Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken [...] van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken, Londen, 31-05-1932

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-08-2014 t/m heden

Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken

Authentiek : NL

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,

en

Zijne Majesteit de Koning van Groot-Britannië, Ierland en de Britsche Overzeesche Gewesten, Keizer van Indië,

wenschende binnen hun wederzijdsch grondgebied het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken, die bij hunne rechterlijke autoriteiten aanhangig zijn of vermoedelijk zullen worden, wederzijds te vergemakkelijken;

Hebben besloten te dien einde een Verdrag te sluiten en hebben tot hunne gevolmachtigden benoemd:

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:

  • Jonkheer R. de Marees van Swinderen, Ridder-Grootkruis in de Orde van Oranje-Nassau, Commandeur in de Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder-Grootkruis in de Victoria-Orde, Hoogst Derzelver Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister te Londen;

  • en

Zijne Majesteit de Koning van Groot-Britannië, Ierland en de Britsche Overzeesche Gewesten, Keizer van Indië:

  • Voor Groot-Britannië en Noord-Ierland:

  • The Right Honourable Sir John Allsebrook Simon, G.C.S.I., K.C.V.O., O.B.E., K.C., M.P., Hoogst Deszelfs Eersten Staatssecretaris voor Buitenlandsche Zaken;

die, na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, zijn overeengekomen als volgt:

I. Inleidende bepalingen.

Artikel 1

  • (a) Dit Verdrag is uitsluitend van toepassing op burgerlijke en handelszaken.

  • (b) In dit Verdrag zijn de woorden „grondgebied van de eene (of van de andere) Hooge Verdragsluitende Partij” te verstaan als op elk oogenblik bedoelende elk der gebiedsdeelen van een der Hooge Verdragsluitende Partijen, waarop alsdan het Verdrag toepasselijk mocht zijn verklaard.

II. Mededeeling van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken.

Artikel 2

Wanneer met het oog op rechtsgedingen, die aanhangig zijn of, naar te verwachten is, in de toekomst zullen worden bij de rechterlijke autoriteiten binnen het grondgebied van een der Hooge Verdragsluitende Partijen, gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken dienen te worden medegedeeld binnen het grondgebied der andere Hooge Verdragsluitende Partij, kunnen deze stukken aan hem voor wien zij zijn bestemd, welke ook diens nationaliteit moge zijn, op de bij artikel 3 omschreven wijze, worden medegedeeld.

Artikel 3

  • (a) Eene aanvrage om mededeeling wordt door een consulairen ambtenaar van de Hooge Verdragsluitende Partij, uit wier grondgebied de mede te deelen stukken afkomstig zijn, gericht tot de bevoegde autoriteit van het land, alwaar de stukken moeten worden medegedeeld, met het verzoek aan die autoriteit om de mededeeling van de stukken te doen plaats vinden. De aanvrage wordt door den bedoelden consulairen ambtenaar aan de voormelde autoriteit toegezonden.

  • (b) De aanvrage om mededeeling wordt gesteld in de taal van het land alwaar de mededeeling moet geschieden.

    De aanvrage om mededeeling bevat, ingeval de mede te deelen stukken uitgaan van eene autoriteit, de vermelding van deze autoriteit, en in ieder geval de volledige namen en hoedanigheden der partijen, de volledige namen, het adres en de hoedanigheid van dengeen voor wien de stukken bestemd zijn en den aard der mede te deelen stukken; zij is vergezeld van twee exemplaren dier stukken.

  • (c) De mede te deelen stukken worden hetzij gesteld in de taal van het land, in hetwelk de mededeeling moet geschieden, hetzij vergezeld van eene vertaling in genoemde taal. Deze vertaling moet voor eensluidend verklaard zijn door een diplomatieken of consulairen ambtenaar der Hooge Verdragsluitende Partij, uit wier grondgebied de stukken afkomstig zijn.

  • (d) Aanvragen om mededeling worden gericht en gezonden:

    In het Koninkrijk der Nederlanden aan:

    • - voor wat het deel van het Koninkrijk gelegen in Europa betreft, de officier van justitie bij de rechtbank, binnen wier rechtsgebied de stukken moeten worden medegedeeld;

    • - voor wat de delen van het Koninkrijk gelegen buiten Europa betreft, de procureurs-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba binnen wier respectievelijke rechtsgebied de stukken moeten worden medegedeeld.

