvoerlegging van hun bestaande verplichtingen op grond van de internationale ontwapenings- en non-proliferatieverdragen en -overeenkomsten en andere internationale verplichtingen op dit gebied. De partijen komen overeen dat deze bepaling een essentieel onderdeel van deze overeenkomst vormt.

  • 2 De partijen komen bovendien overeen samen te werken en bij te dragen aan de strijd tegen massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, door:

    • a. maatregelen te nemen, gericht op de ondertekening of de ratificatie van alle andere internationale instrumenten ter zake, of, in voorkomend geval, op aansluiting daarbij, en op de volledige tenuitvoerlegging daarvan; en

    • b. een doeltreffend nationaal uitvoercontrolesysteem in te voeren, gericht op zowel de uitvoer als de doorvoer van goederen die verband houden met massavernietigingswapens, waaronder controle op het eindgebruik van technologieën voor tweeërlei gebruik in het kader van massavernietigingswapens, en door doeltreffende sancties op te leggen in het geval van overtreding van de uitvoercontroles.

  • 3 De partijen komen overeen om deze kwesties aan te pakken in het kader van hun politieke dialoog.

Artikel 11. Handvuurwapens en lichte wapens en de controle op de uitvoer van conventionele wapens

  • 1 De partijen erkennen dat de illegale productie en overdracht van en de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor, alsmede de buitensporige accumulatie, slecht beheer, inadequaat beveiligde voorraden en ongecontroleerde verspreiding ervan een ernstige bedreiging voor de vrede en de internationale veiligheid blijven vormen.

  • 2 De partijen komen overeen hun verplichtingen met betrekking tot de aanpak van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor na te komen en volledig ten uitvoer te leggen, overeenkomstig de bestaande internationale verdragen en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, evenals hun verbintenissen in het kader van andere internationale instrumenten op dit gebied, zoals het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten.

  • 3 De partijen verbinden zich ertoe samen te werken en te zorgen voor coördinatie, complementariteit en synergie bij de aanpak van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en de munitie daarvoor en de vernietiging van excessieve voorraden, op mondiaal, regionaal, subregionaal en nationaal niveau.

  • 4 Voorts komen de partijen overeen hun samenwerking voort te zetten op het vlak van de controle op de uitvoer van conventionele wapens, overeenkomstig het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie.

  • 5 De partijen komen overeen om deze kwesties aan te pakken in het kader van hun politieke dialoog.

Artikel 12. Bestrijding van terrorisme

  • 1 De partijen bevestigen opnieuw het belang van de strijd tegen en het voorkomen van terrorisme en komen overeen samen te werken op bilateraal, regionaal en internationaal niveau om terrorisme in al zijn vormen en uitingen te voorkomen en te bestrijden.

  • 2 De partijen komen overeen dat het terrorisme moet worden bestreden met volledige eerbiediging van de rechtsstaat en in overeenstemming met het internationale recht, met inbegrip van het internationale recht inzake de mensenrechten, het internationale vluchtelingenrecht en het internationaal humanitair recht en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, en alle relevante internationale instrumenten in verband met terrorismebestrijding.

  • 3 De partijen benadrukken het belang van de universele ratificatie en de volledige tenuitvoerlegging van alle VN-verdragen en protocollen in verband met terrorismebestrijding. De partijen komen overeen de dialoog te blijven bevorderen over het Alomvattend Verdrag betreffende internationaal terrorisme en samen te werken bij de tenuitvoerlegging van de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de Verenigde Naties, alsmede bij alle relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad en verdragen van de Raad van Europa. De partijen komen tevens overeen samen te werken met het oog op een internationale consensus over de preventie en bestrijding van terrorisme.

TITEL III. VRIJHEID, VEILIGHEID EN RECHT

Artikel 13. Rechtsstaat, respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden

  • 1 Bij hun samenwerking op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht schenken de partijen bijzondere aandacht aan de verdere bevordering van de rechtsstaat, met inbegrip van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de toegang tot het gerecht en het recht op een eerlijk proces.

  • 2 De partijen werken nauw samen voor een doeltreffend functioneren van de instellingen op het gebied van de rechtshandhaving en rechtsbedeling.

  • 3 Respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden is de leidraad voor alle samenwerking inzake vrijheid, veiligheid en recht.

Artikel 14. Bescherming van persoonsgegevens

De partijen komen overeen samen te werken om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, in overeenstemming met de in bijlage I bij deze overeenkomst bedoelde Europese en internationale normen en juridische instrumenten, met inbegrip van de relevante instrumenten van de Raad van Europa.

Artikel 15. Migratie, asiel en grensbeheer

  • 1 De partijen herbevestigen het belang van een gezamenlijk beheer van migratiestromen tussen hun grondgebieden en brengen een brede dialoog tot stand over alle kwesties in verband met migratie, waaronder legale migratie, internationale bescherming en de strijd tegen illegale migratie, mensensmokkel en mensenhandel.

  • 2 Op basis van een specifieke analyse van de behoeften, die in onderling overleg door de partijen wordt verricht, werken de partijen samen overeenkomstig hun desbetreffende wetgeving. De samenwerking richt zich met name op:

    • a. de onderliggende oorzaken en de gevolgen van migratie;

    • b. de ontwikkeling en uitvoering van nationale wetgeving en praktijken met betrekking tot internationale bescherming, teneinde te voldoen aan de bepalingen van het verdrag van Genèvevan 1951 inzake de status van vluchtelingen en het protocol inzake de status van vluchtelingen van 1967 en andere relevante internationale instrumenten, met name het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950, en teneinde ervoor te zorgen dat het beginsel van non-refoulement gerespecteerd wordt;

    • c. de toelatingscriteria, alsmede de rechten en de status van toegelaten personen, de eerlijke behandeling en integratie van legale buitenlandse ingezetenen, onderwijs en opleiding en maatregelen tegen racisme en vreemdelingenhaat;

    • d. een betere doeltreffende en preventieve aanpak van illegale migratie, smokkel van migranten en mensenhandel, alsmede de vraag hoe netwerken van handelaars en smokkelaars kunnen worden bestreden en de slachtoffers van deze handel kunnen worden beschermd;

    • e. de uitvoering van de werkafspraak inzake de operationele samenwerking tussen het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX) en het ministerie van Binnenlandse Zaken van Georgië, ondertekend op 4 december 2008;

    • f. op het gebied van de beveiliging van documenten en grensbewaking, kwesties zoals organisatie, opleiding, beste praktijken en andere operationele maatregelen.

  • 3 Samenwerking kan ook de circulaire migratie vergemakkelijken en komt ten goede aan de ontwikkeling.

Artikel 16. Verkeer van personen en overname

  • 1 De partijen zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van:

    • a. de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven, die op 1 maart 2011 in werking is getreden; en

    • b. de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de versoepeling van de afgifte van visa, die op 1 maart 2011 in werking is getreden.

  • 2 De partijen blijven streven naar meer mobiliteit van burgers en blijven geleidelijk evolueren in de richting van de gemeenschappelijk doelstelling van een op termijn visumvrije regeling, mits aan alle voorwaarden voor een goed beheerde en veilige mobiliteit wordt voldaan, als bepaald in het uit twee fasen bestaande actieplan voor visumliberalisering.

Artikel 17. Bestrijding van georganiseerde misdaad en corruptie

  • 1 De partijen werken samen aan de voorkoming en bestrijding van al dan niet georganiseerde criminele en illegale activiteiten, in het bijzonder transnationale activiteiten, zoals:

    • a. smokkel van en handel in mensen, handvuurwapens en illegale drugs;

    • b. smokkel van en illegale handel in goederen;

    • c. illegale economische en financiële activiteiten zoals namaak, belastingfraude en fraude bij openbare aanbestedingen;

    • d. verduistering van middelen van door internationale donoren gefinancierde projecten;

    • e. actieve en passieve corruptie, zowel in de openbare als in de particuliere sector;

    • f. vervalsing van documenten, het afleggen van onjuiste verklaringen; en

    • g. computercriminaliteit.

Artikel 18. Illegale drugs

  • 1 Binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden werken de partijen samen met het oog op een evenwichtige en geïntegreerde aanpak van drugsvraagstukken. Het beleid en de maatregelen met betrekking tot drugs zijn gericht op het versterken van de structuren om illegale drugs te voorkomen en te bestrijden, het beperken van het aanbod aan, de handel in en de vraag naar illegale drugs, waarbij de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en de maatschappelijke consequenties van drugsgebruik worden aangepakt, en op het doeltreffender voorkomen dat chemische stoffen onrechtmatig worden gebruikt voor de illegale productie van drugs en psychotrope stoffen.

  • 2 De partijen komen overeen welke samenwerkingsmethoden nodig zijn om deze doelstellingen te bereiken. De activiteiten worden gebaseerd op onderling overeengekomen beginselen, overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen, de EU-drugsstrategie (2013-2020), de Politieke Verklaring inzake richtsnoeren om de vraag naar drugs te verminderen, goedgekeurd op de twintigste speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake drugs van juni 1998.

Artikel 19. Witwassen van geld en terrorismefinanciering

  • 1 De partijen werken samen om te voorkomen dat hun financiële systemen en relevante niet-financiële systemen worden gebruikt voor het witwassen van de opbrengsten uit criminele activiteiten in het algemeen en drugsmisdrijven in het bijzonder, of voor de financiering van terrorisme.

    Deze samenwerking strekt zich uit tot inbeslagneming van vermogensbestanddelen of gelden die uit de opbrengsten van criminele activiteiten zijn verkregen.

  • 2 Door samenwerking op dit gebied moet het mogelijk worden relevante informatie uit te wisselen in het kader van de respectieve wetgeving en passende normen vast te stellen voor de voorkoming en bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, die vergelijkbaar zijn met die van de internationale instanties op dit gebied, zoals de Financial Action Task Force inzake het witwassen van geld (FATF).

Artikel 20. Bestrijding van terrorisme

  • 1 In volledige overeenstemming met de beginselen die ten grondslag liggen aan de strijd tegen het terrorisme als beschreven in artikel 12 van deze overeenkomst, bevestigen de partijen opnieuw het belang van rechtshandhaving en een justitiële aanpak in de strijd tegen het terrorisme en komen zij overeen samen te werken bij de voorkoming en bestrijding van terrorisme, in het bijzonder door:

    • a. de strafbaarstelling van terroristische misdrijven te waarborgen, in overeenstemming met de definitie in het Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake de bestrijding van terrorisme;

    • b. informatie uit te wisselen over terroristische groepen en personen en de hen ondersteunende netwerken, overeenkomstig het nationale en internationale recht, in het bijzonder ten aanzien van gegevensbescherming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

    • c. ervaringen uit te wisselen inzake de voorkoming en bestrijding van terrorisme, inzake middelen en methodes en de technische aspecten ervan, en inzake opleiding, in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving;

    • d. informatie uit te wisselen over beste praktijken voor de aanpak en de bestrijding van radicalisering en rekrutering, en de bevordering van rehabilitatie;

    • e. standpunten en ervaringen uit te wisselen met betrekking tot grensoverschrijdend verkeer en reizen van terrorismeverdachten en met betrekking tot terroristische dreigingen;

    • f. beste praktijken te delen ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten bij de strijd tegen terrorisme, in het bijzonder met betrekking tot strafrechtelijke procedures;

    • g. maatregelen te nemen tegen de dreiging van chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair terrorisme en de nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat chemische, biologische, radiologische en nucleaire materialen worden verworven, overgedragen en gebruikt voor terroristische doeleinden en dat illegale handelingen worden verricht tegen risicovolle chemische, biologische, radiologische en nucleaire faciliteiten.

  • 2 De samenwerking is gebaseerd op de relevante beschikbare beoordelingen, zoals die van de bevoegde organen van de Verenigde Naties en de Raad van Europa, in wederzijds overleg tussen de partijen.

Artikel 21. Juridische samenwerking

  • 1 De partijen komen overeen de juridische samenwerking in burgerlijke en commerciële zaken uit te bouwen, met name wat betreft de onderhandelingen over, en de ratificatie en tenuitvoerlegging van multilaterale verdragen inzake juridische samenwerking in burgerlijke zaken, en met name de verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het gebied van internationale juridische samenwerking en procesvoering alsmede de bescherming van kinderen.

  • 2 Wat de juridische samenwerking in strafzaken betreft, streven de partijen naar verbetering van de samenwerking op het gebied van wederzijdse juridische bijstand op basis van de multilaterale overeenkomsten ter zake. Waar nodig impliceert dit de toetreding tot en uitvoering van de relevante internationale instrumenten van de VN en de Raad van Europa, en nauwere samenwerking met Eurojust.

TITEL IV. HANDEL EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE AANGELEGENHEDEN

HOOFDSTUK 1. NATIONALE BEHANDELING EN MARKTTOEGANG VOOR GOEDEREN

AFDELING 1. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 22. Doelstelling

De partijen brengen een vrijhandelsruimte tot stand met ingang van de inwerkingtreding van deze overeenkomst, overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst en in overeenstemming met artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994, hierna „GATT 1994” genoemd.

Artikel 23. Toepassingsgebied en dekking

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de handel in goederen2 tussen de partijen.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden als „van oorsprong” beschouwd de goederen die aan de oorsprongsregels in protocol I bij deze overeenkomst voldoen.

AFDELING 2. AFSCHAFFING VAN DOUANERECHTEN, VERGOEDINGEN EN ANDERE HEFFINGEN

Artikel 24. Definitie van douanerechten

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder „douanerechten” alle soorten rechten en heffingen verstaan die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer of de uitvoer van goederen, met inbegrip van alle aanvullende heffingen of belastingen met betrekking tot deze invoer of uitvoer. Onder „douanerechten” worden niet verstaan:

Artikel 25. Indeling van goederen

De indeling van goederen in het handelsverkeer tussen de partijen geschiedt overeenkomstig de respectieve tariefnomenclatuur van elke partij, in overeenstemming met het geharmoniseerde systeem van 2012, dat gebaseerd is op het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen van 1983, hierna „GS” genoemd, en latere wijzigingen daarvan.

Artikel 26. Afschaffing van invoerrechten

  • 1 De partijen schaffen hun douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere partij af vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, behoudens het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel en onverminderd lid 4 van dit artikel.

  • 2 De in bijlage II-A bij deze overeenkomst vermelde producten mogen vrij van douanerechten in de Unie worden ingevoerd binnen de grenzen van de tariefcontingenten die in die bijlage zijn vermeld. Het meestbegunstigingsrecht wordt toegepast voor invoer die de grenzen van de tariefcontingenten te boven gaat.

  • 3 Voor de in bijlage II-B bij deze overeenkomst vermelde producten gelden ter zake van de invoer in de Unie geen ad-valoremrechten.

  • 4 Op de invoer van de in bijlage II-C bij deze overeenkomst vermelde producten van oorsprong uit Georgië zal het in artikel 27 van deze overeenkomst bedoelde antiontwijkingsmechanisme van toepassing zijn.

  • 5 Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst treden de partijen, indien een van hen daarom verzoekt, in overleg om te bezien of de liberalisering op het gebied van douanerechten in het handelsverkeer tussen de partijen een breder toepassingsgebied kan krijgen. Een besluit uit hoofde van dit lid wordt genomen door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst.

Artikel 27. Antiontwijkingsmechanisme met betrekking tot landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten

  • 1 Op de in bijlage II-C bij deze overeenkomst vermelde producten is het in dit artikel bedoelde antiontwijkingsmechanisme van toepassing. Voor elke categorie van deze producten wordt het gemiddelde jaarlijkse invoervolume uit Georgië in de Unie vermeld in bijlage II-C bij deze overeenkomst.

  • 2 Zodra in een bepaald kalenderjaar het invoervolume voor een of meer categorieën van de in lid 1 bedoelde producten 70% bedraagt van het in bijlage II-C bij deze overeenkomst aangegeven volume, stelt de Unie Georgië in kennis van het invoervolume van het betrokken product of de betrokken producten. Na deze kennisgeving en binnen 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop het invoervolume voor een of meer categorieën van de in lid 1 bedoelde producten 80% bedraagt van het in bijlage II-C bij deze overeenkomst aangegeven volume, bezorgt Georgië de Unie gegevens waaruit duidelijk blijkt dat Georgië over de nodige capaciteit beschikt voor de vervaardiging van producten voor uitvoer naar de Unie boven de in deze bijlage aangegeven volumes. Indien Georgië geen deugdelijke uitleg verschaft, kan de Unie de preferentiële behandeling ten aanzien van de betrokken producten tijdelijk schorsen zodra deze invoer 100% bedraagt van het in bijlage II-C bij deze overeenkomst aangegeven volume.

    Deze schorsing geldt voor een periode van zes maanden en gaat in op de dag waarop het besluit tot schorsing van de preferentiële behandeling in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

  • 3 De Unie stelt Georgië onverwijld in kennis van elke tijdelijke schorsing uit hoofde van lid 2.

  • 4 Een tijdelijke schorsing wordt vóór het einde van de periode van zes maanden na de inwerkingtreding ervan door de Unie opgeheven indien Georgië aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, voldoende en deugdelijk bewijsmateriaal bezorgt, waaruit blijkt dat het invoervolume van de desbetreffende categorie producten dat het in bijlage II-C bij deze overeenkomst aangegeven volume te boven gaat, voortvloeit uit een wijziging van de productie- en uitvoercapaciteit van Georgië voor het betrokken product of de betrokken producten.

  • 5 Bijlage II-C bij deze overeenkomst en het volume kunnen met wederzijdse instemming van de Unie en Georgië in het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken worden gewijzigd op verzoek van Georgië, om wijzigingen in de productie- en uitvoercapaciteit van Georgië voor het betrokken product of de betrokken producten tot uitdrukking te brengen.

Artikel 28. Status quo

Geen van de partijen mag nieuwe douanerechten vaststellen op een goed van oorsprong uit de andere partij of de douanerechten die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst verhogen. Dit sluit niet uit dat elke partij een douanerecht kan handhaven of verhogen als toegestaan door het Orgaan voor Geschillenbeslechting (DSB) van de WTO.

Artikel 29. Uitvoerrechten

Geen van de partijen mag rechten of belastingen vaststellen of handhaven ter zake van of in verband met de uitvoer van goederen naar het grondgebied van de andere partij, andere dan interne heffingen die worden opgelegd overeenkomstig artikel 30 van deze overeenkomst.

Artikel 30. Vergoedingen en andere heffingen

Elke partij draagt er in overeenstemming met artikel VIII van de GATT 1994 en de aantekeningen erop zorg voor dat alle vergoedingen en heffingen van welke aard ook – niet zijnde douanerechten of andere maatregelen als bedoeld in artikel 26 van deze overeenkomst – ter zake van of in verband met de invoer of de uitvoer van goederen worden beperkt tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten, en geen indirecte bescherming van interne goederen of een belasting op de invoer of de uitvoer voor fiscale doeleinden vormen.

AFDELING 3. NIET-TARIFAIRE MAATREGELEN

Artikel 31. Nationale behandeling

Elke partij behandelt goederen van de andere partij als nationale goederen, in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994, met inbegrip van de aantekeningen erop. Hiertoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen erop in deze overeenkomst opgenomen en maken zij hier integraal deel van uit.

Artikel 32. Invoer- en uitvoerbeperkingen

Geen van de partijen mag verboden of beperkingen invoeren of handhaven ter zake van de invoer van een goed uit de andere partij of de uitvoer of verkoop ten uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere partij is bestemd, tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald of zulks in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen erop. Hiertoe worden artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen erop in deze overeenkomst opgenomen en maken zij hier integraal deel van uit.

AFDELING 4. SPECIFIEKE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT GOEDEREN

Artikel 33. Algemene uitzonderingen

Geen enkele bepaling in dit hoofdstuk wordt uitgelegd als beletsel voor de goedkeuring of handhaving door een partij van maatregelen overeenkomstig de artikelen XX en XXI van de GATT 1994 en alle toepasselijke aantekeningen erop, die hierbij in deze overeenkomst worden opgenomen en hier integraal deel van uitmaken.

AFDELING 5. ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN COÖRDINATIE MET ANDERE LANDEN

Artikel 34. Tijdelijke intrekking van preferenties

  • 1 De partijen zijn het erover eens dat administratieve samenwerking en bijstand van essentieel belang zijn voor de tenuitvoerlegging van en de controle op de preferentiële tariefbehandeling die op grond van dit hoofdstuk wordt verleend, en benadrukken hun vastberadenheid om onregelmatigheden en fraude op het gebied van douane- en aanverwante aangelegenheden te bestrijden.

  • 2 Wanneer een partij op basis van objectieve informatie heeft vastgesteld dat de andere partij geen administratieve medewerking of bijstand heeft verleend en/of dat zich onregelmatigheden of fraude binnen het kader van dit hoofdstuk hebben voorgedaan, kan de betrokken partij de desbetreffende preferentiële behandeling ten aanzien van het betrokken product of de betrokken producten in overeenstemming met dit artikel tijdelijk schorsen.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verlenen van administratieve medewerking of bijstand onder meer verstaan:

    • a. het herhaaldelijk niet nakomen van de verplichting om de oorsprongsstatus van het betrokken goed of de betrokken goederen te controleren;

    • b. het herhaaldelijk weigeren een controle achteraf van het bewijs van oorsprong uit te voeren en/of de resultaten daarvan mede te delen, of onredelijke vertraging daarbij;

    • c. het herhaaldelijk weigeren van toestemming voor het uitvoeren van onderzoeksmissies om de echtheid van documenten of de juistheid van gegevens vast te stellen die van belang zijn voor het verlenen van de desbetreffende preferentiële behandeling, of onredelijke vertraging bij het verlenen van toestemming.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel kunnen onregelmatigheden of fraude onder meer worden vastgesteld wanneer het invoervolume van goederen snel stijgt, zonder dat daarvoor een bevredigende verklaring is, dat invoervolume de gebruikelijke productie- en uitvoercapaciteit van de andere partij te boven gaat, en de stijging in verband kan worden gebracht met objectieve informatie betreffende onregelmatigheden of fraude.

  • 5 Voor een tijdelijke schorsing moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    • a. de partij die op basis van objectieve informatie heeft vastgesteld dat geen administratieve medewerking of bijstand werd verleend en/of dat zich onregelmatigheden of fraude vanuit de andere partij hebben voorgedaan, stelt het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, onverwijld in kennis van haar bevindingen en van de objectieve informatie, en treedt op basis van alle desbetreffende informatie en objectief vastgestelde bevindingen binnen dat comité in overleg om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden;

    • b. wanneer de partijen binnen het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken in overleg zijn getreden en niet binnen drie maanden na de kennisgeving overeenstemming over een aanvaardbare oplossing hebben bereikt, kan de betrokken partij de preferentiële behandeling voor het betrokken goed of de betrokken goederen tijdelijk schorsen. Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken wordt van een tijdelijke schorsing onverwijld in kennis gesteld;

    • c. tijdelijke schorsingen op grond van dit artikel blijven beperkt tot wat nodig is om de financiële belangen van de betrokken partij te beschermen. De schorsingstermijn bedraagt maximaal zes maanden en kan worden verlengd indien de omstandigheid die aanleiding gaf tot de aanvankelijke schorsing, op de vervaldatum van de termijn niet is gewijzigd. Binnen het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken vindt hierover periodiek overleg plaats, met name met het oog op beëindiging van de schorsingen zodra de omstandigheden die aanleiding gaven tot toepassing ervan, niet meer gelden.

  • 6 Elke partij publiceert overeenkomstig haar interne procedures berichten aan de importeurs met betrekking tot alle in lid 5, onder a), bedoelde kennisgevingen, alle in lid 5, onder b), bedoelde besluiten, en alle in lid 5, onder c), bedoelde verlengingen of beëindigingen.

Artikel 35. Handelwijze bij administratieve fouten

Indien de bevoegde autoriteiten bij het beheer van de preferentiële uitvoerregelingen een fout hebben gemaakt, met name bij de toepassing van de bepalingen van protocol I bij deze overeenkomst betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking, en deze fout gevolgen heeft voor de invoerrechten, kan de partij die met deze gevolgen wordt geconfronteerd, het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, verzoeken na te gaan of alle passende maatregelen kunnen worden genomen om de situatie te herstellen.

Artikel 36. Overeenkomsten met andere landen

  • 1 Deze overeenkomst belet niet de handhaving of oprichting van douane-unies, vrijhandelsruimtes of regelingen betreffende grensverkeer, tenzij hierdoor de in deze overeenkomst neergelegde handelsregelingen worden ondermijnd.

  • 2 Wanneer een van de partijen daarom verzoekt, voeren de partijen overleg in het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, over overeenkomsten waarbij douane-unies of vrijhandelsruimtes worden opgericht dan wel regelingen betreffende grensverkeer worden ingevoerd, alsmede over andere belangrijke aangelegenheden met betrekking tot hun respectieve handelsbeleid jegens derde landen. Dergelijk overleg zal in het bijzonder plaatsvinden ingeval een derde land tot de EU toetreedt, opdat wordt gewaarborgd dat rekening wordt gehouden met de wederzijdse belangen van de Unie en Georgië zoals weergegeven in deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 2. HANDELSMAATREGELEN

AFDELING 1. ALGEMENE VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 37. Algemene bepalingen

Artikel 38. Transparantie

  • 1 De partij die een vrijwaringsonderzoek opent, stelt de andere partij, indien deze laatste daarbij een aanmerkelijk economisch belang heeft, van die opening in kennis.

  • 2 Onverminderd artikel 37 van deze overeenkomst geeft de partij die een vrijwaringsonderzoek opent en voornemens is vrijwaringsmaatregelen te treffen, op verzoek van de andere partij onmiddellijk ad hoc schriftelijk kennis van alle relevante informatie die tot de opening van het vrijwaringsonderzoek en de instelling van vrijwaringsmaatregelen heeft geleid, alsmede voor zover relevant informatie over de opening van het vrijwaringsonderzoek en over de voorlopige en de definitieve bevindingen van dat onderzoek, en biedt zij de andere partij de mogelijkheid tot het voeren van overleg.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt een partij geacht aanmerkelijk economisch belang te hebben wanneer zij, uitgedrukt in absoluut volume of waarde, in de drie voorgaande jaren tot de vijf grootste leveranciers van het ingevoerde product behoorde.

Artikel 39. Toepassing van maatregelen

  • 1 Wanneer de partijen vrijwaringsmaatregelen instellen, streven zij ernaar om dat te doen op een wijze die hun bilaterale handel zo weinig mogelijk beïnvloedt.

  • 2 Wanneer een partij in het kader van de toepassing van lid 1 van dit artikel van mening is dat aan de juridische vereisten voor de instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen is voldaan en deze partij voornemens is dergelijke maatregelen in te stellen, stelt zij de andere partij daarvan in kennis en biedt zij deze de mogelijkheid tot het voeren van bilateraal overleg. Indien binnen dertig dagen na de kennisgeving geen aanvaardbare oplossing wordt gevonden, kan de partij van invoer passende maatregelen nemen om het probleem op te lossen.

AFDELING 2. ANTIDUMPING- EN COMPENSERENDE MAATREGELEN

Artikel 40. Algemene bepalingen

Artikel 41. Transparantie

  • 1 De partijen komen overeen dat bij gebruikmaking van antidumping- en compenserende maatregelen de vereisten van de Antidumpingovereenkomst en de SCM-Overeenkomst volledig worden gerespecteerd, en dat die maatregelen op een eerlijk en transparant systeem worden gebaseerd.

  • 2 De partijen waarborgen dat onmiddellijk na de instelling van voorlopige maatregelen en vóór de definitieve vaststelling, de belangrijkste feiten en overwegingen die aan de beslissing tot toepassing van maatregelen ten grondslag liggen, volledig en duidelijk worden meegedeeld, onverminderd artikel 6, lid 5, van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12, lid 4, van de SCM-Overeenkomst. De feiten en overwegingen moeten schriftelijk worden meegedeeld, en er moet belanghebbenden voldoende tijd worden gelaten om hun opmerkingen in te dienen.

  • 3 Elke belanghebbende krijgt, mits zulks het onderzoek niet onnodig vertraagt, de gelegenheid te worden gehoord opdat hij gedurende antidumping- of antisubsidieonderzoeken zijn standpunt kenbaar kan maken.

Artikel 42. Algemeen belang

Antidumping- of compenserende maatregelen kunnen niet door een partij worden toegepast indien, op basis van de tijdens het onderzoek kenbaar gemaakte informatie, duidelijk kan worden geconcludeerd dat het niet in het algemeen belang is dergelijke maatregelen toe te passen. Bij de vaststelling met betrekking tot het algemeen belang wordt uitgegaan van een waardering van alle verschillende belangen, in hun geheel beschouwd, met inbegrip van de belangen van de interne bedrijfstak, gebruikers, consumenten en importeurs, voor zover zij relevante informatie aan de onderzoeksautoriteiten hebben verstrekt.

Artikel 43. Regel van het laagste recht

Indien een partij besluit om een voorlopig of definitief antidumping- of compenserend recht in te stellen, overschrijdt het bedrag van dit recht niet de dumpingmarge of het totale bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, maar is het lager dan de dumpingmarge of het totale bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wanneer de schade voor de interne bedrijfstak kan worden opgeheven door een lager recht.

HOOFDSTUK 3. TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN, NORMALISATIE, METROLOGIE, ACCREDITATIE EN CONFORMITEITSBEOORDELING

Artikel 44. Toepassingsgebied en definities

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de opstelling, de aanneming en de toepassing van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures zoals omschreven in de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, hierna „TBT-Overeenkomst” genoemd, die in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst is opgenomen, welke de handel in goederen tussen de partijen kunnen beïnvloeden.

  • 2 Onverminderd lid 1 is dit hoofdstuk noch op sanitaire en fytosanitaire maatregelen zoals omschreven in bijlage A bij de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (hierna „SPS-Overeenkomst” genoemd), die in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst is opgenomen, noch op de aankoopspecificaties die door overheidsinstanties zijn opgesteld om in hun eigen productie- of verbruiksbehoeften te voorzien, van toepassing.

Artikel 45. Bevestiging van TBT-Overeenkomst

De partijen bevestigen hun bestaande wederzijdse rechten en verplichtingen ingevolge de TBT-Overeenkomst, die hierbij in de onderhavige overeenkomst wordt opgenomen en hier integraal deel van uitmaakt.

Artikel 46. Technische samenwerking

  • 1 De partijen versterken hun samenwerking op het gebied van normen, technische voorschriften, metrologie, markttoezicht, accreditatie en conformiteitsbeoordelingssystemen, teneinde het wederzijdse begrip van hun respectieve systemen te verbeteren en de toegang tot hun respectieve markten te vergemakkelijken. Hiertoe kunnen zij zowel op horizontaal als op sectorniveau dialogen over regelgeving tot stand brengen.

  • 2 Bij hun samenwerking streven de partijen ernaar om handelsbevorderende initiatieven in kaart te brengen, te ontwikkelen en te bevorderen die met name, doch niet uitsluitend, het volgende kunnen inhouden:

    • a. versterken van de samenwerking op regelgevingsgebied door de uitwisseling van gegevens en ervaringen alsmede door wetenschappelijke en technische samenwerking, teneinde de kwaliteit van hun technische voorschriften, normen, markttoezicht, conformiteitsbeoordeling en accreditatie te verbeteren en beter gebruik te maken van de beschikbare middelen op regelgevingsgebied;

    • b. bevorderen en aanmoedigen van samenwerking tussen hun respectieve openbare of particuliere organisaties voor metrologie, normalisatie, markttoezicht, conformiteitsbeoordeling en accreditatie;

    • c. bevorderen van de ontwikkeling van de kwaliteitsinfrastructuur voor normalisatie, metrologie, accreditatie, conformiteitsbeoordeling en van het systeem voor markttoezicht in Georgië;

    • d. bevorderen van de deelname van Georgië aan het werk van verwante Europese organisaties;

    • e. zoeken naar oplossingen voor technische handelsbelemmeringen die zich kunnen voordoen; en

    • f. in voorkomend geval inspanningen leveren voor afstemming van hun standpunten over aangelegenheden van wederzijds belang in internationale organisaties voor handel en regelgeving zoals de WTO en de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa, hierna „VN-ECE” genoemd.

Artikel 47. Aanpassing van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordeling

  • 1 Rekening houdend met zijn prioriteiten inzake aanpassing in verschillende sectoren, neemt Georgië de maatregelen die nodig zijn om geleidelijk te komen tot aanpassing aan de technische voorschriften, normen, metrologie, accreditatie, conformiteitsbeoordeling, bijbehorende systemen en het systeem voor markttoezicht van de Unie, en verbindt het zich tot naleving van de beginselen en de praktijken die in het toepasselijke acquis van de Unie zijn neergelegd (indicatieve lijst in bijlage III-B bij deze overeenkomst). Een lijst van de maatregelen inzake aanpassing is opgenomen in bijlage III-A bij deze overeenkomst en kan worden gewijzigd bij besluit van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst.

  • 2 Met het oog op het bereiken van deze doelstellingen:

    • a. past Georgië, rekening houdend met zijn prioriteiten, zijn wetgeving geleidelijk aan het toepasselijke acquis van de Unie aan; en

    • b. verwezenlijkt en handhaaft Georgië het benodigde niveau van administratieve en institutionele efficiëntie met het oog op het doeltreffende en transparante stelsel dat voor de uitvoering van dit hoofdstuk vereist is.

  • 3 Georgië onthoudt zich van wijziging van zijn horizontale en sectorspecifieke wetgeving op de prioriteitsgebieden inzake aanpassing, tenzij wijziging plaatsvindt om die wetgeving geleidelijk aan het dienovereenkomstige acquis van de Unie aan te passen en die aanpassing te handhaven; en Georgië stelt de Unie van dergelijke wijzigingen van zijn nationale wetgeving in kennis.

  • 4 Georgië waarborgt en bevordert dat zijn desbetreffende nationale organen deelnemen aan de Europese en internationale organisaties voor normalisatie, wettelijke en fundamentele metrologie en conformiteitsbeoordeling met inbegrip van accreditatie, in overeenstemming met de respectieve werkzaamheden van die organen en de mogelijke deelnamestatus ervan.

  • 5 Met het oog op de integratie van zijn normalisatiestelsel stelt Georgië alles in het werk om ervoor te zorgen dat zijn normalisatie-instelling:

    • a. geleidelijk het geheel aan Europese normen (EN) omzet in nationale normen, met inbegrip van de geharmoniseerde Europese normen, waarvan het vrijwillige gebruik wordt vermoed in overeenstemming te zijn met de wetgeving van de Unie bij omzetting in de wetgeving van Georgië;

    • b. gelijktijdig met deze omzetting daarmee strijdige nationale normen intrekt;

    • c. geleidelijk de andere voorwaarden voor volwaardig lidmaatschap van de Europese organisaties voor normalisatie vervult.

Artikel 48. Overeenkomst inzake overeenstemmingsbeoordeling en aanvaarding van industrieproducten, hierna „OOA” genoemd

De partijen kunnen uiteindelijk overeenkomen dat zij aan deze overeenkomst een OOA hechten in de vorm van een protocol, inzake een of meer overeengekomen sectoren, na controle door de Unie dat de desbetreffende horizontale en sectorspecifieke wetgeving, instellingen en normen van Georgië volledig aan die van de Unie zijn aangepast. Een dergelijke OOA zal bepalen dat de handel tussen de partijen in producten in de door haar bestreken sectoren plaatsvindt onder dezelfde voorwaarden als die welke op de handel in dergelijke producten tussen de lidstaten van toepassing zijn.

Artikel 49. Merktekens en etikettering

  • 1 Onverminderd de artikelen 47 en 48 van deze overeenkomst bevestigen de partijen met betrekking tot de technische voorschriften voor de etikettering of merktekens opnieuw de beginselen van hoofdstuk 2.2 van de TBT-Overeenkomst dat die voorschriften niet moeten worden opgesteld, vastgesteld of toegepast met het oogmerk of gevolg dat er onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan. Hiertoe mogen dergelijke voorschriften voor de etikettering of merktekens de handel niet meer beperken dan voor het bereiken van een legitieme doelstelling noodzakelijk is, waarbij acht moet worden geslagen op de risico's die zouden ontstaan wanneer niet aan die voorschriften wordt voldaan.

  • 2 Met betrekking tot verplichte etikettering of merktekens komen de partijen met name overeen dat:

    • a. zij ernaar streven hun eisen inzake merktekens of etikettering tot een minimum te beperken, tenzij het om de overname van het acquis van de Unie op dit gebied en om de bescherming van de gezondheid, de veiligheid of het milieu, of om andere redelijke doelstellingen van overheidsbeleid gaat;

    • b. een partij de vorm van de etiketten of merktekens mag specificeren, maar geen goedkeuring, registratie of certificering van etiketten mag verlangen; en

    • c. de partijen gerechtigd blijven te verlangen dat de informatie op het etiket of merkteken in een bepaalde taal wordt gesteld.

HOOFDSTUK 4. SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN

Artikel 50. Doel

  • 1 Het doel van dit hoofdstuk is het bevorderen van de handel in handelsartikelen waarop tussen de partijen sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS-maatregelen), met inbegrip van alle in bijlage IV bij deze overeenkomst vermelde maatregelen, van toepassing zijn, en tegelijkertijd het leven of de gezondheid van mens, dier of plant te beschermen door:

    • a. te zorgen voor volledige transparantie inzake de in bijlage IV bij deze overeenkomst vermelde maatregelen die op de handel van toepassing zijn;

    • b. het regelgevingsstelsel van Georgië aan te passen aan dat van de Unie;

    • c. de dier- en plantgezondheidsstatus van de partijen te erkennen en het regionalisatiebeginsel toe te passen;

    • d. een mechanisme voor de erkenning van de gelijkwaardigheid van de in bijlage IV bij deze overeenkomst vermelde, door een partij toegepaste maatregelen in te voeren;

    • e. verder uitvoering te blijven geven aan de SPS-Overeenkomst;

    • f. mechanismen en procedures voor handelsbevordering in te voeren; en

    • g. de communicatie en samenwerking tussen de partijen inzake de in bijlage IV bij deze overeenkomst vermelde maatregelen te verbeteren.

  • 2 Dit hoofdstuk heeft ook tot doel tussen de partijen een consensus over de normen voor dierenwelzijn te bereiken.

Artikel 51. Multilaterale verplichtingen

De partijen herbevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de WTO-overeenkomsten, en in het bijzonder de SPS-Overeenkomst.

Artikel 52. Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle sanitaire en fytosanitaire maatregelen van een partij die de handel tussen de partijen al dan niet rechtstreeks kunnen beïnvloeden, met inbegrip van alle in bijlage IV bij deze overeenkomst vermelde maatregelen. Dit toepassingsgebied laat het bereik van de aanpassing als bedoeld in artikel 55 van deze overeenkomst onverlet.

Artikel 53. Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1. „sanitaire en fytosanitaire maatregelen”: maatregelen als omschreven in punt 1 van bijlage A bij de SPS-Overeenkomst (SPS-maatregelen);

  • 2. „dieren”: dieren zoals omschreven in de Terrestrial Animal Health Code (Gezondheidscode voor landdieren) respectievelijk de Aquatic Animal Health Code (Gezondheidscode voor waterdieren) van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);

  • 3. „dierlijke producten”: producten van dierlijke oorsprong, met inbegrip van producten van waterdieren zoals omschreven in de Gezondheidscode voor waterdieren van het OIE;

  • 4. „niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten”: hele kadavers of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere producten die uit dieren zijn verkregen en die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn als vermeld in bijlage IV-A, deel 2 (II), bij deze overeenkomst;

  • 5. „planten”: levende planten en gespecificeerde levende delen daarvan, met inbegrip van zaden en kiemplasma:

    • a. fruit, in botanische zin, ander dan diepgevroren;

    • b. groente, andere dan diepgevroren;

    • c. bollen, knollen en wortelstokken;

    • d. snijbloemen;

    • e. takken met loof;

    • f. gekapte bomen met loof;

    • g. plantenweefselculturen;

    • h. bladeren, loof;

    • i. levende pollen; en

    • j. enten, stekken, knoppen;

  • 6. „plantaardige producten”: producten van plantaardige oorsprong die niet zijn verwerkt of die een eenvoudige behandeling hebben ondergaan, voor zover het geen planten betreft die in bijlage IV-A, deel 3, bij deze overeenkomst zijn vermeld;

  • 7. „zaden”: zaden in botanische zin, bestemd voor opplant;

  • 8. „plaagorganismen”: alle soorten, stammen of biotypes van planten, dieren of ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor planten of plantaardige producten (schadelijke organismen);

  • 9. „beschermde gebieden”: gebieden als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder h), van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen, of regeling ter opvolging daarvan;

  • 10. „dierziekte”: een klinisch of pathologisch besmettingsverschijnsel bij dieren;

  • 11. „ziekte bij aquacultuur”: klinische of niet-klinische besmetting met een of meer ziekteverwekkers van de ziekten die waterdieren treffen en die in de Gezondheidscode voor waterdieren van het OIE worden genoemd;

  • 12. „besmetting bij dieren”: de situatie waarbij dieren drager zijn van een besmettelijk agens, ongeacht of zij klinische of pathologische besmettingsverschijnselen vertonen;

  • 13. „normen op het gebied van dierenwelzijn”: normen voor de bescherming van dieren zoals deze door de partijen zijn opgesteld en worden toegepast en in voorkomend geval overeenstemmen met de normen van het OIE;

  • 14. „adequaat niveau van sanitaire en fytosanitaire bescherming”: het adequate niveau van sanitaire en fytosanitaire bescherming zoals omschreven in punt 5 van bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;

  • 15. „regio”: voor wat diergezondheid betreft, gebieden of regio’s als omschreven in de Gezondheidscode voor landdieren van het OIE, en voor aquacultuur een gebied als omschreven in de Gezondheidscode voor waterdieren van het OIE. Voor de Unie wordt onder de term „grondgebied” of „land” het grondgebied van de Unie verstaan;

  • 16. „plaagorganismevrij gebied (PVG)”: gebied waarin een specifiek plaagorganisme blijkens wetenschappelijk bewijs niet voorkomt en waarin, voor zover passend, deze hoedanigheid officieel in stand wordt gehouden;

  • 17. „regionalisatie”: het begrip regionalisatie als omschreven in artikel 6 van de SPS-Overeenkomst;

  • 18. „zending van dieren of dierlijke producten”: een aantal dieren of een hoeveelheid dierlijke producten van hetzelfde type, waarvoor één certificaat of document is afgegeven, die met hetzelfde transportmiddel wordt vervoerd, die is verzonden door één afzender en die van oorsprong is uit dezelfde partij van uitvoer of regio(s) van de partij. Een zending van dieren kan uit een of meer handelsartikelen of partijen bestaan;

  • 19. „zending van planten of plantaardige producten”: een hoeveelheid planten, plantaardige producten en/of andere materialen die van een partij naar de andere worden verplaatst, en waarvoor, indien nodig, één fytosanitair certificaat is afgegeven. Een zending kan uit een of meer handelsartikelen of partijen bestaan;

  • 20. „partij”: een aantal eenheden van een handelsartikel, dat herkenbaar is door de homogeniteit van de samenstelling en oorsprong ervan, en dat deel uitmaakt van een zending;

  • 21. „gelijkwaardigheid in het kader van het handelsverkeer” (gelijkwaardigheid): de situatie waarbij de in bijlage IV bij deze overeenkomst vermelde maatregelen die in de partij van uitvoer worden toegepast, ongeacht of zij verschillen van de in bijlage IV vermelde maatregelen die in de partij van invoer worden toegepast, objectief gezien het adequate beschermingsniveau of het aanvaardbare risiconiveau van de partij van invoer bereiken;

  • 22. „sector”: de productie- en handelsstructuur voor een product of productcategorie in een van de partijen;

  • 23. „subsector”: een welomschreven en gecontroleerd deel van een sector;

  • 24. „handelsartikel”: de in de punten 2 tot en met 7 bedoelde producten of materialen;

  • 25. „specifieke invoervergunning”: een door de bevoegde autoriteiten van de partij van invoer aan een individuele importeur van tevoren verstrekte officiële vergunning voor de invoer van één enkele zending of verschillende zendingen van een handelsartikel uit de partij van uitvoer, dat binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt;

  • 26. „werkdagen”: weekdagen behalve zondag, zaterdag en feestdagen in een van de partijen;

  • 27. „inspectie”: het onderzoeken van elk aspect van diervoeders, levensmiddelen, diergezondheid en dierenwelzijn, teneinde na te gaan of deze aspecten voldoen aan de voorschriften van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn;

  • 28. „fytosanitaire controle”: officieel onderzoek met het blote oog van planten, plantaardige producten of andere materialen waarvoor voorschriften bestaan, om te bepalen of er sprake is van plaagorganismen en/of te bepalen of er al dan niet aan de fytosanitaire voorschriften is voldaan;

  • 29. „verificatie”: toetsen, via onderzoek en inaanmerkingneming van objectief bewijsmateriaal, of aan specifieke vereisten is voldaan.

Artikel 54. Bevoegde autoriteiten

De partijen brengen elkaar op de hoogte van de structuur, organisatie en verdeling van bevoegdheden van hun bevoegde autoriteiten tijdens de eerste bijeenkomst van het in artikel 65 van deze overeenkomst bedoelde subcomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen, hierna „SPS-subcomité” genoemd. De partijen stellen elkaar op de hoogte van elke verandering van de structuur, organisatie en verdeling van bevoegdheden, met inbegrip van de contactpunten, aangaande die bevoegde autoriteiten.

Artikel 55. Geleidelijke aanpassing

  • 1 Georgië blijft zijn sanitaire en fytosanitaire wetgeving alsmede die op het gebied van dierenwelzijn en andere wetgevende maatregelen als vermeld in bijlage IV bij deze overeenkomst geleidelijk aanpassen aan die van de Unie volgens de in bijlage XI bij deze overeenkomst vastgelegde beginselen en procedure.

  • 2 De partijen werken samen inzake geleidelijke aanpassing en capaciteitsopbouw.

  • 3 Het SPS-subcomité bewaakt op regelmatige basis de uitvoering van het aanpassingsproces zoals vastgelegd in bijlage XI bij deze overeenkomst, om de nodige aanbevelingen inzake aanpassing te kunnen geven.

  • 4 Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst legt Georgië een lijst van de door de EU aangenomen sanitaire en fytosanitaire wetgeving alsmede die op het gebied van dierenwelzijn en andere wetgevende maatregelen als omschreven in bijlage IV bij deze overeenkomst voor waaraan het zijn wetgeving zal aanpassen. De lijst moet onderverdeeld zijn naar prioriteitsgebieden, waarin de handel in een specifiek handelsartikel of een specifieke groep handelsartikelen wordt bevorderd door aanpassing. Deze aanpassingslijst dient als referentiedocument voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

Artikel 56. Erkenning van diergezondheidsstatus en status inzake plaagorganismen alsmede van regionale omstandigheden in kader van handelsverkeer

Erkenning van status inzake dierziekten, besmetting bij dieren of plaagorganismen

  • 1 Wat dierziekten en besmettingen bij dieren (met inbegrip van zoönose) betreft, gelden onderstaande bepalingen:

    • a. de partij van invoer erkent, in het kader van het handelsverkeer, de diergezondheidsstatus van de partij van uitvoer of haar regio's, zoals deze overeenkomstig de procedure van bijlage VI bij deze overeenkomst zijn vastgesteld, voor de in bijlage V-A bij deze overeenkomst opgenomen dierziekten;

    • b. wanneer een partij meent dat zij voor haar grondgebied of een regio binnen haar grondgebied een bijzondere status heeft voor een bepaalde dierziekte die niet in bijlage V-A bij deze overeenkomst is opgenomen, kan zij om erkenning van deze status verzoeken overeenkomstig de procedure van bijlage VI, deel C, bij deze overeenkomst. In dit verband kan de partij van invoer bij de invoer van levende dieren en dierlijke producten garanties, die vergezeld gaan van een toelichting, eisen die in overeenstemming zijn met de overeengekomen status van de partijen;

    • c. de partijen erkennen als basis voor hun onderlinge handel de status van de grondgebieden of de regio's, of de status in een sector of een subsector van de partijen met betrekking tot de prevalentie of incidentie van een niet in bijlage V-A bij deze overeenkomst opgenomen dierziekte of, in voorkomend geval, van besmettingen bij dieren en/of het daaraan verbonden risico, zoals gedefinieerd door het OIE. In dit verband kan de partij van invoer bij de invoer van levende dieren en dierlijke producten garanties eisen die in overeenstemming zijn met de overeenkomstig de aanbevelingen van het OIE vastgestelde status; en

    • d. onverminderd de artikelen 58, 60 en 64 van deze overeenkomst, en tenzij de partij van invoer uitdrukkelijk bezwaar maakt en om ondersteunende of bijkomende gegevens, overleg en/of verificatie verzoekt, neemt elke partij onverwijld de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om handel mogelijk te maken op basis van de bepalingen van dit lid, onder a), b) en c).

  • 2 Wat plaagorganismen betreft, gelden onderstaande bepalingen:

    • a. de partijen erkennen in het kader van het handelsverkeer de status inzake plaagorganismen met betrekking tot de in bijlage V-B bij deze overeenkomst opgenomen plaagorganismen als omschreven in bijlage VI-B; en

    • b. onverminderd de artikelen 58, 60 en 64 van deze overeenkomst, en tenzij de partij van invoer uitdrukkelijk bezwaar maakt en om ondersteunende of bijkomende gegevens, overleg en/of verificatie verzoekt, neemt elke partij onverwijld de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om de handel mogelijk te maken op basis van de bepalingen van dit lid, onder a).

Erkenning van regionalisatie/zonering, plaagorganismevrije gebieden (PVG's) en beschermde gebieden (BG's)

  • 3 De partijen erkennen de begrippen regionalisatie en PVG's zoals omschreven in het desbetreffende Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten van 1997 (IPPC) en de internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (ISPM’s) van de Voedsel- en landbouworganisatie (FAO), en het begrip beschermde gebieden overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG, en komen overeen dat deze begrippen op de handel tussen hen van toepassing zijn.

  • 4 De partijen komen overeen dat regionalisatiebesluiten voor de in bijlage V-A bij deze overeenkomst opgenomen dier- en visziekten en voor de in bijlage V-B bij deze overeenkomst opgenomen plaagorganismen moeten worden genomen in overeenstemming met de bepalingen van bijlage VI, delen A en B, bij deze overeenkomst.

  • 5 Wat dierziekten betreft, deelt de partij van uitvoer die erkenning van haar regionalisatiebesluit door de partij van invoer wenst, in overeenstemming met artikel 58 van deze overeenkomst de door haar ingestelde maatregelen mee met een omstandige toelichting op en ondersteunende gegevens voor haar bepalingen en besluiten. Onverminderd artikel 59 van deze overeenkomst en tenzij de partij van invoer uitdrukkelijk bezwaar maakt en om bijkomende gegevens, overleg en/of verificatie verzoekt binnen 15 werkdagen na ontvangst van de kennisgeving, wordt het aldus meegedeelde regionalisatiebesluit geacht te zijn aanvaard.

    Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde overleg vindt plaats in overeenstemming met artikel 59, lid 3, van deze overeenkomst. De partij van invoer beoordeelt de bijkomende gegevens binnen 15 werkdagen na ontvangst ervan. De in de eerste alinea van dit lid bedoelde verificatie geschiedt in overeenstemming met artikel 62 van deze overeenkomst, binnen 25 werkdagen na ontvangst van het verzoek daartoe.

  • 6 Wat plaagorganismen betreft, draagt elke partij er zorg voor dat bij de handel in planten, plantaardige producten en andere materialen in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de status inzake plaagorganismen in een gebied dat door de andere partij is erkend als beschermd gebied of PVG. Een partij die erkenning van haar PVG door de andere partij wenst, deelt de door haar ingestelde maatregelen mee, desgevraagd met een omstandige toelichting op en ondersteunende gegevens voor de vaststelling en handhaving, waarbij de passende normen van de FAO of het IPPC, met inbegrip van ISPM's, worden aangehouden. Onverminderd artikel 64 van deze overeenkomst en tenzij een partij uitdrukkelijk bezwaar maakt en om bijkomende gegevens, overleg en/of verificatie verzoekt binnen drie maanden na de kennisgeving, wordt het aldus meegedeelde regionalisatiebesluit ter zake van het PVG geacht te zijn aanvaard.

    Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde overleg vindt plaats in overeenstemming met artikel 59, lid 3, van deze overeenkomst. De partij van invoer beoordeelt de bijkomende gegevens binnen drie maanden na ontvangst ervan. De in de eerste alinea van dit lid bedoelde verificatie geschiedt in overeenstemming met artikel 62 van deze overeenkomst binnen 12 maanden na ontvangst van het verzoek daartoe, rekening houdende met de biologische kenmerken van het plaagorganisme en het gewas in kwestie.

  • 7 Na voltooiing van de procedures van de leden 4 tot en met 6, en onverminderd artikel 64 van deze overeenkomst, neemt elke partij onverwijld de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om de handel mogelijk te maken op basis van de in die leden vervatte bepalingen.

Compartimentering

  • 8 De partijen kunnen verdere besprekingen voeren met betrekking tot de kwestie van compartimentering.

Artikel 57. Erkenning van gelijkwaardigheid

  • 1 Erkenning van gelijkwaardigheid kan geschieden met betrekking tot:

    • a. afzonderlijke maatregelen;

    • b. een groep maatregelen; of

    • c. een op een sector, subsector, handelsartikel of groep handelsartikelen toepasselijk systeem.

  • 2 Met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid wordt door de partijen de procedure van lid 3 van dit artikel gevolgd. Deze procedure omvat dat door de partij van uitvoer objectief bewijs van gelijkwaardigheid wordt aangedragen en dat het verzoek door de partij van invoer objectief wordt beoordeeld. Deze beoordeling kan inspecties of verificaties omvatten.

  • 3 Indien de partij van uitvoer een verzoek indient met betrekking tot een erkenning van gelijkwaardigheid als bedoeld in lid 1 van dit artikel, leiden de partijen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na ontvangst van een dergelijk verzoek door de partij van invoer de overlegprocedure in die de in bijlage VIII bij deze overeenkomst genoemde stappen omvat. Indien de partij van uitvoer meerdere verzoeken indient, komen de partijen, op verzoek van de partij van invoer, in het in artikel 65 van deze overeenkomst bedoelde SPS-subcomité een tijdschema overeen waarbinnen zij de in dit lid bedoelde procedure inleiden en uitvoeren.

  • 4 Georgië stelt de Unie in kennis zodra de aanpassing is voltooid met betrekking tot een maatregel, een groep maatregelen of een systeem als bedoeld in lid 1 van dit artikel ten gevolge van het toezicht waarin artikel 55, lid 3, van deze overeenkomst voorziet. Dit wordt beschouwd als de basis voor een verzoek van Georgië om de procedure voor de erkenning van de gelijkwaardigheid van de desbetreffende maatregelen overeenkomstig lid 3 van dit artikel in te leiden.

  • 5 Tenzij anders overeengekomen, rondt de partij van invoer de procedure voor de erkenning van de gelijkwaardigheid als bedoeld in lid 3 van dit artikel af binnen 360 dagen na ontvangst van het verzoek van de partij van uitvoer, met inbegrip van een dossier met het bewijs van gelijkwaardigheid. Deze termijn kan worden verlengd voor seizoensgewassen waarvoor het gerechtvaardigd is de evaluatie uit te stellen teneinde de fytosanitaire maatregelen over een voldoende lange groeiperiode te kunnen verifiëren.

  • 6 De partij van invoer stelt de gelijkwaardigheid wat betreft planten, plantaardige producten en andere materialen vast in overeenstemming met de desbetreffende ISPM's.

  • 7 De partij van invoer kan de erkenning van de gelijkwaardigheid intrekken of opschorten bij elke wijziging van een maatregel door een van de partijen die van invloed is op de gelijkwaardigheid, op voorwaarde dat de volgende procedure wordt gevolgd:

    • a. in overeenstemming met artikel 58, lid 2, van deze overeenkomst stelt de partij van uitvoer de partij van invoer in kennis van elk voorstel tot wijziging van door haar ingestelde maatregelen waarvan de gelijkwaardigheid werd erkend, en van de waarschijnlijke gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor deze gelijkwaardigheid. Binnen 30 werkdagen na de ontvangst van deze gegevens stelt de partij van invoer de partij van uitvoer ervan in kennis of de erkenning van de gelijkwaardigheid op basis van de voorgestelde maatregelen al dan niet gehandhaafd blijft;

    • b. in overeenstemming met artikel 58, lid 2, van deze overeenkomst stelt de partij van invoer de partij van uitvoer onverwijld in kennis van elk voorstel tot wijziging van door haar ingestelde maatregelen op basis waarvan de gelijkwaardigheid werd erkend, en van de waarschijnlijke gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor deze gelijkwaardigheid. Indien de partij van invoer de erkenning van de gelijkwaardigheid niet handhaaft, kunnen de partijen de voorwaarden overeenkomen waaronder de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure opnieuw kan worden ingeleid op basis van de voorgestelde maatregelen.

  • 8 Het besluit over de erkenning van de gelijkwaardigheid dan wel de opschorting of intrekking ervan kan uitsluitend worden genomen door de partij van invoer, in overeenstemming met haar wettelijke en bestuursrechtelijke regelgeving. De partij van invoer verstrekt de partij van uitvoer schriftelijk een omstandige toelichting bij en de ondersteunende gegevens voor de bepalingen en besluiten op grond van dit artikel. Indien de erkenning van de gelijkwaardigheid wordt geweigerd, dan wel wordt opgeschort of ingetrokken, stelt de partij van invoer de partij van uitvoer in kennis van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om de in lid 3 bedoelde procedure opnieuw te kunnen inleiden.

  • 9 Onverminderd artikel 64 van deze overeenkomst kan de partij van invoer de erkenning van de gelijkwaardigheid niet intrekken of opschorten vóór de inwerkingtreding van de nieuwe maatregelen die door een van beide partijen zijn voorgesteld.

  • 10 Indien de gelijkwaardigheid op basis van de in bijlage VIII bij deze overeenkomst uiteengezette overlegprocedure formeel wordt erkend door de partij van invoer, zal het SPS-subcomité in overeenstemming met de procedure van artikel 65, lid 5, van deze overeenkomst een verklaring afgeven inzake de erkenning van de gelijkwaardigheid in de handel tussen de partijen. Dit besluit kan tevens voorzien in de vermindering van fysieke controles aan de grenzen, vereenvoudiging van de certificaten en in voorkomend geval in procedures voor de voorlopige opneming van inrichtingen op die lijsten.

    De status van erkenning van de gelijkwaardigheid wordt vermeld in bijlage XII bij deze overeenkomst.

