De Hooge Verdragsluitende Partijen, die de hieronder vermelde voorbehouden maken,
maken daarvan haar aanvaarding van het Verdrag afhankelijk; haar deelneming onder
deze voorbehouden wordt door de andere Hooge Verdragsluitende Partijen aanvaard.
-
1°. De Regeering van Britsch-Indië maakt het voorbehoud, dat artikel 9 niet van toepassing
is op Britsch-Indië, waar het niet binnen de bevoegdheden van de wetgevende macht
valt den bij dit artikel gestelden regel uit te vaardigen.
-
2°. In afwachting van den afloop van de onderhandelingen betreffende de afschaffing van
de consulaire rechtsmacht, waarvan de onderdanen van zekere Mogendheden nog in het
genot zijn, is het voor de Chineesche Regeering niet mogelijk artikel 10 te aanvaarden,
dat de algemeene verbintenis voor een regeering inhoudt de uitlevering van een door
een derden Staat van valsche munterij beschuldigden vreemdeling toe te staan.
-
3°. Met betrekking tot de bepalingen van artikel 20 behoudt de afvaardiging van de Unie
van Socialistische Sowjet Republieken zich voor haar Regeering de bevoegdheid voor
om, indien zij dit wenscht, de akte van haar bekrachtiging aan een anderen Staat-onderteekenaar
te richten, opdat deze er van afschrift aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond
overlegge ter kennisgeving aan alle Staten, die onderteekend hebben of toegetreden
zijn.
Zwitserland
Op het oogenblik van onderteekening van het Verdrag heeft de vertegenwoordiger van
Zwitserland de volgende verklaring afgelegd:
„De Zwitsersche Bondsraad, die eenige verbintenis betreffende de strafbepalingen van
het Verdrag niet op zich kan nemen, voordat de vraag van de invoering in Zwitserland
van een eenvormig wetboek van strafrecht in bevestigenden zin opgelost is, doet opmerken,
dat de bekrachtiging van het Verdrag niet binnen bepaalden tijd zal kunnen worden
tot stand gebracht.
„Evenwel is de Zwitsersche Bondsraad bereid binnen de mate van zijn bevoegdheid uitvoering
te geven aan de administratieve bepalingen van het Verdrag, zoodra dit in werking
zal zijn getreden overeenkomstig art. 25.”
Unie van Socialistische Sowjet Republieken.
Op het oogenblik van onderteekening van het Verdrag heeft de vertegenwoordiger van
de Unie van Socialistische Sowjet Republieken de volgende verklaring afgelegd:
„De afvaardiging van de Unie van Socialistische Sowjet Republieken, hoewel de bepalingen
van art. 19 aanvaardende, verklaart, dat de Regeering der Unie niet voornemens is,
voor zoover het haar betreft, de rechtspraak van het Permanente Hof van Internationale
Justitie in te roepen.”
„Met betrekking tot de bepaling van hetzelfde artikel, volgens welke de geschillen,
die niet door rechtstreeksche onderhandelingen geregeld kunnen worden, onderworpen
zouden zijn aan eenige andere scheidsrechterlijke procedure dan die van het Permanente
Hof van Internationale Justitie, verklaart de afvaardiging van de Unie van Socialistische
Sowjet Republieken nadrukkelijk, dat de aanvaarding van deze bepaling niet moet worden
uitgelegd als wijziging te brengen in het standpunt van de Regeering der Unie omtrent
de algemeene kwestie van arbitrage als middel tot beslechting van geschillen tusschen
Staten.”