    In Engeland aan de „Senior Master of the Senior Court of England and Wales”.

    Indien de autoriteit aan wie een aanvraag om mededeling is gezonden, niet bevoegd is daaraan gevolg te geven, zendt zij het stuk ambtshalve aan de bevoegde autoriteit van haar eigen land.

  • (e) De mededeeling geschiedt door de bevoegde autoriteit van het land, waarin de stukken moeten worden medegedeeld. Indien in de aanvrage om mededeeling is verzocht, deze op eene bijzondere wijze te doen geschieden, wordt deze wijze van mededeeling gevolgd, mits deze niet in strijd zij met het recht van dat land.

  • (f) Voldoening aan de overeenkomstig de voorafgaande bepalingen van dit artikel gedane aanvrage om mededeeling kan niet worden geweigerd, tenzij de Hooge Verdragsluitende Partij, binnen wier grondgebied de mededeeling zou moeten plaatsvinden, mocht oordeelen, dat zulks hare souvereiniteit of hare veiligheid in gevaar zou kunnen brengen.

  • (g) De autoriteit, door welke aan de aanvrage om mededeeling gevolg is gegeven, geeft een bewijsstuk af, vermeldende hetzij dat de mededeeling is geschied, hetzij de reden waarom zulks niet heeft kunnen plaats vinden, en voorts het feit zelf der mededeeling, de wijze en den datum waarop zij is geschied of van de poging daartoe; dit bewijsstuk wordt door bedoelde autoriteit toegezonden aan den consulairen ambtenaar, door wien de aanvrage om mededeeling was gedaan. Het bewijsstuk betreffende de mededeeling of de poging tot mededeeling wordt gesteld op of gehecht aan een der beide exemplaren der stukken.

Artikel 4

  • (a) Door de bepalingen van de artikelen 2 en 3 wordt geen inbreuk gemaakt op de bevoegdheid om binnen het grondgebied van elk der Hooge Verdragsluitende Partijen zonder eenige aanvrage aan, of tusschenkomst van de autoriteiten van het land, alwaar de mededeeling geschiedt, zich te bedienen van een der na te melden wijzen van mededeeling van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken:

    • (1) Mededeeling door een consulairen ambtenaar der Hooge Verdragsluitende Partij, uit wier grondgebied de stukken afkomstig zijn;

    • (2) Mededeeling door een gemachtigde, daartoe aangewezen hetzij door de rechterlijke autoriteit, door wie de mededeeling van de stukken wordt verlangd, hetzij door de partij, van wie het verzoek om mededeeling van de stukken is uitgegaan;

    • (3) Mededeeling door deurwaarders of andere bevoegde ambtenaren van het land, waar de stukken moeten worden medegedeeld, handelende rechtstreeks ten verzoeke van de partij van wie het verzoek om mededeeling van de stukken is uitgegaan;

    • (4) Toezending over de post;

    • (5) Elke andere wijze van mededeeling toegelaten volgens het recht geldende ten tijde dier mededeeling in het land van hetwelk de stukken afkomstig zijn.

  • (b) Alles met dien verstande, dat de geldigheid en de gevolgen van elke dezer wijzen van mededeeling blijven te beoordeelen naar het recht van ieder der Hooge Verdragsluitende Partij.

  • (c) Tusschen de Hooge Verdragsluitende Partijen bestaat overeenstemming dat het in beginsel wenschelijk is dat stukken, die op een dezer wijzen worden medegedeeld, hetzij gesteld worden in de taal van het land, alwaar de mededeeling moet geschieden, hetzij vergezeld zijn van eene vertaling in die taal, tenzij degeen voor wien zij bestemd zijn, een onderdaan is van de Hooge Verdragsluitende Partij, uit wier grondgebied de mede te deelen stukken afkomstig zijn. Niettemin wordt bij gebreke van binnen het grondgebied van laatstbedoelden Staat geldende wettelijke bepalingen, welke eene vertaling in zulke gevallen voorschrijven, door de Hooge Verdragsluitende Partijen geene verplichting te dien aanzien aanvaard.

Artikel 5

  • (a) Behoudens het in de volgende alinea's van dit artikel bepaalde zijn geen heffingen of vergoedingen van welken aard ook ter zake der mededeeling van stukken door de eene Hooge Verdragsluitende Partij aan de andere verschuldigd.