Artikel 58. Transparantie en uitwisseling van informatie

  • 1 Onverminderd artikel 59 van deze overeenkomst werken de partijen samen ter versterking van het wederzijdse begrip van de in de andere partij opgezette officiële controlestructuur en -mechanismen voor de uitvoering van de in bijlage IV bij deze overeenkomst vermelde maatregelen en de prestaties van deze structuur en dat mechanisme. Dit kan onder meer worden bereikt door verslagen van internationale audits wanneer deze openbaar worden gemaakt; de partijen kunnen in voorkomend geval informatie over de resultaten van dergelijke audits of andere informatie uitwisselen.

  • 2 In het kader van de in artikel 55 van deze overeenkomst bedoelde aanpassing van wetgeving of de in artikel 57 van deze overeenkomst bedoelde erkenning van de gelijkwaardigheid houden de partijen elkaar op de hoogte van wetswijzigingen of procedurele wijzigingen die voor de betrokken gebieden worden aangenomen of vastgesteld.

  • 3 In dit verband informeert de Unie Georgië ruim tevoren over wijzigingen in de wetgeving van de Unie, opdat Georgië kan overwegen zijn wetgeving dienovereenkomstig te wijzigen.

    De noodzakelijke mate van samenwerking moet worden bereikt om de toezending van wetgevingsdocumenten op verzoek van een van de partijen te bevorderen.

    Hiertoe stellen de partijen elkaar in kennis van hun contactpunten. De partijen stellen elkaar tevens in kennis van wijzigingen met betrekking tot de contactpunten.

Artikel 59. Kennisgeving, overleg en bevordering van communicatie

  • 1 Elke partij stelt de andere partij binnen twee werkdagen schriftelijk in kennis van ieder ernstig of aanzienlijk gezondheidsrisico voor mens, dier of plant, met inbegrip van alle noodsituaties in verband met de voedselcontrole of situaties waarin een duidelijk ernstig gezondheidsrisico werd geconstateerd in verband met de consumptie van dierlijke of plantaardige producten, met name:

    • a. alle maatregelen die relevant zijn voor de in artikel 56 van deze overeenkomst bedoelde regionalisatiebesluiten;

    • b. de aanwezigheid of ontwikkeling van een in bijlage V-A bij deze overeenkomst opgenomen dierziekte of van een in bijlage V-B bij deze overeenkomst opgenomen gereglementeerd plaagorganisme;

    • c. bevindingen van epidemiologisch belang of belangrijke daaraan verbonden risico's met betrekking tot niet in de bijlagen V-A en V-B bij deze overeenkomst opgenomen dierziekten en plaagorganismen of nieuwe dierziekten en plaagorganismen; en

    • d. eventuele aanvullende maatregelen die verder gaan dan de basisvereisten voor maatregelen van de respectieve partijen ter bestrijding of uitroeiing van dierziekten of plaagorganismen of ter bescherming van de gezondheid van mens of plant, en eventuele wijzigingen in het preventiebeleid, waaronder het vaccinatiebeleid.

  • 2 Kennisgevingen worden schriftelijk gedaan aan de in artikel 58, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde contactpunten.

    Schriftelijke kennisgeving gebeurt per post, per fax of per e-mail.

  • 3 Wanneer een partij zich ernstig zorgen maakt over een risico voor de gezondheid van mens, dier of plant, vindt op verzoek van die partij zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 15 werkdagen na de datum van dat verzoek overleg over de situatie plaats. Daarbij tracht elke partij alle informatie te verstrekken die nodig is om verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen en tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen die verenigbaar is met de bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant.

  • 4 Op verzoek van een partij vindt zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 20 werkdagen na de kennisgeving overleg over dierenwelzijn plaats. Elke partij tracht daarbij alle vereiste informatie te verstrekken.

  • 5 Op verzoek van een partij vindt het in de leden 3 en 4 van dit artikel genoemde overleg plaats in de vorm van een video- of audiovergadering. De partij die om het overleg verzoekt, stelt de notulen van de vergadering op, die officieel door de partijen worden goedgekeurd. Voor deze goedkeuring geldt artikel 58, lid 3, van deze overeenkomst.

  • 6 Met een wederzijds toegepast systeem voor snelle waarschuwingen en een vroegtijdig waarschuwingsmechanisme voor diergeneeskundige en fytosanitaire noodgevallen wordt in een later stadium aangevangen, wanneer Georgië de nodige wetgeving op dit gebied heeft geïmplementeerd en de voorwaarden voor de juiste werking ervan ter plaatse heeft geschapen.

Artikel 60. Handelsvoorwaarden

  • 1 Invoervoorwaarden voorafgaand aan de erkenning van de gelijkwaardigheid

    • a. De partijen komen overeen dat de invoer van handelsartikelen waarop de bijlagen IV-A en IV-C, punten 2 en 3, bij deze overeenkomst betrekking hebben, voorafgaand aan de erkenning van de gelijkwaardigheid aan voorwaarden worden onderworpen. Onverminderd de overeenkomstig artikel 56 van deze overeenkomst genomen besluiten gelden de door de partij van invoer gestelde invoervoorwaarden voor het gehele grondgebied van de partij van uitvoer. Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst en overeenkomstig artikel 58 van deze overeenkomst stelt de partij van invoer de partij van uitvoer in kennis van haar sanitaire en/of fytosanitaire invoervereisten voor de in de bijlage IV-A en IV-C bij deze overeenkomst bedoelde handelsartikelen. Deze informatie omvat in voorkomend geval de modellen voor de officiële certificaten, verklaringen of handelsdocumenten als voorgeschreven door de partij van invoer; en

    • b.

      • i. Voor wijzigingen of voorgestelde wijzigingen van de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde voorwaarden gelden de desbetreffende kennisgevingsprocedures van de SPS-Overeenkomst.

      • ii. Onverminderd artikel 64 van deze overeenkomst houdt de partij van invoer rekening met de reistijd tussen de partijen bij de vaststelling van de datum waarop de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde gewijzigde voorwaarden van kracht worden; en

      • iii. Indien de partij van invoer de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde kennisgevingsvereisten niet in acht neemt, blijft zij een certificaat of attest waarmee de naleving van de voorheen geldende voorwaarden wordt gegarandeerd, accepteren tot 30 dagen nadat de gewijzigde invoervoorwaarden van kracht zijn geworden.

  • 2 Invoervoorwaarden na de erkenning van de gelijkwaardigheid

    • a. Binnen 90 dagen na de datum van het besluit waarbij de gelijkwaardigheid wordt erkend als omschreven in artikel 57, lid 10, van deze overeenkomst, nemen de partijen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen voor de tenuitvoerlegging van die erkenning, teneinde op die basis de onderlinge handel in de in de bijlagen IV-A en IV-C, punten 2 en 3, bij deze overeenkomst bedoelde handelsartikelen mogelijk te maken. Voor deze handelsartikelen kan in dat geval het model voor het door de partij van invoer geëiste officiële certificaat of officiële document worden vervangen door een overeenkomstig bijlage X-B bij deze overeenkomst opgesteld certificaat;

    • b. Voor handelsartikelen in sectoren of subsectoren waarvoor niet alle maatregelen als gelijkwaardig zijn erkend, blijft de handel verlopen op basis van de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde voorwaarden. Indien de partij van uitvoer daarom verzoekt, is lid 5 van dit artikel van toepassing.

  • 3 Vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is voor de in de bijlagen IV-A en IV-C, punt 2, bij deze overeenkomst bedoelde handelsartikelen geen invoervergunning tussen de partijen vereist.

  • 4 Ten aanzien van de voorwaarden die relevant zijn voor de handel in de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde handelsartikelen voeren de partijen, op verzoek van de partij van uitvoer, in het SPS-subcomité overleg overeenkomstig artikel 65 van deze overeenkomst, teneinde overeenstemming te bereiken over alternatieve of bijkomende invoervoorwaarden van de partij van invoer. Zulke alternatieve of bijkomende invoervoorwaarden mogen, in voorkomend geval, worden gebaseerd op maatregelen van de partij van uitvoer die door de partij van invoer als gelijkwaardig zijn erkend. Bij overeenstemming neemt de partij van invoer binnen 90 dagen de nodige wettelijke en/of bestuursrechtelijke maatregelen om de invoer op basis van de overeengekomen invoervoorwaarden mogelijk te maken.

  • 5 Lijst van inrichtingen, voorlopige goedkeuring

    • a. Voor de invoer van de in bijlage IV-A, deel 2, bij deze overeenkomst bedoelde dierlijke producten verleent de partij van invoer, op verzoek van de partij van uitvoer die daarbij de passende garanties geeft, een voorlopige goedkeuring voor de in bijlage VII, punt 2, bij deze overeenkomst bedoelde verwerkingsinrichtingen die zich op het grondgebied van de partij van uitvoer bevinden, zonder voorafgaande inspectie van afzonderlijke inrichtingen. Deze goedkeuring moet in overeenstemming zijn met de in bijlage VII bij deze overeenkomst vastgestelde voorwaarden en bepalingen. Tenzij om bijkomende gegevens wordt verzocht, neemt de partij van invoer binnen 30 werkdagen na ontvangst van het verzoek en de desbetreffende garanties de nodige wettelijke en/of bestuursrechtelijke maatregelen om de invoer op basis daarvan mogelijk te maken.

      De eerste lijst van inrichtingen wordt goedgekeurd in overeenstemming met de bepalingen van bijlage VII bij deze overeenkomst.

    • b. Voor de invoer van de in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde dierlijke producten doet de partij van uitvoer haar lijst van inrichtingen die aan de eisen van de partij van invoer voldoen, aan de partij van invoer toekomen.

  • 6 Op verzoek van een partij verstrekt de andere partij de noodzakelijke toelichting bij en ondersteunende gegevens voor de bepalingen en besluiten op grond van dit artikel.

Artikel 61. Certificeringsprocedure

  • 1 Voor certificeringsprocedures en de afgifte van certificaten en officiële documenten zijn de partijen het eens over de beginselen die in bijlage X bij deze overeenkomst zijn uiteengezet.

  • 2 Het in artikel 65 van deze overeenkomst bedoelde SPS-subcomité kan de regels vaststellen die moeten worden gevolgd in het geval van elektronische certificering, en de intrekking of vervanging van certificaten langs elektronische weg.

  • 3 In het kader van de in artikel 55 van deze overeenkomst bedoelde aanpassing van wetgeving komen de partijen indien van toepassing gezamenlijke modellen van certificaten overeen.

Artikel 62. Verificatie

  • 1 Om het vertrouwen in de doeltreffende tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk te bewaren, heeft elke partij het recht:

    • a. alle of een deel van de inspectie- en certificatiesystemen van de bevoegde autoriteiten van de andere partij, en/of in voorkomend geval andere maatregelen, te controleren, overeenkomstig de desbetreffende internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen van de Codex Alimentarius, het OIE en het IPPC;

    • b. informatie van de andere partij over haar controlesysteem te ontvangen en te worden geïnformeerd over de resultaten van de in het kader van dat systeem verrichte controles, waarbij de bepalingen over de vertrouwelijkheid die in een van de partijen van toepassing zijn, in acht worden genomen.

  • 2 Elke partij mag de resultaten van de in lid 1, onder a), van dit artikel bedoelde verificatie delen met derden en de resultaten openbaar maken voor zover dit op grond van de ten aanzien van een partij toepasselijke bepalingen vereist is. Bepalingen over de vertrouwelijkheid die op een van de partijen van toepassing zijn, worden in voorkomend geval bij dit delen en/of deze bekendmaking van de resultaten geëerbiedigd.

  • 3 Indien de partij van invoer besluit om een verificatiebezoek te brengen aan de partij van uitvoer, stelt zij de partij van uitvoer daar ten minste 60 werkdagen van tevoren in kennis, uitgezonderd in noodgevallen of indien de partijen anders overeenkomen. Enigerlei wijziging ten aanzien van dat bezoek wordt door de partijen overeengekomen.

  • 4 De kosten van de verificatie van alle of een deel van de inspectie- en certificatiesystemen van de bevoegde autoriteiten van de andere partij en/of in voorkomend geval andere maatregelen worden gedragen door de partij die de verificatie of de inspectie verricht.

  • 5 Het ontwerp van de schriftelijke mededeling over de verificaties wordt de partij van uitvoer binnen 60 werkdagen na het einde van de verificatie toegezonden. De partij van uitvoer heeft 45 werkdagen de tijd om opmerkingen over het ontwerp van schriftelijke mededeling in te dienen. De opmerkingen van de partij van uitvoer worden bij het eindrapport gevoegd en in voorkomend geval daarin opgenomen. Wanneer er evenwel in de loop van de verificatie een aanmerkelijk gezondheidsrisico voor mens, dier of plant wordt vastgesteld, wordt de partij van uitvoer hiervan zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 10 werkdagen na het einde van de verificatie in kennis gesteld.

  • 6 Voor de duidelijkheid: de verificatieresultaten kunnen worden gebruikt ten behoeve van de in de artikelen 55, 57 en 63 van deze overeenkomst bedoelde procedures die door de partijen of een van de partijen worden gevoerd.

Artikel 63. Invoercontroles en inspectievergoedingen

  • 1 De partijen komen overeen dat de partij van invoer bij haar invoercontroles op zendingen uit de partij van uitvoer de in bijlage IX, deel A, bij deze overeenkomst vastgelegde beginselen in acht dient te nemen. De resultaten van deze controles kunnen worden gebruikt ten behoeve van de in artikel 62 van deze overeenkomst bedoelde verificaties.

  • 2 De frequentie waarmee elke partij materiële invoercontroles verricht, zijn vastgesteld in bijlage IX, deel B, bij deze overeenkomst. Een partij kan deze frequentie binnen de grenzen van haar bevoegdheid en in overeenstemming met haar interne wetgeving wijzigen naar aanleiding van voortgang die werd geboekt in overeenstemming met de artikelen 55, 57 en 60 van deze overeenkomst, of naar aanleiding van de verificaties, het overleg of andere maatregelen waarin deze overeenkomst voorziet. Bijlage IX, deel B, bij deze overeenkomst wordt door het in artikel 65 bedoelde SPS-subcomité bij besluit dienovereenkomstig gewijzigd.

  • 3 Indien van toepassing mogen de inspectievergoedingen uitsluitend de kosten van de bevoegde autoriteit voor het verrichten van de invoercontroles dekken. De vergoeding wordt op dezelfde basis als retributies voor de inspectie van soortgelijke interne producten berekend.

  • 4 De partij van invoer informeert de partij van uitvoer op haar verzoek over elke wijziging in de maatregelen die relevant zijn voor de invoercontroles en inspectievergoedingen, inclusief de redenen daarvoor, en van elke belangrijke wijziging in de wijze waarop haar diensten deze controles verrichten.

  • 5 Vanaf een door het in artikel 65 van deze overeenkomst bedoelde SPS-subcomité vast te stellen datum kunnen de partijen overeenkomen onder welke voorwaarden zij elkaars in artikel 62, lid 1, onder b), van deze overeenkomst bedoelde controles goedkeuren, teneinde de frequentie van de materiële invoercontroles voor de in artikel 60, lid 2, onder a), van deze overeenkomst bedoelde handelsartikelen in voorkomend geval aan te passen en wederzijds te verlagen.

    Vanaf die datum kunnen de partijen wederzijds goedkeuring verlenen voor elkaars controles voor bepaalde handelsartikelen en de invoercontroles voor deze handelsartikelen derhalve verminderen of vervangen.

Artikel 64. Vrijwaringsmaatregelen

  • 1 Indien de partij van uitvoer op haar grondgebied maatregelen neemt tegen een mogelijk ernstig gevaar of risico voor de gezondheid van mens, dier of plant, dient de partij van uitvoer, onverminderd lid 2 van dit artikel, gelijkwaardige maatregelen te nemen om insleep van dit gevaar of risico op het grondgebied van de partij van invoer te voorkomen.

  • 2 De partij van invoer kan, als daartoe ernstige redenen bestaan met betrekking tot de gezondheid van mens, dier of plant, voorlopige maatregelen vaststellen om de gezondheid van mens, dier of plant te beschermen. Voor zendingen die onderweg zijn tussen de partijen, zoekt de partij van invoer de meest geschikte, aan het risico evenredige oplossing om onnodige verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen.

  • 3 De partij die maatregelen in het kader van lid 2 van dit artikel vaststelt, stelt de andere partij hiervan uiterlijk één werkdag na de datum waarop de maatregelen zijn vastgesteld, in kennis. Op verzoek van een van de partijen en in overeenstemming met artikel 59, lid 3, van deze overeenkomst plegen de partijen binnen 15 werkdagen na de kennisgeving overleg over de situatie. De partijen houden op passende wijze rekening met de informatie die in het kader van dat overleg wordt verkregen, en streven ernaar onnodige verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen, in voorkomend geval rekening houdende met het resultaat van het in artikel 59, lid 3, van deze overeenkomst bedoelde overleg.

Artikel 65. Subcomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen

  • 1 Hierbij wordt het SPS-subcomité opgericht. Het komt binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bijeen, en daarna op verzoek van een van de partijen, althans ten minste eens per jaar. Indien de partijen aldus overeenkomen, kan een bijeenkomst van het SPS-subcomité worden gehouden in de vorm van een video- of audiovergadering. Tussen twee vergaderingen door kan het SPS-subcomité bepaalde aangelegenheden ook schriftelijk behandelen.

  • 2 Het SPS-subcomité heeft de volgende taken:

    • a. alle kwesties die op dit hoofdstuk betrekking hebben, in overweging nemen;

    • b. op de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk toezien en alle vragen die naar aanleiding van de tenuitvoerlegging ervan rijzen, bestuderen;

    • c. de bijlagen IV tot en met XII bij deze overeenkomst herzien, met name in het licht van de geboekte voortgang in het kader van het overleg en de procedures waarin dit hoofdstuk voorziet;

    • d. de bijlagen IV tot en met XII bij deze overeenkomst bij besluit wijzigen, in het licht van de in dit lid, onder c), bedoelde herziening of zoals anderszins bepaald in dit hoofdstuk; en

    • e. aan andere organen als omschreven in titel VIII (Institutionele, algemene en slotbepalingen) van deze overeenkomst, standpunten aanreiken en aanbevelingen doen in het licht van de in dit lid, onder c), bedoelde herziening.

  • 3 De partijen stemmen in met de oprichting van technische werkgroepen, waar van toepassing, bestaande uit deskundigen die als vertegenwoordiger van de partijen optreden; deze werkgroepen worden belast met de identificatie en behandeling van technische en wetenschappelijke vragen naar aanleiding van de toepassing van dit hoofdstuk. Als aanvullende expertise vereist is, kunnen de partijen ad-hocgroepen, met inbegrip van wetenschappelijke en deskundigengroepen, oprichten. Van deze ad-hocgroepen kunnen ook andere personen dan vertegenwoordigers van de partijen deel uitmaken.

  • 4 Het SPS-subcomité brengt regelmatig verslag uit aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, over zijn activiteiten en de in het kader van zijn bevoegdheid genomen besluiten.

  • 5 Het SPS-subcomité stelt op zijn eerste bijeenkomst zijn werkwijze vast.

  • 6 Besluiten, aanbevelingen, verslagen of andere handelingen van het SPS-subcomité of enige door dit comité opgerichte groep worden bij consensus tussen de partijen goedgekeurd.

HOOFDSTUK 5. DOUANE EN HANDELSBEVORDERING

Artikel 66. Doelstellingen

  • 1 De partijen erkennen het belang van douaneaangelegenheden en handelsbevordering bij de ontwikkeling van het bilaterale handelsstelsel. Zij komen in beginsel overeen op dit gebied nauwer samen te werken om ervoor te zorgen dat de wetgeving en procedures ter zake, alsook de bestuurlijke capaciteit van de desbetreffende diensten, aan de doelstellingen van effectieve controle voldoen en de bevordering van de legitieme handel steunen.

  • 2 De partijen erkennen dat het grootst mogelijke belang moet worden gehecht aan doelstellingen van overheidsbeleid, met inbegrip van handelsbevordering, veiligheid en fraudebestrijding, en aan een evenwichtige benadering hiervan.

Artikel 67. Wetgeving en procedures

  • 1 De partijen komen overeen dat hun respectieve wetgeving op handels- en douanegebied in beginsel stabiel en allesomvattend moet zijn, alsmede dat de bepalingen en procedures evenredig, transparant, voorspelbaar, niet-discriminerend en onpartijdig moeten zijn alsook op eenvormige wijze doeltreffend moeten worden toegepast en dat zij onder meer:

    • a. de legitieme handel zullen beschermen en bevorderen door een doeltreffende handhaving en naleving van wettelijke vereisten;

    • b. onnodige of discriminerende lasten voor het bedrijfsleven zullen tegengaan, fraude zullen voorkomen en marktdeelnemers die de wetgeving goed naleven extra faciliteiten zullen verlenen;

    • c. het enig document (ED) voor douaneaangiften zullen toepassen;

    • d. maatregelen zullen nemen die leiden tot meer efficiëntie, transparantie en vereenvoudiging van douaneprocedures en -praktijken aan de grens;

    • e. moderne douanetechnieken zullen toepassen, zoals risicobeoordeling, controles na de vrijgave van goederen en bedrijfsauditmethodes, ter vereenvoudiging en bevordering van de binnenkomst, de uitgang en de vrijgave van goederen;

    • f. ernaar zullen streven de nalevingskosten te verlagen en de voorspelbaarheid voor alle marktdeelnemers te vergroten;

    • g. onverminderd de toepassing van objectieve criteria voor risicobeoordeling de niet-discriminerende toepassing zullen waarborgen van de vereisten en procedures die op de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen van toepassing zijn;

    • h. de internationale instrumenten zullen toepassen die van toepassing zijn op douane- en handelsgebied, met inbegrip van die welke zijn ontwikkeld door de Werelddouaneorganisatie (WDO), de Overeenkomst van Istanbul inzake tijdelijke invoer van 1990, het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem van 1983, de WTO, de TIR-Overeenkomst van de VN van 1975, de Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen van 1982; en rekening kunnen houden met het Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade van de WDO en richtsnoeren van de Europese Commissie zoals de blauwdrukken voor de douane, indien van toepassing;

    • i. de noodzakelijke maatregelen zullen nemen om de bepalingen van de herziene Overeenkomst van Kyoto inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures van 1973 weer te geven en te implementeren;

    • j. zullen voorzien in bindende uitspraken vooraf over tariefindeling en oorsprongsregels. De partijen zullen ervoor zorgen dat een uitspraak alleen kan worden ingetrokken of nietig verklaard na kennisgeving aan de betrokken onderneming en zonder terugwerkende kracht, tenzij de uitspraak is gedaan op basis van onjuiste of onvolledige gegevens;

    • k. vereenvoudigde procedures zullen invoeren en toepassen voor toegelaten handelaren, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria;

    • l. regels zullen toepassen die waarborgen dat straffen voor inbreuken op douanevoorschriften of procedurele eisen evenredig en niet-discriminerend zijn en dat de toepassing ervan niet tot nodeloze en ongerechtvaardigde vertragingen leidt; en

    • m. transparante, niet-discriminerende en evenredige voorschriften zullen toepassen wanneer overheidsinstanties diensten verlenen die ook door de particuliere sector worden verleend.

  • 2 Om hun werkmethoden te verbeteren en ervoor te zorgen dat hun optreden niet-discriminerend, transparant, efficiënt, integer en verantwoordbaar is, zullen de partijen:

    • a. nadere maatregelen nemen om de door de douaneautoriteiten en andere relevante instanties verlangde gegevens en documentatie te verminderen, te vereenvoudigen en te standaardiseren;

    • b. waar mogelijk de eisen en formaliteiten vereenvoudigen met betrekking tot de snelle vrijgave en inklaring van goederen;

    • c. zorgen voor doeltreffende, snelle en niet-discriminerende procedures die het recht tot het instellen van beroep tegen administratieve maatregelen, uitspraken en besluiten van de douaneautoriteiten en van andere relevante instanties betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen waarborgen. Die beroepsprocedures zijn gemakkelijk toegankelijk en de kosten ervan zijn redelijk en evenredig met de kosten van de autoriteiten om het recht op beroep te garanderen;

    • d. maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat wanneer tegen een litigieuze administratieve maatregel, uitspraak of beslissing beroep wordt ingesteld, goederen normaal worden vrijgegeven en de betaling van rechten kan worden opgeschort, onder voorbehoud van de nodig geachte vrijwaringsmaatregelen. Voor zover nodig moet bij de vrijgave van de goederen zekerheid worden gesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een onderpand of depot; en

    • e. erop toezien dat de strengste normen op het gebied van integriteit worden nageleefd, met name aan de grens, door de toepassing van maatregelen die in overeenstemming zijn met de beginselen van de desbetreffende internationale overeenkomsten en instrumenten, met name de herziene verklaring van Arusha van 2003 in WDO-verband en de door de Europese Comissie opgestelde blauwdrukken voor douane-ethiek van 2007, indien van toepassing.

  • 3 De partijen komen afschaffing overeen van:

    • a. elk vereiste met betrekking tot de verplichte inschakeling van douane-expediteurs; en

    • b. elk vereiste ten aanzien van verplichte inspecties vóór verzending of op de plaats van bestemming.

  • 4 Met betrekking tot doorvoer gelden de onderstaande bepalingen:

    • a. voor de toepassing van deze overeenkomst zijn de voorschriften en definities van de WTO met betrekking tot doorvoer, in het bijzonder artikel V van de GATT 1994, en verwante bepalingen, met inbegrip van de toelichtingen en wijzigingen naar aanleiding van de onderhandelingen inzake handelsbevordering in het kader van de DOHA-ronde, van toepassing. Deze bepalingen zijn ook dan van toepassing wanneer de doorvoer van goederen op het grondgebied van een partij begint of eindigt;

    • b. de partijen streven geleidelijke koppeling van hun respectieve douanestelsels voor doorvoer na, met het oog op de toekomstige deelname van Georgië aan de regeling voor gemeenschappelijk douanevervoer3;

    • c. de partijen zien erop toe dat alle relevante autoriteiten op hun grondgebied samenwerken en hun optreden op elkaar afstemmen om de doorvoer te vergemakkelijken. De partijen bevorderen tevens de samenwerking tussen de autoriteiten en de particuliere sector met betrekking tot doorvoer.

Artikel 68. Relaties met bedrijfsleven

De partijen komen overeen:

  • a. erop toe te zien dat hun respectieve wetgeving en procedures transparant zijn en samen met de motivering ervan algemeen beschikbaar zijn, voor zover mogelijk langs elektronische weg. Er moet regelmatig overleg plaatsvinden en een redelijke tijdspanne liggen tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van nieuwe of gewijzigde bepalingen;

  • b. dat tijdig en regelmatig met vertegenwoordigers van de handel moet worden overlegd over wetsvoorstellen en procedures met betrekking tot douane- en handelsaangelegenheden;

  • c. algemene bekendheid te geven aan administratieve berichten ter zake, met name over door de autoriteiten vastgestelde voorschriften en procedures bij binnenkomst of uitgang, openingstijden en werkwijzen van douanekantoren in havens en bij grensposten en adressen voor het inwinnen van informatie;

  • d. de samenwerking tussen de marktdeelnemers en de betrokken diensten te stimuleren door toepassing van niet-willekeurige, openbaar toegankelijke procedures, onder andere op basis van die welke door de WDO zijn uitgevaardigd; en

  • e. erop toe te zien dat hun respectieve eisen en procedures op douanegebied en aanverwante gebieden blijven aansluiten op de legitieme behoeften van de handel, dat hierbij goede praktijken worden gevolgd en dat de handel hierdoor zo min mogelijk wordt beperkt.

Artikel 69. Vergoedingen en heffingen

  • 1 De partijen verbieden administratieve heffingen van gelijke werking als invoer- en uitvoerrechten of -heffingen.

  • 2 Met betrekking tot alle door de douaneautoriteiten van elke partij opgelegde vergoedingen en heffingen van welke aard ook, met inbegrip van vergoedingen en heffingen voor taken die namens die autoriteiten zijn verricht, op of in verband met de invoer of uitvoer en onverminderd de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 1 (Nationale behandeling en markttoegang voor goederen) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, geldt dat:

    • a. vergoedingen en heffingen enkel kunnen worden opgelegd ter zake van diensten die op verzoek van de aangever buiten de normale arbeidsomstandigheden en openingstijden en op andere plaatsen dan de in de douaneregelingen bedoelde worden verleend of ter zake van een met die diensten verband houdende formaliteit waaraan voor die invoer of uitvoer moet worden voldaan;

    • b. het bedrag van de vergoedingen en heffingen niet de kosten van de verleende dienst te boven gaat;

    • c. vergoedingen en heffingen niet op een ad-valoremgrondslag worden berekend;

    • d. de informatie over de vergoedingen en heffingen via een officieel aangewezen medium, en waar haalbaar en mogelijk via een officiële website, wordt bekendgemaakt. Deze informatie omvat de reden voor de vergoeding of de heffing ter zake van de verleende dienst, de verantwoordelijke autoriteit, de vergoedingen en heffingen die zullen worden toegepast, en het tijdstip en de wijze waarop de betaling moet worden verricht; en

    • e. nieuwe of gewijzigde vergoedingen en heffingen niet worden opgelegd totdat informatie daarover bekend is gemaakt en gemakkelijk beschikbaar is.

Artikel 70. Vaststelling van douanewaarde

  • 1 De bepalingen van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT 1994, die in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst is opgenomen, met inbegrip van de daaropvolgende wijzigingen, zijn van toepassing op de vaststelling van de douanewaarde van de goederen in de handel tussen de partijen. Deze bepalingen van de WTO-Overeenkomst worden hierbij in deze overeenkomst opgenomen en maken daarvan deel uit. Er worden geen minimumdouanewaarden gehanteerd.

  • 2 De partijen werken samen aan een gemeenschappelijke aanpak van problemen met betrekking tot de vaststelling van de douanewaarde.

Artikel 71. Samenwerking op douanegebied

De partijen versterken de samenwerking op douanegebied om te zorgen voor implementatie van de doelstellingen van dit hoofdstuk teneinde de handel verder te bevorderen en te zorgen voor doeltreffende controle, veiligheid en fraudebestrijding. Hiertoe kunnen de partijen in voorkomend geval de blauwdruk die de Europese Commissie voor de douane heeft opgesteld, als benchmarking-instrument gebruiken.

Om ervoor te zorgen dat dit hoofdstuk wordt nageleefd, zullen de partijen onder meer:

  • a. informatie uitwisselen over douanewetgeving en -procedures;

  • b. gezamenlijke initiatieven ontwikkelen op het gebied van de procedures bij invoer, uitvoer en doorvoer, alsmede ernaar streven dat het bedrijfsleven een doeltreffende dienstverlening wordt aangeboden;

  • c. samenwerken op het gebied van de automatisering van douane- en andere handelsprocedures;

  • d. in voorkomend geval informatie en gegevens uitwisselen, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van gevoelige gegevens en de bescherming van persoonsgegevens;

  • e. samenwerken bij het voorkomen en bestrijden van illegaal grensoverschrijdend verkeer van goederen, met inbegrip van tabaksproducten;

  • f. informatie uitwisselen of in overleg treden om, voor zover mogelijk, gemeenschappelijke standpunten vast te stellen in internationale organisaties op douanegebied als de WTO, de WDO, de VN, de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) en de VN-ECE;

  • g. samenwerken bij de planning en verlening van technische bijstand, met name ter vergemakkelijking van hervormingen op het gebied van douane en handelsbevordering overeenkomstig deze overeenkomst;

  • h. goede praktijken op douanegebied uitwisselen, met name inzake op risico gebaseerde douanecontrolesystemen en inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, in het bijzonder waar het gaat om nagemaakte producten;

  • i. de coördinatie tussen alle grensautoriteiten van de partijen bevorderen om het proces van grensoverschrijding te vergemakkelijken en de controles te versterken, waarbij gezamenlijke grenscontroles, waar dit haalbaar en passend is, tot de mogelijkheden behoren; en

  • j. waar nodig en passend overgaan tot wederzijdse erkenning van partnerschapsprogramma's op handelsgebied en douanecontroles, met inbegrip van gelijkwaardige maatregelen voor handelsbevordering.

Artikel 72. Wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden

Onverminderd de andere vormen van samenwerking waarin deze overeenkomst voorziet, in het bijzonder in artikel 71 van deze overeenkomst, verlenen de partijen elkaar administratieve bijstand in douaneaangelegenheden, in overeenstemming met protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden bij deze overeenkomst.

Artikel 73. Technische bijstand en capaciteitsopbouw

De partijen werken samen met het oog op het verlenen van technische bijstand en op capaciteitsopbouw voor de implementatie van de handelsbevordering en de hervormingen op douanegebied.

Artikel 74. Subcomité douane

  • 1 Hierbij wordt het subcomité douane opgericht. Het brengt verslag uit aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst.

  • 2 De taken van het subcomité omvatten regelmatig overleg en toezicht op de tenuitvoerlegging en het beheer van dit hoofdstuk, waaronder – doch niet uitsluitend – aangelegenheden op het gebied van de douanesamenwerking, grensoverschrijdende douanesamenwerking en grensoverschrijdend beheer inzake douaneaangelegenheden, technische bijstand, oorsprongsregels, handelsbevordering alsmede wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden.

  • 3 Het subcomité douane zal onder meer:

    • a. toezien op de goede werking van dit hoofdstuk en de protocollen I en II bij deze overeenkomst;

    • b. praktische regelingen, maatregelen en besluiten aannemen voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk en de protocollen I en II bij deze overeenkomst, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en gegevens, wederzijdse erkenning van douanecontroles en partnerschapsprogramma's op handelsgebied, en wederzijds overeengekomen voordelen;

    • c. van gedachten wisselen over punten van gezamenlijk belang, met inbegrip van toekomstige maatregelen en de voor de uitvoering en toepassing daarvan benodigde middelen;

    • d. in voorkomend geval aanbevelingen doen; en

    • e. zijn interne reglement van orde vaststellen.

Artikel 75. Aanpassing van douanewetgeving

De geleidelijke aanpassing aan de douanewetgeving van de Unie en bepaalde internationale regels zal plaatsvinden zoals uiteengezet in bijlage XIII bij deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 6. VESTIGING, HANDEL IN DIENSTEN EN ELEKTRONISCHE HANDEL

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 76. Doelstelling en toepassingsgebied

  • 1 De partijen herbevestigen hun respectieve verbintenissen ingevolge de WTO-Overeenkomst, en leggen hierbij de noodzakelijke regels vast voor de geleidelijke wederzijdse liberalisering van het recht van vestiging en van de handel in diensten, alsmede voor samenwerking op het gebied van elektronische handel.

  • 4 Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk behoudt elke partij het recht nieuwe regelingen op te stellen en in te voeren om legitieme beleidsdoelstellingen te bereiken.

  • 5 Dit hoofdstuk is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen die toegang tot de arbeidsmarkt van een partij zoeken, noch op maatregelen inzake staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.

  • 6 Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk belet een partij maatregelen toe te passen tot regeling van de toelating tot of het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op haar grondgebied, daarbij inbegrepen de maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van haar grenzen of voor het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over haar grenzen, mits die maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die een partij op grond van een specifieke verbintenis uit dit hoofdstuk en de bijlagen XIV en XV bij deze overeenkomst toekomen, daardoor worden tenietgedaan of uitgehold4.

Artikel 77. Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk:

  • a. wordt onder „maatregel” verstaan: elke maatregel van een partij, in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratieve handeling of in enige andere vorm;

  • b. wordt onder „door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen” verstaan: maatregelen genomen door:

    • i. centrale, regionale of lokale overheden en autoriteiten, en

    • ii. niet-gouvernementele organisaties bij de uitoefening van door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden;

  • c. wordt onder „natuurlijke persoon uit een partij” verstaan: een onderdaan van een EU-lidstaat of van Georgië volgens hun respectieve wetgeving;

  • d. wordt onder „rechtspersoon” verstaan: elke juridische entiteit, naar toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, met winst- of andere oogmerken, en in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;

  • e. wordt onder „rechtspersoon uit een partij” verstaan: een rechtspersoon als omschreven onder d) die overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie respectievelijk van Georgië is opgericht, en die op het grondgebied5 waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is respectievelijk op dat van Georgië zijn statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft;

    Wanneer deze rechtspersoon op het grondgebied waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is of op dat van Georgië alleen zijn statutaire zetel of hoofdbestuur heeft, wordt hij niet als rechtspersoon uit de Unie respectievelijk Georgië beschouwd, tenzij zijn handelingen een daadwerkelijke en duurzame band met de economie van de Unie respectievelijk Georgië hebben.

    Onverminderd de voorgaande alinea is deze overeenkomst tevens van toepassing op buiten de Unie of Georgië gevestigde scheepvaartondernemingen waarover onderdanen van een lidstaat van de EU respectievelijk Georgië zeggenschap hebben, indien hun schepen overeenkomstig hun respectieve wetgeving in die lidstaat of Georgië zijn geregistreerd en zij de vlag van een lidstaat of van Georgië voeren;

  • f. wordt onder „dochteronderneming” van een rechtspersoon uit een partij verstaan: een rechtspersoon die eigendom is van die rechtspersoon of waarover die rechtspersoon daadwerkelijk zeggenschap heeft6;

  • g. wordt onder „filiaal van een rechtspersoon” verstaan: een handelszaak zonder rechtspersoonlijkheid die kennelijk een permanent karakter bezit, zoals een agentschap van een moedermaatschappij, een eigen managementstructuur heeft en over de nodige materiële voorzieningen beschikt om zaken te doen met derden, zodanig dat laatstgenoemden, hoewel zij ervan op de hoogte zijn dat er indien nodig een rechtsverhouding is met de moedermaatschappij waarvan het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt, geen rechtstreeks contact met deze moedermaatschappij behoeven te hebben, maar hun transacties kunnen afhandelen met de handelszaak die het agentschap vormt;

  • h. wordt onder „vestiging” verstaan:

    • i. wat rechtspersonen uit de Unie of uit Georgië betreft, het recht op toegang tot en op uitoefening van economische activiteiten door oprichting, met inbegrip van verwerving, van een rechtspersoon en/of van een filiaal of een vertegenwoordigingskantoor in Georgië respectievelijk in de Unie;

    • ii. wat natuurlijke personen betreft, het recht van natuurlijke personen uit de Unie of uit Georgië op toegang tot en op uitoefening van economische activiteiten als zelfstandige, alsmede het recht op de oprichting van ondernemingen, met name vennootschappen, waarover zij daadwerkelijk zeggenschap hebben;

  • i. omvatten „economische activiteiten” activiteiten met een industrieel of commercieel karakter of activiteiten van personen die een vrij beroep uitoefenen, alsmede activiteiten van ambachtslieden, behoudens activiteiten die worden uitgevoerd bij de uitoefening van overheidsgezag;

  • j. wordt onder „handelingen” verstaan: het verrichten van economische activiteiten;

  • k. wordt onder „diensten” verstaan: alle diensten in elke sector behalve diensten die bij de uitoefening van overheidsgezag worden verleend;

  • l. wordt onder „bij de uitoefening van overheidsgezag verleende diensten en andere activiteiten” verstaan: elke dienst of activiteit die noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers wordt verleend;

  • m. wordt onder „grensoverschrijdende dienstverlening” verstaan: het verlenen van een dienst:

    • i. vanaf het grondgebied van een partij naar het grondgebied van de andere partij (vorm van dienstverlening 1), of

    • ii. op het grondgebied van een partij ten behoeve van de gebruiker van de dienst uit de andere partij (vorm van dienstverlening 2);

  • n. wordt onder „dienstverlener” uit een partij verstaan: een natuurlijke of rechtspersoon uit een partij die een dienst verleent of wenst te verlenen;

  • o. wordt onder „ondernemer” verstaan: een natuurlijke of rechtspersoon uit een partij die door middel van het opzetten van een vestiging een economische activiteit uitoefent of wenst uit te oefenen.

AFDELING 2. VESTIGING

Artikel 78. Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op maatregelen die door de partijen zijn vastgesteld of worden gehandhaafd en die van invloed zijn op vestiging met betrekking tot alle economische activiteiten, met uitzondering van:

  • a. de winning, vervaardiging en verwerking7 van nucleair materiaal;

  • b. de productie van of handel in wapens, munitie en oorlogsmaterieel;

  • c. audiovisuele diensten;

  • d. nationale maritieme cabotage8, en

  • e. interne en internationale luchtvervoerdiensten9, ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van verkeersrechten, andere dan:

    • i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld;

    • ii. verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;

    • iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);

    • iv. grondafhandeling;

    • v. exploitatie van luchthavens.

Artikel 79. Nationale behandeling en behandeling als meest begunstigde natie

  • 1 Behoudens de in bijlage XVI-E bij deze overeenkomst vermelde voorbehouden zal Georgië vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst:

    • a. voor de vestiging van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit de Unie een niet minder gunstige behandeling toekennen dan die welke aan zijn eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren of aan dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is;

    • b. voor het exploiteren van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit de Unie in Georgië na vestiging ervan een niet minder gunstige behandeling toekennen dan die welke aan zijn eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren of aan dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is10.

  • 2 Behoudens de in bijlage XIV-A bij deze overeenkomst vermelde voorbehouden zal de Unie vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst:

    • a. voor de vestiging van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit Georgië een niet minder gunstige behandeling toekennen dan die welke aan de eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren of aan dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is;

    • b. voor het exploiteren van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit Georgië in de Unie na vestiging ervan en niet minder gunstige behandeling toekennen dan die welke aan de eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren of aan dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is11.

  • 3 Behoudens de in de bijlagen XVI-A en XVI-E bij deze overeenkomst vermelde voorbehouden stellen de partijen geen nieuwe regelgeving of maatregelen vast die met betrekking tot de vestiging van rechtspersonen uit de Unie of Georgië op hun grondgebied dan wel de handelingen van die rechtspersonen na vestiging, discrimineren ten opzichte van wat voor de eigen rechtspersonen geldt.

Artikel 80. Evaluatie

  • 1 Met het oog op de geleidelijke liberalisering van de voorwaarden voor vestiging evalueren de partijen de bepalingen van deze afdeling, de in artikel 79 van deze overeenkomst bedoelde lijst van voorbehouden alsmede het vestigingsklimaat regelmatig, in overeenstemming met hun verbintenissen uit hoofde van internationale overeenkomsten.

  • 2 In het kader van de in lid 1 bedoelde evaluatie beoordelen de partijen alle belemmeringen voor vestiging die zich hebben voorgedaan. Met het oog op het verdiepen van de bepalingen van dit hoofdstuk zoeken de partijen indien nodig naar geëigende wegen om dergelijke belemmeringen aan te pakken, hetgeen nadere onderhandelingen zou kunnen omvatten, mede met betrekking tot de bescherming van investeringen en procedures voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staat.

Artikel 81. Andere overeenkomsten

Dit hoofdstuk laat de rechten van ondernemers uit de partijen die voortvloeien uit bestaande of toekomstige internationale overeenkomsten inzake investeringen waarbij een lidstaat van de EU en Georgië partij zijn, onverlet.

Artikel 82. Norm voor behandeling van filialen en vertegenwoordigingskantoren

  • 1 Het bepaalde in artikel 79 van deze overeenkomst vormt geen beletsel voor de toepassing door een partij van bijzondere regels met betrekking tot de vestiging en exploitatie op haar grondgebied van filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit een andere partij die op het grondgebied van eerstgenoemde partij niet als rechtspersoon zijn erkend, wanneer deze bijzondere regels op grond van juridische of technische verschillen tussen bedoelde filialen en vertegenwoordigingskantoren en filialen en vertegenwoordigingskantoren van op het grondgebied van eerstgenoemde partij erkende rechtspersonen of, voor wat financiële diensten betreft, om prudentiële redenen gerechtvaardigd zijn.

  • 2 Het verschil in behandeling mag niet verder gaan dan hetgeen vanwege die juridische of technische verschillen of, voor wat financiële diensten betreft, om prudentiële redenen strikt noodzakelijk is.

AFDELING 3. GRENSOVERSCHRIJDENDE DIENSTVERLENING

Artikel 83. Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van de partijen die van invloed zijn op alle grensoverschrijdende dienstverlening, met uitzondering van:

  • a. audiovisuele diensten;

  • b. nationale maritieme cabotage12, en

  • c. interne en internationale luchtvervoerdiensten13, ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van verkeersrechten, andere dan:

    • i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld;

    • ii. verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;

    • iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);

    • iv. grondafhandeling;

    • v. exploitatie van luchthavens.

Artikel 84. Markttoegang

  • 1 Ten aanzien van de markttoegang via grensoverschrijdende dienstverlening behandelt elke partij diensten en dienstverleners uit de andere partij niet minder gunstig dan is voorzien in de specifieke verbintenissen die zijn neergelegd in de bijlagen XIV-B en XIV-F bij deze overeenkomst.

  • 2 Voor sectoren waarvoor verbintenissen betreffende markttoegang worden aangegaan, worden de maatregelen die een partij niet mag handhaven of vaststellen voor een bepaalde regio of voor haar gehele grondgebied, tenzij in de bijlagen XIV-B en XIV-F bij deze overeenkomst anders is bepaald, omschreven als:

    • a. beperkingen van het aantal dienstverleners in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

    • b. beperkingen van de totale waarde van transacties of activa in verband met diensten in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte, of

    • c. beperkingen van het totale aantal dienstentransacties of het totale volume van de dienstenoutput, in bepaalde numerieke eenheden uitgedrukt in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte.

Artikel 85. Nationale behandeling

  • 1 Elke partij behandelt, in de sectoren waarvoor verbintenissen inzake de markttoegang in de bijlagen XIV-B en XIV-F bij deze overeenkomst zijn opgenomen, met inachtneming van de daarin vermelde voorwaarden en kwalificaties, diensten en dienstverleners uit de andere partij in het kader van alle maatregelen die op de grensoverschrijdende dienstverlening van invloed zijn, niet minder gunstig dan haar eigen soortgelijke diensten en dienstverleners.

  • 2 Een partij kan aan het bepaalde in lid 1 voldoen door aan diensten en dienstverleners uit de andere partij een behandeling toe te kennen die naar de vorm identiek is dan wel naar de vorm afwijkt van de behandeling die zij aan haar eigen soortgelijke diensten en dienstverleners toekent.

  • 3 Een naar de vorm identieke of naar de vorm afwijkende behandeling wordt geacht minder gunstig te zijn indien zij de mededingingsvoorwaarden wijzigt ten gunste van diensten of dienstverleners uit de betrokken partij, in vergelijking met soortgelijke diensten of dienstverleners uit de andere partij.

  • 4 De op grond van dit artikel aangegane specifieke verbintenissen worden niet zodanig uitgelegd dat een partij verplicht is tot compensatie van concurrentienadelen die inherent zijn aan het buitenlandse karakter van de desbetreffende diensten of dienstverleners.

Artikel 86. Lijsten van verbintenissen

De door elke partij ingevolge deze afdeling geliberaliseerde sectoren en de beperkingen, door middel van voorbehouden, betreffende de markttoegang en van de nationale behandeling voor diensten en dienstverleners uit de andere partij in die sectoren, worden vermeld in de lijsten van verbintenissen in de bijlagen XIV-B en XIV-F bij deze overeenkomst.

Artikel 87. Evaluatie

Met het oog op de geleidelijke liberalisering van de grensoverschrijdende dienstverlening tussen de partijen evalueert het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, regelmatig de in artikel 86 van deze overeenkomst bedoelde lijsten van verbintenissen. Bij deze evaluatie wordt rekening gehouden met het proces van geleidelijke aanpassing, als bedoeld in de artikelen 103, 113, 122 en 126 van deze overeenkomst, en de impact daarvan op de afschaffing van resterende belemmeringen voor de grensoverschrijdende dienstverlening tussen de partijen.

AFDELING 4. TIJDELIJKE AANWEZIGHEID VAN NATUURLIJKE PERSONEN VOOR ZAKEN

Artikel 88. Toepassingsgebied en definities

  • 1 Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van de partijen betreffende de toelating tot en het tijdelijke verblijf op hun grondgebied van stafpersoneel, afgestudeerde stagiairs, handelsvertegenwoordigers, dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep overeenkomstig artikel 76, lid 5, van deze overeenkomst.

  • 2 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a. „stafpersoneel”: natuurlijke personen die bij een rechtspersoon uit een partij, niet zijnde een organisatie zonder winstoogmerk14, in dienst zijn en verantwoordelijk zijn voor het opzetten van dan wel voor een goed toezicht op en een goede administratie en exploitatie van een vestiging. Tot het stafpersoneel behoren tevens „zakelijke bezoekers” voor vestigingsdoeleinden en „binnen de onderneming overgeplaatste personen”:

      • i. „zakelijke bezoekers” voor vestigingsdoeleinden: natuurlijke personen met een staffunctie die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van een vestiging. Zij bieden geen diensten aan noch verlenen zij deze en evenmin verrichten zij enige andere economische activiteit dan vereist is voor het opzetten van een vestiging. Zij ontvangen geen beloning uit een in de gastpartij gevestigde bron;

      • ii. „binnen de onderneming overgeplaatste personen”: natuurlijke personen die ten minste een jaar in dienst of partner van een rechtspersoon zijn en die tijdelijk naar een vestiging op het grondgebied van de andere partij worden overgeplaatst, welke vestiging een dochteronderneming, filiaal of moedervennootschap van de onderneming/rechtspersoon kan zijn. De betrokken natuurlijke persoon moet tot een van de volgende categorieën behoren:

        • 1. managers: personen die deel uitmaken van het hoger leidinggevend personeel van een rechtspersoon, die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de vestiging, onder het algemene toezicht of de leiding van de raad van bestuur of de aandeelhouders of daarmee gelijkgestelde personen, waaronder ten minste personen die:

          • leiding geven aan een vestiging of een afdeling of onderafdeling daarvan;

          • toezicht houden op de werkzaamheden van andere toezichthoudende, gespecialiseerde of leidinggevende werknemers en deze werkzaamheden controleren, en

          • persoonlijk bevoegd zijn werknemers in dienst te nemen en te ontslaan, of indienstneming of ontslag van werknemers of andere maatregelen in het kader van het personeelsbeleid aan te bevelen;

        • 2. specialisten: binnen een rechtspersoon werkzame personen die beschikken over uitzonderlijke kennis die van wezenlijk belang is voor de productie, de onderzoeksuitrusting, de technische werkzaamheden, de processen, de procedures of het management van de vestiging. Voor de beoordeling van die kennis wordt niet alleen specifiek met de vestiging verband houdende kennis in aanmerking genomen, maar ook of de persoon in hoge mate gekwalificeerd is voor een type werk of handel waarvoor specifieke technische kennis vereist is, evenals het lidmaatschap van een erkende beroepsgroep;

    • b. „afgestudeerde stagiairs”: natuurlijke personen die ten minste een jaar in dienst zijn van een rechtspersoon uit een partij of een filiaal van die rechtspersoon, die universitair afgestudeerd zijn en die voor hun loopbaanontwikkeling of een opleiding in bedrijfskundige technieken of -methoden tijdelijk naar een vestiging van die rechtspersoon op het grondgebied van de andere partij worden overgeplaatst15;

    • c. „handelsvertegenwoordigers” 16: natuurlijke personen die vertegenwoordiger zijn van een dienstverlener of een leverancier van goederen uit een partij en die toegang tot en tijdelijk verblijf op het grondgebied van de andere partij beogen om over de verkoop van diensten of goederen te onderhandelen of voor die dienstverlener of leverancier overeenkomsten voor de verkoop van diensten of goederen te sluiten. Zij verrichten geen directe transacties met het publiek en ontvangen geen beloning uit een in de gastpartij gevestigde bron; evenmin zijn zij commissionairs;

    • d. „dienstverleners op contractbasis”: natuurlijke personen in dienst bij een rechtspersoon uit een partij, welke rechtspersoon zelf geen agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening is en welke evenmin via een dergelijk agentschap optreedt, die geen vestiging op het grondgebied van de andere partij heeft en die een bonafide contract voor de verlening van diensten aan een eindverbruiker in die andere partij heeft gesloten, zodat de tijdelijke aanwezigheid van zijn werknemers in die partij vereist is voor de uitvoering van het dienstverleningscontract;

    • e. „beoefenaars van een vrij beroep”: natuurlijke personen die als zelfstandige dienstverlener op het grondgebied van een partij zijn gevestigd, geen vestiging op het grondgebied van de andere partij hebben en een bonafide contract (anders dan via een agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening) voor de verlening van diensten aan een eindverbruiker in die andere partij hebben gesloten, zodat hun tijdelijke aanwezigheid op het grondgebied van die partij vereist is voor de uitvoering van het dienstverleningscontract;

    • f. „kwalificaties”: diploma's, certificaten en andere bewijsstukken (van een officiële kwalificatie), afgegeven door een in de wet- of regelgeving of in administratieve bepalingen aangewezen autoriteit, waarbij de succesvolle afsluiting van een beroepsopleiding wordt geattesteerd.

Artikel 89. Stafpersoneel en afgestudeerde stagiairs

  • 1 Voor elke sector waarvoor overeenkomstig afdeling 2 (Vestiging) van dit hoofdstuk verbintenissen worden aangegaan, en behoudens eventuele in de bijlagen XIV-A en XIV-E of in de bijlagen XIV-C en XIV-G bij deze overeenkomst opgenomen voorbehouden, staat elke partij ondernemers uit de andere partij toe in hun vestiging natuurlijke personen uit die andere partij tewerk te stellen, mits die werknemers behoren tot het stafpersoneel dan wel afgestudeerd stagiair zijn, zoals gedefinieerd in artikel 88 van deze overeenkomst. De tijdelijke toegang en het tijdelijke verblijf van stafpersoneel en afgestudeerde stagiairs vinden plaats voor een periode van ten hoogste drie jaar voor binnen de onderneming overgeplaatste personen, van ten hoogste negentig dagen binnen een periode van twaalf maanden voor zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, en van ten hoogste één jaar voor afgestudeerde stagiairs.

  • 2 Voor elke sector waarvoor overeenkomstig afdeling 2 (Vestiging) van dit hoofdstuk verbintenissen worden aangegaan, worden de maatregelen die een partij niet mag handhaven of vaststellen op basis van een regionale onderverdeling of voor het gehele grondgebied, tenzij in de bijlagen XIV-C en XIV-G bij deze overeenkomst anders is bepaald, omschreven als beperkingen van het totale aantal natuurlijke personen dat een ondernemer als stafpersoneel of afgestudeerde stagiair in een bepaalde sector in dienst mag hebben, in de vorm van numerieke quota of van een eis van een onderzoek naar de economische behoefte, en discriminerende beperkingen.

Artikel 90. Handelsvertegenwoordigers

Voor elke sector waarvoor overeenkomstig afdeling 2 (Vestiging) of afdeling 3 (Grensoverschrijdende dienstverlening) van dit hoofdstuk verbintenissen worden aangegaan, en behoudens eventuele in de bijlagen XIV-A en XIV-E alsmede de bijlagen XIV-B en XIV-F bij deze overeenkomst vermelde voorbehouden, staat elke partij de toegang tot en het tijdelijke verblijf van handelsvertegenwoordigers op haar grondgebied toe voor maximaal negentig dagen binnen een periode van twaalf maanden.

Artikel 91. Dienstverleners op contractbasis

  • 1 De partijen herbevestigen hun respectieve verplichtingen ingevolge de door hen in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten, hierna de „GATS” genoemd, aangegane verbintenissen ten aanzien van de toegang en het tijdelijke verblijf van dienstverleners op contractbasis. In overeenstemming met de bijlagen XIV-D en XIV-H bij deze overeenkomst staat elke partij toe dat dienstverleners op contractbasis uit de andere partij op hun grondgebied diensten verlenen, met inachtneming van de voorwaarden van lid 2 van dit artikel.

  • 2 Op de door de partijen aangegane verbintenissen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. de natuurlijke personen moeten voor het verlenen van een dienst tijdelijk zijn aangetrokken als werknemer van een rechtspersoon die een dienstencontract heeft gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden;

    • b. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten die diensten aanbieden in de hoedanigheid van werknemer van de rechtspersoon die de diensten ten minste gedurende het jaar dat onmiddellijk aan de datum van indiening van de aanvraag voor toelating tot de andere partij voorafging, heeft verleend. Voorts moeten de natuurlijke personen op de datum van indiening van een aanvraag voor toelating tot de andere partij beschikken over ten minste drie jaar beroepservaring17 in de sector van activiteiten waarop het contract betrekking heeft;

    • c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten in het bezit zijn van:

      • i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt18, en

      • ii. beroepskwalificaties voor zover dit voor de uitoefening van een activiteit vereist is op grond van de wet- en regelgeving of andere wettelijke voorschriften van de partij waar de dienst wordt verleend;

    • d. de natuurlijke persoon ontvangt op het grondgebied van de andere partij voor de dienstverlening geen andere beloning dan die welke wordt betaald door de rechtspersoon waarbij de natuurlijke persoon in dienst is;

    • e. de toelating tot en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op het grondgebied van de betrokken partij vinden plaats voor een periode van bij elkaar opgeteld maximaal zes maanden, dan wel, wat Luxemburg aangaat, vijfentwintig weken, gedurende een periode van twaalf maanden dan wel voor de duur van het contract indien dit een kortere looptijd heeft;

    • f. de toelating waarvoor ingevolge dit artikel toestemming wordt verleend, heeft enkel betrekking op de dienstenactiviteit waarop het contract betrekking heeft, en verleent niet het recht tot het voeren van de beroepstitel van de partij waarin de dienst wordt verleend;

    • g. het aantal personen dat onder het dienstencontract valt, mag niet hoger zijn dan voor de uitvoering van het contract noodzakelijk is, zoals vereist kan zijn op grond van de wet- en regelgeving of andere wettelijke voorschriften van de partij waarin de dienst wordt verleend.

Artikel 92. Beoefenaars van vrij beroep

  • 1 In overeenstemming met de bijlagen XIV-D en XIV-H bij deze overeenkomst staat elke partij toe dat beoefenaars van een vrij beroep uit de andere partij op hun grondgebied diensten verlenen, met inachtneming van de voorwaarden van lid 2 van dit artikel.

  • 2 Op de door de partijen aangegane verbintenissen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. de natuurlijke personen moeten voor het verlenen van een dienst tijdelijk zijn aangetrokken als op het grondgebied van de andere partij gevestigde zelfstandige, en een dienstencontract hebben gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden;

    • b. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten op de datum van indiening van het verzoek om toegang tot dat grondgebied ten minste zes jaar beroepservaring hebben in de economische sector waarop het contract betrekking heeft;

    • c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten in het bezit zijn van:

      • i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt19, en

      • ii. beroepskwalificaties die nodig zijn voor de uitoefening van een activiteit op grond van de wet- en regelgeving of andere wettelijke voorschriften van de partij waar de dienst wordt verleend;

    • d. de toelating tot en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op het grondgebied van de betrokken partij vinden plaats voor een periode van bij elkaar opgeteld maximaal zes maanden, dan wel, wat Luxemburg aangaat, vijfentwintig weken, gedurende een periode van twaalf maanden dan wel voor de duur van het contract indien dit een kortere looptijd heeft;

    • e. de toelating waarvoor ingevolge dit artikel toestemming wordt verleend, heeft enkel betrekking op de dienstenactiviteit waarop het contract betrekking heeft, en verleent niet het recht tot het voeren van de beroepstitel van de partij waar de dienst wordt verleend.