  • (b) Telkens wanneer overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 stukken zijn medegedeeld, zal de Hooge Verdragsluitende Partij, door wier Consulairen Ambtenaar de aanvrage om mededeeling is gedaan, aan de andere Hooge Verdragsluitende Partij betalen alle vergoedingen of kosten, verschuldigd krachtens het recht van het land alwaar de mededeeling is gedaan, aan de personen, die daarbij hunne diensten hebben verleend, alsmede alle vergoedingen en kosten veroorzaakt door het doen van de mededeeling in een bijzonderen vorm. Deze vergoedingen en kosten worden berekend met inachtneming van de tarieven, geldende voor de onderdanen van het land, alwaar de mededeeling is gedaan.

  • (c) De terugbetaling van deze vergoedingen en kosten kan, tegelijk met het toezenden van het bij artikel 3 (g) bedoelde bewijsstuk, door de bevoegde autoriteit, door wier zorgen de mededeeling is geschied, worden gevorderd van den Consulairen Ambtenaar, door wien de aanvrage is gedaan.

III. Bewijslevering.

Artikel 6

  • (a) Ingeval eene rechterlijke autoriteit binnen het grondgebied van een der Hooge Verdragsluitende Partijen gelast, dat binnen het grondgebied van de andere Hooge Verdragsluitende Partij eene instructie zal plaats vinden, zal zulks op eene der in de artikelen 7 of 8 omschreven wijzen kunnen geschieden.

  • (b) Hierbij wordt vastgesteld, dat in het onderhavige verdrag (1) de uitdrukking „bewijslevering” mede omvat het opnemen van onder eede of op andere wijze afgelegde verklaringen van den eischer of den gedaagde, het afnemen van een eed van den eischer, van den gedaagde, van deskundigen of van andere personen, alsmede het overleggen, onderzoeken en voor echt erkennen van stukken, monsters of alle andere voorwerpen, een en ander in verband met eenig rechtsgeding; (2) de uitdrukking „getuigen” mede omvat een ieder (hetzij eischer, hetzij gedaagde of welke andere persoon ook) ten aanzien van wien eene bewijslevering in bovenbedoelden zin wordt verlangd.

Artikel 7

  • (a) De rechterlijke autoriteit, welke de bewijslevering gelast, kan zich, overeenkomstig de bepalingen van het voor haar geldende recht, bij rogatoire commissie wenden tot de bevoegde autoriteit van het land, alwaar de bewijslevering moet plaats vinden met het tot die autoriteit gericht verzoek om de bewijslevering te doen geschieden.

  • (b) De rogatoire commissie wordt gesteld in de taal van het land, alwaar de bewijslevering moet plaats vinden, of is vergezeld van eene vertaling in die taal. Deze vertaling moet voor eensluidend worden verklaard door een Diplomatieken of Consulairen Ambtenaar van de Hooge Verdragsluitende Partij, van wier rechterlijke autoriteit de rogatoire commissie is uitgegaan. De rogatoire commissie zal inhouden: (1) de vermelding van den aard van het rechtsgeding, waarvoor de bewijslevering wordt verlangd en van de volledige namen en hoedanigheden der partijen; (2) hetzij de vermelding van de volledige namen en woonplaatsen en hoedanigheden der op te roepen getuigen, hetzij de vermelding van de namen en woonplaatsen der vertegenwoordigers van de partij of de partijen in het land waar de bewijslevering moet plaats vinden, welke vertegenwoordigers de namen, woonplaatsen en hoedanigheden der op te roepen getuigen zullen behooren mede te deelen, aan de bevoegde autoriteit, tot wie de rogatoire commissie is gericht. De rogatoire commissie is vergezeld van een voor eensluidend verklaard afschrift van het bevel of het vonnis, bij hetwelk de bewijslevering is gelast, alsmede van eene op de bovenaangegeven wijze voor eensluidend verklaarde vertaling. De rogatoire commissie is mede vergezeld van eene opgave van de aan de getuigen te stellen vragen of af te nemen eeden, (eventueel van eene omschrijving van de over te leggen stukken, monsters en andere voorwerpen) met eene op de voormelde wijze voor eensluidend verklaarde vertaling; bij de rogatoire commissie kan aan de bevoegde autoriteit worden verzocht, om toe te staan dat alle zoodanige vragen als de partijen of hare vertegenwoordigers zullen wenschen te stellen mondeling worden gedaan.