AFDELING 5. REGELGEVINGSKADER

ONDERAFDELING 1. INTERNE REGELGEVING

Artikel 93. Toepassingsgebied en definities

  • 1 De volgende voorschriften gelden voor maatregelen van de partijen die betrekking hebben op vergunningsvereisten en -procedures alsmede kwalificatievereisten en -procedures die van invloed zijn op:

    • a. de grensoverschrijdende dienstverlening;

    • b. de vestiging op hun grondgebied van natuurlijke of rechtspersonen als omschreven in artikel 77, lid 9, van deze overeenkomst, en

    • c. het tijdelijke verblijf op hun grondgebied van categorieën van natuurlijke personen als omschreven in artikel 88, lid 2, onder a) tot en met e), van deze overeenkomst.

  • 2 Wat grensoverschrijdende dienstverlening aangaat, zijn die voorschriften alleen van toepassing op sectoren waarvoor de partij specifieke verbintenissen is aangegaan, en voor zover die specifieke verbintenissen van toepassing zijn in overeenstemming met de bijlagen XIV-B en XIV-F bij deze overeenkomst. Wat vestiging aangaat, zijn deze voorschriften niet van toepassing op sectoren voor zover een voorbehoud is gemaakt overeenkomstig de bijlagen XVI-A en XVI-E bij deze overeenkomst. Wat het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen aangaat, zijn deze voorschriften niet van toepassing op sectoren voor zover een voorbehoud is gemaakt overeenkomstig de bijlagen XVI-C, XIV-D, XIV-G en XIV-H bij deze overeenkomst.

  • 3 Deze voorschriften zijn niet van toepassing op maatregelen voor zover zij beperkingen vormen in het kader van de desbetreffende bijlagen bij deze overeenkomst.

  • 4 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a. „vergunningsvereisten”: andere materiële eisen dan kwalificatievereisten, waaraan een natuurlijke of rechtspersoon moet voldoen om een vergunning voor het verrichten van de in lid 1, onder a) tot en met c), omschreven activiteiten te verkrijgen, te wijzigen of te verlengen;

    • b. „vergunningsprocedures”: administratieve of procedureregels waaraan een natuurlijke of rechtspersoon, die verzoekt om een vergunning voor het verrichten van de in lid 1, onder a) tot en met c), omschreven activiteiten, inclusief de wijziging of verlenging van een vergunning, moet voldoen om aan te tonen dat is voldaan aan de vergunningsvereisten;

    • c. „kwalificatievereisten”: materiële eisen met betrekking tot de bevoegdheid van een natuurlijke persoon om een dienst te verlenen, die moeten worden aangetoond om een vergunning voor het verlenen van een dienst te kunnen krijgen;

    • d. „kwalificatieprocedures”: administratieve of procedureregels waaraan een natuurlijke persoon moet voldoen om aan te tonen dat is voldaan aan de kwalificatievereisten om een vergunning voor het verlenen van een dienst te kunnen krijgen;

    • e. „bevoegde autoriteit”: alle centrale, regionale of lokale overheden en autoriteiten of niet-gouvernementele organisaties die door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden uitoefenen, die een besluit nemen betreffende de afgifte van een vergunning voor het verlenen van een dienst, ook als dat vestiging inhoudt, of betreffende afgifte van een vergunning om zich te vestigen teneinde een andere economische activiteit dan dienstverlening uit te oefenen.

Artikel 94. Voorwaarden voor verlenen van vergunningen en kwalificaties

  • 1 Elke partij draagt er zorg voor dat maatregelen inzake vergunningsvereisten en -procedures en kwalificatievereisten en -procedures gebaseerd zijn op criteria die de bevoegde autoriteiten beletten hun beoordelingsbevoegdheid op een willekeurige wijze uit te oefenen.

  • 2 De in lid 1 bedoelde criteria zijn:

    • a. evenredig met een doelstelling van het overheidsbeleid;

    • b. duidelijk en ondubbelzinnig;

    • c. objectief;

    • d. vooraf vastgesteld;

    • e. vooraf openbaar gemaakt;

    • f. transparant en toegankelijk.

  • 3 Een vergunning wordt verleend zodra bij een passend onderzoek is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning is voldaan.

  • 4 Elke partij houdt gerechtelijke, scheidsrechterlijke of administratieve instanties of procedures in stand, of stelt deze in, waar of waarmee op verzoek van een betrokken ondernemer of dienstverlener administratieve besluiten met betrekking tot vestiging, grensoverschrijdende dienstverlening of de tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken onverwijld kunnen worden onderzocht en, indien gerechtvaardigd, door passende maatregelen kunnen worden herzien. Wanneer deze procedures niet onafhankelijk zijn van het orgaan dat bevoegd is het betrokken administratieve besluit te nemen, ziet elke partij erop toe dat de procedures feitelijk in een objectief en onpartijdig onderzoek voorzien.

  • 5 Indien het aantal voor een bepaalde activiteit beschikbare vergunningen beperkt is vanwege de schaarste aan beschikbare natuurlijke hulpbronnen of de gebrekkige technische capaciteit, zorgt elke partij ten aanzien van potentiële kandidaten voor een selectieprocedure die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt, met inbegrip van in het bijzonder een passende bekendmaking wat de aanvang, het verloop en de afronding van de procedure betreft.

  • 6 Onverminderd dit artikel kan elke partij bij het opstellen van de voorschriften voor de selectieprocedure rekening houden met doelstellingen van overheidsbeleid, met inbegrip van overwegingen inzake gezondheid, veiligheid, milieubescherming en de instandhouding van cultureel erfgoed.

Artikel 95. Vergunnings- en kwalificatieprocedures

  • 1 Vergunnings- en kwalificatieprocedures en -formaliteiten zijn duidelijk, worden vooraf bekendgemaakt en waarborgen voor aanvragers dat hun aanvraag op objectieve en onpartijdige wijze wordt behandeld.

  • 2 Vergunnings- en kwalificatieprocedures en -formaliteiten zijn zo eenvoudig mogelijk en bemoeilijken of vertragen het verlenen van de dienst niet onnodig. Voor de vergunning verschuldigde vergoedingen20 die de aanvragers eventueel in het kader van hun aanvraag moeten betalen, moeten redelijk en evenredig met de kosten van de desbetreffende vergunningsprocedures zijn.

  • 3 Elke partij zorgt ervoor dat de de door de bevoegde autoriteit bij het verlenen van vergunningen en het nemen van besluiten gevolgde procedures onpartijdig zijn ten aanzien van alle aanvragers. De bevoegde autoriteit moet bij haar besluitvorming onafhankelijk zijn en geen verantwoording verschuldigd zijn aan verleners van de diensten waarvoor de vergunning vereist is.

  • 4 Wanneer voor aanvragen specifieke termijnen bestaan, moet een aanvrager voor het indienen van een aanvraag over een redelijke termijn beschikken. De bevoegde autoriteit behandelt een aanvraag zonder onnodige vertraging. Waar mogelijk worden aanvragen in elektronische vorm geaccepteerd onder dezelfde voorwaarden inzake echtheid als papieren aanvragen.

  • 5 Elke partij ziet erop toe dat de behandeling van een aanvraag, inclusief het definitieve besluit, wordt voltooid binnen een redelijke termijn na de indiening van een volledige aanvraag. Elke partij streeft ernaar voor het behandelen van een aanvraag het normale tijdsbestek vast te stellen.

  • 6 De bevoegde autoriteit stelt binnen een redelijke termijn na ontvangst van een aanvraag die haars inziens onvolledig is, de aanvrager daarvan in kennis, vermeldt, voor zover dit haalbaar is, welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen en biedt de mogelijkheid om tekortkomingen te corrigeren.

  • 7 Waar mogelijk moeten in de plaats van de originele documenten gewaarmerkte kopieën worden aanvaard.

  • 8 Indien de bevoegde autoriteit een aanvraag afwijst, wordt dat de aanvrager schriftelijk en zonder onnodige vertraging meegedeeld. In beginsel moet de aanvrager desgevraagd ook in kennis worden gesteld van de redenen voor de afwijzing van de aanvraag en van de termijn waarbinnen tegen het besluit beroep kan worden ingesteld.

  • 9 Elke partij zorgt ervoor dat zodra een vergunning is verleend, zij overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden zo spoedig mogelijk in werking treedt.

ONDERAFDELING 2. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 96. Wederzijdse erkenning

  • 1 Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk belet een partij te eisen dat natuurlijke personen de kwalificaties en/of de beroepservaring hebben die op het grondgebied waar de dienst wordt verleend, voor de betrokken sector van activiteit zijn voorgeschreven.

  • 2 Elke partij moedigt de desbetreffende beroepsorganisaties op haar respectieve grondgebied aan aanbevelingen over wederzijdse erkenning aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, voor te leggen, opdat ondernemers en dienstverleners volledig of gedeeltelijk voldoen aan de door elke partij toegepaste criteria voor het verlenen van vergunningen aan en voor de werkzaamheden en de certificering van ondernemers en dienstverleners, in het bijzonder beoefenaars van een vrij beroep.

  • 3 Wanneer het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken een aanbeveling als bedoeld in lid 2 ontvangt, onderzoekt het deze binnen een redelijke termijn om vast te stellen of zij met deze overeenkomst in overeenstemming is, en op basis van de daarin vervatte informatie beoordeelt het met name:

    • a. de mate waarin de normen en de criteria die elke partij hanteert voor het verlenen van vergunningen aan en voor de werkzaamheden en de certificering van ondernemers en dienstverleners, met elkaar verenigbaar zijn, en

    • b. de potentiële economische waarde van een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning.

  • 4 Indien aan deze vereisten is voldaan, neemt het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken de nodige maatregelen om tot onderhandelingen te komen; vervolgens onderhandelen de door hun bevoegde autoriteiten vertegenwoordigde partijen over een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning.

  • 5 Een dergelijke overeenkomst dient in overeenstemming te zijn met de desbetreffende bepalingen van de WTO-Overeenkomst, in het bijzonder met artikel VII van de GATS.

Artikel 97. Transparantie en bekendmaking van vertrouwelijke informatie

  • 1 Elke partij beantwoordt zo spoedig mogelijk verzoeken van de andere partij om specifieke algemene informatie over algemene maatregelen of internationale overeenkomsten die op deze overeenkomst betrekking hebben of daarvoor gevolgen hebben. Elke partij richt ook één of meer informatiepunten op, die over al deze aangelegenheden op verzoek specifieke informatie verstrekken aan ondernemers en dienstverleners uit de andere partij. De partijen stellen elkaar binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst in kennis van hun informatiepunten. Het is niet nodig dat de informatiepunten depositaris zijn van wet- en regelgeving.

  • 2 Geen enkele bepaling van deze overeenkomst verplicht een partij tot verstrekking van vertrouwelijke informatie waarvan bekendmaking de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige handelsbelangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen.

ONDERAFDELING 3. DIENSTEN IN VERBAND MET COMPUTERS

Artikel 98. Afspraak over diensten in verband met computers

  • 2 CPC21 84, de VN-code die wordt gebruikt voor het beschrijven van diensten in verband met computers, heeft betrekking op de basisfuncties voor alle diensten in verband met computers:

    • a. computerprogramma's omschreven als serie instructies waardoor computers kunnen werken of met elkaar kunnen communiceren (met inbegrip van de ontwikkeling en implementatie ervan);

    • b. gegevensverwerking en -opslag, en

    • c. aanverwante diensten, zoals het geven van adviezen en opleidingen aan het personeel van klanten.

    De technologische ontwikkeling heeft geleid tot een toename van het aanbod van deze diensten als een pakket aanverwante diensten die alle of een deel van die basisfuncties kunnen omvatten. Zo bestaan diensten als web- of domeinhosting, datamining en gridcomputing allemaal uit een combinatie van basisfuncties van diensten in verband met computers.

  • 3 Ongeacht of zij via een netwerk, zoals internet, worden geleverd, omvatten de diensten in verband met computers alle diensten op het gebied van:

    • a. advies, strategie, analyse, planning, specificatie, ontwerp, ontwikkeling, installatie, implementatie, integratie, testen, debuggen, updaten, ondersteuning, technische hulp of beheer van of voor computers of computersystemen;

    • b. computerprogramma's omschreven als serie instructies waardoor computers zelfstandig kunnen werken en met elkaar kunnen communiceren, plus advies, strategie, analyse, planning, specificatie, ontwerp, ontwikkeling, installatie, implementatie, integratie, testen, debuggen, updaten, aanpassen, onderhoud, ondersteuning, technische hulp, beheer of gebruik van of voor computerprogramma's, of

    • c. de verwerking, opslag en hosting van gegevens of diensten in verband met databanken; of onderhoud en reparatie van kantoormachines en toebehoren, met inbegrip van computers; of opleidingen voor het personeel van klanten in verband met computerprogramma's, computers of computersystemen die niet elders zijn ingedeeld.

  • 4 Diensten in verband met computers maken andere diensten (zoals bankieren), elektronisch of anderszins, mogelijk. Er is echter een groot verschil tussen de ondersteunende dienst (bv. webhosting of applicatiehosting) en de inhouds- of hoofddienst die elektronisch wordt geleverd (bv. bankieren). In dergelijke gevallen valt de inhouds- of hoofddienst niet onder CPC 84.

ONDERAFDELING 4. POST- EN KOERIERSDIENSTEN

Artikel 99. Toepassingsgebied en definities

Artikel 100. Universele dienst

Elke partij heeft het recht vast te stellen welke universeledienstverplichtingen zij in stand wenst te houden. Dergelijke verplichtingen worden niet per se concurrentiebeperkend geacht, mits zij op een transparante, niet-discriminerende en uit mededingingsoogpunt neutrale wijze worden uitgevoerd en voor de door de partij vastgestelde soort universele dienst geen grotere last vertegenwoordigen dan nodig is.

Artikel 101. Vergunningen

  • 1 Een vergunning kan alleen worden verlangd voor diensten die binnen het toepassingsgebied van de universele dienst vallen.

  • 2 Indien een vergunning vereist is, worden de volgende gegevens algemeen bekendgemaakt:

    • a. alle vergunningscriteria en de periode die normaliter nodig is om een beslissing over de aanvraag van een vergunning te nemen, en

    • b. de voorwaarden voor de betrokken vergunningen.

  • 3 De redenen voor weigering van een vergunning worden de aanvrager desgevraagd meegedeeld en elke partij legt een procedure vast voor het instellen van beroep bij een onafhankelijke instantie. Een dergelijke procedure zal transparant en niet-discriminerend zijn, waarbij objectieve criteria worden gehanteerd.

Artikel 102. Onafhankelijkheid van regelgevende instantie

De regelgevende instantie is juridisch gescheiden van en niet aansprakelijk jegens verleners van post- en koeriersdiensten. De besluiten die de regelgevende instantie neemt en de procedures die zij volgt, zijn ten aanzien van alle marktdeelnemers onpartijdig.

Artikel 103. Geleidelijke aanpassing

Met het oog op eventuele verdere liberalisering van de handel in diensten erkennen de partijen het belang van de geleidelijke aanpassing van de bestaande en toekomstige wetgeving van Georgië aan de lijst van het acquis van de Unie die is opgenomen in bijlage XV-C bij deze overeenkomst.

ONDERAFDELING 5. NETWERKEN EN DIENSTEN VOOR ELEKTRONISCHE COMMUNICATIE

Artikel 104. Toepassingsgebied en definities

  • 2 Voor de toepassing van deze onderafdeling en van afdeling 2 (Vestiging), afdeling 3 (Grensoverschrijdende dienstverlening), en afdeling 4 (Tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken) van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. „elektronische-communicatiediensten”: alle diensten die volledig of voornamelijk bestaan uit de verzending van signalen via elektronische-communicatienetwerken, met inbegrip van telecommunicatiediensten en transmissiediensten met behulp van netwerken die voor omroep worden gebruikt. Deze diensten hebben geen betrekking op diensten die met behulp van elektronische-communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten doorgezonden inhoud aanbieden of hierover redactionele controle hebben;

    • b. „openbaar communicatienetwerk”: elektronisch communicatienetwerk dat volledig of voornamelijk voor het verlenen van openbare elektronische-communicatiediensten wordt gebruikt;

    • c. „elektronische-communicatienetwerk”: de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt, netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;

    • d. „regelgevende autoriteit” in de elektronische-communicatiesector: de instantie of instanties die belast is/zijn met de regelgeving inzake de in deze onderafdeling bedoelde elektronische communicatie;

    • e. „aanzienlijke marktmacht”: een dienstverlener wordt geacht een aanzienlijke marktmacht te hebben wanneer hij, alleen of samen met anderen, een met een machtspositie overeenkomende positie heeft, dit wil zeggen een economische kracht bezit die hem in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van zijn concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen;

    • f. „interconnectie”: de fysieke en logische koppeling van openbare communicatienetwerken die door dezelfde of een andere dienstverlener worden benut om gebruikers van een dienstverlener in staat te stellen te communiceren met gebruikers van dezelfde of van een andere dienstverlener, of toegang te hebben tot diensten van een andere dienstverlener. Diensten kunnen worden verleend door de betrokken partijen of door andere partijen die toegang tot het netwerk hebben. Interconnectie is een specifieke vorm van toegang die tussen exploitanten van openbare netwerken tot stand wordt gebracht;

    • g. „universele dienst”: het pakket van diensten van een bepaalde kwaliteit dat op het grondgebied van een partij tegen een betaalbare prijs beschikbaar is voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie; elke partij beslist over het toepassingsgebied en de uitvoering van de universele dienst;

    • h. „toegang”: het beschikbaar stellen van faciliteiten en/of diensten aan een andere dienstverlener, onder vastgestelde voorwaarden, al dan niet op exclusieve basis, met het doel elektronische-communicatiediensten te verlenen. Dit omvat onder andere toegang tot netwerkonderdelen en bijbehorende faciliteiten, wat mee kan brengen dat apparatuur wordt gekoppeld door middel van vaste of mobiele middelen (dit omvat in het bijzonder de toegang tot het aansluitnet en tot alle faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om via het aansluitnet diensten te verlenen); toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, goten en masten; toegang tot relevante programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor roaming; toegang tot voorwaardelijke toegangssystemen voor digitale-televisiediensten; toegang tot virtuele netwerkdiensten;

    • i. „eindgebruiker”: een gebruiker die geen diensten in verband met openbare communicatienetwerken of met openbare elektronische communicatie verleent;

    • j. „aansluitnet”: fysiek circuit dat het netwerkaansluitpunt in het gebouw van de abonnee verbindt met de hoofdverdeler of een soortgelijke voorziening in het vaste openbare communicatienetwerk.

Artikel 105. Regelgevende autoriteit

  • 1 Elke partij draagt er zorg voor dat de regelgevende autoriteiten voor elektronische-communicatiediensten juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk zijn van verleners van elektronische-communicatiediensten. Indien een partij eigenaar is van of zeggenschap heeft over een dienstverlener die elektronische-communicatienetwerken exploiteert of elektronische-communicatiediensten verleent, zorgt deze partij voor een werkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met de eigendom of de zeggenschap verband houdende activiteiten.

  • 2 Elke partij waarborgt dat de regelgevende autoriteit voldoende bevoegdheden heeft om de sector te reguleren. De taken van een regelgevende autoriteit worden op duidelijke wijze en in een gemakkelijk toegankelijke vorm bekendgemaakt, in het bijzonder wanneer meer dan een instantie met die taken belast is.

  • 3 Elke partij zorgt ervoor dat de besluiten die de regelgevende autoriteiten nemen en de procedures die zij volgen, ten aanzien van alle marktdeelnemers onpartijdig en transparant zijn.

  • 4 De regelgevende autoriteit is bevoegd de relevante producten- en dienstenmarkten die in aanmerking komen voor regulering ex ante, te analyseren. Voor zover de regelgevende autoriteit ingevolge artikel 107 van deze overeenkomst moet bepalen of verplichtingen moeten worden opgelegd, gehandhaafd, gewijzigd dan wel ingetrokken, bepaalt zij op basis van een marktanalyse of de relevante markt daadwerkelijk concurrerend is.

  • 5 Voor zover de regelgevende autoriteit bepaalt dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is, stelt zij vast en wijst zij aan welke dienstverleners aanzienlijke marktmacht op die markt hebben en legt zij naar gelang van het geval specifieke wettelijke verplichtingen als bedoeld in artikel 107 van deze overeenkomst op, dan wel handhaaft of wijzigt zij deze. Voor zover de regelgevende autoriteit concludeert dat de markt daadwerkelijk concurrerend is, legt zij geen van de in artikel 107 van deze overeenkomst bedoelde wettelijke verplichtingen op en handhaaft zij deze evenmin.

  • 6 Elke partij waarborgt dat een door het besluit van een regelgevende autoriteit getroffen dienstverlener het recht heeft om tegen dat besluit beroep in te stellen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de bij dat besluit betrokken partijen. Elke partij waarborgt dat naar behoren rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het geval. Zolang er geen uitspraak inzake het ingestelde beroep is gedaan, blijft het besluit van de regelgevende autoriteit van kracht, tenzij de beroepsinstantie anders beslist. Wanneer de beroepsinstantie geen rechterlijke instantie is, motiveert zij haar beslissing altijd schriftelijk en kunnen haar beslissingen tevens door een onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke autoriteit worden getoetst. Beslissingen van beroepsinstanties worden daadwerkelijk ten uitvoer gelegd.

  • 7 Elke partij waarborgt dat indien de regelgevende autoriteiten voornemens zijn maatregelen te treffen die verband houden met een of meerdere bepalingen van deze onderafdeling en die een merkbare impact hebben op de relevante markt, zij de belanghebbenden gelegenheid geven binnen een redelijke termijn opmerkingen over de ontwerpmaatregel in te dienen. De regelgevende autoriteiten maken hun overlegprocedures bekend. De uitkomsten van de overlegprocedure worden openbaar gemaakt, tenzij het vertrouwelijke informatie betreft.

  • 8 Elke partij zorgt ervoor dat dienstverleners die elektronische-communicatienetwerken aanbieden en elektronische-communicatiediensten verlenen, alle informatie, met inbegrip van financiële informatie, verstrekken die de regelgevende autoriteiten nodig hebben om na te gaan of de bepalingen van deze onderafdeling of in overeenstemming met deze onderafdeling genomen besluiten worden nageleefd. Deze dienstverleners verstrekken deze informatie desgevraagd onverwijld, binnen de door de regelgevende autoriteit gestelde termijnen en zo uitgebreid als door haar is verzocht. De informatie waarom de regelgevende autoriteit verzoekt, zal evenredig zijn met de uitvoering van die taak. De regelgevende autoriteit geeft de redenen die haar verzoek om informatie rechtvaardigen.

Artikel 106. Vergunning voor verlenen van elektronische-communicatiediensten

  • 1 Elke partij waarborgt dat een vergunning voor het verlenen van diensten zoveel mogelijk wordt verleend na enkele kennisgeving.

  • 2 Elke partij waarborgt dat een vergunning kan worden verlangd voor nummer- en frequentietoekenning. De desbetreffende vergunningsvoorwaarden worden algemeen bekendgemaakt.

  • 3 Elke partij waarborgt dat indien een vergunning vereist is:

    • a. alle vergunningscriteria en de redelijke termijn die normaliter nodig is om een beslissing over de aanvraag van een vergunning te nemen, algemeen bekend worden gemaakt;

    • b. de redenen voor afwijzing van een vergunning de aanvrager op diens verzoek schriftelijk bekend worden gemaakt;

    • c. de aanvrager van een vergunning ingeval een vergunning ten onrechte geweigerd is, zich tot een beroepsinstantie kan wenden;

    • d. de door een partij verlangde vergoedingen22 voor het verlenen van een vergunning niet hoger zijn dan de administratieve kosten die normaliter met het beheer van, het toezicht op en de handhaving van de desbetreffende vergunningen gemoeid zijn. Dit lid is niet van toepassing op vergoedingen voor het verlenen van een vergunning voor het gebruik van het radiospectrum en de nummervoorraad.

Artikel 107. Toegang en interconnectie

  • 1 Elke partij zorgt ervoor dat elke dienstverlener die een vergunning heeft voor het aanbieden van elektronische-communicatiediensten, gerechtigd en verplicht is tot het bedingen van toegang tot en interconnectie met aanbieders van openbare elektronische-communicatienetwerken en -diensten. In beginsel worden afspraken over toegang en interconnectie gemaakt op basis van commerciële onderhandelingen tussen de betrokken dienstverleners.

  • 2 Elke partij ziet erop toe dat dienstverleners die bij onderhandelingen over interconnectieregelingen informatie van een andere dienstverlener ontvangen, die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor die werd verstrekt en dat zij de vertrouwelijkheid van de verstrekte of opgeslagen informatie te allen tijde respecteren.

  • 3 Elke partij waarborgt dat een regelgevende autoriteit die in overeenstemming met artikel 105 van deze overeenkomst heeft vastgesteld dat een relevante markt niet daadwerkelijk concurrerend is, de bevoegdheid heeft aan de dienstverlener die wordt geacht een aanzienlijke marktmacht te hebben, een of meer van de volgende verplichtingen in verband met interconnectie en/of toegang op te leggen:

    • a. een verplichting inzake non-discriminatie om ervoor te zorgen dat de exploitant ten aanzien van andere leveranciers die gelijkwaardige diensten aanbieden onder gelijkwaardige omstandigheden gelijkwaardige voorwaarden toepast, en aan anderen diensten en informatie aanbiedt onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke hij voor zijn eigen diensten of diensten van zijn dochterondernemingen of partners biedt;

    • b. een verplichting voor verticaal geïntegreerde ondernemingen om opening van zaken te geven over hun groothandelsprijzen en verrekenprijzen, wanneer er sprake is van een non-discriminatievoorschrift of het er om gaat oneerlijke kruissubsidiëring te voorkomen. De regelgevende autoriteit kan nader bepalen welk model en welke boekhoudkundige methode moeten worden gehanteerd;

    • c. verplichtingen om in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van bepaalde netwerkonderdelen en bijbehorende faciliteiten, met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnet, onder andere wanneer de regelgevende autoriteit van mening is dat het weigeren van toegang of het opleggen van onredelijke voorwaarden met een vergelijkbaar effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte detailhandelsmarkt zou belemmeren, of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.

      De regelgevende autoriteiten kunnen ten aanzien van de in dit punt bedoelde verplichtingen nadere voorwaarden stellen, verband houdende met billijkheid, redelijkheid en tijdigheid;

    • d. de verplichting om op groothandelsbasis bepaalde diensten aan te bieden voor wederverkoop door derden; om open toegang te verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten; om co-locatie of andere vormen van gedeeld gebruik van faciliteiten aan te bieden, inclusief gedeeld gebruik van goten, gebouwen of masten; om bepaalde diensten aan te bieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten, inclusief faciliteiten voor intelligente-netwerkdiensten; om toegang te verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om eerlijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen; om te zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten.

      De regelgevende autoriteiten kunnen ten aanzien van de in dit punt bedoelde verplichtingen nadere voorwaarden stellen, verband houdende met billijkheid, redelijkheid en tijdigheid;

    • e. verplichtingen inzake het terugverdienen van kosten en prijscontrole, met inbegrip van verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en kostentoerekeningssystemen, voor het verlenen van specifieke vormen van interconnectie en/of toegang, wanneer uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken exploitant de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, ten nadele van de eindgebruikers.

      De regelgevende autoriteiten houden rekening met de door de exploitant gedane investeringen en laten toe dat hij een redelijke opbrengst verkrijgt uit zijn kapitaalinbreng, de aangegane risico's in aanmerking genomen;

    • f. de verplichting tot bekendmaking van de specifieke verplichtingen die door de regelgevende autoriteit aan dienstverleners zijn opgelegd, waarbij de specifieke producten-/diensten- en de geografische markten worden vermeld. Actuele informatie, mits deze niet vertrouwelijk is en geen zakengeheimen omvat, wordt openbaar gemaakt op een wijze die waarborgt dat alle belanghebbenden gemakkelijk toegang tot die informatie hebben;

    • g. verplichtingen inzake transparantie, waarbij van een exploitant wordt verlangd dat hij bepaalde informatie openbaar maakt; met name wanneer hij niet-discriminatieverplichtingen heeft, kan de regelgevende autoriteit verlangen dat de exploitant een referentieaanbieding bekendmaakt, die zodanig wordt ontbundeld dat dienstverleners niet hoeven te betalen voor faciliteiten die niet nodig zijn voor de gevraagde dienst, en daarbij de relevante aanbiedingen beschrijft, met een uitsplitsing in componenten naar gelang de behoeften van de markt, samen met de bijbehorende voorwaarden en prijzen.

  • 4 Elke partij waarborgt dat een dienstverlener die verzoekt om interconnectie met een dienstverlener waarvan is vastgesteld dat hij een aanzienlijke marktmacht heeft, hetzij te allen tijde hetzij na een redelijke termijn die openbaar is gemaakt, een beroep kan doen op een onafhankelijk intern orgaan, dat een regelgevende instantie kan zijn als bedoeld in artikel 104, lid 2, onder d), van deze overeenkomst, voor de beslechting van geschillen over de voorwaarden voor interconnectie en/of toegang.

Artikel 108. Schaarse middelen

  • 1 Elke partij waarborgt dat alle procedures voor de toewijzing en het gebruik van schaarse middelen, zoals frequenties, nummers en doorgangsrechten, worden toegepast op objectieve, evenredige, tijdige, transparante en niet-discriminerende wijze. De stand van zaken met betrekking tot toegewezen frequentiebanden wordt algemeen bekendgemaakt, maar een gedetailleerde vermelding van de frequenties die voor specifiek gebruik door de overheid zijn toegewezen, is niet vereist.

  • 2 Elke partij zorgt voor het doeltreffende beheer van radiofrequenties voor elektronische-communicatiediensten op haar grondgebied, teneinde een doeltreffend en efficiënt gebruik van het spectrum te waarborgen. Indien de vraag naar bepaalde frequenties groter is dan de beschikbaarheid ervan, worden voor de toewijzing van deze frequenties passende en transparante procedures gevolgd teneinde het gebruik ervan te optimaliseren en de ontwikkeling van de mededinging te bevorderen.

  • 3 Elke partij waarborgt dat de toewijzing van de nationale nummervoorraden en het beheer van de nationale nummerplannen aan de regelgevende autoriteit worden toevertrouwd.

  • 4 Voor zover lokale of andere overheden de eigendom van of de zeggenschap over dienstverleners die openbare communicatienetwerken en/of -diensten exploiteren, behouden, moet worden gezorgd voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de taak inzake toekenning van rechten en de taak die verband houdt met de eigendom of de zeggenschap.

Artikel 109. Universele dienst

  • 1 Elke partij heeft het recht vast te stellen welke universeledienstverplichtingen zij in stand wenst te houden.

  • 2 Deze verplichtingen worden niet per se concurrentiebeperkend geacht, mits zij op een transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd. De uitvoering van dergelijke verplichtingen is ook neutraal met betrekking tot de mededinging en niet belastender dan nodig is voor de soort universele dienst die door de partij wordt vastgesteld.

  • 3 Elke partij draagt er zorg voor dat alle dienstverleners in aanmerking komen voor het verlenen van universele diensten en dat geen enkele dienstverlener a priori wordt uitgesloten. De aanwijzing geschiedt door middel van een efficiënt, transparant, objectief en niet-discriminerend mechanisme. Indien nodig beoordeelt elke partij of het verlenen van universele diensten een onbillijke last vormt voor de organisatie(s) die is/zijn aangewezen om de universele diensten te verlenen. Wanneer dit op grond van een dergelijke berekening gerechtvaardigd is, bepalen de regelgevende autoriteiten, rekening houdend met het eventuele marktvoordeel voor een organisatie die de universele dienst verleent, of er een mechanisme nodig is om de betrokken dienstverlener(s) te compenseren of de nettokosten van de universeledienstverplichtingen te delen.

  • 4 Elke partij waarborgt dat, wanneer er voor de eindgebruikers gidsen van alle abonnees beschikbaar zijn, in gedrukte of in elektronische vorm, de organisaties die die gidsen verstrekken, het non-discriminatiebeginsel in acht nemen bij de behandeling van informatie die zij van andere organisaties hebben gekregen.

Artikel 110. Grensoverschrijdende verlening van elektronische-communicatiediensten

Geen van de partijen mag ten aanzien van grensoverschrijdende dienstverlening aan een dienstverlener uit de andere partij de voorwaarde stellen dat hij op haar grondgebied gevestigd, in enigerlei vorm aanwezig of daar ingezetene is.

Artikel 111. Vertrouwelijke informatie

Elke partij waarborgt het vertrouwelijke karakter van elektronische communicatie die via een openbaar communicatienetwerk en via openbare elektronische-communicatiediensten plaatsvindt, alsmede van de gegevens over dat verkeer, zonder daardoor de handel in diensten te beperken.

Artikel 112. Geschillen tussen dienstverleners

  • 1 Elke partij draagt er zorg voor dat wanneer er in verband met de in deze afdeling bedoelde rechten en verplichtingen een geschil rijst tussen aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of verleners van elektronische-communicatiediensten, de regelgevende autoriteit op verzoek van een der partijen een bindende beslissing neemt om het geschil op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen vier maanden, tot een oplossing te brengen.

  • 2 De beslissing van de regelgevende autoriteit wordt openbaar gemaakt, met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijke bedrijfsgegevens. De door de aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en de verleners van elektronische-communicatiediensten te ontvangen beslissing wordt met redenen omkleed.

  • 3 Indien een dergelijk geschil betrekking heeft op grensoverschrijdende dienstverlening, coördineren de regelgevende autoriteiten hun inspanningen om het geschil tot een oplossing te brengen.

Artikel 113. Geleidelijke aanpassing

Met het oog op eventuele verdere liberalisering van de handel in diensten erkennen de partijen het belang van de geleidelijke aanpassing van de bestaande en toekomstige wetgeving van Georgië aan de lijst van het acquis van de Unie die is opgenomen in bijlage XV-B bij deze overeenkomst.

ONDERAFDELING 6. FINANCIËLE DIENSTEN

Artikel 114. Toepassingsgebied en definities

  • 2 Voor de toepassing van deze onderafdeling en van afdeling 2 (Vestiging), afdeling 3 (Grensoverschrijdende dienstverlening) en afdeling 4 (Tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken) van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. „financiële dienst”: elke dienst van financiële aard, aangeboden door een verlener van financiële diensten uit een partij. Financiële diensten omvatten de volgende activiteiten:

      • i. verzekeringen en daarmee verband houdende diensten:

        • 1. directe verzekering (met inbegrip van medeverzekering):

          • a. levensverzekering;

          • b. schadeverzekering;

        • 2. herverzekering en retrocessie;

        • 3. verzekeringsbemiddeling, zoals makelaardij en agentschap, en

        • 4. ondersteunende diensten voor verzekeringen, zoals diensten van adviseurs en actuarissen en diensten in verband met risicobeoordeling en de afwikkeling van claims;

      • ii. bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen):

        • 1. aanvaarding van deposito's en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;

        • 2. alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;

        • 3. financiële leasing;

        • 4. alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder creditcards, betaalkaarten, debetkaarten, reischeques en bankwissels;

        • 5. garanties en verbintenissen;

        • 6. transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, op de beurs of op de onderhandse markt of anderszins, ten aanzien van:

          • a. geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten en depositocertificaten);

          • b. deviezen;

          • c. derivaten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, termijninstrumenten en opties;

          • d. wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder producten als swaps en rentetermijncontracten;

          • e. verhandelbare effecten;

          • f. andere verhandelbare instrumenten en financiële activa, met inbegrip van edelmetaal;

        • 7. deelneming in de uitgifte van alle soorten effecten, met inbegrip van garantieverlening en plaatsing in de hoedanigheid van agent (openbaar dan wel particulier) en verlening van diensten in verband met deze uitgiften;

        • 8. financiële bemiddeling;

        • 9. beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;

        • 10. betalings- en compensatiediensten in verband met financiële activa, met inbegrip van waardepapieren, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;

        • 11. verstrekking en doorgifte van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software;

        • 12. advies- en bemiddelingsdiensten en andere ondersteunende financiële diensten voor alle onder 1) tot en met 11) vermelde activiteiten, met inbegrip van kredietonderzoek en -analyse, onderzoek en advies aangaande investeringen en beleggingen, advies over overnames, bedrijfsreorganisaties en strategieën;

    • b. „verlener van financiële diensten”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon uit een partij die financiële diensten verleent of aanbiedt. Openbare instanties vallen niet onder dit begrip „verlener van financiële diensten”;

    • c. „openbare instantie”:

      • i. een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit van een partij, of een instantie die eigendom is van een partij of onder zeggenschap staat van een partij en die zich in hoofdzaak bezighoudt met de uitvoering van overheidstaken of activiteiten voor overheidsdoeleinden, met uitzondering van instanties die zich in hoofdzaak bezighouden met het verlenen van financiële diensten op commerciële basis, of

      • ii. een particuliere instantie, wanneer deze taken vervult die normalerwijze door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld;

    • d. „nieuwe financiële dienst”: een dienst van financiële aard, zoals diensten in verband met bestaande of nieuwe producten of de wijze waarop een product wordt geleverd, die niet wordt verleend door verleners van financiële diensten op het grondgebied van een partij, doch die op het grondgebied van de andere partij wel wordt verleend.

Artikel 115. Prudentiële uitzonderingsbepaling

  • 1 Elke partij kan maatregelen vaststellen of handhaven om prudentiële redenen, waaronder:

    • a. de bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een verlener van financiële diensten een fiduciair recht verschuldigd is;

    • b. het verzekeren van de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem van een partij.

  • 2 Deze maatregelen zijn niet belastender dan nodig is voor het bereiken van het doel ervan en houden niet in dat verleners van financiële diensten uit de andere partij worden gediscrimineerd in vergelijking met de eigen soortgelijke verleners van financiële diensten.

  • 3 Geen enkele bepaling van deze overeenkomst kan zodanig worden uitgelegd dat zij een partij verplicht tot het verstrekken van informatie betreffende de zaken en de rekeningen van individuele consumenten, dan wel vertrouwelijke of geheime informatie die in het bezit is van openbare instanties.

Artikel 116. Doeltreffende en transparante regelgeving

  • 1 Elke partij stelt alles in het werk om alle belanghebbenden vooraf kennis te geven van elke door haar beoogde algemene maatregel, zodat die belanghebbenden opmerkingen over die maatregel kunnen maken. Dergelijke maatregelen worden bekendgemaakt:

    • a. door officiële publicatie, of

    • b. in enige andere vorm, schriftelijk of elektronisch.

  • 2 Elke partij stelt belanghebbenden in kennis van haar voorschriften voor het indienen van aanvragen met betrekking tot de verlening van financiële diensten.

    Op verzoek van een aanvrager stelt de desbetreffende partij deze in kennis van de status van zijn aanvraag. Indien de desbetreffende partij aanvullende informatie van de aanvrager verlangt, stelt zij deze daarvan onverwijld in kennis.

  • 3 Elke partij stelt alles in het werk opdat internationaal overeengekomen normen voor de regelgeving en het toezicht in de financiëledienstensector en voor de strijd tegen belastingfraude en -ontwijking op haar grondgebied ten uitvoer worden gelegd en worden toegepast. Dergelijke internationaal overeengekomen normen zijn onder meer de „Core Principles for Effective Banking Supervision” van het Bazels Comité voor het bankentoezicht, de „Insurance Core Principles” van de International Association of Insurance Supervisors, de „Objectives and Principles of Securities Regulation” van de International Organisation of Securities Commissions, de „Agreement on Exchange of Information on Tax Matters” van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de „Statement on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes” van de G20, en de Veertig aanbevelingen inzake het witwassen van geld en de Negen bijzondere aanbevelingen inzake terrorismefinanciering van de Financial Action Task Force.

    De partijen nemen bovendien nota van de „Ten Key Principles for Information Exchange” die door de Ministers van Financiën van de G7-landen zijn aangenomen en zullen alles doen wat nodig is opdat deze beginselen in hun bilaterale contacten kunnen worden toegepast.

Artikel 117. Nieuwe financiële diensten

Elke partij staat verleners van financiële diensten uit de andere partij toe nieuwe financiële diensten te verlenen die soortgelijk zijn aan diensten voor het verlenen waarvan zij krachtens haar interne wetgeving onder vergelijkbare omstandigheden aan haar eigen verleners van financiële diensten toestemming zou verlenen. De betrokken partij kan de rechtsvorm vaststellen waarin de dienst kan worden verleend en kan de verlening van de betrokken dienst aan een vergunningsplicht onderwerpen. Wanneer een vergunning vereist is, wordt hieromtrent binnen een redelijke termijn een besluit genomen en de vergunning kan uitsluitend worden geweigerd om prudentiële redenen.

Artikel 118. Gegevensverwerking

  • 1 Elke partij staat verleners van financiële diensten uit de andere partij toe gegevens in elektronische of in andere vorm met het oog op gegevensverwerking van en naar haar grondgebied te verzenden, wanneer de verwerking van deze gegevens noodzakelijk is in het kader van de normale transacties van de betrokken verleners van financiële diensten.

  • 2 Elke partij neemt passende maatregelen ter bescherming van de privacy en de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, in het bijzonder met betrekking tot de overdracht van persoonsgegevens.

Artikel 119. Specifieke uitzonderingen

  • 1 Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd dat zij voor een partij, met inbegrip van haar openbare instanties, een beletsel vormt om op haar grondgebied exclusief activiteiten of diensten aan te bieden in het kader van een pensioenregeling van de overheid of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid, tenzij verleners van financiële diensten deze activiteiten krachtens de interne regelgeving van die partij in concurrentie met openbare instanties of particuliere instellingen kunnen aanbieden.

  • 2 Geen enkele bepaling van deze overeenkomst is van toepassing op de activiteiten van een centrale bank of een monetaire autoriteit of van enige andere openbare instantie die bevoegd is voor het monetaire beleid of het wisselkoersbeleid.

  • 3 Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd dat zij voor een partij, met inbegrip van haar openbare instanties, een beletsel vormt om op haar grondgebied exclusief activiteiten of diensten aan te bieden voor rekening van of met garantiestelling door of gebruikmaking van de financiële middelen van de partij of haar openbare instanties.

Artikel 120. Zelfregulerende organisaties

Wanneer een partij het lidmaatschap van of deelneming aan dan wel toegang tot een zelfregulerend lichaam, effecten- of termijnbeurs of effecten- of termijnmarkt, verrekenkantoor of een andere organisatie of vereniging als voorwaarde stelt voor verleners van financiële diensten uit de andere partij om op voet van gelijkheid met haar eigen verleners van financiële diensten financiële diensten te kunnen verlenen, of wanneer zij dergelijke entiteiten direct of indirect voorrechten of voordelen voor de verlening van financiële diensten toekent, waarborgt zij dat de verplichtingen van de artikelen 79 en 85 van deze overeenkomst worden nageleefd.

Artikel 121. Clearing- en betalingssystemen

Onder de voorwaarden voor toekenning van nationale behandeling verschaft elke partij aan op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten uit de andere partij toegang tot betalings- en clearingsystemen van openbare instanties, alsmede tot voor de normale bedrijfsvoering beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit artikel beoogt niet toegang te verschaffen tot de kredietfaciliteiten in laatste instantie van de partij.

Artikel 122. Geleidelijke aanpassing

Met het oog op eventuele verdere liberalisering van de handel in diensten erkennen de partijen het belang van de geleidelijke aanpassing van de bestaande en toekomstige wetgeving van Georgië aan de in artikel 116, lid 3, van deze overeenkomst vermelde internationale normen voor beste praktijken, alsmede aan de lijst van het acquis van de Unie die is opgenomen in bijlage XV-A bij deze overeenkomst.

ONDERAFDELING 7. VERVOER

Artikel 123. Toepassingsgebied

Deze onderafdeling bevat de beginselen met betrekking tot de liberalisering van diensten die verband houden met internationaal vervoer in overeenstemming met afdeling 2 (Vestiging), afdeling 3 (Grensoverschrijdende dienstverlening) en afdeling 4 (Tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken) van dit hoofdstuk.

Artikel 124. Internationaal zeevervoer

  • 1 Voor de toepassing van deze onderafdeling en van afdeling 2 (Vestiging), afdeling 3 (Grensoverschrijdende dienstverlening) en afdeling 4 (Tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken) van dit hoofdstuk:

    • a. omvat „internationaal zeevervoer” ook vervoer van deur tot deur en multimodaal vervoer, zijnde het vervoer van goederen met behulp van meer dan een wijze van vervoer, waaronder ook vervoer over zee, met een enkel vervoersdocument, en in verband daarmee ook het recht rechtstreeks met dienstverleners voor andere wijzen van vervoer contracten te sluiten;

    • b. wordt onder „behandeling van zeevracht” verstaan: activiteiten van stuwadoorsbedrijven en terminalexploitanten, maar zonder de rechtstreekse activiteiten van dokwerkers, wanneer deze niet door de stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten zijn tewerkgesteld. De hier bedoelde activiteiten omvatten de organisatie van en het toezicht op:

      • i. het laden en lossen van schepen;

      • ii. het sjorren en losmaken van vracht;

      • iii. het in ontvangst nemen/afleveren en bewaken van vracht vóór verscheping of na lossing;

    • c. wordt onder „in- en uitklaring” verstaan: de afhandeling van douaneformaliteiten namens een derde met betrekking tot de in-, uit- of doorvoer van vracht, ongeacht of deze dienst de hoofdactiviteit van die dienstverlener is of een gebruikelijke aanvulling op diens hoofdactiviteit;

    • d. wordt onder „diensten in verband met de opslag van containers” verstaan: de opslag van containers, op het haventerrein of verder landinwaarts, om ze te laden of te lossen, te repareren en gereed te maken voor verscheping;

    • e. wordt onder „diensten van scheepsagenten” verstaan: activiteiten waarbij de zakelijke belangen van een of meer scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen binnen een bepaald geografisch gebied door een agent worden behartigd voor de volgende doeleinden:

      • i. marketing en verkoop van diensten van zeevervoer en aanverwante diensten, van de prijsopgave tot de facturering, alsmede het afgeven van vrachtbrieven namens de maatschappijen, het kopen en weer verkopen van de nodige aanverwante diensten, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie;

      • ii. het optreden namens maatschappijen, het organiseren van de afroep van aanvragen om scheepsruimte of, indien nodig, het overnemen van vracht;

    • f. wordt onder „expediteursdiensten” verstaan: de activiteit waarbij namens een verzender de verscheping wordt georganiseerd en gevolgd, door vervoersdiensten en aanverwante diensten te contracteren, documenten op te stellen en bedrijfsinformatie te verschaffen;

    • g. wordt onder „feederdiensten” verstaan: het vervoer voorafgaand aan en na het internationale vrachtvervoer over zee, met name in containers, tussen havens in een partij.

  • 2 Aangaande het internationale zeevervoer stemt elke partij ermee in dat zij zal zorgen voor de effectieve toepassing van het beginsel van onbeperkte toegang tot lading op commerciële basis, van het vrij verrichten van diensten op het gebied van het internationale zeevervoer, en van nationale behandeling bij de levering van deze diensten.

    Gezien het huidige niveau van de liberalisering tussen de partijen op het gebied van het internationale zeevervoer:

    • a. past elke partij het beginsel van onbeperkte toegang tot de internationale markten voor zeevervoer op commerciële en niet-discriminerende grondslag daadwerkelijk toe;

    • b. kent elke partij aan vaartuigen die de vlag voeren van de andere partij of worden geëxploiteerd door dienstverleners uit de andere partij, een niet minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan haar eigen vaartuigen of aan die van een derde land toekent indien deze behandeling gunstiger is, voor, onder meer, de toegang tot havens, het gebruik van infrastructuur en havendiensten, het gebruik van hulpdiensten voor zeevervoer, evenals de daarmee verband houdende vergoedingen en heffingen, douanediensten en de toewijzing van aanlegplaatsen en laad- en losinstallaties.

  • 3 Bij de toepassing van deze beginselen:

    • a. neemt elke partij in toekomstige overeenkomsten met derde landen geen vrachtverdelingsregelingen op met betrekking tot zeevervoerdiensten, met inbegrip van het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en het lijnverkeer, en beëindigt zij binnen een redelijke termijn dergelijke vrachtverdelingsregelingen wanneer deze in eerdere overeenkomsten voorkomen, en

    • b. heft elke partij bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst alle unilaterale maatregelen en administratieve, technische en andere belemmeringen op die een verkapte beperking kunnen zijn van of een discriminatoir effect kunnen hebben op het vrij verrichten van diensten in het internationale zeevervoer, en ziet zij af van de invoering ervan.

  • 4 Elke partij staat toe dat verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij een vestiging op haar grondgebied hebben, onder voorwaarden van vestiging en exploitatie die niet minder gunstig zijn dan die welke zij aan haar eigen dienstverleners of aan dienstverleners van derde landen toekent, indien deze laatste betere voorwaarden genieten.

  • 5 Elke partij staat verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij op redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toe gebruik te maken van de volgende havendiensten: loodsen, hulp van duw- en sleepboten, bevoorrading, brandstof- en waterlevering, ophalen en verwerking van afval, kapiteinsdiensten, navigatiehulp, diensten vanaf de wal die essentieel zijn voor het functioneren van een schip, waaronder communicatie, water- en elektriciteitsvoorzieningen, faciliteiten voor noodreparaties, verankering en aan- en afmeren.

  • 6 Elke partij staat het verplaatsen van materiaal zoals lege containers die niet worden vervoerd als vracht tegen betaling, toe tussen havens van een lidstaat van de EU of tussen havens van Georgië.

  • 7 Elke partij staat, mits de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft verleend, verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij toe om „feederdiensten” tussen haar interne havens te verlenen.

Artikel 125. Luchtvervoer

Ten aanzien van de geleidelijke liberalisering van het luchtvervoer tussen de partijen, aangepast aan hun wederzijdse commerciële behoeften, en de voorwaarden voor wederzijdse markttoegang is de Overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, betreffende de totstandbrenging van een Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte van toepassing.

Artikel 126. Geleidelijke aanpassing

Met het oog op eventuele verdere liberalisering van de handel in diensten erkennen de partijen het belang van de geleidelijke aanpassing van de bestaande en toekomstige wetgeving van Georgië aan de lijst van het acquis van de Unie die is opgenomen in bijlage XV-D bij deze overeenkomst.

AFDELING 6. ELEKTRONISCHE HANDEL

ONDERAFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 127. Doelstelling en beginselen

  • 1 De partijen erkennen dat de elektronische handel de handelsmogelijkheden in vele sectoren verruimt en komen overeen de ontwikkeling van hun onderlinge elektronische handelsverkeer te bevorderen, met name door samenwerking op het gebied van de vraagstukken die elektronische handel in het kader van dit hoofdstuk meebrengt.

  • 2 De partijen zijn het erover eens dat de ontwikkeling van de elektronische handel in overeenstemming moet zijn met de internationale normen inzake gegevensbescherming, teneinde ervoor te zorgen dat de gebruikers vertrouwen in de elektronische handel hebben.

Artikel 128. Samenwerking op gebied van elektronische handel

  • 1 De partijen onderhouden een dialoog over regelgevingskwesties in verband met de elektronische handel, onder meer over:

    • a. de erkenning van aan het publiek afgegeven certificaten voor elektronische handtekeningen en de bevordering van grensoverschrijdende certificeringsdiensten;

    • b. de aansprakelijkheid van de aanbieders van intermediaire diensten bij de doorgifte of opslag van informatie;

    • c. de behandeling van ongevraagde elektronische commerciële communicatie;

    • d. consumentenbescherming op het gebied van de elektronische handel, en

    • e. andere kwesties die voor de ontwikkeling van de elektronische handel van belang zijn.

  • 2 Deze samenwerking kan geschieden in de vorm van een uitwisseling van informatie over de respectieve wetgeving van de partijen met betrekking tot deze kwesties en over de tenuitvoerlegging van die wetgeving.

ONDERAFDELING 2. AANSPRAKELIJKHEID VAN AANBIEDERS VAN INTERMEDIAIRE DIENSTEN

Artikel 129. Gebruik van diensten van intermediairs

  • 1 De partijen erkennen dat de diensten van intermediairs door derden kunnen worden gebruikt voor illegale activiteiten en zij voorzien in de in deze onderafdeling vastgestelde maatregelen voor aanbieders van intermediaire diensten23.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 130 van deze overeenkomst wordt onder „aanbieder van diensten” verstaan een aanbieder van de doorgifte of routering van of van verbindingen voor digitale onlinecommunicatie, tussen door de gebruiker gespecificeerde punten, van door de gebruiker gekozen materiaal, zonder wijziging van de inhoud daarvan. Voor de toepassing van de artikelen 131 en 132 van deze overeenkomst wordt onder „aanbieder van diensten” verstaan een aanbieder of exploitant van faciliteiten voor onlinediensten of netwerktoegang.

Artikel 130. Aansprakelijkheid van aanbieders van intermediaire diensten: „mere conduit” (doorgeefluik)

  • 1 Elke partij zorgt ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, de aanbieder van de dienst niet aansprakelijk is voor de doorgegeven informatie, op voorwaarde dat deze aanbieder:

    • a. niet het initiatief tot doorgifte neemt;

    • b. de ontvanger van de doorgegeven informatie niet selecteert, en

    • c. de doorgegeven informatie niet selecteert of wijzigt.

  • 2 Het doorgeven van informatie en het verschaffen van toegang in de zin van lid 1 omvatten de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van de doorgegeven informatie, voor zover deze uitsluitend dient om de doorgifte in het communicatienetwerk te bewerkstelligen en niet langer duurt dan redelijkerwijs voor de doorgifte nodig is.

  • 3 Dit artikel belet niet dat een rechtbank of administratieve instantie in overeenstemming met het rechtsstelsel van elke partij kan verlangen dat de aanbieder van de dienst een inbreuk beëindigt of verhindert.

Artikel 131. Aansprakelijkheid van aanbieders van intermediaire diensten: „caching” (wijze van opslag)

  • 1 Elke partij zorgt ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de aanbieder van de dienst niet aansprakelijk is voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie, wanneer deze opslag enkel geschiedt om latere doorgifte van die informatie aan andere afnemers van de dienst op hun verzoek doeltreffender te maken, op voorwaarde dat de aanbieder van de dienst:

    • a. de informatie niet wijzigt;

    • b. de toegangsvoorwaarden voor de informatie in acht neemt;

    • c. de alom erkende en in de bedrijfstak gangbare regels betreffende de bijwerking van de informatie naleeft;

    • d. niets wijzigt aan het alom erkende en in de bedrijfstak gangbare rechtmatige gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie, en

    • e. prompt handelt om de door hem opgeslagen informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken, zodra hij er daadwerkelijk kennis24 van heeft dat de informatie verwijderd werd van de plaats waar zij zich oorspronkelijk in het net bevond of de toegang ertoe onmogelijk werd gemaakt, of dat een rechtbank of administratieve instantie heeft gelast de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

  • 2 Dit artikel belet niet dat een rechtbank of administratieve instantie in overeenstemming met het rechtsstelsel van elke partij kan verlangen dat de aanbieder van de dienst een inbreuk beëindigt of verhindert.

Artikel 132. Aansprakelijkheid van aanbieders van intermediaire diensten: „hosting”

  • 1 Elke partij zorgt ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de aanbieder van de dienst niet aansprakelijk is voor de op verzoek van een afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat de aanbieder van de dienst:

    • a. niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteit of informatie duidelijk blijkt, of

    • b. zodra hij hiervan kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken.

  • 2 Lid 1 is niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de aanbieder van de dienst handelt.

  • 3 Dit artikel belet niet dat een rechtbank of administratieve instantie in overeenstemming met het rechtsstelsel van elke partij kan verlangen dat de aanbieder van de dienst een inbreuk beëindigt of voorkomt, en evenmin dat een partij procedures kan vaststellen om informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken.

Artikel 133. Geen algemene toezichtverplichting

  • 1 De partijen leggen aanbieders van de diensten geen algemene verplichting op om bij het aanbieden van de in de artikelen 130 tot en met 132 van deze overeenkomst bedoelde diensten toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te gaan zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden.

  • 2 Een partij kan aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij verplichten om de bevoegde overheidsautoriteiten onverwijld in kennis te stellen van vermeende onwettige activiteiten of informatie van de afnemers van hun dienst, of verplichten om de bevoegde autoriteiten op hun verzoek informatie te verstrekken die kan dienen tot het achterhalen van afnemers van hun dienst waarmee zij een opslagovereenkomst hebben.

AFDELING 7. UITZONDERINGEN

Artikel 134. Algemene uitzonderingen

  • 1 Onverminderd de algemene uitzonderingen van artikel 415 van deze overeenkomst zijn de bepalingen van dit hoofdstuk en van de bijlagen XIV-A en XIV-E, XIV-B en XIV-F, XIV-C en XIV-G, alsmede XVI-D en XIV-H bij deze overeenkomst onderworpen aan de uitzonderingen van dit artikel.

  • 2 Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen bij soortgelijke omstandigheden, of een verkapte beperking van het recht van vestiging of van grensoverschrijdende dienstverlening vormen, kan geen enkele bepaling van dit hoofdstuk zodanig worden uitgelegd dat zij een beletsel vormt voor het vaststellen of toepassen door een partij van maatregelen die:

    • a. noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of de handhaving van de openbare orde;

    • b. noodzakelijk zijn voor de bescherming van het leven en de gezondheid van mens, dier of plant;

    • c. betrekking hebben op de instandhouding van niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen, mits die maatregelen met beperkingen voor interne ondernemers of met beperkingen van het interne aanbod of verbruik van diensten gepaard gaan;

    • d. noodzakelijk zijn voor de bescherming van nationaal artistiek, historisch of archeologisch erfgoed;

    • e. noodzakelijk zijn voor de handhaving van wet- en regelgeving die niet strijdig is met de bepalingen van dit hoofdstuk, met inbegrip van die welke betrekking heeft op:

      • i. het voorkómen van misleidende of frauduleuze praktijken of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;

      • ii. de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en op de bescherming van de vertrouwelijke aard van persoonlijke dossiers en rekeningen;

      • iii. de veiligheid;

    • f. strijdig zijn met de artikelen 79 en 85 van deze overeenkomst, mits het verschil in behandeling bedoeld is om directe belastingen op doeltreffende of billijke wijze te kunnen opleggen of innen ten aanzien van economische activiteiten, ondernemers of dienstverleners uit de andere partij25.

  • 3 De bepalingen van dit hoofdstuk en van de bijlagen XIV-A en XIV-E, XIV-B en XIV-F, XIV-C en XIV-G, alsmede XIV-D en XIV-H bij deze overeenkomst zijn niet van toepassing op de respectieve socialezekerheidsstelsels van de partijen of op activiteiten op het grondgebied van elk van de partijen die, al dan niet incidenteel, verband houden met de uitoefening van het overheidsgezag.

Artikel 135. Belastingmaatregelen

De meestbegunstigingsbehandeling die ingevolge dit hoofdstuk wordt toegekend, is niet van toepassing op de belastingbehandeling die de partijen geven of in de toekomst zullen geven op basis van overeenkomsten tussen hen ter voorkoming van dubbele belasting.

Artikel 136. Uitzonderingen met betrekking tot veiligheid

  • 1 Geen enkele bepaling van deze overeenkomst kan zodanig worden uitgelegd dat:

    • a. een partij verplicht wordt gegevens te verstrekken, wanneer zij meent dat openbaarmaking van die gegevens in strijd is met haar wezenlijke veiligheidsbelangen;

    • b. een partij belet wordt maatregelen te nemen die zij ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen nodig acht en die:

      • i. verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogstuig;

      • ii. betrekking hebben op economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting als doel hebben;

      • iii. betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of op grondstoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd, of

      • iv. in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen, of

    • c. een partij belet wordt maatregelen te nemen tot uitvoering van de verplichtingen die zij op zich heeft genomen met het oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.

HOOFDSTUK 7. BETALINGS- EN KAPITAALVERKEER

Artikel 137. Betalingsverkeer

De partijen verbinden zich ertoe overeenkomstig artikel VIII van de Overeenkomst betreffende het Internationale Monetaire Fonds toe te staan dat alle betalingen en overboekingen op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen de partijen worden verricht in vrij converteerbare valuta, en geen beperkingen dienaangaande vast te stellen.

Artikel 138. Kapitaalverkeer

  • 2 Met betrekking tot andere verrichtingen op de kapitaalrekening en de financiële rekening van de betalingsbalans dan de in lid 1 van dit artikel vermelde, waarborgt elke partij vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst en onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst:

    • a. het vrije verkeer van kapitaal inzake kredieten in verband met commerciële transacties of met het verlenen van diensten waaraan een ingezetene van een van de partijen deelneemt;

    • b. het vrije verkeer van kapitaal in verband met beleggingen, leningen en kredieten van de investeerders uit de andere partij.

Artikel 139. Vrijwaringsmaatregelen

Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden betalingen of kapitaalbewegingen ernstige moeilijkheden veroorzaken of dreigen te veroorzaken voor de werking van het wisselkoersbeleid of het monetair beleid, met inbegrip van ernstige betalingsbalansmoeilijkheden, in een of meer lidstaten of in Georgië, kunnen de betrokken partijen voor een periode van ten hoogste zes maanden vrijwaringsmaatregelen treffen indien die maatregelen strikt noodzakelijk zijn. De partij die de vrijwaringsmaatregelen neemt, stelt de andere partij daarvan onmiddellijk in kennis en legt zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de intrekking van deze maatregelen voor.

Artikel 140. Bepalingen inzake bevordering en verdere ontwikkeling van kapitaalverkeer

  • 1 De partijen plegen overleg teneinde hun onderlinge kapitaalverkeer te vergemakkelijken met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst.

  • 2 Gedurende de eerste vier jaar volgend op de inwerkingtreding van deze overeenkomst nemen de partijen maatregelen met het oog op de totstandbrenging van de voorwaarden die nodig zijn voor de verdere geleidelijke toepassing van de voorschriften van de Unie inzake het vrije verkeer van kapitaal.

  • 3 Uiterlijk aan het eind van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst beoordeelt het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, de genomen maatregelen opnieuw en stelt het de modaliteiten voor verdere liberalisering vast.

HOOFDSTUK 8. OVERHEIDSOPDRACHTEN

Artikel 141. Doelstellingen

  • 1 De partijen erkennen de bijdrage van transparante, niet-discriminerende, op concurrentie gebaseerde en openbare aanbestedingen aan een duurzame economische ontwikkeling en stellen zich een effectieve, wederzijdse en geleidelijke openstelling van hun respectieve markten voor overheidsopdrachten ten doel.

  • 2 Dit hoofdstuk voorziet in wederzijdse toegang tot markten voor overheidsopdrachten op basis van het beginsel van nationale behandeling op nationaal, regionaal en lokaal niveau voor overheidsopdrachten en concessies in zowel de traditionele als de nutssector. Het voorziet in de geleidelijke aanpassing van de wetgeving inzake overheidsopdrachten in Georgië aan het acquis van de Unie inzake overheidsopdrachten op basis van de voor overheidsopdrachten in de Unie geldende beginselen, en de voorwaarden en definities van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Richtlijn 2004/18/EG), en van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (Richtlijn 2004/17/EG).

Artikel 142. Toepassingsgebied

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten alsmede op opdrachten voor werken, leveringen en diensten in de nutssector en, indien en waar dergelijke opdrachten worden gebruikt, op concessies voor werken en diensten.

  • 2 Dit hoofdstuk is van toepassing op aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten die voldoen aan de definities van het acquis van de Unie op het gebied van overheidsopdrachten, hierna „de aanbestedende diensten” genoemd. Het heeft tevens betrekking op publiekrechtelijke instellingen en openbare nutsbedrijven, zoals overheidsondernemingen die de desbetreffende activiteiten verrichten en particuliere ondernemingen die op basis van bijzondere en exclusieve rechten actief zijn in de nutssector26.

  • 3 Dit hoofdstuk is van toepassing op opdrachten boven de drempelwaarden die zijn vastgesteld in bijlage XVI-A bij deze overeenkomst.

  • 4 De berekening van de geraamde waarde van een overheidsopdracht wordt gebaseerd op het in totaal te betalen bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde. Bij het hanteren van deze drempelwaarden berekent Georgië de contractwaarde en rekent het deze om naar zijn nationale munteenheid, waarbij het gebruik maakt van de omrekeningskoers van zijn nationale bank.

  • 5 De drempelwaarden worden om de twee jaar herzien, te beginnen in het jaar van inwerkingtreding van deze overeenkomst, op basis van de gemiddelde dagwaarde van de euro, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, over de 24 maanden die eindigen op de laatste dag van augustus voorafgaand aan de herziening, die per 1 januari in werking treedt. De aldus herziene drempelwaarden worden, indien nodig, naar beneden afgerond op het naaste veelvoud van 1000 EUR. De herziening van de drempelwaarden wordt goedgekeurd door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst.

Artikel 143. Institutionele achtergrond

  • 1 Elke partij zorgt voor de invoering of het behoud van een passend institutioneel kader en van de mechanismen die nodig zijn voor de juiste werking van het systeem voor overheidsopdrachten en de implementatie van de beginselen in dit hoofdstuk.

  • 2 Georgië wijst in het bijzonder de volgende organen aan:

    • a. een uitvoerend orgaan op het niveau van de centrale overheid dat belast is met het waarborgen en uitvoeren van een coherent beleid op alle gebieden die met overheidsopdrachten verband houden. Dit orgaan bevordert en coördineert de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk en geeft richting aan het proces van geleidelijke aanpassing aan het acquis van de Unie als bedoeld in bijlage XVI-B bij deze overeenkomst;

    • b. een onpartijdig en onafhankelijk orgaan dat belast is met de beoordeling van besluiten van de aanbestedende diensten bij de plaatsing van opdrachten. In deze context wordt onder „onafhankelijk” verstaan dat dit orgaan een overheidsinstantie moet zijn die los staat van alle aanbestedende diensten en marktdeelnemers. Tegen de besluiten van dit orgaan moet beroep in rechte kunnen worden ingesteld.

  • 3 Elke partij waarborgt dat de besluiten van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van klachten van marktdeelnemers over schendingen van het interne recht, daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 144. Basisnormen voor gunning van opdrachten

  • 1 Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst voldoen de partijen aan een serie basisnormen voor de gunning van alle opdrachten, zoals voorgeschreven door de leden 2 tot en met 15 van dit artikel. Deze basisnormen vloeien rechtstreeks voort uit de voorschriften en beginselen voor overheidsopdrachten als vervat in het acquis van de Unie voor overheidsopdrachten, met inbegrip van de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling, transparantie en evenredigheid.

Publicatie

  • 2 Elke partij waarborgt dat alle voorgenomen overheidsopdrachten op toereikende wijze in een daartoe geëigend medium27 worden bekendgemaakt:

    • a. opdat de markt wordt geopend voor mededinging; en

    • b. opdat belanghebbende marktdeelnemers passende toegang hebben tot informatie over de voorgenomen overheidsopdracht, voorafgaand aan de gunning ervan, en opdat zij hun belangstelling voor de opdracht kenbaar kunnen maken.

  • 3 De bekendmaking is passend ten opzichte van het economisch belang van de opdracht voor marktdeelnemers.

  • 4 De bekendmaking omvat ten minste de wezenlijke details van de te plaatsen opdracht, de criteria voor selectie op kwaliteit, de gunningsmethode, de criteria voor gunning en elke andere aanvullende informatie die een marktdeelnemer redelijkerwijs nodig heeft om te besluiten of hij zijn belangstelling voor de opdracht kenbaar maakt.

Gunning van opdrachten

  • 5 Alle opdrachten worden gegund aan de hand van transparante en onpartijdige gunningsprocedures die corruptiepraktijken voorkomen. De onpartijdigheid wordt in het bijzonder gewaarborgd door de niet-discriminerende omschrijving van de inhoud van de opdracht, gelijke toegang voor alle marktdeelnemers, passende termijnen en een transparante en objectieve benadering.

  • 6 Bij de omschrijving van de kenmerken van de gevraagde werken, leveringen of diensten gebruiken de aanbestedende diensten algemene omschrijvingen wat de prestaties en functies aangaat, alsmede internationale, Europese of nationale normen.

  • 7 De omschrijving van de kenmerken die zijn vereist voor een werk, levering of dienst verwijzen niet naar een bepaald fabricaat of een bepaalde herkomst, of een bepaald procedé, of naar een handelsmerk, octrooi, een type of bepaalde oorsprong of een bepaalde productie, tenzij een dergelijke verwijzing wordt gerechtvaardigd door de inhoud van de opdracht en vergezeld gaat van de woorden „of daaraan gelijkwaardig”. Bij voorkeur worden algemene omschrijvingen van de prestaties of functies gebruikt.

  • 8 Aanbestedende diensten leggen geen voorwaarden op die leiden tot directe of indirecte discriminatie van marktdeelnemers uit de andere partij, zoals het vereiste dat marktdeelnemers die belangstelling hebben voor de opdracht, in hetzelfde land, dezelfde regio of op hetzelfde grondgebied als de aanbestedende dienst gevestigd zijn.

    Onverminderd hetgeen hiervoor is bepaald, kan van de aanvrager aan wie een opdracht wordt gegund, in gevallen waarin de specifieke omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen worden verlangd dat hij een bepaalde zakelijke infrastructuur vestigt op de plaats waar de prestaties plaatsvinden.

  • 9 De termijnen voor de indiening van blijken van belangstelling en van een inschrijving zijn lang genoeg om marktdeelnemers uit de andere partij in staat te stellen een zinvolle beoordeling te maken en hun inschrijving voor te bereiden.

  • 10 Alle deelnemers moeten vooraf kennis kunnen nemen van de toepasselijke voorschriften, selectiecriteria en gunningscriteria. Deze voorschriften moeten voor alle deelnemers op dezelfde wijze worden toegepast.

  • 11 Aanbestedende diensten mogen een beperkt aantal inschrijvers verzoeken een inschrijving in te dienen, mits:

    • a. dit geschiedt op transparante en niet-discriminerende wijze; en

    • b. de selectie enkel op basis van objectieve criteria plaatsvindt, zoals ervaring van de inschrijvers in de desbetreffende sector, omvang en infrastructuur van hun onderneming en technische en professionele vaardigheden.

    Wanneer een beperkt aantal inschrijvers wordt verzocht een inschrijving in te dienen, wordt rekening gehouden met de noodzaak voldoende mededinging te waarborgen.

  • 12 Aanbestedende diensten kunnen de procedure van gunning via onderhandelingen alleen in bepaalde uitzonderlijke gevallen toepassen, wanneer de toepassing van die procedure de mededinging daadwerkelijk niet vervalst.

  • 13 Aanbestedende diensten mogen alleen gebruikmaken van kwalificatiesystemen wanneer de lijst van gekwalificeerde ondernemingen wordt opgesteld aan de hand van een transparante en open procedure die in voldoende mate is bekendgemaakt. Opdrachten die binnen het toepassingsgebied van een dergelijk systeem vallen, worden eveneens op niet-discriminerende grondslag gegund.

  • 14 Elke partij waarborgt dat opdrachten op transparante wijze worden gegund aan de inschrijver die de economisch meest voordelige inschrijving of de inschrijving met de laagste prijs heeft ingediend, op basis van de vooraf vastgestelde en meegedeelde aanbestedingscriteria en procedurele voorschriften. De eindbeslissingen worden onverwijld aan alle inschrijvers meegedeeld. Indien een inschrijver aan wie de opdracht niet is gegund daarom verzoekt, moeten de redenen voldoende gedetailleerd worden verstrekt om tegen een dergelijk besluit te kunnen opkomen.

Rechtsbescherming

  • 15 Elke partij draagt er zorg voor dat eenieder die belang heeft of heeft gehad bij de gunning van een bepaalde opdracht en die door een beweerde schending schade heeft geleden of dreigt te lijden, recht heeft op daadwerkelijke onpartijdige rechtsbescherming tegen besluiten van de aanbestedende dienst in verband met de gunning van die opdracht. De besluiten tijdens en aan het einde van zo’n beroeps- of bezwaarprocedure worden openbaar gemaakt op een wijze die toereikend is om alle belanghebbende marktdeelnemers te informeren.

Artikel 145. Planning van geleidelijke aanpassing

  • 1 Vóór de aanvang van de geleidelijke aanpassing, dient Georgië bij het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, een uitgebreid stappenplan voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk in, met tijdschema's en termijnen voor alle hervormingen in termen van aanpassing aan het acquis van de Unie en institutionele capaciteitsopbouw. Dit stappenplan moet in overeenstemming zijn met de in bijlage XVI-B bij deze overeenkomst vermelde fasen en tijdschema's.

  • 2 Na een positief advies van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken wordt het stappenplan als referentiedocument voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk beschouwd. De Unie doet al het mogelijke om Georgië bij de tenuitvoerlegging van het stappenplan bij te staan.

Artikel 146. Geleidelijke aanpassing

  • 1 Georgië draagt er zorg voor dat zijn wetgeving inzake overheidsopdrachten geleidelijk in overeenstemming met het acquis van de Unie op dit gebied wordt gebracht.

  • 2 Aanpassing aan het acquis van de Unie geschiedt in opeenvolgende fasen als vermeld in bijlage XVI-B bij deze overeenkomst en nader omschreven in de bijlagen XVI-C tot en met XVI-F, XVI-H, XVI-I en XVI-K bij deze overeenkomst. In de bijlagen XVI-G en XVI-J bij deze overeenkomst worden niet-bindende elementen vermeld die niet hoeven te worden aangepast; de bijlagen XVI-L tot en met XVI-O bij deze overeenkomst bevatten elementen van het acquis van de Unie die buiten het bereik van de aanpassing vallen. Bij dit proces wordt naar behoren rekening gehouden met de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en met de door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringsmaatregelen, alsmede met, indien nodig, wijzigingen van het acquis van de Unie die zich tussentijds voordoen. De tenuitvoerlegging van elke fase wordt geëvalueerd door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, en na een positieve evaluatie door dit comité gekoppeld aan wederzijdse verlening van markttoegang als uiteengezet in bijlage XVI-B bij deze overeenkomst. De Europese Commissie stelt Georgië onverwijld in kennis van wijzigingen van het acquis van de Unie. Zij verstrekt desgevraagd passend advies en passende technische bijstand met het oog op de implementatie van die wijzigingen.

  • 3 Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken gaat alleen tot de evaluatie van een volgende fase over als de maatregelen ter implementatie van de voorgaande fase overeenkomstig de bepalingen van lid 2 zijn uitgevoerd en goedgekeurd.

  • 4 Elke partij waarborgt dat de aspecten en gebieden van overheidsopdrachten die niet onder dit artikel vallen, in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie, niet-discriminatie en gelijke behandeling, als uiteengezet in artikel 144 van deze overeenkomst.

Artikel 147. Markttoegang

  • 1 De partijen komen overeen dat zij hun respectieve markten geleidelijk en gelijktijdig daadwerkelijk en wederzijds zullen openstellen. Tijdens het aanpassingsproces wordt de omvang van de wederzijds verleende markttoegang gekoppeld aan de in dit proces geboekte voortgang, zoals voorgeschreven in bijlage XVI-B bij deze overeenkomst.

  • 2 Het besluit om over te gaan tot een volgende fase van marktopenstelling wordt genomen op basis van een beoordeling van de naleving van de aangenomen wetgeving met het acquis van de Unie alsmede van de praktische tenuitvoerlegging ervan. Dergelijke beoordelingen worden op regelmatige wijze gedaan door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst.

  • 3 Voor zover een partij overeenkomstig bijlage XVI-B bij deze overeenkomst haar markt voor overheidsopdrachten voor de andere partij heeft opengesteld:

    • a. verleent de Unie aan ondernemingen uit Georgië, ongeacht of deze in de Unie zijn gevestigd, toegang tot procedures voor de gunning van overheidsopdrachten overeenkomstig de voorschriften van de Unie voor overheidsopdrachten, en behandelt zij die ondernemingen niet minder gunstig dan ondernemingen uit de Unie;

    • b. verleent Georgië aan ondernemingen uit de Unie, ongeacht of deze in Georgië zijn gevestigd, toegang tot procedures voor de gunning van overheidsopdrachten overeenkomstig de nationale voorschriften voor overheidsopdrachten, en behandelt het die ondernemingen niet minder gunstig dan ondernemingen uit Georgië.

  • 4 Na de tenuitvoerlegging van de laatste fase van het aanpassingsproces onderzoeken de partijen of ook beneden de in bijlage XVI-A bij deze overeenkomst bedoelde drempelwaarden, wederzijds toegang tot de markt voor overheidsopdrachten kan worden verleend.

  • 5 Finland maakt een voorbehoud ten aanzien van Åland.

Artikel 148. Informatie

  • 1 Elke partij waarborgt dat de aanbestedende diensten en de marktdeelnemers passend zijn geïnformeerd over procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, onder meer door bekendmaking van alle wetgeving en administratieve uitspraken ter zake.

  • 2 Elke partij waarborgt dat de informatie over mogelijkheden wat overheidsopdrachten betreft, daadwerkelijk wordt verspreid.

Artikel 149. Samenwerking

  • 1 De partijen versterken hun samenwerking door de uitwisseling van ervaring en informatie over hun beste praktijken en regelgevingskaders.

  • 2 De Unie bevordert de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk, onder meer door technische bijstand in voorkomend geval. In overeenstemming met de bepalingen inzake samenwerking op financieel gebied uit titel VII (Financiële bijstand en bepalingen inzake fraudebestrijding en controle) van deze overeenkomst, worden specifieke besluiten inzake financiële bijstand genomen door middel van de desbetreffende financieringsmechanismen en -instrumenten van de Unie.

  • 3 Een indicatieve lijst van aangelegenheden ten aanzien waarvan kan worden samengewerkt, is opgenomen in bijlage XVI-P bij deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 9. INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 150. Doelstellingen

De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn:

  • a. het bevorderen van de productie en het in de handel brengen van innovatieve en creatieve producten tussen de partijen; en

  • b. het bereiken van een adequaat en doeltreffend beschermings- en handhavingsniveau voor intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 151. Aard en toepassingsgebied van verplichtingen

  • 1 De partijen waarborgen een adequate en doeltreffende tenuitvoerlegging van de internationale verdragen inzake intellectuele eigendom waarbij zij partij zijn, met inbegrip van de WTO-Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, hierna „de TRIPs-Overeenkomst” genoemd. De bepalingen van dit hoofdstuk vormen een aanvulling op en specificatie van de tussen de partijen geldende rechten en verplichtingen uit hoofde van de TRIPs-Overeenkomst en andere internationale verdragen op het gebied van intellectuele eigendom.

  • 2 Voor de toepassing van deze overeenkomst heeft de uitdrukking „intellectuele eigendom” op zijn minst betrekking op alle categorieën intellectuele eigendom die vallen onder de artikelen 153 tot en met 189 van deze overeenkomst.

Artikel 152. Uitputting

Elke partij voorziet in een regeling voor de interne of regionale uitputting van intellectuele-eigendomsrechten.

AFDELING 2. NORMEN BETREFFENDE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

ONDERAFDELING 1. AUTEURSRECHT EN NABURIGE RECHTEN

Artikel 153. Geboden bescherming

De partijen herbevestigen dat zij vastbesloten zijn:

Artikel 154. Auteurs

Elke partij voorziet voor auteurs in het uitsluitende recht het volgende toe te staan of te verbieden:

  • a. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook, van hun werken;

  • b. elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of van kopieën daarvan, door verkoop of anderszins;

  • c. de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken aan het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn.

Artikel 155. Uitvoerende kunstenaars

Elke partij voorziet voor uitvoerende kunstenaars in het uitsluitende recht:

  • a. de vastlegging28 van hun uitvoeringen toe te staan of te verbieden;

  • b. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook, van vastleggingen van hun uitvoeringen toe te staan of te verbieden;

  • c. vastleggingen van hun uitvoeringen ter beschikking te stellen van het publiek, door verkoop of anderszins;

  • d. de beschikbaarstelling van vastleggingen van hun uitvoeringen aan het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegang ertoe hebben, toe te staan of te verbieden;

  • e. draadloze uitzending en mededeling aan het publiek van hun uitvoeringen toe te staan of te verbieden, behalve wanneer de uitvoering zelf al een uitgezonden uitvoering is of gemaakt is op basis van een vastlegging.

Artikel 156. Producenten van fonogrammen

Elke partij voorziet voor producenten van fonogrammen in het uitsluitende recht:

  • a. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook, van hun fonogrammen toe te staan of te verbieden;

  • b. hun fonogrammen, met inbegrip van kopieën daarvan, ter beschikking te stellen van het publiek, door verkoop of anderszins;

  • c. de beschikbaarstelling van hun fonogrammen aan het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegang ertoe hebben, toe te staan of te verbieden;

Artikel 157. Omroeporganisaties

Elke partij voorziet voor omroeporganisaties in het uitsluitende recht het volgende toe te staan of te verbieden:

  • a. de vastlegging van hun uitzendingen;

  • b. de reproductie van vastleggingen van hun uitzendingen;

  • c. de beschikbaarstelling van vastleggingen van hun uitzendingen aan het publiek, per draad of draadloos; en

  • d. de draadloze heruitzending van hun uitzendingen, alsmede de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen indien die mededeling geschiedt op plaatsen die tegen betaling van een entreeprijs voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 158. Uitzending en mededeling aan het publiek

  • 1 Elke partij voorziet in een recht op grond waarvan een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd door de gebruiker, wanneer een voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram of reproductie daarvan wordt gebruikt voor draadloze uitzending of voor enigerlei mededeling aan het publiek, en dat deze vergoeding wordt verdeeld tussen de desbetreffende uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen.

  • 2 Elke partij kan bij gebreke van overeenstemming tussen uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen bepalen volgens welke voorwaarden deze vergoeding tussen hen wordt verdeeld.

Artikel 159. Duur van bescherming

  • 1 Het auteursrecht op werken van letterkunde en kunst in de zin van artikel 2 van de Berner Conventie geldt gedurende het leven van de auteur en tot 70 jaar na zijn/haar overlijden, ongeacht op welk tijdstip het werk op geoorloofde wijze ter beschikking van het publiek is gesteld.

  • 2 De beschermingsduur voor een muziekwerk met tekst bedraagt 70 jaar na het overlijden van de langstlevende van de volgende personen, ongeacht of zij al dan niet als coauteur zijn aangewezen: de tekstschrijver en de componist van het muziekwerk, indien tekst en muziek specifiek voor het muziekwerk met tekst zijn geschreven.

  • 3 De rechten van uitvoerende kunstenaars vervallen niet eerder dan 50 jaar na de datum van de uitvoering. Echter:

    • a. indien binnen deze termijn een vastlegging van de uitvoering anders dan op een fonogram op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten 50 jaar na de datum van die eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek,

    • b. indien binnen deze termijn een vastlegging van de uitvoering op een fonogram op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten 70 jaar na de datum van die eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.

  • 4 De rechten van producenten van fonogrammen vervallen niet eerder dan 50 jaar na de vastlegging. Echter:

    • a. indien een fonogram binnen deze termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd is, vervallen de rechten niet eerder dan 70 jaar na de datum van die eerste geoorloofde publicatie. Indien binnen de in de eerste volzin bedoelde termijn geen geoorloofde publicatie heeft plaatsgevonden en het fonogram binnen deze termijn op geoorloofde wijze aan het publiek is meegedeeld, vervallen de rechten niet eerder dan 70 jaar na de datum van de eerste geoorloofde mededeling aan het publiek;

    • b. indien 50 jaar nadat een fonogram op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, de producent van het fonogram verzuimt voldoende kopieën van het fonogram voor verkoop aan te bieden of het ter beschikking van het publiek te stellen, kan de uitvoerende kunstenaar het contract houdende overdracht of toekenning van zijn/haar rechten op de vastlegging van zijn/haar uitvoering aan een producent van fonogrammen beëindigen.

  • 5 De rechten van omroeporganisaties vervallen niet eerder dan 50 jaar na de eerste uitzending van een programma, ongeacht of deze uitzending al dan niet draadloos plaatsvindt, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen.

  • 6 De in dit artikel gestelde termijnen worden berekend vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het feit dat de termijn doet ingaan.

Artikel 160. Bescherming van technische voorzieningen

  • 1 Elke partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen door een persoon die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij/zij aldus handelt.

  • 2 Elke partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen de vervaardiging, invoer, distributie, verkoop, verhuur, reclame voor verkoop of verhuur, of het bezit voor commerciële doeleinden van inrichtingen, producten of onderdelen, of het verrichten van diensten die:

    • a. gestimuleerd, aangeprezen of in de handel gebracht worden om doeltreffende technische voorzieningen te omzeilen;

    • b. buiten de omzeiling van doeltreffende technische voorzieningen een commercieel doel van slechts beperkt belang dienen, of

    • c. hoofdzakelijk ontworpen, geproduceerd of aangepast zijn dan wel verricht worden met het doel de omzeiling van doeltreffende technische voorzieningen mogelijk of gemakkelijker te maken.

  • 3 Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „technische voorzieningen” verstaan technologie, inrichtingen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander beschermd materiaal, die niet zijn toegestaan door de houders van een auteursrecht of naburig recht overeenkomstig de interne wetgeving. Technische voorzieningen worden geacht „doeltreffend” te zijn indien het gebruik van een werk of ander beschermd materiaal wordt gecontroleerd door de houders van het recht door toepassing van een controle op de toegang of een beschermingsprocedé zoals encryptie, versluiering of een andere transformatie van het werk of ander materiaal of een kopieerbeveiliging die de beoogde bescherming biedt.

Artikel 161. Bescherming van informatie over beheer van rechten

  • 1 Elke partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen eenieder die op ongeoorloofde wijze een van de volgende handelingen verricht:

    • a. de verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten, of

    • b. de verspreiding, de invoer ter verspreiding, de uitzending, de mededeling aan het publiek of de beschikbaarstelling aan het publiek van werken of ander materiaal beschermd krachtens deze overeenkomst, waaruit op ongeoorloofde wijze elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of gewijzigd,

      en die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij/zij zodoende aanzet tot een inbreuk op een auteursrecht of naburig recht overeenkomstig de interne wetgeving, dan wel een dergelijke inbreuk mogelijk maakt, vergemakkelijkt of verbergt.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „informatie over het beheer van rechten” verstaan alle door een houder van een recht verstrekte informatie die dient ter identificatie van het werk of ander materiaal dat uit hoofde van dit hoofdstuk wordt beschermd, dan wel van de auteur of een andere houder van een recht, of informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of ander materiaal, alsook de cijfers of codes waarin die informatie vervat ligt. Lid 1 is van toepassing wanneer bestanddelen van deze informatie zijn verbonden met een kopie, of kenbaar worden bij de mededeling aan het publiek, van een werk of ander materiaal dat uit hoofde van dit hoofdstuk wordt beschermd.

Artikel 162. Uitzonderingen en beperkingen

  • 1 Overeenkomstig de internationale overeenkomsten en verdragen waarbij zij partij zijn, kan elke partij alleen in beperkingen of uitzonderingen op de in de artikelen 154 tot en met 159 van deze overeenkomst bedoelde rechten voorzien in bepaalde bijzondere gevallen die niet in strijd zijn met een normale exploitatie van het beschermde materiaal en de legitieme belangen van de houders van rechten niet op onredelijke wijze schaden.

  • 2 Elke partij voorziet erin dat tijdelijke reproductiehandelingen als bedoeld in de artikelen 155 tot en met 158 van deze overeenkomst, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé en die worden toegepast met als enig doel:

    • a. een doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon, of

    • b. een geoorloofd gebruik

    van een werk of ander beschermd materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, van het in de artikelen 155 tot en met 158 van deze overeenkomst bedoelde reproductierecht zijn vrijgesteld.

Artikel 163. Volgrecht van kunstenaars

  • 1 Elke partij stelt ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het werk na de eerste overdracht door de auteur wordt doorverkocht, een op de verkoopprijs berekend recht te ontvangen.

  • 2 Het in lid 1 bedoelde recht is van toepassing op elke doorverkoop waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper, of tussenpersoon.

  • 3 Elke partij kan bepalen dat het in lid 1 bedoelde recht niet van toepassing is op een doorverkoop waarbij de verkoper het werk minder dan drie jaar vóór de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf en de doorverkoopprijs niet meer dan een bepaald minimumbedrag bedraagt.

  • 4 Het recht komt ten laste van de verkoper. Elke partij kan bepalen dat een van de in lid 2 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen, maar niet de verkoper, alleen dan wel samen met de verkoper aansprakelijk is voor de betaling van het recht.

  • 5 De verleende bescherming mag worden geëist voor zover dit is toegestaan door de partij waar deze bescherming wordt geëist. De procedure voor inning en de bedragen worden in de interne wetgeving vastgelegd.

Artikel 164. Samenwerking bij collectieve beheer van rechten

De partijen streven ernaar de dialoog en de samenwerking tussen hun maatschappijen voor collectief beheer te bevorderen teneinde de beschikbaarheid van werken en ander beschermd materiaal en de overdracht van royalty's voor het gebruik van dergelijke werken of ander beschermd materiaal te bevorderen.

ONDERAFDELING 2. HANDELSMERKEN

Artikel 166. Registratieprocedure

  • 1 Elke partij zorgt voor een systeem voor de registratie van handelsmerken waarbij de definitieve negatieve beslissingen van de desbetreffende handelsmerkinstantie schriftelijk aan de aanvrager moeten worden meegedeeld en naar behoren gemotiveerd moeten zijn.

  • 2 Elke partij voorziet in de mogelijkheid om zich tegen de registratie van een handelsmerk te verzetten. Een dergelijke verzetprocedure is contradictoir.

  • 3 De partijen voorzien in een openbaar toegankelijke elektronische databank voor aanvragen voor en de registratie van handelsmerken.

Artikel 167. Bekende handelsmerken

Elke partij geeft uitvoering aan artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs en aan artikel 16, leden 2 en 3, van de TRIPs-Overeenkomst inzake de bescherming van bekende handelsmerken, en kan rekening houden met de gezamenlijke aanbeveling betreffende bepalingen inzake de bescherming van bekende handelsmerken van de vergadering van de Unie van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom en de algemene vergadering van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) tijdens de 34e reeks bijeenkomsten van de vergaderingen van de WIPO-lidstaten (september 1999).

Artikel 168. Uitzonderingen op de rechten verbonden aan handelsmerk

Elke partij voorziet in beperkte uitzonderingen op de aan een handelsmerk verbonden rechten, zoals het eerlijk gebruik van beschrijvende termen, de bescherming van geografische aanduidingen als bedoeld in artikel 176, of andere beperkte uitzonderingen waarbij rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van de houder van het handelsmerk en van derden.

ONDERAFDELING 3. GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN

Artikel 169. Toepassingsgebied

  • 1 Deze onderafdeling is van toepassing op de erkenning en bescherming van geografische aanduidingen die van oorsprong zijn uit de grondgebieden van de partijen.

  • 2 Een geografische aanduiding van een partij wordt pas beschermd door de andere partij indien zij betrekking heeft op producten die vallen onder de wetgeving van die partij als bedoeld in artikel 170 van deze overeenkomst.

Artikel 170. Gevestigde geografische aanduidingen

  • 1 Na een onderzoek van de wet van Georgië inzake oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van goederen, die op 22 augustus 1999 is goedgekeurd, concludeert de Unie dat deze wet in overeenstemming is met de in bijlage XVII-A bij deze overeenkomst neergelegde elementen.

  • 2 Na een onderzoek van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten, Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen, en de uitvoeringsvoorschriften ervan, voor de registratie van, het toezicht op en de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen in de Europese Unie, sectie I bis, hoofdstuk I, titel II, deel II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening), en Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1576/89 van de Raad, concludeert Georgië dat deze wetten, voorschriften en procedures in overeenstemming zijn met de in bijlage XVII-A bij deze overeenkomst neergelegde elementen.

  • 3 Na afronding van een bezwaarprocedure overeenkomstig de in bijlage XVII-B bij deze overeenkomst opgenomen criteria, na onderzoek van een samenvatting van de specificaties van de in bijlage XVII-C bij deze overeenkomst opgenomen geografische aanduidingen uit de Unie voor landbouwproducten en levensmiddelen en de in bijlage XVII-D bij deze overeenkomst opgenomen geografische aanduidingen voor wijnen, gearomatiseerde wijnen en gedistilleerde dranken, die door de Unie zijn geregistreerd in het kader van de in lid 2 van dit artikel bedoelde wetgeving, beschermt Georgië deze geografische aanduidingen overeenkomstig het in deze onderafdeling neergelegde beschermingsniveau.

  • 4 Na afronding van een bezwaarprocedure overeenkomstig de in bijlage XVII-B bij deze overeenkomst opgenomen criteria, na onderzoek van een samenvatting van de specificaties van de in bijlage XVII-C bij deze overeenkomst opgenomen geografische aanduidingen uit Georgië voor landbouwproducten en levensmiddelen en de in bijlage XVII-D bij deze overeenkomst opgenomen geografische aanduidingen voor wijnen, gearomatiseerde wijnen en gedistilleerde dranken, die door Georgië zijn geregistreerd in het kader van de in lid 1 bedoelde wetgeving, beschermt de Unie deze geografische aanduidingen overeenkomstig het in deze onderafdeling neergelegde beschermingsniveau.

  • 5 De besluiten van het gemengd comité dat is opgericht bij artikel 11 van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de bescherming van geografische aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen betreffende de wijziging van de bijlagen III en IV bij die overeenkomst, genomen vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst, worden geacht besluiten van het subcomité geografische aanduidingen te zijn, en de aan de bijlagen III en IV bij die overeenkomst toegevoegde geografische aanduidingen worden geacht deel uit te maken van de bijlagen XVII-C en XVII-D bij deze overeenkomst. Bijgevolg beschermen de partijen deze geografische aanduidingen als gevestigde geografische aanduidingen in het kader van deze overeenkomst.

Artikel 171. Toevoeging van nieuwe geografische aanduidingen

  • 1 De partijen komen overeen dat in de bijlagen XVII-C en XVII-D bij deze overeenkomst overeenkomstig de procedure van artikel 179, lid 3, van deze overeenkomst, na afronding van de bezwaarprocedure en na onderzoek van de in artikel 170, leden 3 en 4, van deze overeenkomst bedoelde samenvatting van de specificaties ten genoegen van beide partijen, nieuwe te beschermen geografische aanduidingen kunnen worden opgenomen.

  • 2 Van een partij wordt niet verlangd dat zij een benaming als geografische aanduiding beschermt, indien deze strijdig is met de naam van een planten- of een dierenras en de consument daardoor kan worden misleid met betrekking tot de werkelijke oorsprong van het product.

Artikel 172. Toepassingsgebied van bescherming van geografische aanduidingen

  • 1 De in de bijlagen XVII-C en XVII-D bij deze overeenkomst opgenomen geografische aanduidingen, alsmede die welke worden toegevoegd ingevolge artikel 171 van deze overeenkomst, worden beschermd tegen:

    • a. direct of indirect commercieel gebruik van een beschermde benaming

      • i. voor vergelijkbare producten die niet voldoen aan de productspecificatie van de beschermde benaming, of

      • ii. wanneer hierbij van de reputatie van een geografische aanduiding wordt geprofiteerd;

    • b. elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling29, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de beschermde benaming is vertaald of vergezeld gaat van een uitdrukking als „soort”, „type”, „methode” „zoals geproduceerd in”, „imitatie”, „smaak”, „-achtig” en dergelijke;

    • c. elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen- of buitenverpakking, reclamemateriaal of documenten voor het betrokken product, alsmede het verpakken in een recipiënt die aanleiding kan geven tot misverstanden over de oorsprong van het product;

    • d. elke andere praktijk die de consument ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.

  • 2 Indien geografische aanduidingen geheel of gedeeltelijk gelijkluidend zijn, wordt elke aanduiding beschermd mits deze te goeder trouw is gebruikt en daarbij naar behoren rekening is gehouden met lokale en traditionele gebruiken en het daadwerkelijke gevaar voor verwarring. Onverminderd artikel 23 van de TRIPs-Overeenkomst bepalen de partijen onderling de praktische gebruiksvoorwaarden om gelijkluidende geografische aanduidingen van elkaar te onderscheiden, er rekening mee houdend dat de betrokken producenten een billijke behandeling moeten krijgen en de consument niet mag worden misleid. Een gelijkluidende benaming die bij de consument ten onrechte de indruk wekt dat de producten van oorsprong zijn uit een ander grondgebied, wordt niet geregistreerd, ook al is de benaming juist wat het grondgebied, de regio of de plaats betreft waaruit het betrokken product feitelijk van oorsprong is.

  • 3 Wanneer een partij in het kader van onderhandelingen met een derde land voorstelt om een geografische aanduiding van dat derde land te beschermen, en die benaming gelijkluidend is met een geografische aanduiding van de andere partij, stelt zij deze partij van dit voornemen in kennis en biedt zij haar de gelegenheid opmerkingen te maken voordat de bescherming van de benaming van kracht wordt.

  • 4 Geen enkele bepaling in deze onderafdeling verplicht een partij ertoe een geografische aanduiding van de andere partij te beschermen, indien deze aanduiding in het land van oorsprong niet of niet langer is beschermd. De partijen stellen elkaar ervan in kennis wanneer een geografische aanduiding in het land van oorsprong niet langer wordt beschermd.

Artikel 173. Bescherming van transcriptie van geografische aanduidingen

  • 1 Geografische aanduidingen die in het kader van deze onderafdeling worden beschermd in de karakters van het Georgische alfabet en andere officieel in de lidstaten gebruikte niet-Latijnse alfabetten, worden samen met hun transcriptie in Latijns schrift beschermd. De transcriptie mag ook worden gebruikt bij de etikettering van de betrokken producten.

  • 2 Evenzo worden geografische aanduidingen die in het kader van deze onderafdeling worden beschermd in een Latijns alfabet, samen met hun transcriptie in de karakters van het Georgische alfabet en andere officieel in de lidstaten gebruikte niet-Latijnse alfabetten beschermd. De transcriptie mag ook worden gebruikt bij de etikettering van de betrokken producten.

Artikel 174. Gebruiksrecht van geografische aanduidingen

  • 1 Een in het kader van deze onderafdeling beschermde benaming mag worden gebruikt door iedere marktdeelnemer die landbouwproducten, levensmiddelen, wijnen, gearomatiseerde wijnen of gedistilleerde dranken in de handel brengt die aan de desbetreffende specificatie voldoen.

  • 2 Zodra een geografische aanduiding in het kader van deze onderafdeling is beschermd, wordt het gebruik van de beschermde benaming niet afhankelijk gesteld van registratie van de gebruikers of andere verplichtingen.

Artikel 175. Handhaving van bescherming

De partijen handhaven de in de artikelen 170 tot en met 174 van deze overeenkomst bedoelde bescherming door passende bestuursrechtelijke maatregelen van hun autoriteiten. Ook handhaven zij die bescherming op verzoek van een belanghebbende.

Artikel 176. Verband met handelsmerken

  • 1 Wanneer de registratie van een handelsmerk leidt tot een van de in artikel 172, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde situaties met betrekking tot een beschermde geografische aanduiding voor soortgelijke producten, wordt deze registratie door de partijen geweigerd of nietig verklaard, ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende overeenkomstig de wetgeving van elke partij, mits de registratie van het handelsmerk is aangevraagd na de datum waarop de bescherming van de geografische aanduiding op het betrokken grondgebied is aangevraagd.

  • 2 Voor de in artikel 170 van deze overeenkomst bedoelde geografische aanduidingen geldt als datum van indiening van een aanvraag voor bescherming 1 april 2012.

  • 3 Voor de in artikel 171 van deze overeenkomst bedoelde geografische aanduidingen geldt als datum van indiening van een aanvraag voor bescherming de datum waarop een verzoek om bescherming van een geografische aanduiding aan de andere partij wordt doorgegeven.

  • 4 De partijen zijn niet verplicht een geografische aanduiding te beschermen wanneer de bescherming de consument gezien de reputatie of bekendheid van een handelsmerk kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.

  • 5 Onverminderd lid 4 beschermen de partijen geografische aanduidingen ook wanneer er een ouder handelsmerk bestaat. Een ouder handelsmerk is een handelsmerk dat in één van de situaties als bedoeld in artikel 172, lid 1, van deze overeenkomst is gebruikt, en dat vóór de datum waarop de aanvraag voor bescherming van de geografische aanduiding door de andere partij in het kader van deze onderafdeling wordt ingediend, is aangevraagd, geregistreerd of waarvoor, mits de betrokken wetgeving in deze mogelijkheid voorziet, rechten zijn verworven door gebruik op het grondgebied van een van de partijen. Een dergelijk handelsmerk mag verder worden gebruikt en vernieuwd, niettegenstaande de bescherming van de geografische aanduiding, mits er geen redenen zijn voor nietig- of vervallenverklaring op grond van de wetgeving van de partijen inzake handelsmerken.

Artikel 177. Algemene bepalingen

  • 1 Deze onderafdeling is van toepassing onverminderd de rechten en verplichtingen van de partijen op grond van de WTO-Overeenkomst.

  • 2 De invoer, de uitvoer en het in de handel brengen van de in de artikelen 170 en 171 van deze overeenkomst bedoelde producten geschieden in overeenstemming met de wet- en regelgeving die van toepassing zijn op het grondgebied van de partij van invoer.

  • 3 Aangelegenheden die zich naar aanleiding van technische specificaties van geregistreerde benamingen voordoen, worden door het krachtens artikel 179 van deze overeenkomst opgerichte subcomité behandeld.

  • 4 In het kader van deze onderafdeling beschermde geografische aanduidingen kunnen alleen worden ingetrokken door de partij waaruit het product van oorsprong is.

  • 5 Voor zover in deze onderafdeling wordt verwezen naar een productspecificatie, wordt hieronder verstaan een specificatie die door de autoriteiten van de partij waaruit het product van oorsprong is, is goedgekeurd, met inbegrip van eveneens goedgekeurde wijzigingen.

Artikel 178. Samenwerking en transparantie

  • 1 De partijen onderhouden hetzij rechtstreeks, hetzij via het krachtens artikel 179 van deze overeenkomst opgerichte subcomité geografische aanduidingen, contact over alle zaken betreffende de uitvoering en het functioneren van deze onderafdeling. Met name kan een partij de andere partij verzoeken om informatie betreffende productspecificaties en de wijziging daarvan, alsook betreffende contactpunten voor controlebepalingen.

  • 2 Elke partij kan de specificaties of een samenvatting daarvan alsmede de contactpunten voor controlebepalingen die betrekking hebben op krachtens dit artikel beschermde geografische aanduidingen uit de andere partij, openbaar maken.

Artikel 179. Subcomité geografische aanduidingen

  • 1 Hierbij wordt het subcomité geografische aanduidingen opgericht. Het bestaat uit vertegenwoordigers van de Unie en van Georgië, en heeft tot taak toezicht te houden op de ontwikkeling van deze onderafdeling en de samenwerking tussen de partijen en de dialoog over geografische aanduidingen te intensiveren. Het brengt verslag uit aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst.

  • 2 Het subcomité geografische aanduidingen besluit bij consensus. Het stelt zijn reglement van orde vast. Het komt bijeen op verzoek van een van de partijen, afwisselend in de EU en in Georgië, op een tijdstip, plaats en wijze, waaronder eventueel per videovergadering, die onderling door de partijen worden bepaald, doch uiterlijk binnen 90 dagen nadat het verzoek is gedaan.

  • 3 Het subcomité geografische aanduidingen ziet er ook op toe dat deze onderafdeling goed functioneert, en kan aandacht besteden aan elke aangelegenheid met betrekking tot de uitvoering en het functioneren ervan. In het bijzonder is het verantwoordelijk voor:

    • a. wijziging van artikel 170, leden 1 en 2, van deze overeenkomst, wat de verwijzingen naar de in de partijen toepasselijke wetgeving betreft;

    • b. wijziging van de bijlagen XVII-C en XVII-D bij deze overeenkomst, wat geografische aanduidingen betreft;

    • c. de uitwisseling van informatie over ontwikkelingen op wetgevings- en beleidsgebied inzake geografische aanduidingen alsmede over alle andere aangelegenheden van wederzijds belang op het gebied van geografische aanduidingen;

    • d. de uitwisseling van informatie over geografische aanduidingen met het oog op de bescherming ervan in overeenstemming met deze onderafdeling.

ONDERAFDELING 4. MODELLEN

Artikel 181. Bescherming van geregistreerde modellen

  • 1 Elke partij voorziet in de bescherming van onafhankelijk gecreëerde modellen die nieuw en oorspronkelijk30 zijn. Deze bescherming wordt verleend door registratie, die de houder van een geregistreerd model een uitsluitend recht verleent overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

  • 2 Een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw en oorspronkelijk te zijn:

    • a. voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft, en

    • b. voor zover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en oorspronkelijkheid voldoen.

  • 3 Onder „normaal gebruik” in de zin van lid 2, onder a), wordt verstaan het gebruik door de eindgebruiker, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie.

  • 4 De eigenaar van een geregistreerd model heeft het recht derden die daartoe niet zijn toestemming hebben te beletten om ten minste producten te vervaardigen, te koop aan te bieden, te verkopen, in te voeren, uit te voeren, op te slaan of te gebruiken die het beschermde model vertonen of incorporeren, wanneer dit om commerciële redenen gebeurt, daarbij zonder noodzaak afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het model of dit niet in overeenstemming is met eerlijke handelspraktijken.

Artikel 182. Uitzonderingen en uitsluitingen

  • 1 Elke partij kan beperkte uitzonderingen op de bescherming van modellen vaststellen, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van beschermde modellen en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de eigenaar van het beschermde model schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.

  • 2 De bescherming van modellen strekt zich niet uit tot modellen waarvoor hoofdzakelijk technische of functionele overwegingen bepalend zijn. In het bijzonder geldt een modelrecht niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die in precies dezelfde vorm en afmetingen gereproduceerd moeten worden om het voortbrengsel waarin het model verwerkt is of waarop het toegepast is, mechanisch met een ander voortbrengsel te kunnen verbinden of om het in, rond of tegen een ander voortbrengsel te kunnen plaatsen, zodat elk van beide voortbrengselen zijn functie kan vervullen.

Artikel 183. Verband met auteursrecht

Een model kan vanaf de datum waarop het is gecreëerd of in een vorm is vastgelegd, tevens beschermd worden krachtens het auteursrecht van een partij. De mate waarin en de voorwaarden waaronder een dergelijke bescherming wordt verleend, met inbegrip van het vereiste oorspronkelijkheidsgehalte, worden door elke partij vastgesteld.

ONDERAFDELING 5. OCTROOIEN

Artikel 184. Internationale overeenkomsten

De partijen herbevestigen dat zij vastbesloten zijn het WIPO-Verdrag inzake samenwerking bij octrooien in acht te nemen.

Artikel 185. Octrooien en volksgezondheid

  • 1 De partijen erkennen het belang van de Verklaring van de ministeriële conferentie van de WTO inzake de TRIPs-Overeenkomst en de volksgezondheid, die op 14 november 2001 werd aangenomen.

  • 2 De partijen nemen het Besluit van de Algemene Raad van de WTO van 30 augustus 2003 over punt 6 van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verklaring in acht en dragen bij tot de uitvoering ervan.

Artikel 186. Aanvullend beschermingscertificaat

  • 1 De partijen erkennen dat geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen die op hun respectieve grondgebied door een octrooi worden beschermd, aan een administratieve vergunningsprocedure kunnen worden onderworpen voordat zij er in de handel mogen worden gebracht. Zij erkennen dat de termijn tussen de indiening van de octrooiaanvraag en de eerste vergunning om het product op hun respectieve grondgebied in de handel te brengen, zoals voor dat doel door de interne wetgeving omschreven, de termijn van daadwerkelijke bescherming uit hoofde van het octrooi kan bekorten.

  • 2 Elke partij zorgt voor een verdere periode van bescherming voor geneesmiddelen of gewasbeschermingsmiddelen die door een octrooi worden beschermd en die aan een administratieve vergunningsprocedure waren onderworpen, waarbij die periode gelijk moet zijn aan de in de lid 1, tweede volzin, bedoelde periode, verminderd met vijf jaar.

  • 3 Onverminderd lid 2 mag de duur van de verdere periode van bescherming niet meer dan vijf jaar bedragen.

  • 4 Met betrekking tot geneesmiddelen waarvoor kindergeneeskundige studies zijn verricht, en mits de resultaten van deze studies in de productinformatie worden weerspiegeld, voorzien de partijen in een verdere verlenging met zes maanden van de in lid 2 bedoelde beschermingsperiode.

Artikel 187. Bescherming van gegevens die zijn ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel31

  • 1 De partijen voeren een alomvattend systeem in om te garanderen dat gegevens die zijn ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, geheim worden gehouden, niet openbaar worden gemaakt en dat de exclusiviteit ervan wordt gewaarborgd.

  • 2 Elke partij zorgt er in haar wetgeving voor dat informatie die is ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel vertrouwelijk blijft en niet aan derden wordt meegedeeld en bescherming geniet tegen oneerlijk commercieel gebruik.

  • 3 Hiertoe staat elke partij gedurende ten minste zes jaar na de datum van de eerste vergunning in een van de partijen, andere aanvragers niet toe om hetzelfde of een soortgelijk product in de handel te brengen, op basis van de vergunning voor het in de handel brengen die aan de aanvrager die de testgegevens of studies heeft ingediend, is verleend, tenzij laatstgenoemde hiermee heeft ingestemd. Gedurende die periode worden de voor de eerste vergunning ingediende testgegevens of studies niet gebruikt ten behoeve van enige latere aanvrager die een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel tracht te verkrijgen, tenzij de eerste aanvrager hiermee heeft ingestemd.

  • 4 De in lid 3 bedoelde periode van zes jaar wordt verlengd tot maximaal zeven jaar indien de houder van de aanvankelijke vergunning gedurende de eerste zes jaar na het verkrijgen van deze vergunning een vergunning verkrijgt voor een of meer nieuwe therapeutische indicaties die worden beschouwd als een belangrijk klinisch voordeel ten opzichte van de bestaande behandelingen.

  • 5 Georgië streeft naar aanpassing van zijn wetgeving betreffende gegevensbescherming voor geneesmiddelen aan die van de Unie op een datum die wordt bepaald door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst.

Artikel 188. Bescherming van gegevens ter verkrijging van een vergunning voor in handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen

  • 1 Elke partij stelt veiligheids- en werkzaamheidsvereisten vast voordat zij vergunning verleent voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen.

  • 2 Elke partij zorgt ervoor dat gegeven die voor het eerst door een aanvrager zijn ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van een gewasbeschermingsmiddel bescherming genieten tegen oneerlijk commercieel gebruik en niet worden gebruikt ten behoeve van een andere persoon die een vergunning voor het in de handel brengen tracht te verkrijgen, tenzij het bewijs wordt geleverd dat de eerste houder van een vergunning hiermee uitdrukkelijk instemt.

  • 3 Het test- of studieverslag dat voor het eerst wordt ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen, moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. het is noodzakelijk voor de vergunning, of voor een wijziging van een vergunning om het gebruik in andere gewassen toe te staan, en

    • b. het is in overeenstemming verklaard met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken of goede experimentele praktijken.

  • 4 De gegevensbescherming geldt voor een periode van ten minste tien jaar vanaf de datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de desbetreffende partij.

Artikel 189. Kwekersrechten

De partijen beschermen kwekersrechten in overeenstemming met het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten en werken samen om deze rechten te bevorderen en te handhaven.

AFDELING 3. HANDHAVING VAN INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

Artikel 190. Algemene verplichtingen

  • 1 De partijen herbevestigen dat zij vastbesloten zijn de TRIPs-Overeenkomst en in het bijzonder deel III daarvan, in acht te nemen en voorzien in de in deze afdeling uiteengezette aanvullende maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, die nodig zijn om te zorgen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten32.

  • 2 Deze aanvullende maatregelen, procedures en rechtsmiddelen dienen eerlijk en billijk te zijn, mogen niet onnodig ingewikkeld of duur zijn en mogen geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden.

  • 3 Deze aanvullende maatregelen en rechtsmiddelen moeten ook doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor de legitieme handel wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik ervan.

Artikel 191. Rechthebbenden

Elke partij erkent dat de volgende personen gerechtigd zijn te verzoeken om toepassing van de in deze afdeling en in deel III van de TRIPs-Overeenkomst bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:

  • a. houders van intellectuele-eigendomsrechten, in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke recht;

  • b. alle andere personen die gemachtigd zijn deze rechten te gebruiken, in het bijzonder licentiehouders, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke recht;

  • c. instanties voor het collectieve beheer van intellectuele-eigendomsrechten die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke recht,

  • d. organisaties voor de verdediging van beroepsbelangen die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke recht.

ONDERAFDELING 1. CIVIELRECHTELIJKE HANDHAVING

Artikel 192. Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal

  • 1 Elke partij zorgt ervoor dat de bevoegde rechterlijke instanties, al voordat een bodemprocedure is begonnen, op verzoek van een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van de stelling dat er inbreuk op zijn/haar intellectuele-eigendomsrecht is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk afdoende voorlopige maatregelen kunnen gelasten om het relevante bewijsmateriaal in verband met de vermeende inbreuk te beschermen, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.

  • 2 Tot deze maatregelen kunnen behoren de gedetailleerde beschrijving, met of zonder monsterneming, dan wel de fysieke inbeslagneming van de litigieuze goederen en, in voorkomend geval, de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten. Die maatregelen worden met name genomen, zo nodig zonder dat de wederpartij wordt gehoord, wanneer het aannemelijk is dat uitstel de houder van het recht onherstelbare schade zal berokkenen, of indien er een aantoonbaar gevaar bestaat dat bewijsmateriaal wordt vernietigd.

  • 3 Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal die zijn genomen zonder dat de wederpartij is gehoord, worden onverwijld en uiterlijk na de uitvoering ervan ter kennis van de betrokken partijen gebracht.

Artikel 193. Recht op informatie

  • 1 Elke partij draagt er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties in het kader van procedures inzake inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht naar aanleiding van een met redenen omkleed en evenredig verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de oorsprong en het distributienetwerk van de goederen of diensten die inbreuk op het intellectuele-eigendomsrecht maken, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of iedere andere persoon die:

    • a. de inbreuk makende goederen op commerciële schaal in zijn bezit bleek te hebben;

    • b. de inbreuk makende diensten op commerciële schaal bleek te gebruiken;

    • c. op commerciële schaal diensten bleek te verlenen die bij inbreuk makende activiteiten worden gebruikt; of

    • d. inbreuk makende goederen bleek te produceren, vervaardigen of distribueren of diensten bleek te verlenen, via door in onder a), b) of c), bedoelde personen verstrekte informatie.

  • 2 De in lid 1 bedoelde informatie omvat, naar gelang van het geval:

    • a. de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en detailhandelaren, en

    • b. informatie over de geproduceerde, vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

  • 3 De leden 1 en 2 gelden onverminderd andere wettelijke bepalingen waarbij:

    • a. de houder van het recht ruimere rechten op informatie worden toegekend;

    • b. het gebruik van de krachtens dit artikel meegedeelde informatie in civiele of strafzaken wordt geregeld;

    • c. de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

    • d. de mogelijkheid wordt geboden te weigeren informatie te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zou dwingen deelname door hemzelf/haarzelf of door zijn/haar naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven; of

    • e. de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.

Artikel 194. Voorlopige maatregelen

  • 1 Elke partij ziet erop toe dat de rechterlijke instanties, op verzoek van de eiser, een voorlopig bevel kunnen uitvaardigen tegen de vermeende inbreukmaker dat bedoeld is om een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen of om, indien wenselijk en indien de interne wetgeving hierin voorziet op straffe van een dwangsom, tijdelijk voortzetting van de vermeende inbreuk op dat intellectuele-eigendomsrecht te verbieden, dan wel om aan deze voortzetting de voorwaarde te verbinden dat voor schadeloosstelling van de houder van het recht zekerheid wordt gesteld. Onder dezelfde voorwaarden kan een voorlopig bevel worden uitgevaardigd tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

  • 2 Een voorlopig bevel kan ook worden uitgevaardigd om de inbeslagneming of afgifte te kunnen gelasten van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, teneinde te voorkomen dat zij in het handelsverkeer worden gebracht of zich daarin bevinden.

  • 3 De partijen zorgen ervoor dat, in geval van vermeende inbreuk op commerciële schaal en indien de indiener van het verzoek omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, de rechterlijke instanties conservatoir beslag kunnen laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn/haar bankrekeningen en andere tegoeden. Hiertoe kunnen de bevoegde autoriteiten in voorkomend geval inzage gelasten van bancaire, financiële of handelsdocumenten waarover de vermeende inbreukmaker beschikt.

Artikel 195. Maatregelen ten gevolge van beslissing over grond van zaak

  • 1 Elke partij ziet erop toe dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de eiser, onverminderd de aan de houder van het betrokken recht wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, op zijn minst de definitieve onttrekking aan het handelsverkeer of de vernietiging kunnen gelasten van de goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat zij inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht maken. In voorkomend geval kunnen de bevoegde rechterlijke instanties ook de vernietiging gelasten van materialen en werktuigen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor het ontwerpen of vervaardigen van die goederen.