  • (c) De rogatoire commissie zal worden overgemaakt:

    • In Engeland door een consulair ambtenaar van het Koninkrijk der Nederlanden te Londen aan de „Senior Master of the Senior Court of England and Wales”.

    • In het Koninkrijk der Nederlanden door een Brits consulair ambtenaar aan:

      • - voor wat het deel van het Koninkrijk gelegen in Europa betreft, de rechtbank binnen wier rechtsgebied de getuigen of de meerderheid van de getuigen woonachtig zijn, of, indien de namen en adressen van de getuigen niet zijn opgegeven, aan de rechtbank ’s-Gravenhage;

      • - voor wat de delen van het Koninkrijk gelegen buiten Europa betreft, het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    Indien de autoriteit aan wie de rogatoire commissie is overgemaakt, niet bevoegd is daaraan gevolg te geven, draagt zij de rogatoire commissie ambtshalve zonder enig verder verzoek aan de bevoegde autoriteit van haar eigen land over.

  • (d) De bevoegde autoriteit aan wie de rogatoire commissie is overgemaakt of doorgezonden, zal daaraan uitvoering geven en de verlangde bewijslevering doen plaats vinden met aanwending van dezelfde dwangmiddelen en met toepassing van dezelfde procedure als gebruikelijk bij de uitvoering van eene opdracht of bevel uitgaande van de autoriteiten van haar eigen land, behoudens dat, indien in de rogatoire commissie de wensch is te kennen gegeven, dat eene bijzondere procedure moge worden toegepast, deze procedure zal gevolgd worden, mits zulks niet strijdig zij met het recht van het land, waar de bewijslevering moet plaats vinden.

  • (e) De consulair ambtenaar, door wien de rogatoire commissie is overgemaakt zal, des door hem gewenscht, verwittigd worden van datum en plaats, waar de bewijslevering zal geschieden, teneinde hem in staat te stellen daarvan mededeeling te doen aan de belanghebbende partij of partijen aan wie het geoorloofd is daarbij aanwezig te zijn, hetzij in persoon, hetzij, desgewenscht, vertegenwoordigd door advocaten („barristers”) of procureurs („solicitors”) van het land, alwaar de bewijslevering plaats vindt, of door alle andere personen, die bevoegd zijn voor de rechterlijke macht van elk der betrokken landen op te treden.

  • (f) De uitvoering van de rogatoire commissie kan slechts geweigerd worden:

    • (1) indien in het land, waar de bewijslevering moet plaats vinden, de uitvoering van de betrokken rogatoire commissie niet behoort tot de bevoegdheden van de rechterlijke macht;

    • (2) indien de Hooge Verdragsluitende Partij, binnen wier grondgebied de bewijslevering moet plaats vinden, mocht oordeelen, dat de uitvoering haar souvereiniteit of haar veiligheid in gevaar zoude kunnen brengen.

  • (g) In elk geval, waarin de rogatoire commissie door de aangezochte autoriteit niet wordt uitgevoerd, stelt deze onverwijld den consulairen ambtenaar, door wien zij was overgemaakt, daarvan in kennis, met vermelding van de redenen waarom de uitvoering van de rogatoire commissie geweigerd is, of van de autoriteit, aan welke zij is overgedragen.

Artikel 8

  • (a) De bewijslevering zal ook kunnen geschieden zonder eenig verzoek aan, of eenige tusschenkomst van de autoriteiten van het land, alwaar zij moet plaats vinden en wel door bemiddeling van een zich in dat land bevindend persoon, daartoe rechtstreeks benoemd door de rechterlijke autoriteit, die de bewijslevering verlangt. Als zoodanig kan een Consulair Ambtenaar van de Hooge Verdragsluitende Partij, welker rechterlijke autoriteit de bewijslevering verlangt, of een ander daartoe geschikt persoon worden benoemd.

  • (b) Een aldus met de bewijslevering belast persoon zal hen, die door de rechterlijke autoriteit, die hem heeft benoemd, zijn aangewezen, kunnen verzoeken ten behoeve der bewijslevering voor hem te verschijnen. Hij zal vrij zijn in de wijze van bewijslevering, voor zooverre die met het recht van het land, alwaar deze plaats vindt, niet in strijd is, en is bevoegd tot het opdragen en afnemen van eeden, doch hem staan ten aanzien van een en ander geen dwangmiddelen ten dienste.