  • 2 De rechterlijke instanties van de partijen moeten de bevoegdheid hebben te gelasten dat deze maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dit beletten.

  • 3 Elke partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties, wanneer een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht wordt vastgesteld, een bevel tot staking van de inbreuk tegen de inbreukmaker en tegen een tussenpersoon van wie de diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht, kunnen uitvaardigen.

  • 4 De partijen kunnen bepalen dat de bevoegde rechterlijke instanties, in voorkomend geval en op verzoek van de persoon aan wie de in dit artikel vervatte maatregelen kunnen worden opgelegd, kunnen gelasten dat de maatregelen van dit artikel niet worden toegepast, maar in plaats daarvan aan de benadeelde partij een geldelijke schadeloosstelling wordt betaald wanneer de betrokkene zonder opzet en zonder nalatigheid heeft gehandeld, uitvoering van de maatregelen hem/haar onevenredige schade zou berokkenen en geldelijke schadeloosstelling van de benadeelde partij redelijkerwijs toereikend lijkt.

Artikel 196. Schadevergoeding

  • 1 Elke partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties, op verzoek van de benadeelde partij, de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde, gelasten aan de houder van het recht een schadevergoeding te betalen die passend is voor de werkelijke schade die deze wegens de inbreuk heeft geleden. De rechterlijke instanties die de schadevergoeding vaststellen:

    • a. houden rekening met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in voorkomend geval, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de houder van het recht door de inbreuk heeft geleden; of

    • b. kunnen als alternatief voor het bepaalde onder a) in voorkomend geval de schadevergoeding vaststellen als een eenmalige vergoeding, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie te gebruiken.

  • 2 De partijen kunnen ten behoeve van de benadeelde partij bepalen dat de rechterlijke instanties invordering van winsten of betaling van een, eventueel vooraf vastgestelde, schadevergoeding kunnen gelasten, indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde.

Artikel 197. Gerechtskosten

Elke partij draagt er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de in het ongelijk gestelde partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet en onverminderd de uitzonderingen die in de interne procedurevoorschriften zijn vastgesteld.

Artikel 198. Openbaarmaking van rechterlijke uitspraken

Elke partij draagt er zorg voor dat de rechterlijke instanties in rechtszaken wegens inbreuk op een industriële-eigendomsrecht of in rechtszaken wegens inbreuk op het auteursrecht, dan wel in beide gevallen, op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat op kosten van de inbreukmaker passende maatregelen tot verspreiding van de informatie over de uitspraak worden getroffen, met inbegrip van het ophangen en volledig of gedeeltelijk publiceren van de uitspraak.

Artikel 199. Vermoeden van auteurschap of houderschap van rechten

Voor de toepassing van de in deze onderafdeling bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:

  • a. volstaat het voor de auteur van een werk van letterkunde of kunst, om als zodanig te worden beschouwd en derhalve het recht te hebben om een rechtsvordering wegens inbreuk in te stellen, dat zijn/haar naam op de gebruikelijke wijze op het werk is vermeld, totdat bewijs van het tegendeel is geleverd;

  • b. is het bepaalde onder a) van overeenkomstige toepassing op de houders van naburige rechten ten aanzien van hun beschermde materiaal.

ONDERAFDELING 2. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 200. Maatregelen aan grens

  • 1 Onverminderd artikel 75 van deze overeenkomst en bijlage XIII bij deze overeenkomst, legt dit artikel de algemene beginselen van deze overeenkomst neer inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten en de op de douaneautoriteiten van de partijen rustende verplichtingen om samen te werken.

  • 2 Bij de tenuitvoerlegging van grensmaatregelen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten waarborgen de partijen de consistentie met hun verplichtingen in het kader van GATT 1994 en de TRIPs-Overeenkomst.

  • 3 De bepalingen van dit artikel inzake grensmaatregelen zijn van procedurele aard. Zij stellen de voorwaarden en procedures vast voor optreden door de douaneautoriteiten wanneer er een vermoeden bestaat dat goederen die onder douanetoezicht zijn of hadden moeten zijn geplaatst, inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht. Zij doen geenszins afbreuk aan het materiële recht van de partijen inzake intellectuele eigendom.

  • 4 Om de effectieve handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te vergemakkelijken, stellen de douaneautoriteiten een reeks benaderingen vast om zendingen te identificeren die goederen bevatten waarvoor een vermoeden bestaat dat zij inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten. Tot deze benaderingen behoren risicoanalysetechnieken die onder andere zijn gebaseerd op door de houders van een recht verstrekte informatie, verzamelde informatie en vrachtinspecties.

  • 5 De partijen komen overeen artikel 69 van de TRIPs-Overeenkomst doeltreffend ten uitvoer te leggen met betrekking tot de internationale handel in goederen waarvoor een vermoeden bestaat dat zij inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten. Hiertoe stellen de partijen contactpunten bij hun douaneautoriteiten in en geven de andere partij daarvan kennis en zijn zij bereid informatie uit te wisselen over de handel in dergelijke goederen die beide partijen raakt. Zij bevorderen in het bijzonder de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen de douaneautoriteiten met betrekking tot de handel in nagemaakte merkartikelen en onrechtmatig gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust. Onverminderd protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden bij deze overeenkomst wisselen de douaneautoriteiten deze informatie in voorkomend geval snel en met inachtneming van de gegevensbeschermingswetgeving van de partijen uit.

  • 6 De douaneautoriteiten van elke partij werken, op verzoek of op eigen initiatief, samen om relevante beschikbare informatie te verstrekken aan de douaneautoriteiten van de andere partij, in het bijzonder voor goederen in doorvoer door het grondgebied van een partij die bestemd zijn voor (of van oorsprong zijn uit) de andere partij.

  • 7 Het in artikel 74 van deze overeenkomst bedoelde subcomité stelt de nodige praktische regelingen vast met betrekking tot de uitwisseling van gegevens en informatie als bedoeld in dit artikel.

  • 9 Het in artikel 74 van deze overeenkomst bedoelde subcomité treedt op als het verantwoordelijke comité om te zorgen voor de goede werking en uitvoering van dit artikel.

Artikel 201. Gedragscodes

De partijen stimuleren:

  • a. de ontwikkeling door handels- of beroepsverenigingen of -organisaties van gedragscodes die ten doel hebben bij te dragen tot de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

  • b. de indiening bij hun respectieve bevoegde autoriteiten van ontwerpgedragscodes en van evaluaties van de toepassing van deze gedragscodes.

Artikel 202. Samenwerking

  • 1 De partijen komen overeen samen te werken ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de verbintenissen en verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk.

  • 2 De samenwerking strekt zich uit, maar is niet beperkt tot de volgende activiteiten:

    • a. uitwisseling van informatie over het rechtskader met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten en de relevante regels om deze te beschermen en te handhaven; uitwisseling van ervaringen met betrekking tot de voortgang op wetgevingsgebied op die terreinen;

    • b. uitwisseling van ervaringen en informatie over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

    • c. uitwisseling van ervaringen met betrekking tot de handhaving op centraal en subcentraal niveau door de douane, de politie en administratieve en gerechtelijke instanties; coördinatie ter voorkoming van de uitvoer van nagemaakte goederen, ook met andere landen;

    • d. capaciteitsopbouw; uitwisseling en opleiding van personeel;

    • e. bevordering en verspreiding van informatie over intellectuele-eigendomsrechten, onder meer in zakenkringen en het maatschappelijk middenveld; voorlichting van consumenten en houders van een recht;

    • f. uitbreiding van institutionele samenwerking, bijvoorbeeld tussen bureaus voor intellectuele eigendom;

    • g. actieve voorlichting aan en scholing van het grote publiek over het beleid inzake intellectuele eigendom: doeltreffende strategieën formuleren om te bepalen wat de belangrijkste doelgroepen zijn en communicatieprogramma's vormgeven ter vergroting van het bewustzijn van de consument en de media over de impact van inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van het gevaar voor gezondheid en veiligheid en het verband met de georganiseerde misdaad.

HOOFDSTUK 10. MEDEDINGING

Artikel 203. Beginselen

De partijen erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handelsbetrekkingen. Zij erkennen dat concurrentieverstorende praktijken en overheidsmaatregelen (met inbegrip van subsidies) de goede werking van de markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven.

Artikel 204. Wetgeving op gebied van kartelbestrijding en fusies alsmede tenuitvoerlegging daarvan

  • 1 Elke partij handhaaft op haar respectieve grondgebied uitgebreide mededingingswetgeving waarbij doeltreffend wordt opgetreden tegen concurrentieverstorende overeenkomsten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen en eenzijdig concurrentieverstorend gedrag van ondernemingen met een aanzienlijke macht op de markt, en waarin wordt voorzien in een doeltreffend toezicht op concentraties teneinde te voorkomen dat daadwerkelijke mededinging op aanzienlijke wijze wordt belemmerd en misbruik van een machtspositie wordt gemaakt.

  • 2 Elke partij houdt een autoriteit in stand die verantwoordelijk is voor de doeltreffende handhaving van de in lid 1 bedoelde mededingingswetgeving en die daartoe toereikend is uitgerust.

  • 3 De partijen erkennen het belang van de toepassing van hun respectieve mededingingswetgeving op transparante en niet-discriminerende wijze, met inachtneming van de beginselen van een billijke rechtsgang en van het recht van verweer van de betrokken ondernemingen.

Artikel 205. Staatsmonopolies, staatsondernemingen en ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn toegekend

  • 1 Geen enkele bepaling in dit hoofdstuk belet een partij overeenkomstig haar wetgeving staatsmonopolies en staatsondernemingen aan te wijzen of in stand te houden, of aan ondernemingen bijzondere of uitsluitende rechten toe te kennen.

  • 2 Elke partij ziet erop toe dat de in artikel 204, lid 1, bedoelde mededingingswetgeving van toepassing is op commerciële staatsmonopolies, staatsondernemingen en ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn toegekend, voor zover de toepassing van die wetgeving de betrokken ondernemingen niet belemmert in de wettelijke of feitelijke uitvoering van de hun toegewezen bijzondere taken van algemeen belang.

Artikel 206. Subsidies

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel is een „subsidie” een maatregel die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 1 van de SCM-Overeenkomst, ongeacht of de subsidie wordt verleend met betrekking tot de productie van goederen dan wel de verlening van diensten, en die specifiek is in de zin van artikel 2 van die overeenkomst.

  • 2 Elke partij zorgt voor transparantie op het gebied van subsidies. Daartoe brengt elke partij om het andere jaar aan de andere partij verslag uit over de rechtsgrondslag, de vorm, het bedrag of het begrote bedrag alsmede, zo mogelijk, over de ontvanger van de door haar regering of door een overheidsinstantie verleende subsidie met betrekking tot de productie van goederen. Dit verslag wordt geacht te zijn uitgebracht wanneer de relevante informatie door elke partij beschikbaar is gesteld op een openbaar toegankelijke website.

  • 3 Op verzoek van de ene partij verstrekt de andere partij onverwijld informatie en beantwoordt zij terstond vragen met betrekking tot specifieke subsidies in verband met de verlening van diensten.

Artikel 207. Geschillenbeslechting

De bepalingen over het geschillenbeslechtingsmechanisme in hoofdstuk 14 (Beslechting van geschillen) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst zijn niet van toepassing op de artikelen 203, 204 en 205 van deze overeenkomst.

Artikel 208. Verhouding tot WTO

De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van een partij uit hoofde van de WTO-Overeenkomst, en met name van de SCM-Overeenkomst en van het Memorandum van overeenstemming inzake de beslechting van geschillen.

Artikel 209. Vertrouwelijkheid

Bij het uitwisselen van informatie krachtens dit hoofdstuk nemen de partijen de beperkingen in acht die in hun respectieve jurisdicties voortvloeien uit het beroeps- of zakengeheim.

HOOFDSTUK 11. HANDELSGERELATEERDE-ENERGIEBEPALINGEN

Artikel 210. Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. „energiegoederen”: ruwe olie (GS-code 27.09), aardgas (GS-code 27.11) en elektrische energie (GS-code 27.16);

  • b. „energievervoervoorzieningen”: hogedrukaardgaspijpleidingen, hoogspanningsgrid-netwerken, met inbegrip van interconnectoren die worden gebruikt om verschillende gas- of elektriciteitstransmissienetten met elkaar te verbinden, aardoliepijpleidingen, spoorwegverbindingen en andere vaste installaties bestemd voor de doorvoer van energiegoederen;

  • c. „doorvoer”: de overbrenging van energiegoederen over het grondgebied van een partij, met of zonder overlading, opslag in een entrepot, verstuwing of verandering van vervoermethode, waarbij die overbrenging slechts een onderdeel vormt van het gehele traject dat begint en eindigt buiten het grondgebied van de partij waarover het verkeer plaatsvindt;

  • d. „ongeoorloofde toe-eigening”: welke activiteit dan ook bestaande in de wederrechtelijke toe-eigening van energiegoederen uit energievervoervoorzieningen.

Artikel 211. Doorvoer

De partijen waarborgen de doorvoer, in overeenstemming met hun internationale verbintenissen uit hoofde van de bepalingen van de GATT 1994 en het Energiehandvestverdrag.

Artikel 212. Ongeoorloofde toe-eigening van goederen in doorvoer

Elke partij neemt alle maatregelen die nodig zijn om de ongeoorloofde toe-eigening, door een aan haar zeggenschap of jurisdictie onderworpen entiteit, van energiegoederen die over haar grondgebied worden doorgevoerd, te verbieden en aan te pakken.

Artikel 213. Ononderbroken doorvoer

  • 1 Een partij eigent zich geen energiegoederen toe of grijpt niet anderszins in de doorvoer van energiegoederen over haar grondgebied in, tenzij het contract of een andere contractuele regeling waarin die doorvoer is geregeld, hiertoe specifieke bepalingen bevat, of een ononderbroken functioneren van de energievervoervoorzieningen zonder snelle corrigerende maatregelen een onredelijk groot gevaar voor de openbare veiligheid, het culturele erfgoed, de gezondheid, de veiligheid of het milieu oplevert, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie dan wel tot een verkapte beperking van de internationale handel.

  • 2 Bij een geschil over een aangelegenheid waarbij de partijen dan wel een of meer aan de zeggenschap of jurisdictie van een van de partijen onderworpen entiteiten betrokken zijn, mag een partij over het grondgebied waarvan energiegoederen worden doorgevoerd, voordat een geschillenbeslechtingsprocedure in het kader van het desbetreffende contract dan wel een spoedprocedure in het kader van bijlage XVIII bij deze overeenkomst of hoofdstuk 14 (Beslechting van geschillen) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst is afgerond, die doorvoer niet onderbreken of beperken en evenmin toestaan dat aan haar zeggenschap of jurisdictie onderworpen entiteiten, staatshandelsondernemingen daaronder begrepen, die doorvoer onderbreken of beperken, behalve in de in lid 1 bedoelde omstandigheden.

  • 3 Een partij kan op grond van dit artikel niet aansprakelijk worden gesteld voor een onderbreking of beperking van de doorvoer, wanneer zij ten gevolge van handelingen die aan een derde land of aan een onder de zeggenschap of jurisdictie van een derde land vallende entiteit kunnen worden toegerekend, niet in staat is energiegoederen te leveren of door te voeren.

Artikel 214. Doorvoerverplichting voor exploitanten

Elke partij waarborgt dat de exploitanten van energievervoervoorzieningen de maatregelen treffen die nodig zijn om:

  • a. het risico van onopzettelijke onderbreking of beperking van de doorvoer te minimaliseren;

  • b. de normale doorvoer die onopzettelijk werd onderbroken of beperkt, zo spoedig mogelijk weer doorgang te laten vinden.

Artikel 215. Regelgevende autoriteiten

  • 1 Elke partij wijst onafhankelijke regelgevende autoriteiten aan die bevoegd zijn om de gasmarkt en de elektriciteitsmarkt te reguleren. Deze regelgevende autoriteiten moeten juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk zijn van alle andere openbare of particuliere ondernemingen, marktdeelnemers of exploitanten.

  • 2 De besluiten die een regelgevende autoriteit neemt en de procedures die zij toepast, zijn onpartijdig ten aanzien van alle marktdeelnemers.

  • 3 Een door een besluit van een regelgevende autoriteit getroffen marktdeelnemer kan tegen dat besluit beroep aantekenen bij een van de betrokken partijen onafhankelijke beroepsinstantie. Wanneer de beroepsinstantie geen rechterlijke instantie is, moeten haar beslissingen altijd schriftelijk met redenen worden omkleed en tevens door een onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke instantie kunnen worden getoetst. Beslissingen van beroepsinstanties worden op doeltreffende wijze ten uitvoer gelegd.

Artikel 216. Ordening van markten

  • 1 De partijen zien erop toe dat de energiemarkten worden geëxploiteerd met het oog op de totstandbrenging van door concurrentie gekenmerkte, zekere en in milieuopzicht duurzame voorwaarden, en passen geen discriminatie tussen ondernemingen toe wat de rechten en verplichtingen betreft.

  • 2 Onverminderd lid 1 kan een partij in het algemeen economisch belang aan ondernemingen verplichtingen opleggen die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, waaronder de voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat. Die verplichtingen moeten duidelijk omschreven, transparant, evenredig en verifieerbaar zijn.

  • 3 Indien gas en elektriciteit op de interne markt worden verkocht tegen een door een partij gereguleerde prijs, waarborgt die partij dat de methode voor de berekening van de gereguleerde prijs wordt bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van de gereguleerde prijs.

Artikel 217. Toegang tot energievervoervoorzieningen

  • 1 Elke partij ziet toe op de invoering op haar grondgebied van een systeem voor toegang van derden tot energievervoervoorzieningen, installaties voor vloeibaar aardgas en opslaginstallaties, die voor alle gebruikers geldt en die op transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze wordt toegepast.

  • 2 Elke partij ziet erop toe dat het tarief voor toegang tot energievervoervoorzieningen en alle overige voorwaarden in verband met de toegang tot een energievervoervoorziening objectief, redelijk en transparant zijn en niet discrimineren op grond van herkomst, eigendom of bestemming van de energiegoederen.

  • 3 Elke partij ziet erop toe dat alle technische en gecontracteerde capaciteit, van zowel fysieke als virtuele aard, wordt toegewezen met gebruikmaking van transparante en niet-discriminerende criteria en procedures.

  • 4 Ingeval een derde toegang wordt geweigerd, zien de partijen erop toe dat de exploitanten van de energievervoervoorzieningen de partij die om toegang verzoekt desgewenst een naar behoren gemotiveerde uitleg verschaffen, waartegen bij de rechter beroep kan worden ingesteld.

  • 5 Bij wijze van uitzondering kan een partij volgens in haar wetgeving vastgestelde objectieve criteria afwijken van de bepalingen van de leden 1 tot en met 4. In het bijzonder kan een partij in haar wetgeving de mogelijkheid opnemen om van geval tot geval en voor beperkte tijd voor belangrijke nieuwe energievervoervoorzieningen vrijstelling te verlenen van de voorschriften voor toegang van derden.

Artikel 218. 33Verhouding tot Verdrag tot oprichting van Energiegemeenschap

  • 1 In geval van strijdigheid tussen de bepalingen van dit hoofdstuk en de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap of de krachtens dat verdrag toepasselijke bepalingen van Unierecht hebben de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap of de krachtens dat verdrag toepasselijke bepalingen van Unierecht voorrang, voor zover er sprake is van een dergelijke strijdigheid.

  • 2 Bij de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk wordt de voorkeur gegeven aan de vaststelling van wetgeving of andere handelingen die in overeenstemming zijn met het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap of die gebaseerd zijn op de binnen de Unie toepasselijke wetgeving. In geval van een geschil met betrekking tot dit hoofdstuk worden de wetgeving of andere handelingen die aan deze criteria voldoen, geacht met dit hoofdstuk overeen te stemmen. Bij de beoordeling of de wetgeving of andere handelingen aan deze criteria voldoen, wordt acht geslagen op alle relevante besluiten die in het kader van artikel 91 van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap zijn genomen.

HOOFDSTUK 12. TRANSPARANTIE

Artikel 219. Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. „algemene maatregel”: wetten, voorschriften, gerechtelijke uitspraken, procedures en administratieve beschikkingen die gevolgen kunnen hebben voor enige onder titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst vallende aangelegenheid. Hieronder vallen niet maatregelen die aan een bepaalde persoon of een groep van personen gericht zijn;

  • b. „belanghebbende”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die op het grondgebied van een partij gevestigd is en die rechtstreeks door een algemene maatregel kan worden geraakt.

Artikel 220. Doelstelling

De partijen erkennen dat de regelgeving gevolgen voor hun onderlinge handel en investeringen kan hebben en zorgen daarom voor voorspelbare regelgeving voor marktdeelnemers en voor efficiënte procedures, ook voor kleine en middelgrote ondernemingen, waarbij zij naar behoren rekening houden met de eisen van rechtszekerheid en evenredigheid.

Artikel 221. Bekendmaking

  • 1 Elke partij zorgt ervoor dat algemene maatregelen:

    • a. snel en gemakkelijk toegankelijk zijn via een officieel aangewezen medium en, wanneer dit haalbaar is, langs elektronische weg, zodat ieder zich ermee vertrouwd kan maken;

    • b. een toelichting op het doel en de motivering ervan verstrekken, en

    • c. voldoende tijd tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding ervan bieden, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, met inbegrip van veiligheidskwesties of noodgevallen.

  • 2 Elke partij:

    • a. streeft ernaar voorstellen tot vaststelling of wijziging van algemene maatregelen, met inbegrip van een toelichting op het doel en de motivering van het voorstel, in een voldoende vroeg stadium bekend te maken;

    • b. biedt belanghebbenden redelijke mogelijkheden en met name voldoende tijd om opmerkingen te maken over het voorstel, en

    • c. streeft ernaar rekening te houden met de opmerkingen over het voorstel die zij van de belanghebbenden ontvangt.

Artikel 222. Vragen en contactpunten

  • 2 Elke partij voert passende mechanismen in, of handhaaft deze, om vragen van enig persoon over voorgestelde of van kracht zijnde algemene maatregelen en over de toepassing daarvan te beantwoorden. De vragen kunnen worden ingediend via het krachtens lid 1 opgerichte contactpunt of via een ander geschikt mechanisme.

  • 3 De partijen erkennen dat de in lid 2 bedoelde antwoorden niet altijd definitief en juridisch bindend zijn, maar alleen ter informatie worden gegeven, tenzij in hun wet- en regelgeving anders wordt bepaald.

  • 4 Op verzoek van de ene partij verstrekt de andere partij onverwijld informatie en beantwoordt zij terstond vragen met betrekking tot een algemene maatregel die of een voorstel tot vaststelling of wijziging van een algemene maatregel dat volgens de verzoekende partij van invloed kan zijn op de werking van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, ongeacht of de verzoekende partij voordien van die maatregel in kennis was gesteld.

Artikel 223. Uitvoering van algemene maatregelen

  • 1 Elke partij voert alle algemene maatregelen objectief, onpartijdig en op redelijke wijze uit.

  • 2 Wanneer een partij daartoe in specifieke gevallen dergelijke maatregelen op bepaalde personen, goederen of diensten van de andere partij toepast:

    • a. streeft zij ernaar belanghebbenden voor wie een administratieve procedure rechtstreeks gevolgen heeft, tijdig en in overeenstemming met haar procedures in kennis te stellen van de inleiding van een procedure, met daarbij een beschrijving van de aard van de procedure, een verklaring over de rechtsgrondslag voor de inleiding van de procedure en een algemene beschrijving van de aangelegenheden waarover het geschil gaat;

    • b. biedt zij belanghebbenden een redelijke mogelijkheid om feiten en argumenten ter ondersteuning van hun standpunten naar voren te brengen voordat een definitieve administratieve maatregel wordt genomen, indien de tijd, de aard van de procedure en het openbaar belang dit toelaten, en

    • c. ziet zij erop toe dat haar procedures gebaseerd zijn op de wet en in overeenstemming hiermee worden toegepast.

Artikel 224. Herziening en beroep

  • 1 Elke partij stelt rechterlijke, scheidsrechterlijke of administratieve instanties of procedures in, of handhaaft deze, met het oog op een onverwijlde herziening en, indien gerechtvaardigd, correctie van de administratieve maatregel met betrekking tot onder titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst vallende aangelegenheden. De instanties of procedures zijn onpartijdig en onafhankelijk van de dienst of de autoriteit die belast is met de administratieve handhaving, en de verantwoordelijken ervoor hebben geen materieel belang bij de uitkomst van de aangelegenheid.

  • 2 Elke partij zorgt ervoor dat de procespartijen bij dergelijke instanties of in dergelijke procedures:

    • a. over een redelijke mogelijkheid beschikken om hun respectieve standpunten te onderbouwen of te verdedigen, en

    • b. een beslissing krijgen die is gebaseerd op het bewijsmateriaal en de ingediende stukken, of, indien de wet van een partij dat vereist, op het door de administratieve autoriteit samengestelde dossier.

  • 3 Elke partij zorgt ervoor dat, behoudens beroep of latere herziening overeenkomstig de wet, de beslissing ten uitvoer wordt gelegd door de dienst of de autoriteit die voor de administratieve maatregel ter zake bevoegd is en dat die beslissing ook ten grondslag komt te liggen aan de praktijk van de dienst of autoriteit ter zake.

Artikel 225. Regelgevingskwaliteit en -efficiency en behoorlijk bestuurlijk gedrag

  • 1 De partijen komen overeen samen te werken bij de bevordering van de kwaliteit en efficiency van de regelgeving, onder meer door de uitwisseling van informatie en beste praktijken over hun respectieve regelgevingsbeleid en regelgevingseffectbeoordelingen.

  • 2 De partijen erkennen het belang van de beginselen van behoorlijk bestuurlijk gedrag34 en komen overeen samen te werken bij de bevordering van die beginselen, onder meer door de uitwisseling van informatie en beste praktijken.

Artikel 226. Specifieke voorschriften

De bepalingen van dit hoofdstuk gelden onverminderd de specifieke voorschriften inzake transparantie die in andere hoofdstukken van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst zijn vastgesteld.

HOOFDSTUK 13. HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING

Artikel 227. Context en doelstellingen

  • 1 De partijen herinneren aan de Agenda 21 van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu en ontwikkeling van 1992, de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk van 1998, het Uitvoeringsplan van Johannesburg over duurzame ontwikkeling van 2002, de Ministeriële Verklaring van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties van 2006 inzake het genereren van volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor allen, en de Verklaring van de ILO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008. De partijen herbevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van de internationale handel op zodanige wijze te bevorderen dat deze bijdraagt aan de doelstelling van duurzame ontwikkeling, voor het welzijn van huidige en toekomstige generaties, en om erop toe te zien dat deze doelstelling wordt geïntegreerd in en tot uitdrukking komt op elk niveau van hun handelsbetrekkingen.

  • 2 De partijen herbevestigen hun verbintenis om te streven naar duurzame ontwikkeling en erkennen dat economische en sociale ontwikkeling en milieubescherming de nauw met elkaar samenhangende en elkaar wederzijds versterkende pijlers daarvan zijn. Zij benadrukken de voordelen die het inhoudt wanneer handelsgerelateerde vraagstukken op het gebied van arbeid35 en milieu als onderdeel van een wereldwijde aanpak van handel en duurzame ontwikkeling worden beschouwd.

Artikel 228. Regelgevingsrecht en beschermingsniveaus

  • 1 De partijen erkennen het recht van elke partij haar eigen beleid en prioriteiten voor duurzame ontwikkeling en haar eigen niveaus van interne milieu- en arbeidsbescherming vast te stellen, en dienovereenkomstig haar wetgeving en beleid ter zake vast te stellen of te wijzigen, in overeenstemming met hun verbintenissen op grond van internationaal erkende normen en overeenkomsten als bedoeld in de artikelen 229 en 230 van deze overeenkomst.

  • 2 In die context streeft elke partij ernaar te waarborgen dat haar wetgeving en beleid voorzien in hoge beschermingsniveaus voor milieu en werknemers, en deze bevorderen, en streeft zij ook naar een voortdurende verbetering van haar wetgeving en beleid en de onderliggende beschermingsniveaus.

Artikel 229. Multilaterale arbeidsnormen en -overeenkomsten

  • 1 De partijen erkennen dat volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor allen de hoofdelementen zijn voor het zoeken naar oplossingen voor aangelegenheden in verband met de mondialisering, en herbevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van de internationale handel op zodanige wijze te bevorderen dat deze tot volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor allen leidt. In deze context verbinden de partijen zich ertoe waar nodig elkaar te raadplegen en samen te werken bij handelsgerelateerde arbeidsvraagstukken van wederzijds belang.

  • 2 In overeenstemming met hun verplichtingen als ILO-lid en de Verklaring van de ILO over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk en de follow-up daarvan, die door de Internationale Arbeidsconferentie in 1998 tijdens haar 86e vergadering werd goedgekeurd, verbinden de partijen zich ertoe in hun wetgeving en praktijk en op hun gehele grondgebied de internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen, zoals die zijn vervat in de fundamentele ILO-verdragen, te eerbiedigen, te bevorderen en te verwezenlijken, en met name:

    • a. de vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen;

    • b. de uitbanning van alle vormen van dwangarbeid of verplichte arbeid;

    • c. de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid, en

    • d. de uitbanning van discriminatie met betrekking tot werk en beroep.

  • 3 De partijen herbevestigen hun verbintenis de door Georgië respectievelijk de lidstaten geratificeerde fundamentele, prioritaire en andere ILO-verdragen op doeltreffende wijze in hun wetgeving en praktijk ten uitvoer te leggen.

  • 4 De partijen overwegen eveneens de resterende prioritaire en andere verdragen die door de ILO als bijgewerkt zijn geclassificeerd, te ratificeren. Zij wisselen regelmatig informatie uit over hun respectieve situatie en ontwikkelingen dienaangaande.

  • 5 De partijen erkennen dat de schending van de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk niet als legitiem relatief voordeel mag worden ingeroepen of op andere wijze als zodanig mag worden gebruikt, en dat de arbeidsnormen niet voor protectionistische handelsdoeleinden mogen worden gebruikt.

Artikel 230. Multilaterale governance en overeenkomsten op milieugebied

  • 1 De partijen erkennen de waarde van multilaterale governance en overeenkomsten op milieugebied als antwoord van de internationale gemeenschap op mondiale of regionale milieuproblemen, en zij benadrukken de noodzaak de wederzijdse ondersteuning van handels- en milieubeleid te versterken. In die context verbinden de partijen zich ertoe waar nodig elkaar te raadplegen en samen te werken met betrekking tot onderhandelingen over handelsgerelateerde milieuvraagstukken en met betrekking tot andere handelsgerelateerde milieuaangelegenheden van wederzijds belang.

  • 2 De partijen herbevestigen hun verbintenis om de multilaterale milieuovereenkomsten (MMO's) waarbij zij partij zijn, op doeltreffende wijze in hun wetgeving en praktijk ten uitvoer te leggen.

  • 3 De partijen wisselen regelmatig informatie uit over hun respectieve situatie en voortgang met betrekking tot de ratificatie van de MMO's of de wijzigingen daarvan.

  • 4 De partijen herbevestigen hun verbintenis ten aanzien van het bereiken van de uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorende protocol (Protocol van Kyoto). Zij verbinden zich ertoe samen te werken bij de ontwikkeling van het toekomstige internationale kader inzake klimaatverandering uit hoofde van het UNFCCC en de daarmee verband houdende overeenkomsten en besluiten.

  • 5 Geen enkele bepaling in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat de partijen maatregelen vaststellen of handhaven ter tenuitvoerlegging van de MMO's waarbij zij partij zijn, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet worden toegepast op een manier die een willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de partijen of een verkapte beperking van het handelsverkeer zou betekenen.

Artikel 231. Handel en investeringen ter bevordering van duurzame ontwikkeling

De partijen herbevestigen hun verbintenis om de bijdrage van de handel aan de doelstelling van duurzame ontwikkeling in economisch, sociaal en ecologisch opzicht te versterken. Dienovereenkomstig:

  • a. erkennen zij het positieve effect dat fundamentele arbeidsnormen en fatsoenlijk werk op economische efficiëntie, innovatie en productiviteit kunnen hebben, en zetten zij zich in voor een grotere politieke coherentie tussen het handelsbeleid enerzijds en het arbeidsbeleid anderzijds;

  • b. streven zij ernaar de handel en de investeringen in milieugoederen en -diensten te vergemakkelijken en te bevorderen, onder meer door de aanpak van niet-tarifaire belemmeringen ter zake;

  • c. streven zij ernaar het wegnemen van handels- en investeringsbelemmeringen met betrekking tot goederen en diensten die van bijzonder belang zijn voor de vermindering van de gevolgen van klimaatverandering, zoals duurzame hernieuwbare energie en energiezuinige producten en diensten, te vergemakkelijken. Dit kan onder meer door de invoering van geschikte technologieën en door de bevordering van normen die aan de ecologische en economische behoeften beantwoorden en die de technische handelsbelemmeringen tot een minimum terugdringen;

  • d. komen zij overeen de handel in goederen die bijdragen tot betere sociale voorwaarden en milieuvriendelijker praktijken, waaronder producten die onder vrijwillige duurzaamheidsregelingen vallen, zoals programma's voor eerlijke en ethische handel alsmede milieukeurmerken, te bevorderen;

  • e. komen zij overeen maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen, onder meer door de uitwisseling van informatie en van beste praktijken. In dit verband beroepen zij zich op de internationaal erkende beginselen en richtsnoeren ter zake, in het bijzonder de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen.

Artikel 232. Biologische diversiteit

  • 1 De partijen erkennen dat het van belang is zorg te dragen voor de instandhouding en het duurzame gebruik van biologische diversiteit als hoofdelement voor het bereiken van duurzame ontwikkeling, en herbevestigen hun verbintenis tot instandhouding en duurzaam gebruik van biologische diversiteit uit hoofde van het Verdrag inzake biologische diversiteit en andere relevante internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.

  • 2 Daartoe verbinden de partijen zich ertoe:

    • a. de handel in op natuurlijke hulpbronnen gebaseerde producten die zijn verkregen door een duurzaam gebruik van biologische hulpbronnen te bevorderen en bij te dragen tot de instandhouding van de biodiversiteit;

    • b. informatie uit te wisselen over activiteiten inzake de handel in op natuurlijke hulpbronnen gebaseerde producten die erop gericht zijn het biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen en de druk op de biodiversiteit te verminderen, en, in voorkomend geval, samen te werken om het effect van hun respectieve beleidsmaatregelen te optimaliseren en de wederzijdse ondersteuning daarvan te waarborgen;

    • c. te bevorderen dat soorten waarvan de staat van instandhouding bedreigd wordt geacht, worden opgenomen in de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), en

    • d. op regionaal en mondiaal niveau samen te werken met het oog op de bevordering van de instandhouding en het duurzame gebruik van biologische diversiteit in natuurlijke of agrarische ecosystemen, met inbegrip van bedreigde soorten en hun habitat, speciaal beschermde natuurgebieden en genetische diversiteit, het herstel van de ecosystemen en de eliminatie of de vermindering van de negatieve milieueffecten als gevolg van het gebruik van levende en niet-levende natuurlijke hulpbronnen of van ecosystemen.

Artikel 233. Duurzaam bosbeheer en handel in bosbouwproducten

  • 1 De partijen erkennen dat het van belang is zorg te dragen voor het behoud en het duurzame beheer van de bossen en erkennen het belang van de bijdrage van de bossen aan de economische, ecologische en sociale doelstellingen van de partijen.

  • 2 Daartoe verbinden de partijen zich ertoe:

    • a. de handel in hout afkomstig uit op duurzame wijze beheerde bossen, dat is gekapt in overeenstemming met de interne wetgeving van het land van houtkap, te bevorderen, wat onder meer het sluiten van bilaterale of regionale overeenkomsten daartoe zou kunnen inhouden;

    • b. informatie uit te wisselen over maatregelen ter bevordering van het verbruik van hout en houtproducten afkomstig uit op duurzame wijze beheerde bossen, en, in voorkomend geval, samen te werken bij de opstelling van dergelijke maatregelen;

    • c. in voorkomend geval maatregelen ter bevordering van de instandhouding van de bosbedekking en ter bestrijding van illegale houtkap en de daaraan gerelateerde handel, onder meer ten aanzien van derde landen, vast te stellen;

    • d. informatie uit te wisselen over activiteiten ter verbetering van de governance op bosbouwgebied en, in voorkomend geval, samen te werken om het effect van hun respectieve beleidsmaatregelen die erop gericht zijn illegaal gekapt hout en producten daarvan van de handelsstromen uit te sluiten, te optimaliseren en de wederzijdse ondersteuning daarvan te waarborgen;

    • e. te bevorderen dat houtsoorten waarvan de staat van instandhouding bedreigd wordt geacht, worden opgenomen in de CITES, en

    • f. op regionaal en mondiaal niveau samen te werken met het oog op de bevordering van de instandhouding van de bosbedekking en het duurzame beheer van alle soorten bossen.

Artikel 234. Handel in visproducten

Gelet op het belang van het waarborgen van een verantwoord en duurzaam beheer van de visbestanden, alsmede van het bevorderen van goede governance in de handel, verbinden de partijen zich ertoe:

  • a. beste praktijken met betrekking tot visserijbeheer, met het oog op de instandhouding en het duurzame beheer van de visbestanden, op basis van de ecosysteemaanpak, te bevorderen;

  • b. doeltreffende maatregelen voor de monitoring van en de controle op visserijactiviteiten te treffen;

  • c. instandhoudingsmaatregelen voor de lange termijn na te leven en zorg te dragen voor de duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen als omschreven in de belangrijkste daarmee verband houdende VN- en FAO-instrumenten;

  • d. gecoördineerde systemen voor de verzameling van gegevens en wetenschappelijke samenwerking tussen de partijen te bevorderen ter verbetering van de actuele wetenschappelijke adviezen ten behoeve van het visserijbeheer;

  • e. zoveel mogelijk met en binnen de desbetreffende regionale organisaties voor visserijbeheer samen te werken, en

  • f. samen te werken bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO-) visserij en visserijgerelateerde activiteiten door middel van uitgebreide, doeltreffende en transparante maatregelen. De partijen voeren tevens beleid en maatregelen uit om IOO-producten van de handelsstromen uit te sluiten en van hun markten te weren.

Artikel 235. Handhaving van beschermingsniveaus

  • 1 De partijen erkennen dat het niet gepast is handel of investeringen aan te moedigen door de beschermingsniveaus waarin hun respectieve milieu- en arbeidswetgeving voorziet, te verlagen.

  • 2 De partijen zien niet af van toepassing van of wijken niet af van, of bieden niet aan af te zien van toepassing van of af te wijken van, hun milieu- en arbeidswetgeving op zodanige wijze dat dit als aanmoediging werkt voor de handel of de plaatsing, de overname, de uitbreiding of de handhaving van een investering van een investeerder op hun respectieve grondgebied.

  • 3 De partijen doen niet zodanig afbreuk aan de daadwerkelijke handhaving van hun respectieve milieu- en arbeidswetgeving door een onafgebroken of herhaald handelen of nalaten, dat dit als aanmoediging werkt voor de handel of investeringen.

Artikel 236. Wetenschappelijke informatie

Bij de opstelling en tenuitvoerlegging van op de bescherming van het milieu of de arbeidsomstandigheden gerichte maatregelen die de handel of de investeringen negatief kunnen beïnvloeden, houden de partijen rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische informatie alsmede de relevante internationale normen, richtsnoeren of aanbevelingen, indien voorhanden. Dienaangaande kunnen zij tevens het voorzorgsbeginsel als leidraad nemen.

Artikel 237. Transparantie

Elke partij ziet er, in overeenstemming met haar interne wetgeving en hoofdstuk 12 (Transparantie) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, op toe dat alle op de bescherming van het milieu of de arbeidsomstandigheden gerichte maatregelen die de handel of de investeringen negatief kunnen beïnvloeden, op transparante wijze worden opgesteld, ingevoerd en ten uitvoer gelegd, dat zij tijdig worden aangekondigd, dat hierover een openbare raadpleging wordt gehouden en dat niet-overheidsactoren op passende wijze tijdig worden geïnformeerd en geconsulteerd.

Artikel 238. Evaluatie van effecten op duurzaamheid

De partijen verbinden zich ertoe de effecten van de tenuitvoerlegging van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst op de duurzame ontwikkeling te evalueren, te beoordelen en te monitoren via hun bestaande participatieprocessen en participatieve instellingen en die welke in het kader van deze overeenkomst in het leven zijn geroepen, bijvoorbeeld door handelsgerelateerde beoordelingen van de effecten op de duurzaamheid.

Artikel 239. Samenwerking bij handel en duurzame ontwikkeling

De partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van het milieu- en arbeidsbeleid teneinde de doelstellingen van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst te verwezenlijken. Zij kunnen samenwerken op onder meer de volgende gebieden:

  • a. arbeids- of milieuaspecten van handel en duurzame ontwikkeling in internationale fora, waaronder met name de WTO, de ILO, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en MMO's;

  • b. methoden en indicatoren voor handelsgerelateerde duurzaamheidseffectbeoordelingen;

  • c. effecten van arbeids- en milieuvoorschriften, -normen en -standaarden op handel, evenals effecten van handels- en investeringsvoorschriften op de arbeids- en milieuwetgeving, met inbegrip van de opstelling van arbeids- en milieuvoorschriften en arbeids- en milieubeleid;

  • d. positieve en negatieve effecten van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst op duurzame ontwikkeling en manieren om deze effecten te versterken, te voorkomen of te verzachten, waarbij tevens rekening wordt gehouden met door een van de partijen of beide partijen verrichte duurzaamheidseffectbeoordelingen;

  • e. uitwisseling van standpunten en beste praktijken inzake de bevordering van de ratificatie en de doeltreffende tenuitvoerlegging van de fundamentele, prioritaire en andere bijgewerkte ILO-verdragen en de MMO's die in een handelscontext van belang zijn;

  • f. bevordering van particuliere en openbare certificerings-, traceerbaarheids- en keurmerksystemen, waaronder milieukeuren;

  • g. bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld door middel van bewustmakingsacties alsmede tenuitvoerlegging en verspreiding van internationaal erkende richtsnoeren en beginselen;

  • h. handelsgerelateerde aspecten van het ILO-Programma voor fatsoenlijk werk, daaronder begrepen het verband tussen handel en volledige en productieve werkgelegenheid, het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt, de fundamentele arbeidsnormen, de arbeidsstatistieken, de ontwikkeling van menselijk potentieel en een leven lang leren, sociale bescherming en sociale integratie, sociale dialoog en gelijke kansen voor mannen en vrouwen;

  • i. handelsgerelateerde aspecten van MMO's, met inbegrip van douanesamenwerking;

  • j. handelsgerelateerde aspecten van de huidige en toekomstige internationale regeling in verband met klimaatverandering, met inbegrip van middelen om koolstofarme technologieën en energie-efficiëntie te bevorderen;

  • k. handelsgerelateerde maatregelen ter bevordering van de instandhouding en het duurzame gebruik van biologische diversiteit;

  • l. handelsgerelateerde maatregelen ter bevordering van de instandhouding en het duurzame beheer van bossen, om zo de druk op ontbossing te verlichten, ook wat illegale houtkap betreft, en

  • m. handelsgerelateerde maatregelen ter bevordering van duurzamevisserijmethoden en de handel in producten afkomstig uit duurzaam beheerde visbestanden.

Artikel 240. Institutionele opzet en toezichtmechanismen

  • 1 Elke partij wijst binnen haar diensten een contactpunt aan voor de contacten met de andere partij over de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

  • 2 Er wordt een subcomité Handel en duurzame ontwikkeling opgericht. Het subcomité brengt verslag over zijn activiteiten uit aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst. Het comité bestaat uit hoge ambtenaren van elke partij.

  • 3 Het subcomité Handel en duurzame ontwikkeling komt binnen het eerste jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bijeen, en vervolgens wanneer het nodig is, om toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk, met inbegrip van de op grond van artikel 239 van deze overeenkomst verrichte samenwerkingsactiviteiten. Het subcomité stelt zijn eigen reglement van orde vast.

  • 4 Elke partij roept een of meer nieuwe interne adviesgroepen voor duurzame ontwikkeling bijeen of raadpleegt een of meer bestaande interne adviesgroepen voor duurzame ontwikkeling, die tot taak hebben advies over kwesties in verband met dit hoofdstuk te verlenen. Deze groep (groepen) kan (kunnen), ook op eigen initiatief, standpunten kenbaar maken of aanbevelingen doen over de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk.

  • 5 De interne adviesgroep(en) bestaat (bestaan) uit onafhankelijke representatieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld, met een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden op economisch, sociaal en milieugebied, met inbegrip van onder meer werkgevers- en werknemersorganisaties, niet-gouvernementele organisaties, ondernemingsgroepen alsmede andere belanghebbenden ter zake.

Artikel 241. Gezamenlijk forum voor dialoog met maatschappelijk middenveld

  • 1 De partijen bevorderen de oprichting van een gezamenlijk forum met op hun grondgebied gevestigde maatschappelijke organisaties, waaronder leden van hun interne adviesgroep(en) en het grote publiek, om een dialoog te voeren over de duurzameontwikkelingsaspecten van deze overeenkomst. De partijen bevorderen een evenwichtige vertegenwoordiging van de belangen ter zake, waaronder die van onafhankelijke representatieve organisaties van werkgevers en werknemers, milieuorganisaties en ondernemingsgroepen, en in voorkomend geval van andere belanghebbenden ter zake.

  • 2 Het gezamenlijke forum voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld wordt eenmaal per jaar bijeengeroepen, tenzij de partijen anders overeenkomen. De partijen bereiken uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst overeenstemming over de werkwijze van het gezamenlijke forum voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld.

  • 3 De partijen leggen de meest recente gegevens over de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk voor aan het gezamenlijke forum voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld. De standpunten en meningen van het gezamenlijke forum voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld worden aan de partijen voorgelegd en worden openbaar gemaakt.

Artikel 242. Overleg op regeringsniveau

  • 1 Voor alle aangelegenheden die zich in verband met dit hoofdstuk voordoen, maken de partijen enkel gebruik van de in dit artikel en artikel 243 van deze overeenkomst vastgestelde procedures.

  • 2 Een partij kan om overleg met de andere partij verzoeken over elke aangelegenheid die zich in verband met dit hoofdstuk voordoet, door bij het contactpunt van de andere partij een schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen. In het verzoek moet de aangelegenheid helder worden uiteengezet, door het desbetreffende probleem te omschrijven en een korte samenvatting te geven van de op grond van dit hoofdstuk geldend gemaakte rechten. Het overleg begint onverwijld na de indiening van het verzoek om overleg.

  • 3 De partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om de aangelegenheid op een voor beide partijen bevredigende wijze op te lossen. Zij houden rekening met de werkzaamheden van de ILO of van multilaterale milieuorganisaties of -instanties ter zake, teneinde een grotere samenwerking en meer samenhang tussen het werk van de partijen en deze organisaties te bevorderen. In voorkomend geval kunnen de partijen advies inwinnen van deze organisaties of instanties, of van elke persoon die of elk orgaan dat zij geschikt achten om de aangelegenheid volledig te onderzoeken.

  • 4 Indien een partij van oordeel is dat de aangelegenheid verder moet worden besproken, kan zij verzoeken het subcomité Handel en duurzame ontwikkeling voor behandeling van de aangelegenheid bijeen te roepen door hiertoe een schriftelijk verzoek in te dienen bij het contactpunt van de andere partij. Dat subcomité komt onverwijld bijeen en probeert overeenstemming te bereiken over een oplossing van de aangelegenheid.

  • 5 Dat subcomité kan in voorkomend geval advies inwinnen van de interne adviesgroep(en) van een van de of van beide partijen of zich door andere deskundigen laten bijstaan.

  • 6 Alle oplossingen die door de overleggende partijen ter zake worden bereikt, worden openbaar gemaakt.

Artikel 243. Deskundigenpanel

  • 1 Elke partij kan vanaf negentig dagen na de indiening van een verzoek om overleg ingevolge artikel 242, lid 2, van deze overeenkomst verzoeken een deskundigenpanel bijeen te roepen om een aangelegenheid die tijdens het overleg op regeringsniveau niet op bevredigende wijze werd opgelost, te onderzoeken.

  • 3 Het subcomité Handel en duurzame ontwikkeling stelt op zijn eerste bijeenkomst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst van ten minste vijftien personen op die bereid en in staat zijn om op te treden als deskundigen in het kader van panelprocedures. Elke partij draagt ten minste vijf personen voor die als deskundigen kunnen optreden. De partijen kiezen bovendien ten minste vijf personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en als voorzitter van het deskundigenpanel kunnen fungeren. Het subcomité Handel en duurzame ontwikkeling ziet erop toe dat de lijst steeds deze omvang heeft.

  • 4 De in lid 3 van dit artikel bedoelde lijst bevat personen die beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op het gebied van het recht, de arbeids- of milieukwesties waarop dit hoofdstuk betrekking heeft, of de beslechting van geschillen in het kader van internationale overeenkomsten. Zij zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies van enige organisatie of regering aan met betrekking tot de aangelegenheid in kwestie, zijn niet verbonden aan de regering van een van de partijen, en nemen bijlage XXI bij deze overeenkomst in acht.

  • 5 Voor aangelegenheden die zich in verband met dit hoofdstuk voordoen, bestaat het deskundigenpanel uit deskundigen van de in lid 3 van dit artikel bedoelde lijst, in overeenstemming met artikel 249 van deze overeenkomst en punt 8 van de procedureregels in bijlage XX bij deze overeenkomst.

  • 6 Het deskundigenpanel kan inlichtingen en advies inwinnen bij de partijen, de interne adviesgroep(en) of alle bronnen die het nuttig acht. Voor aangelegenheden die verband houden met de naleving van multilaterale overeenkomsten als bedoeld in de artikelen 229 en 230 van deze overeenkomst verzoekt het deskundigenpanel de ILO of de bij MMO's ingestelde organen om inlichtingen en advies.

  • 7 Het deskundigenpanel legt zijn verslag aan de partijen voor, overeenkomstig de desbetreffende procedures van hoofdstuk 14 (Beslechting van geschillen) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst; dit verslag vermeldt de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen alsmede de beweegredenen die aan de bevindingen en aanbevelingen van het panel ten grondslag liggen. De partijen maken het verslag binnen vijftien dagen nadat het is uitgebracht openbaar.

  • 8 De partijen bespreken, rekening houdend met het verslag en de aanbevelingen van het deskundigenpanel, welke passende maatregelen moeten worden getroffen. De betrokken partij brengt haar adviesgroepen en de andere partij uiterlijk drie maanden nadat het verslag openbaar is gemaakt, op de hoogte van haar besluiten over de acties of maatregelen die moeten worden uitgevoerd. Het subcomité Handel en duurzame ontwikkeling houdt toezicht op het vervolg dat wordt gegeven aan het verslag en de aanbevelingen van het deskundigenpanel. De adviesorganen en het gezamenlijke forum voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld kunnen in dit verband opmerkingen indienen bij het subcomité Handel en duurzame ontwikkeling.

HOOFDSTUK 14. BESLECHTING VAN GESCHILLEN

AFDELING 1. DOELSTELLING EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 244. Doelstelling

Het doel van dit hoofdstuk is een doeltreffend en doelmatig mechanisme ter vermijding en beslechting van geschillen tussen de partijen over de interpretatie en toepassing van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst op te zetten, teneinde waar mogelijk tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.

Artikel 245. Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle geschillen over de interpretatie en toepassing van de bepalingen van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, tenzij anders wordt bepaald.

AFDELING 2. OVERLEG EN BEMIDDELING

Artikel 246. Overleg

  • 1 De partijen streven ernaar alle geschillen als bedoeld in artikel 245 van deze overeenkomst op te lossen door te goeder trouw overleg te voeren, teneinde tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.

  • 2 De partij die overleg wenst te voeren dient daartoe bij de andere partij een schriftelijk verzoek in, van welk verzoek een afschrift wordt gezonden aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, en vermeldt daarbij de redenen voor het verzoek alsmede de maatregel waarom het gaat en de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen die zij van toepassing acht.

  • 3 Het overleg wordt binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van het verzoek gehouden en vindt, tenzij de partijen anders overeenkomen, plaats op het grondgebied van de partij waaraan het verzoek gericht is. Het overleg wordt dertig dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten. Het overleg, en in het bijzonder alle tijdens het overleg door de partijen verstrekte informatie en ingenomen standpunten, is vertrouwelijk en laat de rechten van de partijen in latere procedures onverlet.

  • 4 Overleg over dringende aangelegenheden, zoals wanneer het bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, wordt binnen vijftien dagen na de datum van ontvangst van het verzoek door de partij waaraan het gericht is, gehouden en wordt binnen hetzelfde tijdsbestek geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.

  • 5 Indien de partij waaraan het verzoek om overleg gericht is, niet binnen tien dagen na de datum van ontvangst van het verzoek hierop reageert, of indien het overleg niet binnen de in lid 3 respectievelijk lid 4 van dit artikel genoemde termijn wordt gehouden, of indien de partijen overeenkomen geen overleg te voeren of indien het overleg is afgesloten zonder dat een onderling overeengekomen oplossing is bereikt, kan de partij die om overleg heeft verzocht een beroep doen op artikel 248 van deze overeenkomst.

  • 6 Tijdens het overleg verstrekt elke partij voldoende feitelijke informatie, zodat een volledig onderzoek mogelijk is naar de wijze waarop de betrokken maatregel van invloed kan zijn op de werking en toepassing van deze overeenkomst.

  • 7 Wanneer het overleg betrekking heeft op het vervoer van energiegoederen via netwerken en een partij de oplossing van het geschil dringend acht wegens een volledige of gedeeltelijke onderbreking van het vervoer van aardgas, olie of elektriciteit tussen de partijen, wordt het binnen drie dagen na de datum van indiening van het verzoek gehouden en wordt het drie dagen na de datum van indiening van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.

Artikel 247. Bemiddeling

Elke partij kan overeenkomstig bijlage XIX bij deze overeenkomst de andere partij verzoeken om aan een bemiddelingsprocedure deel te nemen met betrekking tot een maatregel die haar handelsbelangen ongunstig beïnvloedt.

AFDELING 3. PROCEDURES VOOR BESLECHTING VAN GESCHILLEN

ONDERAFDELING 1. ARBITRAGEPROCEDURE

Artikel 248. Inleiding van arbitrageprocedure

  • 1 Wanneer de partijen er niet in zijn geslaagd het geschil door middel van het in artikel 246 van deze overeenkomst bedoelde overleg op te lossen, kan de partij die om overleg heeft verzocht, overeenkomstig dit artikel om de instelling van een arbitragepanel verzoeken.

  • 2 Het verzoek om instelling van een arbitragepanel wordt schriftelijk gedaan bij de andere partij en bij het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst. De klagende partij vermeldt in haar verzoek welke maatregel in het geding is en legt uit, op zodanige wijze dat de rechtsgrond van de klacht duidelijk is, waarom die maatregel onverenigbaar is met de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen.

Artikel 249. Instelling van arbitragepanel

  • 1 Een arbitragepanel bestaat uit drie arbiters.

  • 2 Na ontvangst van het verzoek om instelling van een arbitragepanel treden de partijen onverwijld met elkaar in overleg en trachten zij overeenstemming te bereiken over de samenstelling van het arbitragepanel. Onverminderd de leden 3 en 4 van dit artikel kunnen de partijen te allen tijde vóór de instelling van het arbitragepanel besluiten het panel in onderlinge overeenstemming samen te stellen.

  • 3 Indien geen overeenstemming is bereikt over de samenstelling van het arbitragepanel kan een van de partijen vanaf vijf dagen na de datum van indiening van het verzoek om instelling van een panel verzoeken om toepassing van de in dit lid vastgestelde procedure voor de samenstelling van het panel. Elke partij kan binnen tien dagen na de datum van indiening van het verzoek om toepassing van de in dit lid bedoelde procedure een arbiter benoemen uit de krachtens artikel 268 van deze overeenkomst opgestelde lijst. Wanneer een van de partijen verzuimt een arbiter te benoemen, wordt deze op verzoek van de andere partij door de voorzitter of de vicevoorzitters van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, of door hun vertegenwoordigers door middel van loting aangewezen uit de sublijst van die partij die is opgenomen in de krachtens artikel 268 van deze overeenkomst opgestelde lijst. Wanneer de partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de voorzitter van het arbitragepanel, wordt deze op verzoek van een van de partijen door de voorzitter of de vicevoorzitters van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken of door hun vertegenwoordigers door middel van loting aangewezen uit de sublijst van voorzitters die is opgenomen in de krachtens artikel 268 van deze overeenkomst opgestelde lijst.

  • 4 In geval van aanwijzing van een of meer arbiters door middel van loting vindt de loting plaats binnen vijf dagen na de datum van indiening van het in lid 3 bedoelde verzoek om aanwijzing door middel van loting.

  • 5 De datum van instelling van het arbitragepanel is die waarop de laatste van de drie aangewezen arbiters de benoeming heeft aanvaard in overeenstemming met de procedureregels in bijlage XX bij deze overeenkomst.

  • 6 Indien een of meer van de in artikel 268 van deze overeenkomst bedoelde lijsten op het tijdstip van indiening van een verzoek als bedoeld in lid 3 niet zijn opgesteld of niet voldoende namen bevatten, worden de arbiters door middel van loting aangewezen. Zij worden aangewezen uit de personen die door elk van de partijen formeel zijn voorgedragen of, wanneer een van de partijen heeft verzuimd een dergelijke voordracht te doen, uit de door de andere partij voorgedragen personen.

  • 7 Tenzij de partijen anders overeenkomen, is met betrekking tot een geschil in het kader van hoofdstuk 11 (Handelsgerelateerde-energiebepalingen) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst dat door een partij dringend wordt geacht wegens een volledige of gedeeltelijke onderbreking of dreigende onderbreking van het vervoer van aardgas, olie of elektriciteit tussen de partijen, de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure van aanwijzing door middel van loting van toepassing zonder dat een beroep op lid 2, eerste volzin, van dit artikel of de overige in lid 3 van dit artikel voorziene maatregelen kan worden gedaan, en bedraagt de in lid 4 van dit artikel bedoelde termijn twee dagen.

Artikel 250. Voorlopige uitspraak inzake dringende aard

Indien een partij daarom verzoekt, doet het arbitragepanel binnen tien dagen na de datum van zijn instelling een voorlopige uitspraak over de vraag of het een zaak dringend acht.

Artikel 251. Verslag van arbitragepanel

  • 1 Het arbitragepanel legt uiterlijk negentig dagen na de datum van zijn instelling een tussentijds verslag aan de partijen voor, dat de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen alsmede de aan zijn bevindingen en aanbevelingen ten grondslag liggende beweegredenen vermeldt. Wanneer het van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het arbitragepanel de partijen en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn tussentijdse verslag denkt te kunnen voorleggen. In geen geval mag het tussentijdse verslag later dan honderdtwintig dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel worden voorgelegd. Het tussentijdse verslag wordt niet openbaar gemaakt.

  • 2 Een partij kan binnen veertien dagen nadat zij van het verslag in kennis is gesteld het arbitragepanel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten van het tussentijdse verslag te heroverwegen.

  • 3 In dringende gevallen, zoals wanneer het bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, stelt het arbitragepanel alles in het werk om zijn tussentijdse verslag binnen vijfenveertig, maar in geen geval later dan zestig dagen na de datum van zijn instelling voor te leggen. Een partij kan binnen zeven dagen nadat zij van het verslag in kennis is gesteld het arbitragepanel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten van het tussentijdse verslag te heroverwegen.

  • 4 Het arbitragepanel kan het tussentijdse verslag naar aanleiding van schriftelijk commentaar van de partijen wijzigen, en wanneer het dat zinvol acht, de zaak nader onderzoeken. In de definitieve uitspraak van het panel worden de in de tussentijdse fase naar voren gebrachte argumenten afdoende besproken en wordt duidelijk ingegaan op de vragen en opmerkingen van de partijen.

  • 5 Met betrekking tot een geschil in het kader van hoofdstuk 11 (Handelsgerelateerde-energiebepalingen) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst dat door een partij dringend wordt geacht wegens een volledige of gedeeltelijke onderbreking of dreigende onderbreking van het vervoer van aardgas, olie of elektriciteit tussen de partijen, wordt het tussentijdse verslag twintig dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel voorgelegd, en worden verzoeken ingevolge lid 2 van dit artikel gedaan binnen vijf dagen nadat het schriftelijke verslag is voorgelegd. Het arbitragepanel kan ook besluiten af te zien van het tussentijdse verslag.

Artikel 252. Conciliatie in geval van dringende energiegeschillen

  • 2 De conciliator tracht overeenstemming te bereiken over een oplossing van het geschil of over een procedure om een dergelijke oplossing tot stand te brengen. Indien hij/zij niet binnen vijftien dagen na zijn/haar benoeming een dergelijke overeenstemming heeft bereikt, beveelt hij/zij een oplossing van het geschil of een procedure om een dergelijke oplossing tot stand te brengen aan en bepaalt hij/zij welke voorwaarden in acht moeten worden genomen vanaf een door hem/haar nader te bepalen datum totdat het geschil tot een oplossing is gebracht.

  • 3 De partijen en de onder hun zeggenschap of jurisdictie vallende entiteiten eerbiedigen de ingevolge lid 2 met betrekking tot de voorwaarden gedane aanbevelingen gedurende drie maanden na het besluit van de conciliator of, indien dat eerder is, totdat het geschil tot een oplossing is gebracht.

  • 4 De conciliator eerbiedigt de gedragscode bedoeld in bijlage XXI bij deze overeenkomst.

Artikel 253. Kennisgeving van uitspraak van arbitragepanel

  • 1 Het arbitragepanel stelt de partijen en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, binnen honderdtwintig dagen na de datum van zijn instelling in kennis van zijn definitieve uitspraak. Wanneer het van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het arbitragepanel de partijen en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel denkt kennis te kunnen geven van zijn uitspraak. In geen geval mag van de uitspraak later dan honderdvijftig dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel worden kennisgegeven.

  • 2 In dringende gevallen, zoals wanneer het bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, stelt het arbitragepanel alles in het werk om binnen zestig dagen na de datum van zijn instelling kennis te geven van zijn uitspraak. In geen geval mag van de uitspraak later dan vijfenzeventig dagen na de datum van zijn instelling worden kennisgegeven.

ONDERAFDELING 2. NALEVING

Artikel 254. Naleving van uitspraak van arbitragepanel

De partij waartegen de klacht gericht is, neemt de nodige maatregelen om de uitspraak van het arbitragepanel onverwijld en te goeder trouw na te leven.

Artikel 255. Redelijke termijn voor naleving

  • 1 Indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is, trachten de partijen overeenstemming te bereiken over de termijn waarbinnen zij de uitspraak zullen naleven. In dat geval stelt de partij waartegen de klacht gericht is uiterlijk dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel aan de partijen, de klagende partij en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, in kennis van de tijd die zij nodig heeft om de uitspraak na te kunnen leven („redelijke termijn”).

  • 2 Indien de partijen het niet eens zijn over een redelijke termijn voor naleving van de uitspraak van het arbitragepanel, verzoekt de klagende partij binnen twintig dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig lid 1 door de partij waartegen de klacht gericht is, het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk om een redelijke termijn vast te stellen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd medegedeeld aan de andere partij en aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken. Binnen twintig dagen na de indiening van het verzoek stelt het oorspronkelijke arbitragepanel de partijen en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken van zijn uitspraak in kennis.

  • 3 De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij ten minste één maand voor afloop van de redelijke termijn schriftelijk in kennis van de vorderingen die zij maakt bij de naleving van de uitspraak van het arbitragepanel.

  • 4 De partijen kunnen de redelijke termijn in onderling overleg verlengen.

Artikel 256. Onderzoek van maatregelen tot naleving van uitspraak van arbitragepanel

  • 1 De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, voor afloop van de redelijke termijn in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven.

  • 2 Wanneer er tussen de partijen onenigheid bestaat over het bestaan van een op grond van lid 1 getroffen nalevingsmaatregel of over de verenigbaarheid van die maatregel met de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen, kan de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. In dat verzoek geeft de klagende partij aan om welke specifieke maatregel het gaat en legt zij uit waarom deze maatregel onverenigbaar is met de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen, op zodanige wijze dat de rechtsgrond van de klacht duidelijk is. Binnen vijfenveertig dagen na de indiening van het verzoek stelt het oorspronkelijke arbitragepanel de partijen en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken van zijn uitspraak in kennis.

Artikel 257. Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving

  • 1 Indien de partij waartegen de klacht gericht is niet voor afloop van de redelijke termijn kennisgeeft van een maatregel die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven, of indien het arbitragepanel oordeelt dat er geen maatregel is getroffen om aan de uitspraak te voldoen of dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 256, lid 1, van deze overeenkomst is kennisgegeven, niet verenigbaar is met de verplichtingen van de partij krachtens de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen, biedt de partij waartegen de klacht gericht is de klagende partij, op verzoek van en na overleg met deze laatste, een tijdelijke compensatie aan.

  • 2 Indien de klagende partij besluit niet om een aanbod voor tijdelijke compensatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel te verzoeken of, wanneer zij wel daarom verzoekt maar de partijen geen akkoord over compensatie bereiken binnen dertig dagen na afloop van de redelijke termijn of de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel op grond van artikel 256 van deze overeenkomst dat er geen maatregel is getroffen om aan de uitspraak te voldoen of dat een maatregel tot naleving daarvan niet verenigbaar is met de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen, is de klagende partij gerechtigd om, na de andere partij en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, hiervan in kennis te hebben gesteld, de verplichtingen uit hoofde van de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen op te schorten in een adequate mate die overeenstemt met de mate waarin de schending de voordelen voor de klagende partij tenietdoet of beperkt. In de kennisgeving wordt gespecificeerd in welke mate de verplichtingen worden opgeschort. De klagende partij kan de opschorting vanaf tien dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de partij waartegen de klacht gericht is op elk gewenst tijdstip laten ingaan, tenzij de partij waartegen de klacht gericht is overeenkomstig lid 4 van dit artikel om arbitrage heeft verzocht.

  • 3 Wanneer de klagende partij haar verplichtingen opschort, kan zij ervoor kiezen haar tarieven tot het voor andere WTO-leden geldende niveau te verhogen voor een hoeveelheid verhandelde goederen die op zodanige wijze wordt vastgesteld dat deze hoeveelheid vermenigvuldigd met de verhoging van de tarieven gelijk is aan de waarde waarvoor de schending haar voordelen tenietdoet of beperkt.

  • 4 Indien de partij waartegen de klacht gericht is van oordeel is dat de mate van opschorting van de verplichtingen niet overeenstemt met de mate waarin de schending de voordelen voor de andere partij tenietdoet of beperkt, kan zij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt voor afloop van de in lid 2 bedoelde termijn van tien dagen medegedeeld aan de klagende partij en aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken. Het oorspronkelijke arbitragepanel deelt zijn uitspraak over de mate van opschorting van de verplichtingen binnen dertig dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de partijen en aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken mede. De verplichtingen worden niet opgeschort voordat het oorspronkelijke arbitragepanel zijn uitspraak heeft medegedeeld, en de eventuele opschorting dient in overeenstemming te zijn met de uitspraak van het arbitragepanel.

  • 5 De opschorting van de verplichtingen en de in dit artikel voorziene compensatie zijn van tijdelijke aard en mogen niet meer worden toegepast nadat:

    • a. de partijen ingevolge artikel 262 van deze overeenkomst tot een onderling overeengekomen oplossing zijn gekomen, of

    • b. de partijen zijn overeengekomen dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 256, lid 1, van deze overeenkomst is kennisgegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht gericht is in overeenstemming met de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen handelt, of

    • c. de maatregel waarvan is vastgesteld dat deze niet verenigbaar is met de in artikel 245 bedoelde bepalingen, is ingetrokken of gewijzigd en overeenkomstig artikel 256, lid 2, van deze overeenkomst met die bepalingen in overeenstemming is gebracht.

Artikel 258. Corrigerende maatregelen in geval van dringende energiegeschillen

  • 2 In afwijking van de artikelen 255, 256 en 257 van deze overeenkomst kan de klagende partij haar uit titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen opschorten in een adequate mate die overeenstemt met de mate waarin haar voordelen worden tenietgedaan of beperkt door de partij die verzuimt binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel hieraan te voldoen. De opschorting kan direct ingaan. Deze opschorting mag zo lang duren als de partij waartegen de klacht gericht is niet aan de uitspraak van het arbitragepanel heeft voldaan.

  • 3 Indien de partij waartegen de klacht gericht is, betwist dat zij niet aan de uitspraak heeft voldaan dan wel bezwaar maakt tegen de mate van opschorting, kan zij een procedure uit hoofde van artikel 257, lid 4, of artikel 259 van deze overeenkomst aanhangig maken, waarbij de behandeling van de aangelegenheid op zo kort mogelijke termijn plaatsvindt. De klagende partij is enkel verplicht de opschorting in te trekken of aan te passen nadat het arbitragepanel uitspraak over de aangelegenheid heeft gedaan, en kan de opschorting hangende de procedure handhaven.

Artikel 259. Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na vaststelling van tijdelijke maatregelen in geval van niet-naleving

  • 1 De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om na de schorsing van concessies of na de toepassing van tijdelijke compensatie, naar gelang het geval, de uitspraak van het arbitragepanel na te leven. Behalve in de in lid 2 van dit artikel bedoelde gevallen beëindigt de klagende partij de schorsing van concessies binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving. In de gevallen waarin compensatie is toegepast, met uitzondering van de in lid 2 van dit artikel bedoelde gevallen, mag de partij waartegen de klacht gericht is binnen dertig dagen na haar kennisgeving dat zij heeft voldaan aan de uitspraak van het arbitragepanel, die compensatie beëindigen.

  • 2 Indien de partijen binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving geen overeenstemming bereiken over de vraag of de maatregel waarvan is kennisgegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht gericht is in overeenstemming met de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen handelt, verzoekt de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd medegedeeld aan de andere partij en aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken. Het arbitragepanel stelt de partijen en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken binnen vijfenveertig dagen na de indiening van het verzoek in kennis van zijn uitspraak. Indien het arbitragepanel oordeelt dat de maatregel die is getroffen om de uitspraak na te leven in overeenstemming is met de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen, wordt de opschorting van de verplichtingen of de compensatie, naar gelang het geval, beëindigd. Voor zover van toepassing, past de klagende partij de mate van schorsing van concessies aan de door het arbitragepanel bepaalde mate aan.

Artikel 260. Vervanging van arbiters

Indien in een in het kader van dit hoofdstuk gevoerde arbitrageprocedure een of meer leden van het oorspronkelijke panel niet in staat zijn om aan de werkzaamheden van het panel deel te nemen, zich terugtrekken of moeten worden vervangen wegens schending van de gedragscode bedoeld in bijlage XXI bij deze overeenkomst, is de procedure van artikel 249 van deze overeenkomst van toepassing. De termijn voor kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel wordt verlengd met twintig dagen, behalve voor de dringende geschillen als bedoeld in artikel 249, lid 7, waarvoor de termijn wordt verlengd met vijf dagen.

ONDERAFDELING 3. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 261. Opschorting en beëindiging van arbitrage- en nalevingsprocedures

Op schriftelijk verzoek van beide partijen schort het arbitragepanel te allen tijde zijn werkzaamheden op gedurende een door de partijen overeengekomen periode, die echter niet meer dan twaalf opeenvolgende maanden mag bedragen. Op schriftelijk verzoek van beide partijen respectievelijk een van de partijen hervat het zijn werkzaamheden voor respectievelijk aan het einde van deze periode. De verzoekende partij brengt de voorzitter of de vicevoorzitters van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, en de andere partij hiervan op de hoogte. Indien een partij niet bij afloop van de overeengekomen opschortingsperiode het arbitragepanel verzoekt zijn werkzaamheden te hervatten, wordt de procedure beëindigd. De opschorting en de beëindiging van de werkzaamheden van het arbitragepanel laten de rechten van de partijen in andere procedures waarop artikel 269 van deze overeenkomst van toepassing is onverlet.

Artikel 262. Onderling overeengekomen oplossing

De partijen kunnen te allen tijde onderling een oplossing voor een onder titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst vallend geschil overeenkomen. Zij stellen in voorkomend geval gezamenlijk het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, en de voorzitter van het arbitragepanel van die oplossing in kennis. Indien ingevolge de desbetreffende interne procedures van een van de partijen voor de oplossing goedkeuring vereist is, wordt in de kennisgeving naar dit vereiste verwezen en wordt de geschillenbeslechtingsprocedure opgeschort. Indien dergelijke goedkeuring niet vereist is, of nadat is kennisgegeven van de voltooiing van die interne procedures, wordt de geschillenbeslechtingsprocedure beëindigd.

Artikel 263. Procedureregels

  • 1 Op de procedures voor de beslechting van geschillen in het kader van dit hoofdstuk zijn de procedureregels in bijlage XX bij deze overeenkomst en de gedragscode in bijlage XXI bij deze overeenkomst van toepassing.

  • 2 Alle hoorzittingen van het arbitragepanel zijn voor het publiek toegankelijk, tenzij in de proceduregels anders wordt bepaald.

Artikel 264. Inlichtingen en technisch advies

Het arbitragepanel kan op verzoek van een partij of op eigen initiatief bij alle bronnen, met inbegrip van de bij het geschil betrokken partijen, alle inlichtingen inwinnen die het voor de arbitrageprocedure nuttig acht. Het arbitragepanel heeft tevens het recht deskundigen om advies te vragen wanneer het dat nuttig acht. Voordat het deskundigen kiest, raadpleegt het arbitragepanel de partijen. Op het grondgebied van een partij gevestigde natuurlijke of rechtspersonen kunnen overeenkomstig de procedureregels als amicus curiae opmerkingen bij het arbitragepanel indienen. Alle in het kader van dit artikel verkregen informatie moet voor commentaar aan elk van de partijen worden voorgelegd.

Artikel 265. Interpretatieregels

Het arbitragepanel legt de in artikel 245 van deze overeenkomst bedoelde bepalingen uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 1969 zijn neergelegd. Het panel neemt tevens de relevante interpretaties in aanmerking die zijn vastgesteld in de panelverslagen en de verslagen van de Beroepsinstantie die zijn goedgekeurd door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO (Dispute Settlement Body - DSB). De uitspraken van het arbitragepanel kunnen de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van deze overeenkomst niet verruimen of beperken.

Artikel 266. Besluiten en uitspraken van arbitragepanel

  • 1 Het arbitragepanel stelt alles in het werk om elk besluit bij consensus te nemen. Wanneer het evenwel niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt een besluit bij meerderheid van stemmen genomen. De beraadslagingen van het panel zijn vertrouwelijk en afwijkende meningen worden niet bekendgemaakt.

  • 2 De uitspraken van het arbitragepanel worden door de partijen onvoorwaardelijk aanvaard. Zij scheppen geen rechten of verplichtingen voor natuurlijke of rechtspersonen. De uitspraken vermelden de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen bedoeld in artikel 245 van deze overeenkomst alsmede de aan de bevindingen en conclusies van het panel ten grondslag liggende beweegredenen. Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, maakt de volledige uitspraken van het arbitragepanel binnen tien dagen na de kennisgeving ervan openbaar, maar kan besluiten dat niet te doen met het oog op waarborging van de vertrouwelijkheid van informatie die door de partij die de informatie heeft verstrekt, op grond van haar wetgeving als vertrouwelijk is aangemerkt.

Artikel 267. Verwijzingen naar Hof van Justitie van Europese Unie

  • 1 De in dit artikel beschreven procedures zijn van toepassing op geschillen over de interpretatie en de toepassing van een bepaling van deze overeenkomst waarbij een partij een door verwijzing naar een bepaling van Unierecht nader omschreven verplichting wordt opgelegd.

  • 2 Voor zover een geschil een vraag opwerpt over de interpretatie van een bepaling van Unierecht als bedoeld in lid 1, zal het arbitragepanel niet over deze vraag beslissen, maar het Hof van Justitie van de Europese Unie verzoeken daarover uitspraak te doen. In die gevallen worden de termijnen voor het doen van een uitspraak door het arbitragepanel opgeschort totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan. De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is bindend voor het arbitragepanel.

AFDELING 4. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 268. Lijsten van arbiters

  • 1 Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, stelt uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste vijftien personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. De lijst bestaat uit drie sublijsten: een sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en als voorzitter van het arbitragepanel kunnen optreden. Elke sublijst bevat ten minste vijf personen. Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken ziet erop toe dat de lijst steeds die omvang heeft.

  • 2 De arbiters beschikken over gespecialiseerde kennis en ervaring op het gebied van het recht en de internationale handel. Zij zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies van enige organisatie of regering aan, zijn niet verbonden aan de regering van een van de partijen en nemen de gedragscode in bijlage XXI bij deze overeenkomst in acht.

  • 3 Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken kan aanvullende lijsten van twaalf personen met kennis van en ervaring in specifieke onder deze overeenkomst vallende sectoren opstellen. Behoudens instemming van de partijen worden die aanvullende lijsten gebruikt voor de samenstelling van het arbitragepanel overeenkomstig de procedure van artikel 249 van deze overeenkomst.

Artikel 269. Verhouding tot WTO-verplichtingen

  • 1 Een beroep op de bepalingen van dit hoofdstuk over de beslechting van geschillen doet geen afbreuk aan enige maatregel in het kader van de WTO, waaronder geschillenbeslechtingsprocedures.

  • 2 Wanneer evenwel een partij in verband met een specifieke maatregel een procedure voor de beslechting van een geschil heeft ingeleid, hetzij krachtens dit hoofdstuk, hetzij krachtens de WTO-Overeenkomst, kan zij in verband met dezelfde maatregel geen procedure voor geschillenbeslechting in het andere forum inleiden totdat de eerste procedure is afgesloten. Bovendien mag een partij in verband met een identieke verplichting uit hoofde van deze overeenkomst en de WTO-Overeenkomst niet in beide fora een procedure inleiden. In dat geval mogen de partijen zich, zodra een procedure voor geschillenbeslechting is ingeleid, tot het gekozen forum wenden, met uitsluiting van het andere forum, tenzij het gekozen forum om procedurele of bevoegdheidsredenen geen uitspraak kan doen in de procedure ten aanzien van de schending van die verplichting.

  • 3 Voor de toepassing van lid 2 van dit artikel worden:

    • a. procedures voor geschillenbeslechting krachtens de WTO-Overeenkomst geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 6 van het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen, opgenomen in bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst, een verzoek om instelling van een panel indient, en worden zij geacht te zijn beëindigd wanneer het DSB overeenkomstig artikel 16 en artikel 17, lid 14, van het DSU het verslag van dat panel respectievelijk, in voorkomend geval, het verslag van de Beroepsinstantie goedkeurt, en

    • b. procedures voor geschillenbeslechting krachtens dit hoofdstuk geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 248 van deze overeenkomst een verzoek om instelling van een arbitragepanel indient, en worden zij geacht te zijn beëindigd wanneer het arbitragepanel overeenkomstig artikel 253 van deze overeenkomst de partijen en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, van zijn uitspraak in kennis stelt.

  • 4 Geen enkele bepaling in deze overeenkomst belet dat een partij de opschorting van de verplichtingen die is toegestaan door het DSB, ten uitvoer legt. Er kan geen beroep op de WTO-Overeenkomst worden gedaan om te beletten dat een partij de verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk opschort.

Artikel 270. Termijnen

  • 1 Alle in dit hoofdstuk vastgestelde termijnen, met inbegrip van die waarbinnen een arbitragepanel zijn uitspraak moeten mededelen, worden gerekend in kalenderdagen vanaf de dag die volgt op de dag waarop het desbetreffende besluit werd genomen of het desbetreffende feit plaatsvond, tenzij anders wordt bepaald.

  • 2 Alle in dit hoofdstuk vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen bij het geschil worden gewijzigd. Het arbitragepanel kan de partijen te allen tijde voorstellen alle in dit hoofdstuk vermelde termijnen te wijzigen, met opgave van de redenen daarvoor.

HOOFDSTUK 15. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE AANPASSING UIT HOOFDE VAN TITEL IV

Artikel 271. Voortgang bij aanpassing op handelsgerelateerde gebieden

  • 2 Op verzoek van de Unie, en ten behoeve van die bespreking, verstrekt Georgië het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken of, naar gelang het geval, een van de subcomités daarvan, met betrekking tot de desbetreffende hoofdstukken van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst schriftelijke informatie over de voortgang bij de aanpassing en over de doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving van de aangepaste nationale wetgeving.

  • 3 Georgië brengt de Unie op de hoogte wanneer het van oordeel is dat het de aanpassing voor elk van de in lid 1 bedoelde hoofdstukken heeft voltooid.

Artikel 272. Intrekking van onverenigbaar nationaal recht

In het kader van de aanpassing trekt Georgië de bepalingen van nationaal recht in of schaft het de administratieve praktijken af die onverenigbaar zijn met het recht van de Unie dat het voorwerp is van de bepalingen inzake aanpassing uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, of met zijn aan het recht van de Unie aangepaste nationale wetgeving.

Artikel 273. Beoordeling van aanpassing op handelsgerelateerde gebieden

  • 2 De Unie beoordeelt of de wetgeving van Georgië is aangepast aan de wetgeving van de Unie en of die wetgeving doeltreffend ten uitvoer wordt gelegd en gehandhaafd. Georgië verstrekt de Unie alle nodige gegevens om die beoordeling mogelijk te maken, in een in onderling overleg overeen te komen taal.

  • 3 De Unie houdt bij de beoordeling op grond van lid 2 rekening met het bestaan en de werking van de infrastructuur, organen en procedures ter zake in Georgië die nodig zijn voor de doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving van de wetgeving van Georgië.

  • 4 De Unie houdt bij de beoordeling op grond van lid 2 rekening met het bestaan van eventuele bepalingen van nationaal recht of administratieve praktijken die onverenigbaar zijn met het recht van de Unie dat het voorwerp is van de bepalingen inzake aanpassing uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, of met de aan het recht van de Unie aangepaste nationale wetgeving.

  • 5 De Unie brengt Georgië binnen een overeenkomstig artikel 276, lid 1, van deze overeenkomst vast te stellen termijn op de hoogte van de resultaten van haar beoordeling, tenzij anders wordt bepaald. De partijen kunnen de beoordeling bespreken in het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, of in de desbetreffende subcomités daarvan, overeenkomstig artikel 419, lid 4, van deze overeenkomst, tenzij anders wordt bepaald.

Artikel 274. Ontwikkelingen die van belang zijn voor aanpassing

  • 1 Georgië ziet toe op de doeltreffende tenuitvoerlegging van de uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst aangepaste nationale wetgeving en neemt alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van het recht van de Unie in zijn nationale recht wordt weerspiegeld, overeenkomstig artikel 418 van deze overeenkomst.

  • 2 De Unie brengt Georgië op de hoogte van alle definitieve voorstellen van de Commissie tot vaststelling of wijziging van wetgeving van de Unie die van belang zijn voor de uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst op Georgië rustende verplichtingen tot aanpassing van de wetgeving.

  • 3 Georgië brengt de Unie op de hoogte van maatregelen, met inbegrip van wetgevingsvoorstellen en administratieve praktijken, die van invloed kunnen zijn op de uitvoering van zijn verplichtingen uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst tot aanpassing van de wetgeving.

  • 5 Indien Georgië, nadat een beoordeling op grond van artikel 273 van deze overeenkomst is verricht, zijn nationale wetgeving wijzigt teneinde rekening te houden met wijzigingen inzake de aanpassing van de wetgeving die zijn aangebracht in de hoofdstukken 3, 4, 5, 6 en 8 van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, verricht de Unie op grond van artikel 273 van deze overeenkomst een nieuwe beoordeling. Indien Georgië enige andere maatregel neemt die van invloed zou kunnen zijn op de tenuitvoerlegging en de handhaving van de aangepaste nationale wetgeving, kan de Unie op grond van artikel 273 van deze overeenkomst een nieuwe beoordeling verrichten.

  • 6 Wanneer de omstandigheden dit vereisen, kunnen de bijzondere voordelen die door de Unie zijn toegekend op basis van een beoordeling dat de wetgeving van Georgië is aangepast aan de wetgeving van de Unie en doeltreffend ten uitvoer is gelegd en gehandhaafd, tijdelijk worden opgeschort, indien Georgië zijn nationale wetgeving niet aanpast teneinde rekening te houden met wijzigingen inzake de aanpassing van de wetgeving die zijn aangebracht in titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, indien uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde beoordeling blijkt dat de wetgeving van Georgië niet langer is aangepast aan de wetgeving van de Unie of indien de Associatieraad nalaat een besluit te nemen tot bijwerking van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst in overeenstemming met de ontwikkelingen van de wetgeving van de Unie.

  • 7 Indien de Unie voornemens is die voordelen op te schorten, stelt zij Georgië hiervan onverwijld in kennis. Georgië kan de aangelegenheid binnen drie maanden na de kennisgeving, met schriftelijke opgave van de redenen daarvoor, voorleggen aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst. Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken bespreekt de aangelegenheid binnen drie maanden nadat deze aan hem is voorgelegd. Indien de aangelegenheid niet aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken wordt voorgelegd of indien de aangelegenheid niet door dit comité kan worden opgelost binnen drie maanden nadat deze aan hem is voorgelegd, kan de Unie overgaan tot opschorting van de voordelen. De opschorting wordt onverwijld ingetrokken, wanneer het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken de aangelegenheid vervolgens oplost.

Artikel 275. Uitwisseling van informatie

De uitwisseling van informatie met betrekking tot de aanpassing uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst vindt plaats via de op grond van artikel 222, lid 1, van deze overeenkomst opgerichte contactpunten.

Artikel 276. Algemene bepaling

  • 1 Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, stelt procedures vast ter vergemakkelijking van de beoordeling van de aanpassing van de wetgeving en ter waarborging van de doeltreffende uitwisseling van informatie betreffende de aanpassing, met inbegrip van de voor de beoordeling geldende termijnen alsmede de vorm, de inhoud en de taal van de uitgewisselde informatie.

  • 2 Elke verwijzing naar een specifieke handeling van de Unie in titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst bestrijkt de wijzigingen, supplementen en vervangende maatregelen die vóór 29 november 2013 zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

TITEL V. ECONOMISCHE SAMENWERKING

HOOFDSTUK 1. ECONOMISCHE DIALOOG

Artikel 277

  • 1 De Europese Unie en Georgië vergemakkelijken het proces van economische hervormingen door het inzicht in de basiselementen van hun respectieve economieën en het formuleren en uitvoeren van economisch beleid te verbeteren.

  • 2 Georgië streeft ernaar een goed functionerende markteconomie tot stand te brengen en zijn economische en financiële regelgeving geleidelijk aan te passen aan die van de EU, met waarborgen voor gezond macro-economisch beleid.

Artikel 278

De partijen komen daartoe overeen een regelmatige economische dialoog te voeren om:

  • a. informatie uit te wisselen over macro-economische trends en beleid, evenals over structurele hervormingen, met inbegrip van strategieën voor economische ontwikkeling;

  • b. deskundigheid en optimale werkwijzen uit te wisselen op gebieden als overheidsfinanciën, monetair en wisselkoersbeleid, beleid in de financiële sector en economische statistieken;

  • c. informatie en ervaringen uit te wisselen over regionale economische integratie, met inbegrip van de werking van de Europese economische en monetaire unie;

  • d. de stand van zaken te bekijken van de bilaterale samenwerking op het gebied van economie, financiën en statistiek.

HOOFDSTUK 2. BEHEER VAN OVERHEIDSFINANCIËN EN FINANCIËLE CONTROLE

Artikel 279

De partijen werken samen op het gebied van de interne controle op overheidsfinanciën (PIFC) en externe audit, met de volgende doelstellingen:

  • a. het PIFC-systeem ontwikkelen en uitvoeren op basis van het beginsel van verantwoordingsplicht, met inbegrip van een functioneel onafhankelijke interne-auditfunctie in de hele overheidssector, door middel van harmonisering met algemeen aanvaarde internationlae normen en methoden en optimale EU-werkwijzen, op basis van het PIFC-beleidsdocument dat de Georgische regering heeft goedgekeurd;

  • b. in het PIFC-beleidsdocument bepalen of en onder welke voorwaarden een financieel-inspectiesysteem kan worden uitgevoerd, dat gebaseerd zal zijn op klachten en de interne auditfunctie zal aanvullen zonder deze te overlappen;

  • c. komen tot doeltreffende samenwerking tussen de actoren die worden bepaald in het PIFC-beleidsdocument voor een beter bestuur;

  • d. de centrale harmonisatie-eenheid van de PIFC ondersteunen en haar bevoegdheden versterken;

  • e. het overheidsbureau voor boekhoudkundige controle van Georgië verder versterken als hogere controle-instantie van Georgië wat betreft zijn onafhankelijkheid, organisationele en auditcapaciteit, financiële en personele middelen en tenuitvoerlegging van internationaal aanvaarde externe-auditnormen (INTOSAI) door de hogere controle-instelling; en

  • f. de uitwisseling van informatie, ervaringen en optimale werkwijzen, ook door de uitwisseling van personeel en gezamenlijke opleiding ter zake.

HOOFDSTUK 3. BELASTINGEN

Artikel 280

De partijen werken samen ter versterking van goed bestuur op fiscaal gebied, teneinde de economische betrekkingen, handel, investeringen en eerlijke concurrentie verder te verbeteren.

Artikel 281

Ten aanzien van artikel 280 van deze overeenkomst erkennen de partijen de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied, dat wil zeggen de beginselen van transparantie, uitwisseling van informatie en eerlijke belastingconcurrentie, zoals de lidstaten die op EU-niveau onderschrijven, en verbinden de partijen zich tot tenuitvoerlegging van deze beginselen. De partijen streven daartoe naar betere internationale samenwerking op fiscaal gebied, vergemakkelijking van het innen van legitieme belastingen en het opzetten van maatregelen voor de doelmatige uitvoering van deze beginselen, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten.

Artikel 282

De partijen intensiveren en versterken tevens hun samenwerking bij de ontwikkeling van het belastingstelsel en de belastingdienst van Georgië, met inbegrip van de verbetering van de capaciteit voor belastinginning en -controle, de verzekering van doeltreffende belastinginning en de versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontwijking. De partijen streven ernaar beter samen te werken en ervaringen uit te wisselen ter bestrijding van belastingfraude, in het bijzonder carrouselfraude.

Artikel 283

De partijen ontwikkelen hun samenwerking en harmoniseren hun beleid om fraude met en smokkel van accijnsproducten te voorkomen en te bestrijden. Deze samenwerking omvat onder meer de geleidelijke onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor tabaksproducten, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de beperkingen die de regionale context met zich meebrengt, in overeenstemming met het kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging. De partijen zullen hiertoe streven naar versterking van hun samenwerking in regionaal verband.

Artikel 284

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 285

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXII bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 4. STATISTIEK

Artikel 286

De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake statistieken en dragen zo bij tot hun langetermijndoelstelling tijdig internationaal vergelijkbare en betrouwbare statistische gegevens te verstrekken. Hun verwachting is dat een duurzaam, efficiënt en professioneel onafhankelijk nationaal statistisch stelsel informatie oplevert die relevant is voor burgers, bedrijven en besluitvormers in Georgië en in de EU en hen in staat stelt op basis hiervan gefundeerde besluiten te nemen. Het nationale statistische stelsel dient de grondbeginselen van de officiële statistiek van de Verenigde Naties te respecteren en rekening te houden met het acquis van de EU op statistisch gebied, waaronder de Praktijkcode Europese statistieken, teneinde het nationale statistische stelsel af te stemmen op de Europese normen.

Artikel 287

De samenwerking is gericht op:

  • a. verdere versterking van de capaciteit van het nationale stelsel voor statistiek, met nadruk op een gezonde wettelijke grondslag, de productie van adequate gegevens en metagegevens, verspreiding en gebruiksvriendelijkheid, rekening houdend met diverse gebruikersgroepen, in het bijzonder de openbare en particuliere sector, de academische wereld en andere gebruikers;

  • b. verdere aanpassing van het statistische stelsel van Georgië aan het Europees statistisch systeem;

  • c. verfijning van de gegevensverstrekking aan de EU, rekening houdend met de toepassing van de relevante internationale en Europese methodes, waaronder statistische indelingen;

  • d. verbetering van de professionele capaciteit en de beheerscapaciteit van de medewerkers van het nationale bureau voor de statistiek, om de toepassing van de Europese statistieknormen te vergemakkelijken en bij te dragen tot de ontwikkeling van het Georgische statistische stelsel;

  • e. uitwisseling tussen de partijen van ervaringen betreffende de ontwikkeling van statistische kennis, en

  • f. bevordering van integrale kwaliteitszorg voor alle statistische productieprocessen en de verspreiding van statistische gegevens.

Artikel 288

De partijen werken samen in het kader van het Europees statistisch systeem, waarbinnen Eurostat de Europese autoriteit voor de statistiek is. De samenwerking wordt onder meer op de volgende terreinen gericht:

  • a. macro-economische statistieken, met inbegrip van nationale rekeningen, statistieken in verband met buitenlandse handel, statistieken in verband met de betalingsbalans en statistieken in verband met buitenlandse rechtstreekse investeringen;

  • b. demografische statistieken, met inbegrip van tellingen en sociale statistieken;

  • c. landbouwstatistieken, met inbegrip van landbouwtellingen en milieustatistieken;

  • d. bedrijfsstatistieken, met inbegrip van handelsregisters en het gebruik van administratieve bronnen voor statistische doeleinden;

  • e. energiestatistieken, met inbegrip van energiebalansen;

  • f. regionale statistieken;

  • g. horizontale activiteiten, met inbegrip van statistische indelingen, kwaliteitsbeheer, opleiding, verspreiding en gebruik van moderne informatietechnologieën, en

  • h. andere relevante gebieden.

Artikel 289

De partijen wisselen onder meer informatie en deskundigheid uit en zien toe op de verdere ontwikkeling van hun samenwerking, waarbij zij rekening houden met de in het kader van de diverse bijstandsprogramma's reeds opgebouwde ervaring met de hervorming van het statistische stelsel. Zij richten hun inspanningen op de afstemming op het acquis van de EU op statistisch gebied, op basis van de nationale strategie voor de ontwikkeling van het Georgische statistische stelsel, waarbij zij rekening houden met de ontwikkeling van het Europees statistisch systeem. Bij de productie van statistische gegevens ligt de nadruk op de verdere ontwikkeling van steekproefenquêtes en het gebruik van administratieve gegevens, rekening houdend met de noodzaak om de belasting voor de respondenten te verminderen. De gegevens moeten relevant zijn voor de opzet en de monitoring van het beleid op sleutelgebieden van het sociale en economische leven.

Artikel 290

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd. Voor zover mogelijk moeten de activiteiten binnen het Europees statistisch systeem, met inbegrip van de opleiding, openstaan voor deelname van Georgië.

Artikel 291

De geleidelijke aanpassing van de Georgische wetgeving waar nodig aan het acquis van de EU op statistisch gebied verloopt in overeenstemming met het jaarlijks bijgewerkte compendium voor de statistiek, dat door de partijen als bijlage bij deze overeenkomst wordt beschouwd (bijlage XXIII).

TITEL VI. ANDER SAMENWERKINGSBELEID

HOOFDSTUK 1. VERVOER

Artikel 292

De partijen:

  • a. vergroten en versterken hun samenwerking op vervoersgebied, teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van duurzame vervoerssystemen;

  • b. bevorderen efficiënt, veilig en betrouwbaar vervoer, alsmede de intermodaliteit en de interoperabiliteit van de vervoerssystemen, en

  • c. streven naar verbetering van de belangrijkste vervoersverbindingen tussen hun grondgebieden.

Artikel 293

De samenwerking richt zich onder meer op de volgende gebieden:

  • a. ontwikkeling van een duurzaam nationaal vervoersbeleid dat alle vervoerswijzen bestrijkt, met name om de milieuvriendelijkheid, efficiëntie, veiligheid en betrouwbaarheid van de vervoerssystemen te waarborgen en de integratie van deze overwegingen met betrekking tot vervoer in andere beleidsgebieden te bevorderen;

  • b. ontwikkeling van sectorale strategieën in verband met het nationale vervoerbeleid, onder meer de wettelijke vereisten voor de modernisering van technische uitrusting en vervoersvloten om aan de strengste internationale normen te voldoen zoals die zijn bepaald in de bijlagen XXIV en XV-D bij deze overeenkomst, voor het vervoer over de weg, per spoor, door de lucht en over zee en het intermodale vervoer; dit omvat tevens tijdschema's en mijlpalen voor de tenuitvoerlegging, administratieve taken en financieringsplannen;

  • c. versterking van het infrastructuurbeleid, zodat infrastructuurprojecten voor de diverse vervoerswijzen kunnen worden geïdentificeerd en geëvalueerd;

  • d. uitwerking van financieringsbeleid voor onderhoud, capaciteitsknelpunten en ontbrekende infrastructuurverbindingen, en aansporing en bevordering van de deelname van de particuliere sector aan vervoersprojecten;

  • e. toetreding tot relevante internationale vervoersorganisaties en -overeenkomsten, met inbegrip van de procedures om de strikte tenuitvoerlegging en doeltreffende handhaving van internationale vervoersovereenkomsten en -verdragen te waarborgen;

  • f. wetenschappelijke en technische samenwerking en uitwisseling van informatie met het oog op de ontwikkeling en verbetering van vervoerstechnologieën zoals intelligente vervoerssystemen; en

  • g. bevordering van het gebruik van intelligente vervoerssystemen en informatietechnologie bij het beheer en het gebruik van alle relevante vervoerswijzen, alsmede ondersteuning van intermodaliteit en samenwerking bij het gebruik van ruimtesystemen en commerciële toepassingen ter vergemakkelijking van het vervoer.

Artikel 294

  • 1 Met de samenwerking wordt tevens gestreefd naar verbetering van het verkeer van personen en goederen en de doorstroming van het vervoer tussen Georgië, de EU en derde landen in de regio door administratieve en technische en andere belemmeringen weg te nemen, de vervoersnetwerken te verbeteren en de infrastructuur te moderniseren, met name van de belangrijkste verkeersnetwerken tussen de partijen. De samenwerking omvat maatregelen ter vergemakkelijking van grensoverschrijdend verkeer.

  • 2 De samenwerking omvat informatie-uitwisseling en gezamenlijke activiteiten:

    • a. op regionaal niveau, in het bijzonder met inachtneming en met integratie van de vooruitgang die bereikt is in het kader van diverse regionale regelingen voor vervoerssamenwerking, zoals het Vervoerspanel voor het oostelijk partnerschap, de Transportcorridor Europa-Kaukasus-Azië (TRACECA), het proces van Bakoe en andere vervoersinitiatieven;

    • b. op internationaal niveau, onder meer ten aanzien van internationale vervoersorganisaties en internationale overeenkomsten en verdragen die door de partijen zijn geratificeerd, en

    • c. in het kader van de verschillende vervoersagentschappen van de EU.

Artikel 295

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 296

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlagen XXIV en XV-D bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlagen.

HOOFDSTUK 2. SAMENWERKING INZAKE ENERGIE

Artikel 297

De samenwerking moet gebaseerd op de beginselen van partnerschap, wederzijds belang, transparantie en voorspelbaarheid, en is gericht op marktintegratie en convergentie van de regelgeving in de energiesector, rekening houdend met de noodzaak van toegang tot veilige, milieubewuste en betaalbare energie.

Artikel 298

De samenwerking moet zich onder meer richten op de volgende gebieden:

  • a. energiestrategieën en -beleid;

  • b. ontwikkeling van competitieve, transparante en efficiënte energiemarkten waardoor derden op niet-discriminerende wijze toegang krijgen tot netwerken en consumenten overeenkomstig de normen van de EU, met inbegrip van de ontwikkeling van relevante regelgeving, zoals vereist;

  • c. samenwerking over regionale energiekwesties en de mogelijke toetreding van Georgië tot het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap waar Georgië momenteel de status van waarnemer heeft;

  • d. de ontwikkeling van een aantrekkelijk en stabiel investeringsklimaat door het aanpakken van de institutionele, wettelijke, fiscale en andere voorwaarden;

  • e. energie-infrastructuur van gemeenschappelijk belang, om de energiebronnen, leveranciers en transportroutes op een economisch gezonde en milieuvriendelijke manier te diversifiëren;

  • f. de verbetering van de veiligheid van de energietoevoer, meer marktintegratie en geleidelijke aanpassing van de regelgeving aan de belangrijkste onderdelen van het EU-acquis;

  • g. de verbetering en versterking van stabiliteit op lange termijn en van veiligheid van energiehandel, -doorvoer en -transport en prijsbeleid, met inbegrip van een algemeen kostengebaseerd systeem voor de transmissie van energiebronnen op een wederzijds voordelige en niet-discriminerende wijze overeenkomstig de internationale voorschriften, met inbegrip van het Energiehandvestverdrag;

  • h. de stimulering van energie-efficiëntie en energiebesparingen op een economisch gezonde en milieuvriendelijke manier;

  • i. ontwikkeling en ondersteuning van hernieuwbare energie met het accent primair op waterkracht en stimulering van bilaterale en regionale integratie op dit gebied;

  • j. wetenschappelijke en technische samenwerking en uitwisseling van informatie voor de ontwikkeling en verbetering van technologieën voor de productie, het vervoer, de levering en het eindgebruik van energie, met bijzondere aandacht voor energie-efficiënte en milieuvriendelijke technologieën, en

  • k. samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming, overeenkomstig de beginselen en normen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) en de relevante internationale verdragen en overeenkomsten die binnen het kader van de IAEA zijn gesloten, alsook overeenkomstig, waar van toepassing, het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap.

Artikel 299

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 300

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXV bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 3. MILIEU

Artikel 301

De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake milieuaangelegenheden en dragen zo bij tot de langetermijndoelstelling van duurzame ontwikkeling en een groenere economie. Verwacht wordt dat betere bescherming van het milieu voordelen zal bieden voor burgers en bedrijven in Georgië en in de EU, onder meer door verbetering van de volksgezondheid, behoud van natuurlijke hulpbronnen, grotere economische en milieuefficiëntie en moderne, schonere technologieën die bijdragen aan duurzamere productiepatronen. De partijen werken samen in hun beider belang op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel, waarbij zij rekening houden met hun onderlinge afhankelijkheid op het gebied van milieubescherming en de multilaterale overeenkomsten op dat gebied.

Artikel 302

  • 1 De samenwerking is gericht op behoud, bescherming, verbetering en herstel van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de menselijke gezondheid, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en bevordering van maatregelen op internationaal niveau voor het aanpakken van regionale of mondiale milieuproblemen, onder andere op het gebied van:

    • a. goed bestuur op milieugebied en horizontale kwesties, onder meer strategische planning, milieueffectbeoordeling en strategische effectbeoordeling, onderwijs en opleiding, systemen voor toezicht en milieu-informatie, inspectie en handhaving, milieu-aansprakelijkheid, bestrijding van milieumisdrijven, grensoverschrijdende samenwerking, publieke toegang tot milieu-informatie, besluitvormingsprocedures en doeltreffende administratieve en gerechtelijke herzieningsprocedures;

    • b. luchtkwaliteit;

    • c. waterkwaliteit en bronnenbeheer, met inbegrip van de beheersing van overstromingsrisico's, waterschaarste en droogten en het mariene milieu;

    • d. afvalbeheer;

    • e. natuurbescherming, met inbegrip van bosbouw en behoud van biodiversiteit;

    • f. industriële verontreiniging en industriële risico’s en

    • g. beheer van chemische stoffen.

  • 2 Samenwerking is ook gericht op de integratie van het milieu in andere beleidsdomeinen dan het milieubeleid.

Artikel 303

De partijen wisselen onder meer ervaring en deskundigheid uit; zij werken samen op bilateraal, regionaal – ook via de bestaande samenwerkingsstructuren in de zuidelijke Kaukasus – en internationaal niveau, in het bijzonder met betrekking tot de multilaterale milieuovereenkomsten die de partijen hebben geratificeerd, en werken waar nodig samen in het kader van de relevante agentschappen.

Artikel 304

  • 1 De samenwerking bestrijkt onder meer de volgende doelstellingen:

    • a. de ontwikkeling van een nationaal milieuactieplan met daarin de algemene nationale en sectorgebonden strategische oriëntaties voor het milieu in Georgië en institutionele en administratieve kwesties;

    • b. het bevorderen van de integratie van milieuzaken in andere beleidsterreinen en

    • c. het vaststellen van de personele en financiële middelen die nodig zijn.

  • 2 Het nationale milieuactieplan wordt regelmatig bijgewerkt en goedgekeurd in overeenstemming met de Georgische wetgeving.

Artikel 305

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 306

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXVI bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 4. KLIMAATACTIE

Artikel 307

De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking voor de bestrijding van de klimaatverandering. De partijen werken samen in hun beider belang op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel, waarbij zij rekening houden met hun onderlinge afhankelijkheid en de bilaterale en multilaterale overeenkomsten op dit gebied.

Artikel 308

Samenwerking beoogt de verzachting van en aanpassing aan de klimaatverandering, evenals het stimuleren van maatregelen op internationaal niveau, ook op de volgende gebieden:

  • a. matiging van de klimaatverandering;

  • b. aanpassing aan de klimaatverandering;

  • c. handel in koolstofemissierechten;

  • d. onderzoek, ontwikkeling, demonstratie, exploitatie en verspreiding van veilige en duurzame koolstofarme en aanpassingstechnologieën, en

  • e. geleidelijke opname van klimaataspecten in het sectorale beleid.

Artikel 309

De partijen wisselen onder meer ervaring en deskundigheid uit; voeren gezamenlijke onderzoeksactiviteiten uit en wisselen informatie over schone technologieën uit; voeren gezamenlijke activiteiten uit op regionaal en internationaal niveau, onder meer met betrekking tot multilaterale milieuovereenkomsten die door de partijen zijn geratificeerd en voeren, in voorkomend geval, gezamenlijke activiteiten uit in het kader van de betrokken instanties. De partijen schenken bijzondere aandacht aan grensoverschrijdende vraagstukken en regionale samenwerking.

Artikel 310

De samenwerking is gebaseerd op wederzijds belang en heeft onder meer betrekking op de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van:

  • a. een nationaal actieprogramma voor aanpassing (NAPA);

  • b. een ontwikkelingsstrategie met geringe emissies, met inbegrip van nationaal geschikte acties voor verzachtende acties;

  • c. maatregelen ter bevordering van technologie-overdracht op basis van een evaluatie van de technologiebehoeften;

  • d. maatregelen inzake de ozonlaag afbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen.

Artikel 311

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 312

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXVII bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 5. INDUSTRIE- EN ONDERNEMINGSBELEID EN MIJNBOUW

Artikel 313

De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake het industrie- en ondernemingsbeleid en verbeteren zo het ondernemingsklimaat voor alle marktdeelnemers, maar met bijzondere nadruk op het midden- en kleinbedrijf (mkb) zoals dat respectievelijk in de wetgeving van de EU en van Georgië wordt gedefinieerd. De versterkte samenwerking moet leiden tot een beter administratief en regelgevingsnetwerk voor Georgische en EU-bedrijven die in Georgië en in de EU actief zijn en moet gebaseerd zijn op het industriebeleid en het mkb-beleid van de EU, rekening houdend met internationaal erkende beginselen en praktijken op dit gebied.

Artikel 314

De partijen werken daartoe samen op de volgende terreinen:

  • a. uitvoering van beleid voor de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf op basis van het Europees handvest voor kleine ondernemingen en toezicht op het uitvoeringsproces door een regelmatige dialoog. Microbedrijven en ambachtelijke bedrijven, die voor de economieën van de EU en Georgië uiterst belangrijk zijn, vormen een van de aandachtsgebieden van deze samenwerking;

  • b. totstandbrenging van betere randvoorwaarden voor vergroting van het concurrentievermogen door uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen. Deze samenwerking omvat het beheer van structurele kwesties (herstructurering) als milieu en energie;

  • c. vereenvoudiging en rationalisering van de regelgeving en de praktijk op dat gebied, met specifieke aandacht voor de uitwisseling van optimale werkwijzen inzake regelgevingstechniek, ook wat de beginselen van de EU betreft;

  • d. aanmoediging van de ontwikkeling van een innovatiebeleid door middel van uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen over de commercialisering van onderzoek en ontwikkeling (waaronder instrumenten ter ondersteuning van startende technologiebedrijven, ontwikkeling van clusters en toegang tot financiering);

  • e. aanmoediging van meer contacten tussen bedrijven in de EU en bedrijven in Georgië en tussen bedrijven en autoriteiten in de EU en in Georgië;

  • f. aanmoediging van activiteiten op het gebied van exportpromotie tussen de EU en Georgië;

  • g. waar nodig facilitering van de modernisering en herstructurering van bepaalde sectoren van het bedrijfsleven in de EU en Georgië;

  • h. ontwikkeling en versterking van de samenwerking in de mijnbouwsector, en de productie van grondstoffen, ter stimulering van het wederzijds begrip, een beter ondernemingsklimaat en informatieuitwisseling en samenwerking op het vlak van niet-energetische mijnbouw, met name metaalertsen en industriële mineralen. De uitwisseling van informatie heeft betrekking op ontwikkeling in de sector van de mijnbouw en de grondstoffen, de handel in grondstoffen, optimale werkwijzen voor de duurzame ontwikkeling van de mijnbouw en opleiding, vaardigheden en gezondheid en veiligheid.

Artikel 315

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd. Hierbij zullen ook vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de EU en in Georgië worden betrokken.

HOOFDSTUK 6. VENNOOTSCHAPSRECHT, BOEKHOUDING, BOEKHOUDKUNDIGE CONTROLE EN CORPORATE GOVERNANCE

Artikel 316

De partijen erkennen dat voor het tot stand brengen van een volwaardig functionerende markteconomie en voor het stimuleren van het handelsverkeer doeltreffende voorschriften en werkwijzen op het gebied van vennootschapsrecht en corporate governance en op het gebied van boekhouding en boekhoudkundige controle noodzakelijk zijn, en komen daartoe overeen samen te werken inzake:

  • a. de bescherming van aandeelhouders, crediteuren en andere belanghebbenden, overeenkomstig de EU-voorschriften op dit gebied;

  • b. de tenuitvoerlegging van de relevante internationale normen op nationaal niveau en de geleidelijke aanpassing aan de EU-voorschriften voor boekhouding en boekhoudkundige controle, en

  • c. de verdere ontwikkeling van het beleid voor corporate governance overeenkomstig de internationale normen, alsmede de geleidelijke aanpassing aan de EU-voorschriften en -aanbevelingen op dit gebied.

Artikel 317

De partijen streven ernaar informatie en expertise uit te wisselen over zowel de bestaande systemen als relevante nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. Voorts streven de partijen naar een daadwerkelijke uitwisseling van informatie tussen de bedrijfsregisters van de EU-lidstaten en het nationale register van de bedrijven in Georgië.

Artikel 318

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 319

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXVIII bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 7. FINANCIËLE DIENSTEN

Artikel 320

De partijen erkennen dat voor het tot stand brengen van een volwaardig functionerende markteconomie en voor het stimuleren van hun onderlinge handelsverkeer doeltreffende voorschriften en werkwijzen op het gebied van financiële diensten noodzakelijk zijn, en komen daartoe overeen samen te werken op het gebied van financiële diensten teneinde:

  • a. de aanpassing van de regelgeving voor financiële diensten aan de behoeften van een open markteconomie te ondersteunen;

  • b. toe te zien op passende en doeltreffende bescherming van investeerders en andere consumenten van financiële diensten;

  • c. de integriteit en de stabiliteit van het gehele Georgische financiële stelsel te verzekeren;

  • d. de samenwerking tussen de verschillende actoren van het financiële stelsel, waaronder regelgevende en toezichthoudende instanties, te bevorderen en

  • e. onafhankelijk en doeltreffend toezicht te waarborgen.

Artikel 321

  • 1 De partijen moedigen de samenwerking tussen bevoegde regelgevende en toezichthoudende autoriteiten aan, inclusief de uitwisseling van informatie en deskundigheid inzake de financiële markten en dergelijke maatregelen.

  • 2 Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de ontwikkeling van de administratieve capaciteit van dergelijke autoriteiten, onder meer door middel van de uitwisseling van personeel en gezamenlijke opleiding.

Artikel 322

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 323

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XV-A bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 8. INFORMATIEMAATSCHAPPIJ

Artikel 324

De partijen stimuleren de samenwerking inzake de ontwikkeling van de informatiemaatschappij om burgers en bedrijven voordelen te brengen door de brede beschikbaarheid van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en hoogwaardiger diensten tegen betaalbare prijzen. Deze samenwerking beoogt een makkelijker toegang tot de elektronischecommunicatiemarkt, meer concurrentie en investeringen in de sector.

Artikel 325

De samenwerking strekt zich met name uit tot de volgende onderwerpen:

  • a. uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen over de uitvoering van nationale informatie-maatschappij-initiatieven, onder meer initiatieven ter bevordering van breedbandtoegang, ter verbetering van de netwerkbeveiliging en tot invoering van openbare onlinediensten, en

  • b. uitwisseling van informatie, optimale werkwijzen en ervaringen ter bevordering van een omvattend regelgevingskader voor elektronische communicatie, en meer bepaald ter versterking van de bestuurlijke capaciteit van de nationale onafhankelijke regelgevende instantie, voor een beter gebruik van spectrumbronnen en ter bevordering van de interoperabiliteit van netwerken in Georgië en tussen Georgië en de EU;

Artikel 326

De partijen bevorderen de samenwerking tussen de regelgevende instanties in de EU en de nationale regelgevende instanties van Georgië op het gebied van elektronische communicatie.

Artikel 327

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XV-B bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 9. TOERISME

Artikel 328

De partijen werken samen op het gebied van het toerisme, met het oog op de ontwikkeling van een beter concurrerende en duurzame toerismebedrijfstak die economische groei en emancipatie bevordert en werkgelegenheid en buitenlandse deviezen genereert.

Artikel 329

De samenwerking op bilateraal en Europees niveau wordt gebaseerd op de volgende beginselen:

  • a. respect voor de integriteit en de belangen van plaatselijke gemeenschappen, met name in plattelandsgebieden, met oog voor de lokale ontwikkelingsbehoeften en -prioriteiten;

  • b. het belang van het cultureel erfgoed, en

  • c. een positieve interactie tussen toerisme en milieubehoud.

Artikel 330

De samenwerking wordt in het bijzonder gericht op de volgende onderwerpen:

  • a. uitwisseling van informatie, optimale werkwijzen, ervaring en knowhow;

  • b. behoud van een partnerschap tussen openbare, particuliere en gemeenschapsbelangen, teneinde de duurzame ontwikkeling van het toerisme te waarborgen;

  • c. promotie en ontwikkeling van toeristenstromen, producten en markten, infrastructuur, menselijk potentieel en institutionele structuren;

  • d. ontwikkeling en uitvoering van efficiënt beleid;

  • e. opleiding en capaciteitsopbouw op toeristisch gebied met als doel het niveau van dienstverlening te verbeteren, en

  • f. ontwikkeling en promotie van onder meer in de gemeenschappen wortelend toerisme.

Artikel 331

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

HOOFDSTUK 10. LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING

Artikel 332

De partijen bevorderen de ontwikkeling van de landbouw en het platteland, met name door hun beleid en wetgeving geleidelijk op elkaar af te stemmen.

Artikel 333

De samenwerking op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling omvat onder andere:

  • a. vergroten van wederzijds begrip van beleid met betrekking tot landbouw en plattelandsontwikkeling;

  • b. verbeteren van de bestuurlijke capaciteit op centraal en lokaal niveau voor het plannen, evalueren, tenuitvoerleggen en handhaven van beleid overeenkomstig de EU-regelgeving en optimale werkwijzen;

  • c. bevorderen van de modernisering en duurzaamheid van de landbouwproductie;

  • d. delen van kennis en optimale werkwijzen op het gebied van plattelandsontwikkeling ter bevordering van het economische welzijn van plattelandsgemeenschappen;

  • e. verbeteren van de concurrentiepositie van de landbouwsector, de efficiëntie en transparantie voor alle belanghebbenden binnen de markten;

  • f. bevorderen van een kwalitatief beleid en controlemechanismen daarvoor, met inbegrip van geografische aanduidingen en biologische landbouw;

  • g. wijnproductie en boerderijtoerisme;

  • h. verspreiden van kennis en bevorderen van voorlichtingsdiensten aan landbouwproducenten, en

  • i. streven naar de harmonisering van kwesties binnen het kader van internationale organisaties waarvan beide partijen lid zijn.

Artikel 334

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

HOOFDSTUK 11. VISSERIJBELEID EN MARITIEM BELEID

AFDELING 1. VISSERIJBELEID

Artikel 335

  • 1 De partijen werken samen op de terreinen van het visserijbeleid die van gemeenschappelijk belang zijn en waarop samenwerking voor elk van hen voordeel oplevert, zoals instandhouding en beheer van levende aquatische hulpbronnen, inspectie en controle, gegevensverzameling en de bestrijding van illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst, zoals bepaald in het Internationaal actieplan van de FAO van 2001 om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

  • 2 Bij deze samenwerking worden de internationale verplichtingen van de partijen met betrekking tot de instandhouding en het beheer van levende aquatische hulpbronnen in acht genomen.

Artikel 336

De partijen ondernemen gezamenlijke acties, wisselen informatie uit en helpen elkaar ter bevordering van:

  • a. goed bestuur en optimale werkwijzen met betrekking tot visserijbeheer, met het oog op de instandhouding en het beheer van de visbestanden, op duurzame wijze en op basis van de ecosysteemaanpak;

  • b. verantwoorde visvangst en verantwoord visserijbeheer in overeenstemming met de beginselen van duurzame ontwikkeling, om de visbestanden en ecosystemen gezond te houden, en

  • c. regionale samenwerking, ook via regionale organisaties voor visserijbeheer, waar nodig.

Artikel 337

In het kader van artikel 336 van deze overeenkomst en rekening houdend met het beste wetenschappelijke advies versterken de partijen de samenwerking en coördinatie met betrekking tot hun activiteiten inzake de instandhouding en het beheer van de levende aquatische hulpbronnen in de Zwarte Zee. Beide partijen stimuleren regionale samenwerking in de Zwarte Zee en betrekkingen met de relevantie regionale organisaties voor visserijbeheer, waar nodig.

Artikel 338

De partijen ondersteunen initiatieven zoals de uitwisseling van ervaringen en het verlenen van steun om te zorgen voor de uitvoering van een duurzaam visserijbeleid op basis van het EU-acquis en voor de partijen prioritaire gebieden op dit gebied, zoals:

  • a. beheer van levende aquatische hulpbronnen, visserijinspanning en technische maatregelen;

  • b. inspectie en controle van visserijactiviteiten, met gebruikmaking van de noodzakelijke uitrusting voor toezicht, waaronder instrumenten voor elektronisch toezicht en opsporing, en het zorgen voor afdwingbare wetgeving en controlemechanismen,

  • c. geharmoniseerde inzameling van compatibele gegevens over de vangst en de aanvoer en biologische en economische gegevens;

  • d. beheer van de visserijcapaciteit, waaronder een goed functionerend vissersvlootregister;

  • e. efficiëntere markten, met name door organisaties van producenten aan te moedigen, informatie aan consumenten te verstrekken, en door handelsnormen en traceerbaarheid, en

  • f. ontwikkeling van een structureel beleid voor de visserijsector, met het oog op duurzaamheid op economisch, ecologisch en sociaal vlak.

AFDELING 2. MARITIEM BELEID

Artikel 339

Rekening houdend met hun samenwerking op het gebied van visserij, maritiem transport, milieu en andere beleidsgebieden en in overeenstemming met de op het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee gebaseerde relevante internationale overeenkomsten, ontwikkelen de partijen ook samenwerking inzake een geïntegreerd maritiem beleid, met name:

  • a. bevorderen van een geïntegreerde aanpak van maritieme aangelegenheden, goed bestuur en uitwisseling van optimale werkwijzen met betrekking tot het gebruik van de mariene ruimte;

  • b. bevorderen van maritieme ruimtelijke ordening als een instrument voor betere besluitvorming voor het maken van keuzes tussen concurrerende menselijke activiteiten, in overeenstemming met de ecosysteemaanpak;

  • c. bevorderen van geïntegreerd beheer van de kustzones, in overeenstemming met de ecosysteemaanpak, om de duurzame ontwikkeling van kusten te bevorderen en de kustregio's weerbaarder te maken tegen kustrisico's, waaronder de gevolgen van de klimaatverandering;

  • d. bevorderen van innovatie en de efficiëntie van hulpbronnen in maritieme industrieën om economische groei en werkgelegenheid te genereren, onder andere door optimale werkwijzen uit te wisselen;

  • e. bevorderen van strategische allianties tussen maritieme industrieën, diensten en wetenschappelijke instellingen die gespecialiseerd zijn in marien en maritiem onderzoek;

  • f. streven naar meer grens- en sectoroverschrijdend maritiem toezicht om het hoofd te bieden aan de steeds grotere risico's als gevolg van intensief maritiem verkeer, afvallozingen door schepen en ongevallen en illegale activiteiten op zee, en

  • g. tot stand brengen van een regelmatige dialoog en bevorderen van verschillende netwerken tussen maritieme actoren.

Artikel 340

De samenwerking heeft met name betrekking op:

  • a. uitwisseling van informatie, optimale werkwijzen en ervaringen en overdracht van maritieme knowhow, onder andere inzake het gebruik van innovatieve technologieën in de maritieme sector en over kwesties betreffende het mariene milieu;

  • b. uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen inzake financieringsopties voor projecten, waaronder publiek-private partnerschappen, en

  • c. bevordering van de samenwerking tussen de partijen in de relevante internationale maritieme fora.

Artikel 341

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt tussen de partijen een regelmatige dialoog gevoerd.

HOOFDSTUK 12. ONDERZOEK, TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING EN DEMONSTRATIE

Artikel 342

De partijen bevorderen samenwerking op alle gebieden van civiel wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling en demonstratie (OTO) op basis van wederzijds voordeel en afhankelijk van geschikte en doeltreffende bescherming van intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 343

De samenwerking op het gebied van OTO omvat onder andere:

  • a. beleidsdialoog en de uitwisseling van wetenschappelijke en technologische informatie;

  • b. makkelijker toegang tot de respectieve programma's van de partijen;

  • c. meer onderzoekscapaciteit en de deelname van Georgische onderzoeksinstellingen aan het kaderprogramma van de EU voor onderzoek;

  • d. stimuleren van gezamenlijke onderzoeksprojecten op alle gebieden van OTO;

  • e. opleiding en mobiliteit voor wetenschappers, onderzoekers en ander onderzoekspersoneel betrokken bij OTO-activiteiten van de partijen;

  • f. vergemakkelijking, in het kader van de geldende wetgeving, van het vrij verkeer van onderzoekspersoneel dat deelneemt aan de activiteiten krachtens deze overeenkomst en het grensoverschrijdend verkeer van goederen die voor deze activiteiten worden gebruikt, en

  • g. andere vormen van samenwerking voor OTO op basis van onderling overleg.

Artikel 344

Bij dergelijke samenwerkingsactiviteiten moeten synergieën worden gezocht met de andere activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van de financiële samenwerking tussen de EU en Georgië als bepaald in Titel VII (Financiële steun en antifraude- en controlebepalingen) van deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 13. CONSUMENTENBELEID

Artikel 345

De partijen streven samen naar een hoog niveau van consumentenbescherming en verenigbaarheid van hun systemen voor consumentenbescherming.

Artikel 346

Om deze doelstellingen te verwezenlijken omvat de samenwerking indien nodig:

  • a. streven naar onderlinge aanpassing van de consumentenwetgeving met vermijding van handelsbelemmeringen;

  • b. de bevordering van de uitwisseling van informatie over systemen voor consumentenscherming, met inbegrip van consumentenwetgeving en de handhaving daarvan, de veiligheid van consumentenproducten, systemen voor de uitwisseling van informatie, consumentenopvoeding en bewustmaking, eigen verantwoordelijk en schadeloosstelling van consumenten;

  • c. opleidingsactiviteiten voor overheidsambtenaren en andere vertegenwoordigers van consumentenbelangen, en

  • d. stimulering van de activiteiten van onafhankelijke consumentenorganisaties en contacten tussen vertegenwoordigers van consumenten.

Artikel 347

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXIX bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 14. WERKGELEGENHEID, SOCIAAL BELEID EN GELIJKE KANSEN

Artikel 348

De partijen versterken hun dialoog en samenwerking ter bevordering van de agenda voor waardig werk, het werkgelegenheidsbeleid, gezondheid en veiligheid op het werk, de sociale dialoog, de sociale bescherming, sociale integratie, gelijke kansen en antidiscriminatie, en maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, en dragen aldus bij tot de bevordering van meer en betere banen, armoedebestrijding, betere sociale samenhang, duurzame ontwikkeling en betere levenskwaliteit.

Artikel 349

De samenwerking die is gebaseerd op de uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen, kan een aantal kwesties bestrijken op een van de volgende gebieden:

  • a. armoedebestrijding en grotere sociale samenhang;

  • b. het werkgelegenheidsbeleid, met het oog op meer en betere banen met correcte arbeidsvoorwaarden, teneinde de informele economie en informele werkgelegenheid terug te brengen;

  • c. de bevordering van actieve arbeidsmarktmaatregelen en van doeltreffende arbeidsbemiddelingsdiensten ter modernisering van de arbeidsmarkt en tot aanpassing aan de behoeften van de arbeidsmarkt van beide partijen;

  • d. de bevordering van een meer inclusieve arbeidsmarkt en meer inclusieve sociale-opvangsystemen ter integratie van benadeelde bevolkingsgroepen, zoals gehandicapten en personen uit minderheidsgroepen;

  • e. gelijke kansen, ter bevordering van de gelijkheid tussen de geslachten en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, alsook ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of ethnische afkomst, godsdienst of geloof, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid;

  • f. sociaal beleid gericht op betere sociale bescherming en socialezekerheidsstelsels in termen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid;

  • g. de bevordering van de deelname van de sociale partners en van de sociale dialoog, onder meer door een versterking van de capaciteit van alle relevante belanghebbenden;

  • h. de bevordering van gezondheid en veiligheid op het werk, en

  • i. scholing en dialoog op het vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Artikel 350

De partijen moedigen de participatie aan van alle relevante belanghebbenden, met name maatschappelijke organisaties en de sociale partners, in de beleidsontwikkeling en de beleidshervormingen en in de samenwerking tussen de partijen als bepaald in het desbetreffende deel van Titel VIII (Institutionele, algemene en slotbepalingen) van deze overeenkomst.

Artikel 351

De partijen streven naar meer samenwerking op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid binnen alle relevante regionale, multilaterale en internationale fora en organisaties.

Artikel 352

De partijen bevorderen maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoordingsplicht en moedigen verantwoorde zakelijke praktijken aan, zoals bepleit in een aantal internationale richtsnoeren voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, en in het bijzonder de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen.

Artikel 353

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

Artikel 354

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXX bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 15. VOLKSGEZONDHEID

Artikel 355

De partijen ontwikkelen samenwerking op het gebied van de volksgezondheid om het niveau van de bescherming van de volksgezondheid en de gezondheid van de mens te verhogen, als essentiële voorwaarde voor duurzame ontwikkeling en economische groei.

Artikel 356

De samenwerking richt zich onder meer op de volgende gebieden:

  • a. versterking van het Georgische volksgezondheidsstelsel, met name door voortgezette hervormingen van de gezondheidssector, waarborgen van zeer goede gezondheidszorg, ontwikkeling van personele middelen voor gezondheid, beter beheer inzake gezondheid en financiering voor gezondheidszorg;

  • b. epidemiologisch toezicht en controle van besmettelijke ziekten, zoals hiv/aids, virale hepatitis, tuberculose en antimicrobiële resistentie, alsook betere paraatheid bij bedreigingen en noodsituaties inzake de volksgezondheid;

  • c. preventie en controle van niet-overdraagbare ziekten door uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen, bevordering van een gezonde levensstijl, lichaamsbeweging, aanpak van gezondheidsbepalende factoren zoals voeding en verslaving aan drugs, alcohol en tabak;

  • d. kwaliteit en veiligheid van stoffen van menselijke oorsprong;

  • e. gezondheidsinformatie en -kennis, en

  • f. doeltreffende uitvoering van internationale gezondheidsovereenkomsten waarbij de partijen partij zijn, in het bijzonder de internationale gezondheidswetgeving en het kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging.

Artikel 357

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXXI bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 16. ONDERWIJS, OPLEIDING EN JEUGD

Artikel 358

De partijen werken samen inzake onderwijs en opleiding om de samenwerking en dialoog te versterken, met inbegrip van de dialoog over beleidskwesties, waarbij wordt gestreefd naar aanpassing aan het beleid en de praktijken van de EU die relevant zijn. De partijen werken samen ter bevordering van een leven lang leren en moedigen samenwerking en transparantie aan op alle niveaus van onderwijs en opleiding, met speciale aandacht voor hoger onderwijs.

Artikel 359

De samenwerking op het vlak van onderwijs en opleiding wordt onder meer op de volgende terreinen gericht:

  • a. bevordering van een leven lang leren, dat essentieel is voor groei en werkgelegenheid en volledige participatie van de burger in de maatschappij mogelijk maakt;

  • b. modernisering van het onderwijs en de opleidingssystemen, verbetering van de kwaliteit, de relevantie en de toegang tijdens de hele opleidingsloopbaan, vanaf de preschoolse educatie en zorg tot hoger onderwijs;

  • c. bevordering van kwaliteit in het hoger onderwijs op een manier die strookt met het Bologna-proces en de EU-agenda voor de modernisering van het hoger onderwijs;

  • d. versterking van de internationale academische samenwerking, deelname aan de samenwerkingsprogramma's van de EU, toename van de mobiliteit van studenten en docenten;

  • e. aanmoediging van het leren van vreemde talen;

  • f. bevordering van vooruitgang met de erkenning van kwalificaties en competenties, en zorgen voor transparantie op dit gebied;

  • g. bevordering van samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding, rekening houdend met de optimale werkwijzen van de EU, en

  • h. verbetering van het begrip van en de kennis over het Europese integratieproces, de academische dialoog over de betrekkingen tussen de EU en het Oostelijk Partnerschap, en de deelname aan alle relevante EU-programma's.

Artikel 360

De partijen komen overeen samen te werken op jeugdgebied met het oog op:

  • a. versterkte samenwerking en uitwisselingen op het gebied van jeugdbeleid en niet-formeel onderwijs voor jongeren en jeugdwerkers;

  • b. steun voor de mobiliteit van jongeren en jeugdwerkers ter bevordering van de interculturele dialoog en de verwerving van kennis, vaardigheden en bevoegdheden buiten de formele onderwijssystemen, ook door vrijwilligerswerk;

  • c. bevordering van de samenwerking tussen jeugdorganisaties.

Artikel 361

Georgië voert en ontwikkelt een beleid dat overeenstemt met het beleidskader van de EU en de praktijk als bedoeld in de documenten in bijlage XXXII bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 17. CULTUUR

Artikel 362

De partijen bevorderen de samenwerking op cultureel gebied en houden terdege rekening met de beginselen die zijn opgenomen in het verdrag van de organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (UNESCO) betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 2005. De partijen streven naar een regelmatige beleidsdialoog over gebieden van wederzijds belang, zoals de ontwikkeling van de cultuurindustrie in de EU en Georgië. De samenwerking tussen de partijen stimuleert de interculturele dialoog, ook via deelname van de cultuursector en het maatschappelijk middenveld van de EU en Georgië.

Artikel 363

De partijen spitsen hun samenwerking toe op een aantal gebieden:

  • a. samenwerking en uitwisseling op cultureel gebied;

  • b. mobiliteit van kunst en kunstenaars en versterking van de capaciteit van de culturele sector;

  • c. interculturele dialoog;

  • d. dialoog over cultuurbeleid, en

  • e. samenwerking in internationale fora zoals de Unesco en de Raad van Europa, onder meer om de culturele diversiteit te ontwikkelen en te behouden en het culturele en historische erfgoed beter te benutten.

HOOFDSTUK 18. AUDIOVISUEEL EN MEDIAGEBIED

Artikel 364

De partijen bevorderen samenwerking op audiovisueel gebied. Samenwerking versterkt de audiovisuele industrie in de EU en Georgië, in het bijzonder via de opleiding van professionals, de uitwisseling van informatie en de stimulering van coproducties voor cinema en televisie.

Artikel 365

  • 2 Samenwerking kan onder meer op het vlak van opleiding van journalisten en andere mediaprofessionals.

Artikel 366

De partijen spitsen hun samenwerking toe op een aantal gebieden:

  • a. dialoog over audiovisueel en mediabeleid;

  • b. dialoog in internationale fora (UNESCO en WTO), en

  • c. samenwerking op audiovisueel en mediagebied, ook inzake cinema.

Artikel 367

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXXIII bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

HOOFDSTUK 19. SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN SPORT EN FYSIEKE ACTIVITEITEN

Artikel 368

De partijen bevorderen de samenwerking op het gebied van sport en fysieke activiteiten door de uitwisseling van informatie en goede werkwijzen ter bevordering van een gezonde levensstijl, de sociale en educatieve waarden van sport en mobiliteit in de sport en ter bestrijding van wereldwijde dreigingen als doping, racisme en geweld.

HOOFDSTUK 20. MAATSCHAPPELIJKE SAMENWERKING

Artikel 369

De partijen verdiepen de dialoog over maatschappelijke samenwerking, met de volgende doelstellingen:

  • a. intensivering van de contacten en de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen alle sectoren van het maatschappelijk middenveld in de EU en Georgië;

  • b. meer kennis van en inzicht in de EU over Georgië, onder meer wat betreft de geschiedenis en cultuur van het land, en in het bijzonder bij de maatschappelijke organisaties in de lidstaten, voor meer bewustwording van de kansen en uitdagingen bij de toekomstige betrekkingen;

  • c. omgekeerd meer kennis van en inzicht in Georgië over de EU, en in het bijzonder bij de maatschappelijke organisaties in Georgië, met onder meer aandacht voor de waarden waarop de EU is gebaseerd, haar beleid en haar werking.

Artikel 370

De partijen bevorderen dialoog en samenwerking tussen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van beide partijen als integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Georgië. Deze dialoog en samenwerking beogen:

  • a. de participatie te waarborgen van het maatschappelijk middenveld in de betrekkingen tussen de EU en Georgië, in het bijzonder bij de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst;

  • b. de participatie te vergroten van het maatschappelijk middenveld in het overheidsbesluitvormingsproces, met name door een open, transparante en regelmatige dialoog tussen de overheidsinstellingen en de representatieve verenigingen en het middenveld;

  • c. het stimuleren van een gunstig klimaat voor institutionele opbouw en ontwikkeling van maatschappelijke organisaties op verschillende manieren, onder andere door lobbying, informele en formele netwerken, bezoeken en workshops voor een wettelijk kader voor het maatschappelijk middenveld, en

  • d. de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van beide partijen vertrouwd te maken met het proces van overleg en dialoog tussen het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de sociale partners, en de overheden, in het bijzonder met het oog op de versterking van het maatschappelijk middenveld in de beleidsvorming.

Artikel 371

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt door de partijen een regelmatige dialoog gevoerd.

HOOFDSTUK 21. REGIONALE ONTWIKKELING, GRENSOVERSCHRIJDENDE EN REGIONALE SAMENWERKING

Artikel 372

  • 1 De partijen bevorderen wederzijds begrip en bilaterale samenwerking op het gebied van het regionaal ontwikkelingsbeleid, de methoden voor formulering en uitvoering van regionaal beleid, waaronder bestuur en partnerschap op meerdere niveaus, met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van kansarme gebieden en territoriale samenwerking, teneinde communicatiekanalen tot stand te brengen en de uitwisseling van informatie te bevorderen tussen nationale en lokale overheden, sociaal-economische actoren en het maatschappelijk middenveld.

  • 2 De partijen werken meer bepaald samen met het oog op een aanpassing van de werkwijzen van Georgië aan de volgende beginselen:

    • a. versterking van het bestuur op meerdere niveaus dat immers invloed heeft op zowel het centrale niveau als de gemeentelijke gemeenschappen, met bijzondere aandacht voor manieren om de betrokkenheid van lokale belanghebbenden te vergroten;

    • b. consolidering van het partnerschap tussen alle betrokken partijen van de regionale ontwikkeling, en

    • c. medefinanciering via de financiële bijdrage van de betrokkenen bij de tenuitvoerlegging van programma's en projecten voor regionale ontwikkeling.

Artikel 373

  • 1 De partijen ondersteunen en versterken de betrokkenheid van lokale overheden bij grensoverschrijdende en regionale samenwerking en de daarmee verband houdende beheersstructuren, bevorderen de samenwerking door een wederkerig passend wetgevend kader tot stand te brengen, ondersteunen en ontwikkelen maatregelen voor capaciteitsopbouw en bevorderen de versterking van grensoverschrijdende en regionale economische en zakelijke netwerken.

  • 2 De partijen werken samen voor de versterking van de institutionele en operationele capaciteit van Georgische instellingen op het gebied van regionale ontwikkeling en ruimtelijke ordening, onder meer door:

    • a. verbetering van interinstitutionele coördinatie en in het bijzonder het mechanisme van verticale en horizontale interactie van centrale en lokale overheden met het oog op de ontwikkeling en tenuitvorlegging van regionaal beleid;

    • b. ontwikkeling van de capaciteit van lokale overheden voor wederkerige grensoverschrijdende samenwerking volgens de beginselen en de praktijk van de EU;

    • c. uitwisseling van kennis, informatie en optimale werkwijzen inzake regionale ontwikkeling met het oog op grotere economische welstand voor lokale gemeenschappen en de eenvormige ontwikkeling van regio's.

Artikel 374

  • 1 De partijen versterken en stimuleren de ontwikkeling van de grensoverschrijdende samenwerking op terreinen die onder deze overeenkomst vallen, onder meer vervoer, energie, communicatienetwerken, cultuur, onderwijs, toerisme en gezondheid.

  • 2 De partijen versterken de samenwerking tussen hun regio's in de vorm van transnationale en interregionale programma's, ter ondersteuning van de deelname van de Georgische regio's aan Europese regionale structuren en organisaties en ter bevordering van hun economische en institutionele ontwikkeling door het uitvoeren van projecten van gezamenlijk belang.

  • 3 Deze activiteiten vinden plaats in de context van:

    • a. voortdurende territoriale samenwerking met Europese regio's, met inbegrip van transnationale en grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's;

    • b. samenwerking in het kader van het Oostelijk Partnerschap, met EU-organen, waaronder het Comité van de regio's, en deelname aan diverse Europese regionale projecten en initiatieven;

    • c. samenwerking met onder meer het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied.

Artikel 375

Over de vraagstukken die door die hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.

HOOFDSTUK 22. CIVIELE BESCHERMING

Artikel 376

De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen. De partijen werken samen in hun beider belang op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel, waarbij zij rekening houden met hun onderlinge afhankelijkheid en de multilaterale activiteiten op dat gebied.

Artikel 377

De samenwerking is gericht op een betere preventie van, paraatheid voor en respons op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen.

Artikel 378

De partijen wisselen onder meer informatie en deskundigheid uit en voeren gezamenlijke activiteiten uit op bilaterale basis en/of in het kader van multilaterale programma's. De samenwerking kan onder meer verlopen via de tenuitvoerlegging van specifieke overeenkomsten en/of administratieve regelingen die de partijen op dit gebied met elkaar treffen.

Artikel 379

De samenwerking kan onder meer de volgende doelstellingen bestrijken:

  • a. de uitwisseling van contactgegevens en de regelmatige bijwerking ervan om de continuïteit van de dialoog te waarborgen en elkaar op 24-uurbasis te kunnen bereiken;

  • b. vergemakkelijking van wederzijdse bijstand bij ernstige noodsituaties, waar nodig en afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende middelen;

  • c. de uitwisseling op 24-uurbasis van vroegtijdige waarschuwingen en geactualiseerde informatie over noodsituaties op grote schaal die de EU of Georgië treffen, alsmede verzoeken om en aanbiedingen van bijstand;

  • d. de uitwisseling van informatie over het verstrekken van bijstand door de partijen aan derde landen voor noodsituaties waarvoor het mechanisme voor civiele bescherming van de EU wordt geactiveerd;

  • e. samenwerking inzake gastlandsteun bij verzoeken om en aanbiedingen van bijstand;

  • f. uitwisseling van optimale werkwijzen en richtlijnen inzake de preventie van, paraatheid voor en respons op rampen;

  • g. samenwerking inzake rampenrisicovermindering door onder meer verbanden tussen instellingen en lobbying; informatie, onderwijs en communicatie; optimale werkwijzen ter voorkoming of verzachting van de gevolgen van natuurrampen;

  • h. samenwerking om de kennis over rampen en risico's en risicobeoordeling voor rampenbeheer te verbeteren;

  • i. samenwerking over de beoordeling van de gevolgen van rampen voor het milieu en de volksgezondheid;

  • j. de uitnodiging van deskundigen voor specifieke technische workshops en symposia over civielebeschermingsvraagstukken;

  • k. de uitnodiging, per geval, van waarnemers voor specifieke oefeningen en opleidingen die door de EU en/of Georgië worden georganiseerd;

  • l. de versterking van de samenwerking inzake de doeltreffendste wijze om de beschikbare civiele beschermingscapaciteit in te zetten.

HOOFDSTUK 23. DEELNAME AAN EU-AGENTSCHAPPEN EN -PROGRAMMA'S

Artikel 380

Georgië mag deelnemen aan alle agentschappen van de Unie die overeenkomstig de bepalingen tot oprichting van die agentschappen voor het land openstaan. Georgië sluit voor elk agentschap een aparte overeenkomst met de EU inzake de deelname en zijn financiële bijdrage.

Artikel 381

Georgië mag deelnemen aan alle huidige en toekomstige programma's van de Unie die overeenkomstig de bepalingen tot vaststelling van die programma's voor het land openstaan. Deelname van Georgië aan de programma's van de Unie vindt plaats volgens de bepalingen van protocol III bij deze overeenkomst inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de algemene beginselen voor deelname van Georgië aan EU-programma's.

Artikel 382

De partijen houden een regelmatige dialoog over de deelname van Georgië aan EU-programma's en -agentschappen. De EU stelt Georgië met name in kennis van de oprichting van nieuwe EU-agentschappen en -programma's en van veranderingen in de voorwaarden voor deelname aan deze agentschappen en programma's zoals beschreven in de artikelen 380 en 381 van deze overeenkomst.

TITEL VII. FINANCIËLE BIJSTAND EN ANTIFRAUDE- EN CONTROLEBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. FINANCIËLE BIJSTAND

Artikel 383

Georgië komt in aanmerking voor financiële bijstand via de relevante EU-mechanismen en -instrumenten voor financiering. Georgië komt eveneens in aanmerking voor samenwerking met de Europese Investeringsbank (EIB), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en andere internationale financiële organisaties. De financiële bijstand moet bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst en wordt verstrekt overeenkomstig dit hoofdstuk.

Artikel 384

De belangrijkste beginselen inzake de financiële bijstand worden vastgelegd in de relevante reglementen voor de financiële instrumenten van de EU.

Artikel 385

De prioritaire gebieden voor de financiële bijstand van de EU worden door de partijen bepaald en vastgelegd in jaarlijkse actieprogramma's, als die van toepassing zijn op meerjarige kaderregelingen waarin de overeengekomen beleidsprioriteiten tot uiting komen. Bij de vaststelling van de indicatieve bedragen van de bijstand wordt rekening gehouden met de behoeften van Georgië, de sectorale capaciteit en de vorderingen met betrekking tot de hervormingen, in het bijzonder op de werkterreinen die vallen onder deze overeenkomst.

Artikel 386

Om de beschikbare middelen optimaal te benutten streven de partijen ernaar de EU-bijstand uit te voeren in nauwe samenwerking en coördinatie met andere donorlanden, donororganisaties en internationale financiële instellingen en overeenkomstig de internationale beginselen inzake doeltreffendheid van hulp.

Artikel 387

De fundamentele juridische, administratieve en technische grondslag van de financiële bijstand wordt vastgelegd in specifieke overeenkomsten tussen de partijen.

Artikel 388

De Associatieraad wordt op de hoogte gehouden van de voortgang en de uitvoering van de financiële bijstand en de impact op de verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomst. Daartoe zorgen de relevante organen van de partijen op passende wijze en op wederzijdse en permanente basis voor toezicht en evaluatie van informatie.

Artikel 389

De partijen voeren de financiële steun uit volgens de beginselen van goed financieel beheer en werken samen om de financiële belangen van de Europese Unie en van Georgië te beschermen, zoals beschreven in hoofdstuk 2 (Fraudebestrijding en controle) van deze titel.

HOOFDSTUK 2. FRAUDEBESTRIJDING EN CONTROLE

Artikel 390. Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de definities bepaald in protocol IV bij deze overeenkomst.

Artikel 391. Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle verdere overeenkomsten en financieringsinstrumenten die worden gesloten tussen de partijen en op alle EU-financieringsinstrumenten waarmee Georgië zich eventueel associeert, zonder afbreuk te doen aan andere aanvullende bepalingen inzake audits, verificaties ter plaatse, inspecties, controles en fraudebestrijdingsmaatregelen, onder andere die van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer.

Artikel 392. Maatregelen om fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te voorkomen en te bestrijden

De partijen nemen doeltreffende maatregelen om fraude, corruptie en andere illegale activiteiten in verband met de besteding van EU-middelen, te voorkomen en te bestrijden, onder andere door middel van wederzijdse administratieve en juridische bijstand op de terreinen waarop de overeenkomst van toepassing is.

Artikel 393. Gegevensuitwisseling en verdere samenwerking op operationeel niveau

  • 1 Met het oog op een goede uitvoering van dit hoofdstuk wisselen de bevoegde instanties van Georgië en de EU regelmatig informatie uit en plegen zij op verzoek van een van hen overleg.

  • 2 OLAF kan met de Georgische instantie voor fraudebestrijding in overeenstemming met het Georgische recht afspraken maken over verdere samenwerking op het vlak van fraudebestrijding met inbegrip van operationele regelingen met de Georgische autoriteiten.

Artikel 394. Fraudebestrijding, corruptie en onregelmatigheden

  • 1 De Georgische autoriteiten en de autoriteiten van de EU vergewissen zich er regelmatig van dat de met EU-middelen gefinancierde acties correct zijn uitgevoerd. Zij nemen passende maatregelen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en ongedaan te maken.

  • 2 De Georgische autoriteiten en de autoriteiten van de EU nemen passende maatregelen om praktijken van actieve of passieve corruptie te voorkomen en ongedaan te maken en elk belangenconflict te voorkomen in elke fase van de procedure met betrekking tot de besteding van EU-middelen.

  • 3 De Georgische autoriteiten stellen de Europese Commissie in kennis van elke preventiemaatregel.

  • 4 De Europese Commissie kan bewijzen verzamelen in overeenstemming met artikel 56 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

  • 5 Met name kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de procedures inzake overheidsopdrachten en subsidies voldoen aan de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en niet-discriminatie, belangenconflicten voorkomen, dezelfde garanties bieden als de internationaal erkende normen en de naleving van de bepalingen betreffende goed financieel beheer garanderen.

  • 6 Volgens hun eigen procedures verstrekken de partijen elkaar alle informatie met betrekking tot de besteding van EU-middelen en stellen zij elkaar onverwijld van elke wezenlijke wijziging van hun procedures of systemen in kennis.

Artikel 395. Gerechtelijke maatregelen, onderzoek en vervolging

De Georgische autoriteiten nemen naar aanleiding van nationale of EU-controles gerechtelijke maatregelen met inbegrip van – indien nodig – onderzoek naar en vervolging van alle vermoedelijke en effectieve gevallen van fraude of corruptie of elke andere onregelmatigheid inclusief belangenconflicten. In voorkomend geval kan OLAF de bevoegde Georgische autoriteiten in deze taak bijstaan.

Artikel 396. Kennisgeving van fraude, corruptie en onregelmatigheden

  • 1 De Georgische autoriteiten stellen de Europese Commissie onverwijld in kennis van ieder onder hun aandacht gebracht feit inzake bewezen gevallen van fraude of corruptie, en stellen de Europese Commissie onverwijld in kennis van elke andere onregelmatigheid, met inbegrip van belangenconflicten, die verband houden met de besteding van EU-middelen. Bij vermoeden van fraude of corruptie worden OLAF en de Europese Commissie hiervan ook in kennis gesteld.

  • 2 De bevoegde Georgische autoriteiten brengen ook verslag uit over alle maatregelen die zijn genomen met betrekking tot de in het kader van dit artikel medegedeelde feiten. Indien geen fraude, corruptie of andere onregelmatigheid te melden valt, dan stellen de Georgische autoriteiten na afloop van elk kalenderjaar de Commissie hiervan in kennis.

Artikel 397. Controles

  • 1 De Europese Commissie en de Europese Rekenkamer kunnen de wettigheid en de regelmatigheid onderzoeken van alle uitgaven met betrekking tot de besteding van EU-middelen en gaan tevens na of een goed financieel beheer werd gevoerd.

  • 2 De controle geschiedt aan de hand van betalingsverplichtingen en van betalingen. De controle geschiedt aan de hand van stukken en, zo nodig, ter plaatse in de gebouwen van elke entiteit die EU-middelen beheert of betrokken is bij de besteding van deze middelen. De controles kunnen worden uitgevoerd vóór de sluiting van de rekeningen van het desbetreffende begrotingsjaar en gedurende een termijn van vijf jaar na de datum van betaling van het saldo.

  • 3 Inspecteurs van de Europese Commissie of andere door de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer gemachtigde personen kunnen overgaan tot controles van documenten of tot controles ter plaatse en audits in de lokalen van elke entiteit die de besteding van EU-middelen beheert of hierbij betrokken is en van hun onderaannemers in Georgië.

  • 4 Aan de inspecteurs van de Europese Commissie of door de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer gemachtigde personen wordt passende toegang geboden tot plaatsen, werken en documenten, inclusief informatie in elektronische vorm, om deze audits uit te voeren. Dit recht van toegang wordt medegedeeld aan alle openbare instellingen van Georgië en wordt uitdrukkelijk vermeld in de contracten die worden gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen.

  • 5 De hierboven vermelde controles en audits gelden voor alle contractanten en onderaannemers die EU-middelen hebben ontvangen. Bij de uitvoering van hun taken werken de Europese Rekenkamer en de Georgische auditinstanties samen in onderling vertrouwen en met behoud van hun onafhankelijkheid.

Artikel 398. Controles ter plaatse

  • 1 In het kader van deze overeenkomst is OLAF gemachtigd om controles en inspecties ter plaatse uit te voeren om de financiële belangen van de EU te beschermen, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden.

  • 2 Controles en verificaties ter plaatse worden door OLAF voorbereid en uitgevoerd, in nauwe samenwerking met de bevoegde Georgische autoriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante Georgische wetgeving.

  • 3 De Georgische autoriteiten worden tijdig in kennis gesteld van voorwerp, doel en rechtsgrondslag van de controles en verificaties teneinde alle nodige hulp te kunnen verstrekken. Te dien einde kunnen functionarissen van de bevoegde Georgische autoriteiten aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.

  • 4 Wanneer de betrokken Georgische instanties dat verlangen, worden de controles en verificaties ter plaatse gezamenlijk door OLAF en henzelf uitgevoerd.

  • 5 Wanneer een marktdeelnemer zich verzet tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de Georgische autoriteiten overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake de nodige assistentie om OLAF in staat te stellen de opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te brengen.

Artikel 399. Administratieve maatregelen en sancties

Onverminderd de toepassing van de Georgische wetgeving kan de Europese Commissie administratieve maatregelen en sancties opleggen in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen en met Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 400. Terugvordering

  • 1 De Georgische autoriteiten nemen passende maatregelen om de bepalingen uit te voeren betreffende de terugvordering van ten onrechte betaalde EU-middelen van het met de financiering belaste overheidsorgaan.

  • 2 Daar waar de besteding van EU-middelen aan de Georgische autoriteiten wordt toevertrouwd, is de Europese Commissie gemachtigd ten onrechte betaalde EU-middelen terug te vorderen, in het bijzonder door middel van financiële correcties. De Europese Commissie houdt hierbij rekening met de door de Georgische autoriteiten genomen maatregelen om het verlies van de desbetreffende EU-middelen te voorkomen.

  • 3 De Europese Commissie raadpleegt Georgië over de aangelegenheid alvorens een terugvorderingsbesluit te nemen. Betwistingen over terugvordering komen in de Associatieraad aan de orde.

  • 4 Wanneer de Europese Commissie EU-middelen al dan niet rechtstreeks besteedt door taken tot uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan derden, vormen besluiten van de Europese Commissie die zijn genomen binnen het toepassingsgebied van deze titel die voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, een geldelijke verplichting inhouden, een executoriale titel in Georgië, overeenkomstig de volgende beginselen:

    • a. De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht is in Georgië. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de regering van Georgië daartoe wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft zij kennis aan de Europese Commissie en aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    • b. Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de Georgische wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

    • c. De tenuitvoerlegging kan alleen worden geschorst krachtens een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort echter tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van Georgië.

  • 5 De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de Georgische regering wordt aangewezen De tenuitvoerlegging vindt plaats volgens de Georgische regels. De rechtsgeldigheid van het besluit van de desbetreffende EU-overheden dat executoriale titel vormt, is onderworpen aan de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

  • 6 Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vormen onder dezelfde voorwaarden executoriale titel.

Artikel 401. Vertrouwelijkheid

Ingevolge dit hoofdstuk meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt beschermd op dezelfde wijze als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het Georgische recht en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de EU-instellingen. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de EU-instellingen, in de lidstaten of in Georgische op grond van hun functie van deze informatie op de hoogte moeten zijn, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de partijen.

Artikel 402. Aanpassing van de wetgeving

Georgië past zijn wetgeving aan die van de EU en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage XXXIV bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.

TITEL VIII. INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. INSTITUTIONEEL KADER

Artikel 403

Politieke en beleidsdialoog tussen de partijen, met inbegrip van kwesties betreffende sectorale samenwerking, kunnen plaatsvinden op elk niveau. Een regelmatige politieke en beleidsdialoog vindt plaats binnen de bij artikel 404 van deze overeenkomst opgerichte Associatieraad en in het kader van in overleg vast te stellen regelmatige vergaderingen tussen vertegenwoordigers van beide partijen op ministerieel niveau.

Artikel 404. Associatieraad

  • 1 Er wordt een Associatieraad opgericht. De Associatieraad houdt toezicht op en volgt de toepassing en tenuitvoerlegging van deze overeenkomst en toetst regelmatig de werking van de overeenkomst in het licht van de doelstellingen.

  • 2 De Associatieraad komt regelmatig bijeen op ministerieel niveau, ten minste eenmaal per jaar en verder wanneer de omstandigheden zulks vereisen. De Associatieraad komt bijeen in een samenstelling die in onderling overleg wordt bepaald.

  • 3 Naast het toezicht op de toepassing en tenuitvoerlegging van deze overeenkomst onderzoekt de Associatieraad alle belangrijke vraagstukken in het kader van de overeenkomst en alle andere bilaterale of internationale vraagstukken van wederzijds belang.

Artikel 405

  • 1 De Associatieraad bestaat uit de leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Europese Commissie, enerzijds, en leden van de regering van Georgië, anderzijds.

  • 2 De Associatieraad stelt zijn eigen reglement van orde vast.

  • 3 Het voorzitterschap van de Associatieraad wordt bij toerbeurt bekleed door een vertegenwoordiger van de Unie en een vertegenwoordiger van Georgië.

  • 4 Indien nodig en in overleg kunnen vertegenwoordigers van andere organen van de partijen als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van de Associatieraad.

Artikel 406

  • 1 Om de doelstellingen van de overeenkomst te bereiken, heeft de Associatieraad de bevoegdheid besluiten te nemen binnen de toepassingssfeer van deze overeenkomst. Deze besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan, waaronder indien noodzakelijk optreden door in het kader van deze overeenkomst ingestelde specifieke organen, in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst. De Associatieraad kan tevens aanbevelingen doen. De Associatieraad stelt zijn besluiten en aanbevelingen vast in overleg tussen de partijen, na voltooiing van hun interne procedures, waar nodig.

  • 2 Overeenkomstig de in deze overeenkomst vastgelegde doelstelling van geleidelijke aanpassing van de wetgeving van Georgië aan die van de Unie vormt de Associatieraad een forum voor de uitwisseling van informatie over bepaalde wetgeving van de Europese Unie en Georgië, zowel wetgeving die wordt voorbereid als wetgeving die van kracht is, en over de maatregelen met betrekking tot tenuitvoerlegging, handhaving en naleving.

Artikel 407. Associatiecomité

  • 1 Er wordt een Associatiecomité opgericht. Het Associatiecomité staat de Associatieraad bij in de uitvoering van zijn taken.

  • 2 Het Associatiecomité bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen, gewoonlijk op het niveau van hoge ambtenaren.

  • 3 Het voorzitterschap van het Associatiecomité wordt bij toerbeurt bekleed door een vertegenwoordiger van de EU en een vertegenwoordiger van Georgië.

Artikel 408

  • 1 De Associatieraad stelt in zijn reglement van orde de taken en de werking van het Associatiecomité vast; in ieder geval behoort de voorbereiding van de vergaderingen van de Associatieraad tot de taken van het Associatiecomité. Het Associatiecomité komt ten minste één keer per jaar bijeen en wanneer de partijen overeenkomen dat zulks nodig is.

  • 2 De Associatieraad kan bevoegdheden overdragen aan het Associatiecomité, waaronder de bevoegdheid om bindende besluiten te nemen.

  • 3 Het Associatiecomité is bevoegd om besluiten vast te stellen in de in deze overeenkomst genoemde gevallen en op de terreinen waarvoor de Associatieraad bevoegdheden heeft overgedragen aan het Associatiecomité en zoals bepaald in artikel 406, lid 1, van deze overeenkomst. Deze besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan. Het Associatiecomité stelt zijn besluiten vast in overleg tussen de partijen, na voltooiing van hun interne procedures.

Artikel 409. Bijzondere comités, subcomités en organen

  • 1 Het Associatiecomité wordt bijgestaan door de in het kader van deze overeenkomst opgerichte subcomités.

  • 2 De Associatieraad kan besluiten op specifieke terreinen andere bijzondere comités of organen in te stellen wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst; de Associatieraad bepaalt de samenstelling, taken en werking van die bijzondere comités of organen. Daarnaast kunnen dergelijke bijzondere comités of organen alle aangelegenheden bespreken die zij relevant achten, zonder afbreuk te doen aan de specifieke bepalingen van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst.

  • 4 De subcomités zijn bevoegd om besluiten vast te stellen in de in de overeenkomst genoemde gevallen. De subcomités brengen regelmatig verslag over hun activiteiten uit aan het Associatiecomité, overeenkomstig de vereisten.

  • 5 De op grond van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst ingestelde subcomités stellen het Associatiecomité in zijn specifieke samenstelling voor handel, zoals bedoeld in artikel 408, lid 4, van deze overeenkomst, tijdig in kennis van de datum en de agenda van hun vergaderingen. Zij brengen tijdens elke periodieke vergadering van het Associatiecomité in deze specifieke samenstelling verslag uit over hun activiteiten.

  • 6 Het bestaan van subcomités belet partijen niet een aangelegenheid rechtstreeks aan het Associatiecomité voor te leggen, ook in zijn specifieke samenstelling voor handel.

Artikel 410. Parlementair Associatiecomité

  • 1 Er wordt een Parlementair Associatiecomité ingesteld. Dit dient als forum voor leden van het Georgische parlement en het Europees Parlement om elkaar te ontmoeten en van gedachten te wisselen. Het Comité komt met een door hemzelf vast te stellen regelmaat bijeen.

  • 2 Het Parlementair Associatiecomité bestaat uit leden van het Europees Parlement enerzijds en leden van het Georgische parlement anderzijds.

  • 3 Het Parlementair Associatiecomité stelt zijn eigen reglement van orde vast.

  • 4 Het voorzitterschap van het Parlementair Associatiecomité wordt bij toerbeurt bekleed door een vertegenwoordiger van het Europees Parlement en een vertegenwoordiger van het Georgische parlement, overeenkomstig de in het reglement van orde vast te stellen bepalingen.

Artikel 411

  • 1 Het Parlementair Associatiecomité kan bij de Associatieraad inlichtingen inwinnen over de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst; de Associatieraad verstrekt het Parlementair Associatiecomité de verlangde informatie.

  • 2 Het Parlementair Associatiecomité wordt ingelicht over de besluiten en aanbevelingen van de Associatieraad.

  • 3 Het Parlementair Associatiecomité kan aanbevelingen doen aan de Associatieraad.

  • 4 Het Parlementair Associatiecomité kan subcomités instellen.

Artikel 412. Organisaties uit het maatschappelijke middenveld

  • 1 De partijen moedigen regelmatige bijeenkomsten tussen vertegenwoordigers van hun maatschappelijk middenveld aan om hen te informeren over of hun input te verzamelen voor de uitvoering van deze overeenkomst.

  • 2 Er wordt een platform voor het maatschappelijk middenveld van Georgië en de EU opgericht. Dat dient als forum om elkaar te ontmoeten en van gedachten te wisselen en bestaat uit vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de EU enerzijds, met onder meer leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité, en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van Georgië anderzijds, met onder meer vertegenwoordigers van het nationaal platform van het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk partnerschap. Het platform komt met een door hemzelf vast te stellen regelmaat bijeen.

  • 3 Het platform voor het maatschappelijk middenveld stelt zijn eigen reglement van orde vast.

  • 4 Het voorzitterschap van het platform voor het maatschappelijk middenveld wordt bij toerbeurt bekleed door een vertegenwoordiger van het Europees Economisch en Sociaal Comité en een vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld van Georgië, overeenkomstig de in het reglement van orde vast te stellen bepalingen.

Artikel 413

  • 1 Het platform voor het maatschappelijk middenveld wordt ingelicht over de besluiten en aanbevelingen van de Associatieraad.

  • 2 Het platform voor het maatschappelijk middenveld kan aanbevelingen doen aan de Associatieraad.

  • 3 Het Associatiecomité en het Parlementair Associatiecomité organiseren regelmatige contacten met de vertegenwoordigers van het platform voor het maatschappelijk middenveld om hun standpunten inzake de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst te vernemen.

HOOFDSTUK 2. ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 414. Toegang tot gerechtelijke en administratieve instanties

Binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst zorgen de partijen ervoor dat natuurlijke personen en rechtspersonen van de andere partij, zonder discriminatie ten opzichte van haar eigen onderdanen, toegang krijgen tot de ter zake bevoegde gerechtelijke en administratieve instanties van de partijen, ter verdediging van hun individuele rechten, met inbegrip van hun eigendomsrechten.

Artikel 415. Uitzonderingen met betrekking tot de veiligheid

Niets in deze overeenkomst belet een partij maatregelen te nemen:

  • a. die zij nodig acht om onthulling te beletten van informatie die tegen haar vitale veiligheidsbelangen indruist;

  • b. die verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogsmateriaal of met onderzoek, ontwikkeling of productie die absoluut vereist is voor defensiedoeleinden, mits deze maatregelen geen afbreuk doen aan de concurrentievoorwaarden voor producten die niet voor specifiek militaire doeleinden bestemd zijn;

  • c. die zij van vitaal belang acht voor haar eigen veiligheid, in geval van ernstige binnenlandse onlusten die de openbare orde bedreigen, in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen die een oorlogsdreiging inhouden, of om verplichtingen na te komen die zij voor de bewaring van de vrede en de internationale veiligheid is aangegaan.

Artikel 416. Non-discriminatie

  • 1 Op de door deze overeenkomst bestreken terreinen en onverminderd eventueel daarin neergelegde bijzondere bepalingen mogen:

    • a. de regelingen die Georgië ten opzichte van de Unie of de lidstaten toepast, geen aanleiding geven tot onderlinge discriminatie van de lidstaten, hun onderdanen of hun bedrijven;

    • b. de regelingen die de Unie of de lidstaten ten opzichte van Georgië toepassen, geen aanleiding geven tot discriminatie tussen onderdanen of bedrijven van Georgië.

  • 2 Lid 1 doet geen afbreuk aan het recht van de partijen om de desbetreffende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen op belastingplichtigen die niet in een identieke situatie verkeren ten aanzien van hun woonplaats.

Artikel 417. Geleidelijke aanpassing

Georgië brengt zijn wetgeving geleidelijk in overeenstemming met de in de bijlagen bij deze overeenkomst beschreven EU-wetgeving, op basis van de verbintenissen die zijn beschreven in deze overeenkomst en de bepalingen van de genoemde bijlagen. Deze bepaling doet geen afbreuk aan eventuele specifieke beginselen en verplichtingen inzake aanpassing uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst.

Artikel 418. Dynamische aanpassing

In overeenstemming met de doelstelling van de geleidelijke aanpassing door Georgië aan de EU-wetgeving, zal de Associatieraad de bijlagen bij deze overeenkomst regelmatig herzien en bijwerken, onder meer om rekening te houden met de ontwikkeling van de EU-wetgeving en toepasselijke normen die worden vastgesteld in internationale instrumenten die de partijen relevant achten, na voltooiing van hun interne procedures, waar nodig. Deze bepaling doet geen afbreuk aan eventuele bepalingen uit hoofde van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst.

Artikel 419. Toezicht op de aanpassing

  • 1 Toezicht houdt in dat de vorderingen met betrekking tot de uitvoering en handhaving van alle maatregelen in het kader van de overeenkomst voortdurend worden geëvalueerd.

  • 2 Het toezicht omvat onder andere toetsing door de EU van de mate waarin de wetgeving van Georgië is aangepast aan die van de Europese Unie, zoals bepaald in deze overeenkomst, ook met betrekking tot de uitvoering en handhaving. Deze toetsing kan worden uitgevoerd door de EU alleen op haar eigen initiatief, zoals bepaald in titel IV ((Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst, door de EU in overeenstemming met Georgië, of door de partijen gezamenlijk. Om de toetsing te vergemakkelijken brengt Georgië aan de EU verslag uit over de aanpassing, waar nodig vóór het einde van de overgangsperioden die met betrekking tot de EU-wetgeving in de overeenkomst zijn vastgesteld. Bij de verslaglegging en toetsing, onder andere wat betreft de wijze van uitvoering en de frequentie van de toetsingen, wordt rekening gehouden met de bepalingen ter zake van deze overeenkomst en met besluiten van institutionele organen die op grond van deze overeenkomst worden opgericht.

  • 3 Het toezicht kan missies ter plaatse omvatten, waaraan de instellingen, organen en agentschappen van de EU deelnemen, evenals indien nodig niet-gouvernementele organisaties, toezichthoudende autoriteiten, onafhankelijke deskundigen en anderen.

  • 4 De resultaten van de toezichtactiviteiten, waaronder de toetsingen van de aanpassing als bedoeld in lid 2 van dit artikel, worden besproken in alle relevante krachtens deze overeenkomst opgerichte organen. Deze organen kunnen gezamenlijke aanbevelingen goedkeuren die worden voorgelegd aan de Associatieraad.

  • 5 Als de partijen menen dat de maatregelen die noodzakelijk zijn op grond van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) zijn uitgevoerd en worden nageleefd, kan de Associatieraad volgens de hem bij de artikelen 406 en 408 van deze overeenkomst verleende bevoegdheden besluiten tot verdere marktopenstelling zoals gedefinieerd in titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst.

  • 6 Een gezamenlijke aanbeveling als bedoeld in lid 4 van dit artikel die is voorgelegd aan de Associatieraad, of het feit dat er geen overeenstemming is bereikt over een dergelijke aanbeveling, valt niet onder de geschillenbeslechtingsprocedures zoals vastgesteld in titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst. Een besluit van het relevante institutionele orgaan of het feit dat een dergelijk besluit niet is genomen, valt niet onder de geschillenbeslechtingsprocedures zoals vastgesteld in titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst.

Artikel 420. Voldoen aan verplichtingen

  • 1 De partijen treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die nodig zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen. Zij verzekeren dat de in de overeenkomst beschreven doelstellingen worden bereikt.

  • 2 De partijen komen overeen op verzoek van elk van de partijen onmiddellijk overleg te plegen via passende kanalen om kwesties met betrekking tot de interpretatie, de tenuitvoerlegging of de toepassing te goeder trouw van deze overeenkomst en andere relevante aspecten van de betrekkingen tussen de partijen te bespreken.

  • 3 De partijen leggen geschillen over de interpretatie, de tenuitvoerlegging of de toepassing te goeder trouw van deze overeenkomst voor aan de Associatieraad, overeenkomstig artikel 421. De Associatieraad kan een bindend besluit vaststellen om het geschil te beslechten.

Artikel 421. Geschillenbeslechting

  • 1 Wanneer tussen de partijen een meningsverschil ontstaat over de interpretatie, de tenuitvoerlegging of de toepassing te goeder trouw van de overeenkomst, dient de ene partij bij de andere partij en bij de Associatieraad een formeel verzoek tot geschillenbeslechting in. Op geschillen over de interpretatie, de tenuitvoerlegging of de toepassing te goeder trouw van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst is bij wijze van uitzondering alleen hoofdstuk 14 (Beslechting van geschillen) van die titel van toepassing.

  • 2 De partijen streven ernaar geschillen op te lossen via overleg te goeder trouw binnen de Associatieraad en de andere in de artikelen 407 en 409 van deze overeenkomst bedoelde organen, teneinde zo snel mogelijk tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.

  • 3 De partijen verstrekken de Associatieraad en de andere organen alle relevante informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie.

  • 4 Zolang een geschil niet beslecht is, wordt het tijdens elke bijeenkomst van de Associatieraad besproken. Een geschil wordt geacht beslecht te zijn wanneer de Associatieraad een bindend besluit heeft genomen zoals bedoeld in artikel 420, lid 3, van deze overeenkomst of wanneer hij heeft verklaard dat het geschil niet langer bestaat. In overleg tussen de partijen of op verzoek van een van de partijen kan een geschil ook worden besproken tijdens een vergadering van het Associatiecomité of een ander relevant orgaan als bedoeld in de artikelen 407 en 409 van deze overeenkomst. Overleg kan ook schriftelijk plaatsvinden.

  • 5 Alle tijdens het overleg verstrekte informatie wordt vertrouwelijk behandeld.

Artikel 422. Passende maatregelen bij niet-nakoming van verplichtingen

  • 1 Een partij kan passende maatregelen treffen als een kwestie niet is opgelost binnen drie maanden na indiening van een formeel verzoek tot geschillenbeslechting overeenkomstig artikel 421 van deze overeenkomst en als de klagende partij van mening is dat de andere partij een verplichting uit hoofde van de overeenkomst niet nakomt. De partijen kunnen in onderling overleg afzien van de vereiste overlegperiode van drie maanden; de overlegperiode geldt niet voor de uitzonderlijke gevallen bepaald in lid 3 van dit artikel.

  • 2 Bij voorrang moeten passende maatregelen worden gekozen die de werking van de overeenkomst het minst verstoren. Behalve de in lid 3 van dit artikel beschreven gevallen mogen dergelijke maatregelen niet de opschorting behelzen van rechten of plichten in het kader van deze overeenkomst die worden genoemd in titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden). De krachtens lid 1 van dit artikel getroffen maatregelen moeten onverwijld aan de Associatieraad worden gemeld en vallen onder de overlegprocedure van artikel 420, lid 2, en de geschillenbeslechtingsprocedure van artikel 420, lid 3, en artikel 421 van deze overeenkomst.

  • 3 De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde uitzonderingen betreffen:

    • a. een verwerping van deze overeenkomst die in strijd is met de algemene regels van het internationaal recht, of

    • b. schending door de andere partij van de essentiële elementen van de overeenkomst als bedoeld in titel I, artikel 2 (Algemene beginselen) van deze overeenkomst.

Artikel 423. Verband met andere overeenkomsten

  • 2 Deze overeenkomst vervangt de overeenkomst waarnaar in lid 1 wordt verwezen. Verwijzingen hiernaar in alle andere overeenkomsten tussen de partijen worden gelezen als verwijzingen naar deze overeenkomst.

  • 3 Deze overeenkomst vervangt de overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de bescherming van geografische aanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen die op 14 juli 2011 te Brussel is ondertekend en op 1 april 2012 in werking is getreden.

Artikel 424

  • 1 Zolang onder deze overeenkomst geen gelijkwaardige rechten zijn verworven voor natuurlijke en rechtspersonen, doet de overeenkomst geen afbreuk aan de rechten die hun worden verleend bij bestaande overeenkomsten tussen een of meer lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds.

  • 2 Bestaande overeenkomsten die betrekking hebben op specifieke samenwerkingsgebieden die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen, worden geacht onderdeel te zijn van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst, en worden geacht deel uit te maken van een gemeenschappelijk institutioneel kader.

Artikel 425

  • 1 De partijen kunnen deze overeenkomst aanvullen door sluiting van specifieke overeenkomsten op alle samenwerkingsgebieden die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen. Dergelijke specifieke overeenkomsten vormen een integrerend onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst en maken deel uit van een gemeenschappelijk institutioneel kader.

Artikel 426. Bijlagen en protocollen

De bijlagen en protocollen vormen een integrerend onderdeel van deze overeenkomst.

Artikel 427. Duur

  • 1 Deze overeenkomst wordt voor onbeperkte duur gesloten.

  • 2 Elk van beide partijen kan deze overeenkomst opzeggen door de andere partij van deze opzegging in kennis te stellen. De overeenkomst verstrijkt zes maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving.

Artikel 428. Definitie van de partijen

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „partijen” verstaan de EU, of haar lidstaten, of de EU en haar lidstaten, in overeenstemming met hun respectieve bevoegdheden krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en, waar nodig, ook Euratom, in overeenstemming met de bevoegdheden krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Georgië, anderzijds.

Artikel 429. Territoriale toepassing

  • 2 De toepassing van deze overeenkomst, of van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) ervan, met betrekking tot de Georgische regio's Abchazië en Tskhnivali/Zuid-Ossetië waarover de Georgische regering geen effectieve controle uitoefent, neemt een aanvang zodra Georgië de volledige tenuitvoerlegging en handhaving van deze overeenkomst, of van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden), op zijn gehele grondgebied verzekert.

  • 4 Wanneer een partij van oordeel is dat de de volledige tenuitvoerlegging en handhaving van deze overeenkomst, of van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden), niet langer gewaarborgd is in de Georgische regio's waarnaar in lid 2 van dit artikel wordt verwezen, kan die partij de Associatieraad verzoeken de voortgezette toepassing van deze overeenkomst, of van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) in de betrokken regio's te heroverwegen. De Associatieraad bestudeert de toestand en neemt uiterlijk drie maanden na dat verzoek een besluit over de voortgezette toepassing van deze overeenkomst, of van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden). Als de Associatieraad geen besluit neemt binnen de termijn van drie maanden, wordt de toepassing van deze overeenkomst of van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden), opgeschort met betrekking tot de betrokken regio's totdat de Associatieraad een besluit neemt.

Artikel 430. Depositaris van de overeenkomst

Het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie is de depositaris van deze overeenkomst.

Artikel 431. Inwerkingtreding en voorlopige toepassing

  • 1 Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures geratificeerd of goedgekeurd. De akten van ratificatie of goedkeuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

  • 2 Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de laatste akte van ratificatie of van goedkeuring is neergelegd.

  • 3 Onverminderd lid 2 van dit artikel passen de Unie en Georgië deze overeenkomst op voorlopige basis ten dele toe, zoals door de Unie gespecificeerd, overeenkomstig het bepaalde in lid 4 van dit artikel en overeenkomstig hun interne procedures en wetgeving.

  • 4 De voorlopige toepassing is van kracht vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de depositaris het volgende heeft ontvangen:

    • a. de kennisgeving van de Unie dat de voor de voorlopige toepassing vereiste procedures zijn voltooid, waarin wordt vermeld welke delen van de overeenkomst op voorlopige basis worden toegepast; en

    • b. de neerlegging door Georgië van zijn akte van ratificatie, overeenkomstig de procedures en wetgeving van Georgië.

  • 5 Voor de bepalingen van deze overeenkomst, en voor de bijlagen en protocollen daarbij, worden verwijzingen naar „de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst” gelezen als „de datum met ingang waarvan de overeenkomst voorlopig wordt toegepast”, overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

  • 7 Elke partij kan door middel van een schriftelijke kennisgeving de depositaris in kennis stellen van het voornemen om de voorlopige toepassing van de overeenkomst te beëindigen. De beëindiging van de voorlopige toepassing wordt zes maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de depositaris van kracht.

Artikel 432. Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Georgische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Protocol I. Betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking

TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

  • a. „vervaardiging”: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;

  • b. „materiaal”: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen, enz., die bij de vervaardiging van een product worden gebruikt;

  • c. „product”: het vervaardigde product, ook indien dit bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;

  • d. „goederen”: zowel materialen als producten;

  • e. „douanewaarde”: de waarde zoals bepaald volgens de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (GATT 1994);

  • f. „prijs af fabriek”: de prijs van het product af fabriek, betaald aan de fabrikant in de partij, in wiens onderneming de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle interne belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;

  • g. „waarde van de materialen”: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de partij van uitvoer is betaald;

  • h. „waarde van de materialen van oorsprong”: de waarde van deze materialen volgens de definitie onder g), die mutatis mutandis van toepassing is;

  • i. „toegevoegde waarde”: de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte materialen van oorsprong uit de andere partijen waarvoor cumulatie kan worden toegepast, of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die in de partij van uitvoer voor deze materialen werd betaald;

  • j. „hoofdstukken” en „posten”: de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen van 1983 vormt (in dit protocol „het geharmoniseerd systeem” of „GS” genoemd);

  • k. „ingedeeld”: de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;

  • l. „zending”: producten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of bij gebreke daarvan, een enkele factuur;

  • m. „gebieden”: met inbegrip van de territoriale wateren;

  • n. „partij”: een, verscheidene of alle lidstaten van de EU, de EU of Georgië;

  • o. „douaneautoriteiten van de partij” voor de EU: om het even welke douaneautoriteiten van de lidstaten van de EU.

TITEL II. DEFINITIE VAN HET BEGRIP „PRODUCTEN VAN OORSPRONG”

Artikel 2. Algemene eisen

Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit een partij:

  • a. volledig in een partij verkregen producten in de zin van artikel 4; en

  • b. in een partij verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet volledig zijn verkregen, mits die materialen in de betrokken partij een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 5.

Artikel 3. Cumulatie van de oorsprong

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van dit protocol worden producten als van oorsprong uit de partij van uitvoer beschouwd als zij daar zijn verkregen, en in die producten materialen van oorsprong uit de andere partij of materialen van oorsprong uit Turkije waarop Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 199536 van toepassing is, zijn verwerkt, mits de be- of verwerking in de partij van uitvoer ingrijpender is dan de in artikel 6 van dit protocol genoemde be- of verwerkingen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 2 Indien de in de partij van uitvoer verrichte be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan de in artikel 6 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product enkel als van oorsprong uit de partij van uitvoer beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde groter is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit de andere partij of uit Turkije. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit Turkije of uit de andere partij, naargelang welke van hen de meeste waarde heeft toegevoegd aan de materialen van oorsprong die bij de vervaardiging in de partij van uitvoer zijn gebruikt.

  • 3 De producten van oorsprong uit een partij of uit Turkije, die in de partij van uitvoer geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar de andere partij worden uitgevoerd.

  • 4 De cumulatie met betrekking tot materialen van oorsprong uit Turkije kan slechts worden toegepast indien:

    • a. tussen de partijen en Turkije een preferentiële handelsovereenkomst overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994 van toepassing is tussen de partijen en Turkije;

    • b. materialen en producten de oorsprongsstatus hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die van dit protocol, en

    • c. in het Publicatieblad van de Europese Unie (C-reeks) en in Georgië volgens de eigen procedures van dat land berichten zijn gepubliceerd waarin wordt aangegeven dat aan de eisen voor de toepassing van cumulatie is voldaan.

  • 5 De cumulatie waarin dit artikel voorziet, is van toepassing met ingang van de datum die is aangegeven in de kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie (C-serie).

  • 6 De partijen verstrekken elkaar nadere bijzonderheden over de overeenkomsten, zoals de datum van inwerkingtreding ervan, die met in de leden 1 en 2 genoemde landen worden toegepast.

Artikel 4. Volledig verkregen producten

  • 1 Als volledig in een partij verkregen worden beschouwd:

    • a. aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen minerale producten;

    • b. aldaar geoogste producten van het plantenrijk;

    • c. aldaar geboren en opgefokte levende dieren;

    • d. producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;

    • e. producten van de aldaar bedreven jacht of visserij;

    • f. producten van de zeevisserij en andere door de schepen van een partij buiten haar territoriale wateren uit zee gewonnen producten;

    • g. producten die, uitsluitend uit de onder f) bedoelde producten, aan boord van haar fabrieksschepen werden vervaardigd;

    • h. aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;

    • i. afval en schroot afkomstig van aldaar verrichte industriële bewerkingen;

    • j. producten, buiten hun territoriale wateren gewonnen uit de zeebodem of ondergrond, mits zij het alleenrecht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;

    • k. goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met l) bedoelde producten zijn vervaardigd.

  • 2 De termen „de schepen” en „haar fabrieksschepen” in lid 1, onder f) en g), van dit artikel zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:

    • a. die geregistreerd zijn in een lidstaat van de EU of in Georgie;

    • b. die de vlag van een lidstaat van de EU of van Georgië voeren;

    • c. die voor ten minste 50 % toebehoren aan onderdanen van een lidstaat van de EU of van Georgië, of aan een vennootschap die haar hoofdkantoor in een lidstaat van de EU of in Georgië heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdaan zijn van een lidstaat van de EU of van Georgië en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan een lidstaat van de EU of aan openbare lichamen of onderdanen van deze partij;

    • d. waarvan de kapitein en de officieren onderdaan zijn van een lidstaat van de EU of van Georgië;

    • e. waarvan de bemanning voor ten minste 75 % bestaat uit onderdanen van een lidstaat van de EU of van Georgië.

Artikel 5. Toereikende be of verwerking

  • 1 Voor de toepassing van artikel 2 worden niet volledig verkregen producten geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan wanneer aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II bij dit protocol is voldaan.

    Die voorwaarden geven aan welke be- of verwerkingen bij de vervaardiging gebruikte, niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan, en zijn slechts op die materialen van toepassing. Dit betekent dat indien een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de in de lijst genoemde voorwaarden heeft voldaan, als materiaal bij de vervaardiging van een ander product wordt gebruikt, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het is verwerkt daarvoor niet gelden; er wordt dan geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan kunnen zijn gebruikt.

  • 2 In afwijking van lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst in bijlage II bij dit protocol bij de vervaardiging van een product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:

    • a. de totale waarde ervan bedraagt niet meer dan 10 % van de prijs af fabriek van het product; en

    • b. de in de lijst vermelde maximumwaarden voor niet van oorsprong zijnde materialen worden door de toepassing van dit lid niet overschreden.

      Dit lid is niet van toepassing op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld.

  • 3 De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van toepassing behoudens het bepaalde in artikel 6.

Artikel 6. Ontoereikende be of verwerking

  • 1 Onverminderd lid 2 van dit artikel worden de volgende behandelingen beschouwd als ontoereikend om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 5 wordt voldaan:

    • a. behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;

    • b. het splitsen en samenvoegen van colli;

    • c. het wassen of schoonmaken; het stofvrij maken of het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;

    • d. het strijken of persen van textiel;

    • e. het eenvoudig schilderen of polijsten;

    • f. het ontvliezen of doppen, het geheel of gedeeltelijk bleken, het polijsten en het glaceren van granen of rijst;

    • g. het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten;

    • h. het pellen, ontpitten of schillen van vruchten of groenten;

    • i. het aanscherpen of het eenvoudig vermalen of versnijden;

    • j. het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen);

    • k. het eenvoudig verpakken in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakking;

    • l. het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;

    • m. het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten;

    • n. het mengen van suiker met andere stoffen;

    • o. het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel en het uit elkaar nemen van producten;

    • p. twee of meer van de onder a) tot en met o) genoemde behandelingen tezamen,

    • q. het slachten van dieren.

  • 2 Alle be- of verwerkingen die een product in een partij heeft ondergaan, worden tezamen genomen om te bepalen of deze als ontoereikend in de zin van lid 1 moeten worden beschouwd.

Artikel 7. In aanmerking te nemen eenheid

  • 1 De voor de toepassing van dit protocol in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij het vaststellen van de indeling in de nomenclatuur van het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

    Hieruit volgt dat:

    • a. wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder een enkele post van het geharmoniseerd systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;

    • b. wanneer een zending uit een aantal identieke producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, elk product voor de toepassing van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.

  • 2 Wanneer volgens algemene regel 5 van het geharmoniseerd systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 8. Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden verzonden en die deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs ervan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht een geheel te vormen met het materieel of de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

Artikel 9. Stellen en assortimenten

Stellen en assortimenten in de zin van algemene regel 3 van het geharmoniseerd systeem worden als van oorsprong beschouwd wanneer alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt als van oorsprong beschouwd wanneer de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 10. Neutrale elementen

Om de oorsprong van een product te bepalen, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van de bij de vervaardiging van dat product gebruikte:

  • a. energie en brandstof;

  • b. fabrieksuitrusting;

  • c. machines en werktuigen;

  • d. goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen.

TITEL III. TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 11. Territorialiteitsbeginsel

  • 1 Aan de in titel II genoemde voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus moet zonder onderbreking in een partij zijn voldaan, behoudens het bepaalde in artikel 3 en lid 3 van dit artikel.

  • 2 Wanneer uit een partij naar een ander land uitgevoerde producten van oorsprong terugkeren, worden zij, behoudens het bepaalde in artikel 3, als niet van oorsprong aangemerkt tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:

    • a. de terugkerende goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen, en

    • b. de terugkerende goederen, terwijl zij in het andere land waren of toen zij werden uitgevoerd, geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren.

  • 3 Het verkrijgen van de oorsprong overeenkomstig de voorwaarden van titel II wordt niet beïnvloed door be- of verwerkingen buiten een partij van uit de partij uitgevoerde en later daarin wederingevoerde materialen, mits:

    • a. die materialen volledig in de partij zijn verkregen of vóór de uitvoer een be- of verwerking hebben ondergaan die ingrijpender was dan de in artikel 6 genoemde be- of verwerkingen;

      en

    • b. ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:

      • i. de wederingevoerde goederen verkregen zijn door be- of verwerking van de uitgevoerde materialen, en

      • ii. de totale toegevoegde waarde die door toepassing van dit artikel buiten de partij is verkregen, niet meer bedraagt dan 10 % van de prijs af fabriek van het eindproduct waarvoor de oorsprongsstatus wordt aangevraagd.

  • 4 Voor de toepassing van lid 3 zijn de in titel II genoemde voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus niet van toepassing op be- en verwerkingen die buiten een partij zijn verricht. Wanneer evenwel in de lijst in bijlage II bij dit protocol voor de vaststelling van de oorsprongsstatus van het eindproduct een regel wordt toegepast die een maximumwaarde voor alle in het product verwerkte niet van oorsprong zijnde materialen vaststelt, mag de totale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die op het gebied van de betrokken partij in het product zijn verwerkt samen met de totale toegevoegde waarde die door toepassing van dit artikel buiten de partij is verkregen, niet meer bedragen dan het vermelde percentage.

  • 5 Voor de toepassing van de leden 3 en 4 betekent „totale toegevoegde waarde” alle kosten die buiten een partij ontstaan, met inbegrip van de waarde van de aldaar in het product verwerkte materialen.

  • 6 De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten die niet voldoen aan de voorwaarden in bijlage II bij dit protocol of die alleen als in toereikende mate be- of verwerkt kunnen worden beschouwd als de in artikel 5, lid 2, vastgestelde algemene tolerantie wordt toegepast.

  • 7 De leden 3 en 4 van dit artikel zijn niet van toepassing op producten bedoeld in de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem.

  • 8 Alle be- en verwerkingen waarop dit artikel van toepassing is en die buiten een partij plaatsvinden, geschieden onder een regeling voor passieve veredeling of onder een soortgelijke regeling.

Artikel 12. Rechtstreeks vervoer

  • 1 De preferentiële regeling waarin deze overeenkomst voorziet, is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de partijen of over het grondgebied van Turkije zijn vervoerd. Producten die een enkele zending vormen, kunnen evenwel via een ander gebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dat gebied, mits ze in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.

    Het is evenwel toegestaan producten van oorsprong per pijpleiding door een ander gebied te vervoeren dan dat van de partijen handelend als partij van uitvoer en partij van invoer.

  • 2 Het bewijs dat aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van de partij van invoer:

    • a. een enkel vervoersdocument voor het vervoer van de partij van uitvoer door het land van doorvoer; of

    • b. een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat waarin:

      • i. de producten nauwkeurig zijn omschreven;

      • ii. de data zijn vermeld waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder vermelding van de scheepsnamen of van de andere gebruikte vervoermiddelen, en

      • iii. wordt verklaard onder welke omstandigheden de producten in het land van doorvoer verbleven; of

    • c. bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.

Artikel 13. Tentoonstellingen

  • 1 Op producten van oorsprong die voor een tentoonstelling naar een ander land dan een Partij zijn verzonden en die na de tentoonstelling voor invoer in een Partij zijn verkocht, zijn bij die invoer de bepalingen van deze overeenkomst van toepassing voor zover ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

    • a. een exporteur deze producten vanuit een Partij naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en deze daar heeft tentoongesteld;

    • b. de exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze heeft afgestaan aan een geadresseerde in een van de partijen;

    • c. de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat zijn verzonden als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, en

    • d. de producten vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.

  • 2 Overeenkomstig titel V wordt een bewijs van oorsprong afgegeven of opgesteld, dat op de gebruikelijke wijze bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer wordt ingediend. Op dit bewijs moeten de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld zijn. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd ten aanzien van de omstandigheden waaronder de producten werden tentoongesteld.

  • 3 Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden en gedurende welke de producten onder douanetoezicht blijven.

TITEL IV. TERUGGAVE OF VRIJSTELLING VAN RECHTEN

Artikel 14. Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten

  • 1 Niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit een partij gebruikt zijn en waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de partij niet in aanmerking voor de teruggave of kwijtschelding van invoerrechten, in welke vorm dan ook.

  • 2 Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor terugbetaling of algehele of gedeeltelijke vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in een partij van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging zijn gebruikt, indien een dergelijke terugbetaling of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit genoemde materialen zijn verkregen worden uitgevoerd, doch niet wordt toegekend indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.

  • 3 De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient steeds bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn betaald.

  • 4 De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 7, lid 2, op toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 8 en op producten die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 9, wanneer dergelijke producten niet van oorsprong zijn.

  • 5 De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen van de soort waarop dit protocol van toepassing is.

TITEL V. BEWIJS VAN OORSPRONG

Artikel 15. Algemene eisen

  • 1 Producten van oorsprong uit een partij die in de andere partij worden ingevoerd, vallen onder deze overeenkomsten op overlegging van een van de volgende bewijzen van oorsprong:

    • a. een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage III bij dit protocol is opgenomen;

    • b. in de in artikel 21, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur op een factuur, pakbon of ander handelsdocument, waarin de producten voldoende duidelijk zijn omschreven om ze te kunnen identificeren, hierna „oorsprongsverklaring” genoemd; de tekst van deze oorsprongsverklaring is opgenomen in bijlage IV bij dit protocol.

  • 2 In afwijking van lid 1 komen producten van oorsprong in de zin van dit protocol in de in artikel 26 bedoelde gevallen voor de voordelen van deze overeenkomsten in aanmerking zonder dat een van de in lid 1 van dit artikel bedoelde oorsprongsbewijzen behoeft te worden overgelegd.

Artikel 16. Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1 Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer afgegeven op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde.

  • 2 Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 als het aanvraagformulier in; modellen van beide formulieren zijn in bijlage III bij dit protocol opgenomen. Deze formulieren worden in een van de talen waarin deze overeenkomst is opgesteld, ingevuld overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien zij met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak zonder dat regels worden opengelaten. Indien het vak niet volledig wordt ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en wordt het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.

  • 3 Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, moeten op verzoek van de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer waar dit certificaat wordt afgegeven, steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 4 Onverminderd lid 5 wordt een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 door de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Europese Unie of van de Republiek Moldavië afgegeven indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Europese Unie of uit de Republiek Moldavië, en aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 5 De met de afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 belaste douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om te controleren of de producten van oorsprong zijn en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn deze gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. Zij zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de producten bestemde vak zodanig is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.

  • 6 De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.

  • 7 Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.

Artikel 17. Afgifte achteraf van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1 In afwijking van artikel 16, lid 7, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, indien:

    • a. dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd, of

    • b. ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat er wel een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 was afgegeven, maar dat dit bij de invoer om technische redenen niet is aanvaard.

  • 2 Voor de toepassing van lid 1 moet de exporteur in zijn aanvraag plaats en datum van uitvoer vermelden voor de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.

  • 3 De douaneautoriteiten kunnen pas tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan wanneer zij hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.

  • 4 Op een achteraf afgegeven certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt in de Engelse taal de volgende vermelding aangebracht:

    „ISSUED RETROSPECTIVELY”.

  • 5 De in lid 4 bedoelde aantekening wordt aangebracht in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

Artikel 18. Afgifte van een duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1 In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de douaneautoriteiten die het certificaat hebben afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

  • 2 Op het aldus afgegeven duplicaat wordt in de Engelse taal de volgende vermelding aangebracht:

    „DUPLICATE”.

  • 3 De in lid 2 bedoelde vermelding wordt aangebracht in vak 7 van het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

  • 4 Het duplicaat draagt dezelfde datum van afgifte als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en is vanaf die datum geldig.

Artikel 19. Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor producten van oorsprong die in een partij onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong bij verzending van deze producten of van een gedeelte daarvan naar een andere plaats binnen die partij door een of meer certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden vervangen. Dergelijke certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat toezicht houdt op de producten.

Artikel 20. Gescheiden boekhouding

  • 1 Wanneer het met aanzienlijke kosten of moeilijkheden gepaard gaat om afzonderlijke voorraden aan te houden van identieke en onderling verwisselbare materialen die van oorsprong en die niet van oorsprong zijn, kunnen de douaneautoriteiten, op schriftelijk verzoek van de betrokkenen, toestaan dat voor het beheer van deze voorraden de methode van de gescheiden boekhouding (hierna „methode” genoemd) wordt gebruikt.

  • 2 Met behulp van de methode moet het mogelijk zijn dat in een bepaalde referentieperiode eenzelfde aantal als van oorsprong te beschouwen producten wordt verkregen als verkregen zou zijn indien de voorraden fysiek waren gescheiden.

  • 3 De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de in lid 1 bedoelde vergunning afhankelijk stellen van passend geachte voorwaarden.

  • 4 De methode wordt toegepast en de toepassing daarvan wordt geregistreerd op basis van de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen die van toepassing zijn in het land waar het product was vervaardigd.

  • 5 Het bedrijf dat de methode toepast, kan bewijzen van de oorsprong afgeven of aanvragen, al naargelang van het geval, voor de hoeveelheid producten die als van oorsprong kunnen worden beschouwd. Het bedrijf dat de methode toepast, verstrekt op verzoek van de douaneautoriteiten een verklaring over de wijze waarop de hoeveelheden zijn beheerd.

  • 6 De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning en kunnen deze steeds intrekken wanneer de vergunninghouder deze niet correct gebruikt of niet aan een van de andere in dit protocol omschreven voorwaarden voldoet.

Artikel 21. Voorwaarden voor het opstellen van een oorsprongsverklaring

  • 1 De in artikel 15, lid 1, onder b), bedoelde oorsprongsverklaring kan worden opgesteld:

    • a. door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22, of

    • b. voor zendingen bestaande uit een of meer colli met producten van oorsprong waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 EUR bedraagt, door elke exporteur.

  • 2 Onverminderd lid 3, kan een oorsprongsverklaring worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit de EU of Georgië kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen.

  • 3 De exporteur die een oorsprongsverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 4 De oorsprongsverklaring, waarvan de tekst in bijlage IV bij dit protocol is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de verklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.

  • 5 Oorsprongsverklaringen worden door de exporteur eigenhandig ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle oorsprongsverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met de hand had ondertekend.

  • 6 Een oorsprongsverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de producten waarop zij betrekking heeft in het land van invoer worden aangeboden.

Artikel 22. Toegelaten exporteur

  • 1 De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer kunnen een exporteur (hierna „toegelaten exporteur” genoemd) die veelvuldig producten verzendt overeenkomstig dit protocol, vergunning verlenen oorsprongsverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken producten. Een exporteur die een dergelijke vergunning aanvraagt, moet ten genoegen van de douaneautoriteiten alle waarborgen bieden die nodig zijn voor de controle op de oorsprongsstatus van de producten en de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.

  • 2 De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van alle voorwaarden die zij dienstig achten.

  • 3 De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een vergunningnummer toe, dat op de oorsprongsverklaringen moet worden vermeld.

  • 4 De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.

  • 5 De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid1 bedoelde garanties biedt, niet meer aan de in lid2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 23. Geldigheid van het bewijs van oorsprong

  • 1 Een bewijs van oorsprong is vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer vier maanden geldig en moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer.

  • 2 Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde uiterlijke datum bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.

  • 3 In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van de partij van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 24. Overlegging van het bewijs van oorsprong

Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze douaneautoriteiten kunnen eisen dat het bewijs van oorsprong wordt vertaald en dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze overeenkomst voldoen.

Artikel 25. Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2, onder a), van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XVI of XVII of de posten 7308 of 9406 van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt bij de invoer van de eerste deelzending een enkel bewijs van oorsprong voor deze producten bij de douaneautoriteiten ingediend.

Artikel 26. Vrijstelling van het bewijs van oorsprong

  • 1 Producten die in kleine colli door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong behoeft te worden overgelegd, voor zover deze producten niet als handelsgoederen worden ingevoerd en bij hun aangifte verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.

  • 2 Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin, worden niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.

  • 3 Voorts mag de totale waarde van deze producten niet meer bedragen dan 500 EUR voor kleine colli of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 27. Bewijsstukken

De in artikel 16, lid 3, en artikel 21, lid 3, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een oorsprongsverklaring worden gedekt, als producten van oorsprong uit een partij kunnen worden aangemerkt en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

  • a. een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de betrokken goederen te verkrijgen;

  • b. in de desbetreffende partij afgegeven of opgestelde en in overeenstemming met het interne recht van die partij gebruikte documenten waaruit de oorsprongsstatus van de gebruikte materialen blijkt;

  • c. in de desbetreffende partij afgegeven of opgestelde en volgens het interne recht van die partij gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking van materialen in die Partij blijkt;

  • d. overeenkomstig dit protocol in de desbetreffende partij afgegeven of opgestelde certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of oorsprongsverklaringen waaruit de oorsprongsstatus van de gebruikte materialen blijkt;

  • e. passende bewijsstukken inzake be- of verwerking buiten de desbetreffende partij overeenkomstig artikel 11, waaruit blijkt dat aan de eisen van dat artikel is voldaan.

Artikel 28. Bewaring van het bewijs van oorsprong en de bewijsstukken

  • 1 Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, bewaren de in artikel 16, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.

  • 2 Exporteurs die een oorsprongsverklaring opstellen, bewaren een kopie van deze oorsprongsverklaring alsmede de in artikel 21, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.

  • 3 De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeven, bewaren het in artikel 16, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende ten minste drie jaar.

  • 4 De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en de oorsprongsverklaringen die bij hen worden ingediend gedurende ten minste drie jaar.

Artikel 29. Verschillen en vormfouten

  • 1 Geringe verschillen tussen de gegevens op het bewijs van oorsprong en die op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het bewijs van oorsprong niet automatisch ongeldig indien blijkt dat dit document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.

  • 2 Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op een bewijs van oorsprong, mogen niet tot weigering van dit document leiden indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 30. In euro uitgedrukte bedragen

  • 1 Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, onder b), en artikel 26, lid 3, wordt, wanneer de producten gefactureerd zijn in een andere valuta dan de euro, de tegenwaarde van de in euro uitgedrukte bedragen in de nationale valuta’s van de partijen jaarlijks door elk van de betrokken landen vastgesteld.

  • 3 De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die valuta van de in euro uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober. De bedragen worden de Europese Commissie uiterlijk op 15 oktober meegedeeld en zijn van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Europese Commissie stelt alle betrokken landen in kennis van de desbetreffende bedragen.

  • 4 Een land mag het bedrag dat het resultaat is van de omrekening in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag naar boven of beneden afronden. Het afgeronde bedrag mag niet meer dan vijf procent afwijken van het bedrag dat het resultaat is van de omrekening. Een land mag de tegenwaarde in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag ongewijzigd handhaven indien bij de omrekening van dat bedrag, ten tijde van de in lid 3 bedoelde jaarlijkse aanpassing, vóór afronding, een stijging van minder dan 15 % van die tegenwaarde wordt verkregen. De tegenwaarde in nationale valuta kan ongewijzigd blijven indien de omrekening tot een daling van de tegenwaarde leidt.

  • 5 De in euro uitgedrukte bedragen worden op verzoek van een partij door het subcomité douane herzien. Bij deze herziening onderzoekt het subcomité douane of het wenselijk is de effecten van de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dat verband besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.

TITEL VI. REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 31. Administratieve samenwerking

  • 1 De douaneautoriteiten van de partijen doen elkaar via de Europese Commissie de afdrukken van de stempels toekomen die in hun douanekantoren voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden gebruikt, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van die certificaten en van oorsprongsverklaringen.

  • 2 Met het oog op de correcte toepassing van dit protocol verlenen de partijen elkaar via de bevoegde douaneautoriteiten bijstand bij de controle van de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of de oorsprongsverklaringen en de juistheid van de in die documenten verstrekte inlichtingen.

Artikel 32. Controle van de bewijzen van oorsprong

  • 1 De bewijzen van oorsprong worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd of wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.

  • 2 Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, de factuur, indien deze werd voorgelegd, en de oorsprongsverklaring of een kopie van deze documenten, terug aan de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer, eventueel onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze controleaanvraag alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.

  • 3 De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van de Partij van uitvoer. Met het oog hierop zijn deze gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.

  • 4 Indien de douaneautoriteiten van de partij van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet aan de betrokken producten toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, stellen zij de importeur voor de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

  • 5 De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit een van beide Partijen kunnen worden beschouwd en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 6 Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na de controleaanvraag geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord onvoldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd, de preferentiële behandeling niet toe, behoudens in buitengewone omstandigheden.

Artikel 33. Geschillenbeslechting

  • 2 Andere geschillen dan die ten aanzien van de in artikel 32 van dit protocol voorziene controleprocedures die zich voordoen in verband met de interpretatie van dit protocol, worden voorgelegd aan het subcomité Douane. Een geschillenbeslechtingsprocedure uit hoofde van hoofdstuk 14 (Geschillenbeslechting) van Titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van deze overeenkomst mag enkel worden ingeleid, indien het subcomité Douane er niet in is geslaagd het geschil binnen zes maanden na de datum waarop het geschil aan hem werd voorgelegd, tot een oplossing te brengen.

  • 3 Op de regeling van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer is in alle gevallen de wetgeving van dat land van toepassing.

Artikel 34. Sancties

Er worden sancties getroffen tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel een preferentiële behandeling voor producten te verkrijgen.

Artikel 35. Vrije zones

  • 1 De partijen nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.

  • 2 In afwijking van lid 1 geven de betrokken autoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit een partij onder geleide van een bewijs van oorsprong in een vrije zone worden ingevoerd en er een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 af, mits de be- of verwerking in overeenstemming is met de bepalingen van dit protocol.

TITEL VII. CEUTA EN MELILLA

Artikel 36. Toepassing van dit protocol

  • 1 De term „Europese Unie” omvat niet Ceuta en Melilla.

  • 2 Producten van oorsprong uit Georgië die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als die welke op grond van protocol nr. 2 van de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de EU. Georgië past op onder deze overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde douaneregeling toe als op producten van oorsprong uit de EU die uit de EU worden ingevoerd.

  • 3 Voor de toepassing van lid 2 van dit artikel op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla is dit protocol mutatis mutandis van toepassing met inachtneming van de in artikel 37 van dit protocol opgenomen bijzondere voorwaarden.

Artikel 37. Bijzondere voorwaarden

  • 1 Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 (Geen wijziging), worden beschouwd als:

    • 1. producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:

      • a. volledig in Ceuta en Melilla verkregen producten;

      • b. in Ceuta en Melilla verkregen producten, bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, mits:

        • i. die producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 5;

        • ii. die producten van oorsprong zijn uit een partij, mits zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan de in artikel 6 bedoelde be- of verwerkingen;

  • 2 producten van oorsprong uit Georgië:

    • a. volledig in Georgië verkregen producten;

    • b. in Georgië verkregen producten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, voor zover:

      • i. die producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 5;

      • ii. die producten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of uit de EU, mits zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan de in artikel 6 bedoelde be- of verwerkingen.

        • 2. Ceuta en Melilla worden als een enkel grondgebied beschouwd.

  • 3 De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt „Georgië” of „Ceuta en Melilla” in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of op de oorsprongsverklaring. Bovendien wordt dit, in geval van producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, aangegeven in vak 4 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of op de oorsprongsverklaring.

  • 4 De Spaanse douaneautoriteiten zijn verantwoordelijk voor de toepassing van dit protocol in Ceuta en Melilla.

TITEL VIII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 38. Wijzigingen van dit protocol

  • 1 Het subcomité douane kan besluiten dit protocol te wijzigen.

  • 2 Het subcomité douane vervangt binnen een jaar na toetreding van Georgië tot de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels de in dit protocol neergelegde oorsprongsregels door die welke aan de conventie zijn gehecht.

Artikel 39. Overgangsbepalingen voor de doorvoer of opslag van goederen

Deze overeenkomst kan worden toegepast op goederen die aan de bepalingen van dit protocol voldoen en die op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst in de partijen in doorvoer zijn of zich in tijdelijke opslag in een douane-entrepot of in een vrije zone bevinden, mits binnen vier maanden na die datum een achteraf opgesteld bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer wordt ingediend, tezamen met de documenten waaruit blijkt dat de goederen rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig artikel 13.

Protocol II. Betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten in douanezaken

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

  • a. „douanewetgeving”: de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van de partijen van toepassing zijn op de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing daarvan onder andere douaneregelingen of procedures, met inbegrip van verbods-, beperkings- en controlemaatregelen in dat verband;

  • b. „verzoekende autoriteit”: een bevoegde overheidsinstantie die hiertoe door een partij is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand indient;

  • c. „aangezochte autoriteit”: een bevoegde overheidsinstantie die hiertoe door een partij is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand ontvangt;

  • d. „persoonsgegevens”: alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;

  • e. „met de douanewetgeving strijdige handeling”: elke overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving.

Artikel 2. Toepassingsgebied

  • 1 De partijen verlenen elkaar bijstand om op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden en op de wijze en voorwaarden die bij dit protocol zijn vastgesteld, een correcte toepassing van hun douanewetgeving te waarborgen, in het bijzonder door met die wetgeving strijdige handelingen te voorkomen, op te sporen en te bestrijden.

  • 2 De in dit protocol bedoelde bijstand in douaneaangelegenheden geldt voor alle overheidsinstanties van de partijen die voor de toepassing van dit protocol bevoegd zijn. Deze bijstand laat de regels inzake wederzijdse bijstand in strafzaken onverlet. Hij geldt evenmin voor de uitwisseling van informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van een rechterlijke instantie worden uitgeoefend, tenzij deze ermee instemt dat die informatie wordt verstrekt.

  • 3 Bijstand bij de invordering van rechten, heffingen en boetes valt niet onder dit protocol.

Artikel 3. Bijstand op verzoek

  • 1 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die deze nodig heeft om erop toe te zien dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van informatie betreffende vastgestelde of voorgenomen activiteiten die met deze wetgeving strijdige handelingen zijn of kunnen zijn.

  • 2 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit eerstgenoemde de volgende informatie:

    • a. of goederen die uit het grondgebied van de ene partij zijn uitgevoerd, op regelmatige wijze op het grondgebied van de andere partij zijn ingevoerd, in voorkomend geval onder vermelding van de douaneregeling waaronder die goederen zijn geplaatst;

    • b. of goederen die op het grondgebied van de ene partij zijn ingevoerd, op regelmatige wijze uit het grondgebied van de andere partij zijn uitgevoerd, in voorkomend geval onder vermelding van de douaneregeling waaronder die goederen waren geplaatst.

  • 3 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, in het kader van haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen om te zorgen voor bijzonder toezicht op:

    • a. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bij met de douanewetgeving strijdige handelingen betrokken zijn of waren;

    • b. plaatsen waar op zodanige wijze voorraden goederen zijn of kunnen worden aangelegd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat die goederen bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;

    • c. goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;

    • d. vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.

Artikel 4. Ongevraagde bijstand

De partijen verlenen elkaar, in overeenstemming met hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, op eigen initiatief bijstand indien zij dit noodzakelijk achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder door het verschaffen van informatie over:

  • a. activiteiten die met de douanewetgeving strijdige handelingen zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor de andere partij;

  • b. nieuwe middelen of methoden die worden gebruikt om met de douanewetgeving strijdige handelingen te verrichten;

  • c. goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp vormen van met de douanewetgeving strijdige handelingen;

  • d. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bij met de douanewetgeving strijdige handelingen betrokken zijn of waren;

  • e. vervoermiddelen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij zijn, worden of kunnen worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.

Artikel 5. Verstrekking van documenten en kennisgeving van besluiten

  • 1 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, in overeenstemming met haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, alle maatregelen die nodig zijn voor de verstrekking van documenten of de kennisgeving van besluiten van de verzoekende autoriteit in verband met de toepassing van dit protocol aan adressaten die op het grondgebied van de aangezochte autoriteit verblijven of gevestigd zijn.

  • 2 Verzoeken om de verstrekking van documenten of de kennisgeving van besluiten worden schriftelijk aan de aangezochte autoriteit gericht in een officiële taal van die autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal.

Artikel 6. Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

  • 1 Verzoeken in het kader van dit protocol worden schriftelijk gedaan. Zij gaan vergezeld van de documenten die voor de behandeling van het verzoek noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen verzoeken ook mondeling worden gedaan, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

  • 2 Overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken moeten de volgende gegevens bevatten:

    • a. de verzoekende autoriteit;

    • b. de verzochte maatregel;

    • c. het voorwerp en de reden van het verzoek;

    • d. de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere juridische aspecten;

    • e. zo nauwkeurig en volledig mogelijke informatie over de natuurlijke personen op wie of rechtspersonen waarop het onderzoek betrekking heeft;

    • f. een samenvatting van de feiten en van het reeds uitgevoerde onderzoek.

  • 3 De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal. Deze eis is niet van toepassing op documenten die bij het in lid 1 bedoelde verzoek zijn gevoegd.

  • 4 Indien een verzoek niet in de in dit artikel omschreven juiste vorm wordt gedaan, kan om correctie of aanvulling worden verzocht; inmiddels kunnen reeds conservatoire maatregelen worden genomen.

Artikel 7. Uitvoering van verzoeken

  • 1 Binnen de grenzen van haar bevoegdheden en de haar ten dienste staande middelen behandelt de aangezochte autoriteit een verzoek om bijstand alsof zij voor eigen rekening of op verzoek van een andere autoriteit van dezelfde partij handelt, en verstrekt zij de informatie die reeds in haar bezit is, en verricht zij het nodige onderzoek of laat zij dit verrichten. Deze bepaling is eveneens van toepassing op instanties waaraan de aangezochte autoriteit het verzoek doorstuurt wanneer zij dit niet zelf kan afhandelen.

  • 2 Aan verzoeken om bijstand wordt voldaan overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de aangezochte partij.

  • 3 Daartoe gemachtigde ambtenaren van een partij kunnen, met instemming van de andere partij en op de door deze gestelde voorwaarden, ten kantore van de aangezochte autoriteit of van een andere betrokken autoriteit als bedoeld in lid 1 informatie verzamelen over activiteiten die met de douanewetgeving strijdige handelingen zijn of kunnen zijn, die de verzoekende autoriteit voor de toepassing van dit protocol nodig heeft.

  • 4 Ambtenaren van een partij kunnen, met instemming van de andere partij en op de door deze gestelde voorwaarden, aanwezig zijn bij onderzoek dat op het grondgebied van laatstgenoemde wordt verricht.

Artikel 8. Vorm waarin de informatie moet worden verstrekt

  • 1 De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het ingestelde onderzoek schriftelijk aan de verzoekende autoriteit mede en voegt daarbij de relevante documenten, gewaarmerkte afschriften of andere stukken.

  • 2 Deze informatie kan in de vorm van computerbestanden worden verstrekt.

  • 3 Originelen van documenten worden uitsluitend op verzoek verstrekt wanneer gewaarmerkte afschriften niet toereikend zijn. Deze originelen worden ten spoedigste geretourneerd.

Artikel 9. Gevallen waarin geen bijstand behoeft te worden verleend

  • 1 Bijstand kan worden geweigerd of van bepaalde voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld wanneer een partij van oordeel is dat bijstand op grond van dit protocol:

    • a. de soevereiniteit zou kunnen aantasten van Georgië of van een lidstaat die om bijstand is verzocht;

    • b. de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen in gevaar zou kunnen brengen, in het bijzonder in de in artikel 10, lid 2, bedoelde gevallen; of

    • c. tot schending van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim zou leiden.

  • 2 De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien deze een lopend onderzoek of een lopende strafvervolging of procedure zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of bijstand kan worden verleend op door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.

  • 3 Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

  • 4 In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen moeten het besluit van de aangezochte autoriteit en de redenen ervan onverwijld ter kennis van de verzoekende autoriteit worden gebracht.

Artikel 10. Doorgifte van informatie en geheimhoudingsplicht

  • 1 Alle informatie die, in welke vorm dan ook, op grond van dit protocol wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter of is alleen bestemd voor beperkte verspreiding, afhankelijk van de toepasselijke voorschriften van elk van de partijen. De verstrekte gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming die door de desbetreffende wetgeving van de ontvangende partij, dan wel door de desbetreffende bepalingen die op de instellingen van de Unie van toepassing zijn, aan dergelijke gegevens wordt geboden.

  • 2 Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden doorgegeven indien de ontvangende partij zich ertoe verbindt deze te beschermen op een wijze die passend wordt geacht door de partij die de gegevens verstrekt.

  • 3 Het gebruik van op grond van dit protocol verkregen informatie in administratieve of gerechtelijke procedures betreffende met de douanewetgeving strijdige handelingen wordt beschouwd als gebruik voor de toepassing van dit protocol. De partijen kunnen derhalve bij de bewijsvoering, in verslagen en getuigenissen en bij procedures die bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt, gebruikmaken van de informatie die zij op grond van dit protocol hebben verkregen en van de documenten waarin zij op grond van dit protocol inzage hebben gekregen. De bevoegde instantie die de informatie heeft verstrekt of die inzage heeft gegeven in de documenten, wordt van dergelijk gebruik in kennis gesteld.

  • 4 De op grond van dit protocol verkregen informatie wordt uitsluitend voor de toepassing van dit protocol gebruikt. Indien een van de partijen dergelijke informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, moet zij de aangezochte autoriteit die de informatie heeft verstrekt vooraf om schriftelijke toestemming vragen. Voor dit gebruik gelden dan de eventueel door de aangezochte autoriteit vastgestelde beperkingen.

Artikel 11. Deskundigen en getuigen

Een onder een aangezochte autoriteit ressorterende ambtenaar kan worden gemachtigd om, binnen de grenzen van de hem verleende machtiging, als deskundige of getuige te verschijnen in administratieve of gerechtelijke procedures betreffende onder dit protocol vallende aangelegenheden en daarbij de voor de procedure noodzakelijke voorwerpen, documenten of gewaarmerkte afschriften voor te leggen. Het verzoek aan de ambtenaar wordt gedaan door de verzoekende autoriteit en moet specifiek vermelden voor welke administratieve of rechterlijke instantie de ambtenaar moet verschijnen en over welke aangelegenheden en in welke functie of hoedanigheid hij zal worden ondervraagd.

Artikel 12. Kosten van de bijstand

De partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die op grond van dit protocol worden gedaan, met uitzondering van eventuele uitgaven voor deskundigen en getuigen en voor tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.

Artikel 13. Tenuitvoerlegging

  • 1 Met de tenuitvoerlegging van dit protocol zijn enerzijds de douaneautoriteiten van Georgië en anderzijds de bevoegde diensten van de Europese Commissie en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de lidstaten belast. Zij stellen alle voor de toepassing van dit protocol noodzakelijke praktische maatregelen en regelingen vast, rekening houdend met de geldende voorschriften, met name op het gebied van de gegevensbescherming.

  • 2 De partijen plegen onderling overleg en lichten elkaar in over alle uitvoeringsbepalingen die zij op grond van dit protocol vaststellen.

Artikel 14. Andere overeenkomsten

  • 1 Rekening houdend met de respectieve bevoegdheden van de Unie en van haar lidstaten, geldt voor de bepalingen van dit protocol het volgende:

    • a. laat dit protocol de verplichtingen van de partijen uit hoofde van andere internationale overeenkomsten of verdragen onverlet;

    • b. wordt dit protocol geacht een aanvulling te vormen op overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten en Georgië zijn of kunnen worden gesloten; en

    • c. het geen afbreuk doet aan de bepalingen van de Unie betreffende de doorgifte, tussen de bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten, van gegevens die op grond van dit protocol zijn verkregen en die van belang kunnen zijn voor de Unie.

  • 2 In afwijking van lid 1 hebben de bepalingen van dit protocol voorrang op de bepalingen in bilaterale overeenkomsten betreffende wederzijdse bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten en Georgië zijn of kunnen worden gesloten, indien de bepalingen van laatstgenoemde overeenkomsten met die van dit protocol strijdig zijn.

Artikel 15. Overleg

Ten aanzien van vraagstukken in verband met de toepassing van dit protocol plegen de overeenkomstsluitende partijen onderling overleg om deze op te lossen in het kader van het bij artikel 74 van deze overeenkomst ingestelde subcomité Douane.

Protocol III. Bij een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en Georgië over de algemene beginselen voor deelname van Georgië aan programma’s van de Unie

Artikel 1

Georgië mag deelnemen aan alle huidige en toekomstige programma’s van de Unie die overeenkomstig de bepalingen tot vaststelling van die programma’s voor het land openstaan.

Artikel 2

Georgië verstrekt een financiële bijdrage aan de algemene begroting van de EU in overeenstemming met de specifieke programma’s waaraan het land deelneemt.

Artikel 3

Vertegenwoordigers van Georgië mogen als waarnemers de vergaderingen bijwonen van de beheerscomités die belast zijn met het toezicht op de programma’s waaraan het land een financiële bijdrage levert, voor zover deze betrekking hebben op onderwerpen die Georgië aangaan.

Artikel 4

Ten aanzien van projecten en initiatieven die door deelnemers uit Georgië worden ingediend, gelden in het kader van de betrokken programma’s voor zover mogelijk dezelfde voorwaarden, regels en procedures als die welke voor de lidstaten gelden.

Artikel 5

De specifieke voorwaarden voor de deelname van Georgië aan elk bijzonder programma, met name de financiële bijdrage en de rapportage- en evaluatieprocedures, worden vastgesteld bij overeenkomst tussen de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten van Georgië, op grond van de criteria die door deze programma’s zijn bepaald.

Als Georgië op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, of op grond van een vergelijkbare toekomstige wetgevingshandeling betreffende externe bijstand van de Unie aan Georgië, de Unie om externe bijstand voor deelname aan een programma van de Unie verzoekt, worden de voorwaarden voor het gebruik door Georgië van de externe bijstand van de Unie in een financieringsovereenkomst vastgesteld, waarbij met name artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1638/2006 in acht wordt genomen.

Artikel 6

In de in artikel 5 van dit protocol bedoelde overeenkomsten wordt overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad bepaald dat financiële controles of audits of andere controles, zoals administratieve onderzoeken, worden verricht door of onder toezicht van de Europese Commissie, de Rekenkamer en het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF).

Er worden gedetailleerde bepalingen in opgenomen inzake financiële controle en audits, administratieve maatregelen, sancties en invordering, waarbij aan de Europese Commissie, de Rekenkamer en OLAF bevoegdheden worden toegekend die gelijkwaardig zijn met hun bevoegdheden ten aanzien van begunstigden of contractanten die in de Unie zijn gevestigd.

Artikel 7

Dit protocol is van toepassing gedurende de looptijd van deze overeenkomst.

Elk van beide partijen kan het protocol opzeggen door schriftelijke kennisgeving aan de andere partij.

Beëindiging van het protocol als gevolg van opzegging door een van de partijen is niet van invloed op de controles die overeenkomstig artikel 5, respectievelijk artikel 6, worden uitgevoerd.

Artikel 8

Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit protocol, en vervolgens iedere drie jaar, kunnen beide partijen de tenuitvoerlegging van het protocol evalueren aan de hand van de werkelijke deelname van Georgië aan programma’s van de Unie.

Protocol IV. Definities

Met het oog op de toepassing van deze overeenkomst geldt het volgende:

  • 1. Onder „onregelmatigheid” wordt verstaan elke inbreuk op een bepaling van het EU-recht, deze overeenkomst, of hieruit voortvloeiende overeenkomsten en contracten, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de EU of de door de EU beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de EU worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

  • 2. Onder „fraude” wordt verstaan:

    • a. wat de uitgaven betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

      • valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Europese Unie of van de door of voor de Europese Unie beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;

      • met hetzelfde gevolg als in het eerste streepje van dit punt, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

      • de in het eerste streepje van dit punt bedoelde middelen worden misbruikt door ze voor andere doeleinden aan te wenden dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren toegekend;

    • b. wat de inkomsten betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

      • valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Europese Unie of van de door of voor de Europese Unie beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden verminderd;

      • met hetzelfde gevolg als in het eerste streepje van dit punt, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

      • van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt, met hetzelfde gevolg als in het eerste streepje van dit punt.

  • 3. Onder „actieve omkoping” wordt verstaan het feit dat iemand opzettelijk een ambtenaar onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft of verstrekt, om in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden of kunnen worden geschaad.

  • 4. Onder „passieve corruptie” wordt verstaan het feit dat een ambtenaar opzettelijk, onmiddellijk of middellijk, voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander aanneemt of vraagt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde in strijd met zijn ambtsplicht, een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de EU worden of kunnen worden geschaad.

  • 5. Onder „belangenconflict” wordt verstaan een situatie waarbij twijfels kunnen rijzen of personeelsleden in staat zijn onpartijdig en objectief op te treden om gezinsredenen of om affectieve redenen (bv. vriendschappen, nauwe banden, …) of ook om redenen in verband met politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander eventueel gedeeld belang met een inschrijver, aanvrager of begunstigde, of die redelijkerwijs tot twijfels zou kunnen leiden in de ogen van een externe derde partij.

  • 6. Onder „ten onrechte betaald” wordt verstaan een betaling waarbij de regels inzake EU-middelen niet in acht zijn genomen.

  • 7. Onder „het Europees Bureau voor Fraudebestrijding” wordt verstaan de gespecialiseerde fraudebestrijdingsdienst van de Europese Commissie. OLAF geniet op operationeel gebied onafhankelijkheid en is belast met het verrichten van administratieve onderzoeken, gericht op de bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad, zoals bepaald in het Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden.

  1. [Red: De oorspronkelijke bijlagen bij de Overeenkomst en bij Protocol I liggen ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en zijn gepubliceerd in PbEU 2014, L 261.] ^ [1]
  2. In deze overeenkomst wordt onder „goederen” verstaan producten als bedoeld in de GATT 1994, tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald. Naar goederen die vallen binnen het toepassingsgebied van de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw wordt in dit hoofdstuk verwezen als „landbouwproducten” of „producten”. ^ [2]
  3. Overeenkomst van 20 mei 1987 betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer. ^ [3]
  4. Het feit alleen dat voor natuurlijke personen afkomstig uit bepaalde landen wel en voor die uit andere landen niet een visum vereist is, wordt niet geacht voordelen op grond van een specifieke verbintenis teniet te doen of uit te hollen. ^ [4]
  5. Voor alle duidelijkheid: dat grondgebied omvat de exclusieve economische zone en het continentale plat, zoals voorzien in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee („United Nations Convention on the Law of the Sea” of „UNCLOS”). ^ [5]
  6. Een rechtspersoon heeft zeggenschap over een andere rechtspersoon wanneer eerstgenoemde rechtspersoon bevoegd is een meerderheid van de bestuurders van die andere rechtspersoon te benoemen of de handelingen van die andere rechtspersoon anderszins te sturen. ^ [6]
  7. Voor alle duidelijkheid: de verwerking van nucleair materiaal omvat alle activiteiten van code 2330 van de herziene versie 3.1 van de VN ISIC classificatie. ^ [7]
  8. Behoudens de activiteiten die onder de betreffende interne wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, heeft nationale maritieme cabotage in de zin van dit hoofdstuk betrekking op het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in Georgië of een lidstaat van de EU, en een andere haven of locatie in Georgië of een lidstaat van de EU, met inbegrip van het continentale plat ervan, zoals voorzien in het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, en verkeer dat begint en eindigt in dezelfde haven of op dezelfde locatie in Georgië of een lidstaat van de EU. ^ [8]
  9. De voorwaarden voor wederzijdse toegang tot de markt op het gebied van luchtvervoer worden geregeld door de Overeenkomst tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, betreffende de totstandbrenging van een Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte. ^ [9]
  10. Deze verplichting geldt niet voor niet onder dit hoofdstuk vallende bepalingen inzake de bescherming van investeringen, bepalingen inzake procedures voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en de staat daaronder begrepen, uit andere overeenkomsten. ^ [10]
  11. Deze verplichting geldt niet voor niet voor niet onder dit hoofdstuk vallende bepalingen inzake de bescherming van investeringen, bepalingen inzake procedures voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en de staat daaronder begrepen, uit andere overeenkomsten. ^ [11]
  12. Behoudens de activiteiten die onder de betreffende interne wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, heeft nationale maritieme cabotage in de zin van dit hoofdstuk betrekking op het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in Georgië of een lidstaat van de EU, en een andere haven of locatie in Georgië of een lidstaat van de EU, met inbegrip van het continentale plat ervan, zoals voorzien in het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, en verkeer dat begint en eindigt in dezelfde haven of op dezelfde locatie in Georgië of een lidstaat van de EU. ^ [12]
  13. De voorwaarden voor wederzijdse toegang tot de markt op het gebied van luchtvervoer worden geregeld door de Overeenkomst tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, betreffende de totstandbrenging van een Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte. ^ [13]
  14. De verwijzing naar niet zijnde een „organisatie zonder winstoogmerk” is alleen van toepassing voor België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en het Verenigd Koninkrijk. ^ [14]
  15. Van de ontvangende vestiging kan worden verlangd dat zij vooraf ter goedkeuring een opleidingsprogramma voor de volledige duur van het verblijf voorlegt, om aan te tonen dat het verblijf bedoeld is voor opleiding. Voor Tsjechië, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Hongarije en Oostenrijk moet de opleiding aansluiten bij de behaalde universitaire graad. ^ [15]
  16. Verenigd Koninkrijk: de categorie handelsvertegenwoordigers is enkel erkend voor verkopers van diensten. ^ [16]
  17. Verkregen na het bereiken van de meerderjarigheid, zoals omschreven in de toepasselijke interne wetgeving. ^ [17]
  18. Wanneer de graad of kwalificatie niet is verkregen in de partij waar de dienst wordt verleend, kan die partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een universitaire graad op haar grondgebied. ^ [18]
  19. Wanneer de graad of kwalificatie niet is verkregen in de partij waar de dienst wordt verleend, kan die partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad. ^ [19]
  20. Voor de vergunning verschuldigde vergoedingen omvatten geen veiling- of aanbestedingskosten of kosten van andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, noch verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst. ^ [20]
  21. Onder CPC wordt de „Central Products Classification” verstaan, zoals vastgesteld in „Statistical Office of the United Nations, Statistical Papers, Series M, N° 77, CPC prov, 1991”. ^ [21]
  22. Voor de vergunning verschuldigde vergoedingen omvatten geen veiling- of aanbestedingskosten of kosten van andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, noch verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst. ^ [22]
  23. Georgië legt de bepalingen uit hoofde van deze onderafdeling binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst ten uitvoer. ^ [23]
  24. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt de uitdrukking „daadwerkelijk kennis” uitgelegd in overeenstemming met het interne recht van elke partij. ^ [24]
  25. Maatregelen die bedoeld zijn om directe belastingen op billijke of doeltreffende wijze te kunnen opleggen en innen omvatten maatregelen die een partij op grond van haar belastingstelsel neemt en die:
    • a. van toepassing zijn op ondernemers en dienstverleners die geen ingezetenen zijn, gezien het feit dat de fiscale verplichtingen van niet-ingezetenen worden vastgesteld op grond van belastbare feiten die hun oorsprong vinden of geschieden op het grondgebied van de partij;

    • b. van toepassing zijn op niet-ingezetenen om ervoor te zorgen dat belastingen op het grondgebied van de partij kunnen worden opgelegd of geïnd;

    • c. van toepassing zijn op niet-ingezetenen of ingezetenen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking, handhavingsbepalingen daaronder begrepen;

    • d. van toepassing zijn op gebruikers van diensten die op of vanaf het grondgebied van de andere partij worden verleend, om ervoor te zorgen dat door die gebruikers verschuldigde belastingen die hun bron op het grondgebied van de partij hebben, kunnen worden opgelegd of geïnd;

    • e. een onderscheid maken tussen enerzijds ondernemers en dienstverleners die belastingplichtig zijn ter zake van wereldwijd belastbare feiten, en anderzijds andere ondernemers en dienstverleners, gezien het verschil in de aard van de heffingsgrondslag tussen hen, of

    • f. inkomen, winst, voordeel, verlies, aftrek of krediet van ingezeten personen of filialen, dan wel tussen gelieerde personen of filialen van dezelfde persoon vaststellen, toewijzen of omslaan, om de belastinggrondslag van de partij te behouden.

    De belastingvoorwaarden of -concepten onder f) en in deze voetnoot worden vastgesteld volgens de belastingdefinities en -concepten, dan wel gelijkwaardige of soortgelijke definities en concepten van het interne recht van de partij die de maatregel neemt. ^ [25]
  26. De uitdrukking particuliere ondernemingen die op basis van bijzondere en exclusieve rechten actief zijn, wordt uitgelegd overeenkomstig toelichting CC/2004/33 van de Europese Commissie van 18 juni 2004. ^ [26]
  27. Wanneer de wetgeving van de Unie waarop het in dit hoofdstuk bedoelde aanpassingsproces betrekking heeft, verwijst naar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt dit aldus opgevat dat die bekendmaking in Georgië in het officiële publicatiemiddel van Georgië plaatsvindt. ^ [27]
  28. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „vastlegging” verstaan de opname van geluiden of beelden, of van de weergave daarvan, door middel waarvan deze kunnen worden waargenomen, gereproduceerd of meegedeeld door middel van een toestel. ^ [28]
  29. Als „voorstelling” wordt met name beschouwd elk gebruik voor producten die vallen onder code 20.09 van het geharmoniseerd systeem, weliswaar uitsluitend wanneer die producten worden aangeduid als wijnen van code 22.04, gearomatiseerde wijnen van code 22.05 en gedistilleerde dranken van code 22.08 van dat systeem. ^ [29]
  30. Voor de toepassing van dit artikel kan een partij een model dat een eigen karakter heeft, als een oorspronkelijk model beschouwen. ^ [30]
  31. Dit artikel geldt onverminderd Georgische verordening van de regering nr. 188 van 22 oktober 2009 inzake de opstelling van de lijst van landen en relevante autoriteiten die in aanmerking komen voor de vereenvoudigde regeling voor de registratie van geneesmiddelen in Georgië. In de bij de bovengenoemde verordening opgestelde lijst zijn de volgende landen/autoriteiten opgenomen: EMA - Europees Geneesmiddelenbureau; Australië; Oostenrijk; België; Bulgarije; Canada; Cyprus; Tsjechië; Denemarken; Estland; Finland; Frankrijk; Duitsland; Griekenland; Hongarije; IJsland; Ierland; Italië; Japan; Korea; Letland; Litouwen; Luxemburg; Malta; Nederland; Nieuw-Zeeland; Noorwegen; Polen; Portugal; Roemenië; Slowakije; Slovenië; Spanje; Zweden; Zwitserland; Verenigd Koninkrijk; Verenigde Staten. ^ [31]
  32. Voor de toepassing van deze afdeling worden onder het begrip „intellectuele-eigendomsrechten” ten minste de volgende rechten verstaan: auteursrecht; naburige rechten; sui generis rechten van de samensteller van een databank; rechten van de ontwerper van topografieën van halfgeleiderproducten; rechten op handelsmerken; rechten inzake modellen; octrooirechten, met inbegrip van rechten die van aanvullende beschermingscertificaten zijn afgeleid; geografische aanduidingen; rechten op gebruiksmodellen; kwekersrechten; handelsnamen voor zover deze beschermd worden als exclusieve rechten in de interne wetgeving. ^ [32]
  33. Voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk door Georgië is dit artikel enkel van toepassing indien en wanneer Georgië partij is geworden bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap en voor zover de specifieke bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap of de krachtens dat verdrag toepasselijke bepalingen van Unierecht van toepassing zijn op Georgië ^ [33]
  34. Zoals tot uitdrukking gebracht in de Aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten inzake behoorlijk bestuur, CM/Rec(2007)7 van 20 juni 2007. ^ [34]
  35. Wanneer in dit hoofdstuk wordt verwezen naar „arbeid”, gaat het ook om kwesties die betrekking hebben op de in het kader van de Verklaring van de ILO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008 overeengekomen strategische doelstellingen van de ILO, door middel waarvan het Programma voor fatsoenlijk werk tot uitdrukking wordt gebracht. ^ [35]
  36. Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie geldt voor producten andere dan landbouwproducten zoals omschreven in de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije en andere dan kolen- en staalproducten zoals omschreven in de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is. ^ [36]
Naar boven