  • (c) Verzoeken om te verschijnen, uitgaande van den bij dit artikel bedoelden persoon, moeten, tenzij de opgeroepene een onderdaan is van de Hooge Verdragsluitende Partij, door wier rechterlijke autoriteit de bewijslevering moet plaats vinden, gesteld zijn in de taal van het land, waar de bewijslevering moet plaats vinden, of vergezeld zijn van eene vertaling in die taal.

  • (d) De bewijslevering kan geschieden met inachtneming van de proces-regels, geldende volgens de wet van het land door welks rechterlijke autoriteit de bewijslevering wordt verlangd; de partijen hebben het recht daarbij aanwezig te zijn, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd door advocaten („barristers”) of procureurs („solicitors”) van dat land of door alle andere personen, die bevoegd zijn voor de rechterlijke macht van een der beide betrokken landen op te treden.

Artikel 9

De omstandigheid, dat eene poging tot bewijslevering op de bij artikel 8 omschreven wijze niet geslaagd is tengevolge van de weigering van eenigen getuige om aan het tot hem gericht verzoek gevolg te geven, verhindert niet, dat daarna eene rogatoire commissie overeenkomstig artikel 7 wordt uitgezonden.

Artikel 10

  • (a) Behoudens het in de volgende alinea's van dit artikel bepaalde, zijn geen heffingen of kosten van welken aard ook door de eene Hooge Verdragsluitende Partij aan de andere met betrekking tot de bewijslevering verschuldigd.

  • (b) Wanneer de bewijslevering plaats vindt op de wijze als omschreven in artikel 7, zullen door de Hooge Verdragsluitende Partij, van wier rechterlijke autoriteit de rogatoire commissie uitgaat, aan de andere Hooge Verdragsluitende Partij worden vergoed alle kosten, die de bevoegde autoriteit van laatstgenoemde heeft moeten maken bij de uitvoering van de rogatoire commissie in den vorm van vergoedingen en terugbetaling van kosten, verschuldigd aan getuigen, deskundigen, tolken en andere vertalers, de kosten vereischt teneinde de aanwezigheid te verkrijgen van getuigen, die niet uit eigen beweging zijn verschenen en de vergoedingen en kosten verschuldigd aan personen, die bedoelde autoriteit mocht hebben gemachtigd om namens haar te handelen, indien het recht van haar land zulks veroorlooft, alsmede de vergoedingen en kosten veroorzaakt ingeval, op verzoek, eene bijzondere procedure is toegepast. Deze vergoedingen en kosten worden berekend met inachtneming van de tarieven, geldende voor de onderdanen van het land, alwaar de bewijslevering plaats vindt.

  • (c) De terugbetaling van deze kosten wordt door de bevoegde autoriteit, die de rogatoire commissie heeft uitgevoerd, gevorderd van den Consulairen Ambtenaar, door wien zij is overgemaakt tegelijk met de toezending van de stukken, waaruit van bedoelde uitvoering blijkt.

IV. Algemeene Bepalingen.

Artikel 11

Alle moeilijkheden, die met betrekking tot de werking van het onderhavige Verdrag mochten rijzen, zullen langs diplomatieken weg worden geregeld.

Artikel 12

Het onderhavige Verdrag, welks Engelsche en Nederlandsche teksten gelijkelijk verbindend zijn, is aan bekrachtiging onderworpen. De akten van bekrachtiging zullen in Londen worden uitgewisseld. Het Verdrag treedt in werking na verloop van één maand na den datum, waarop de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld en zal gedurende drie jaren na den datum van het in werking treden van kracht blijven. Indien geen der Hooge Verdragsluitende Partijen tenminste zes maanden vóór den afloop van den bovenvermelden termijn van drie jaren het Verdrag langs diplomatieken weg heeft opgezegd, zal hetzelve van kracht blijven tot den afloop van een termijn van zes maanden, te rekenen van den dag, waarop door een der Hooge Verdragsluitende Partijen aan de andere eene opzegging zal zijn gedaan.

Artikel 13

  • (a) Het onderhavige Verdrag is niet van rechtswege toepasselijk op Schotland en Noord-Ierland, noch op eenige der Koloniën of Protectoraten van Zijne Majesteit, noch op eenig grondgebied staande onder Zijne suzereiniteit, noch op eenig mandaatsgebied bestuurd door Zijne Regeering in Groot-Britannië, doch Zijne Majesteit zal te allen tijde, zoolang het Verdrag krachtens artikel 12 van kracht is, de werking daarvan tot eenig gebied als bovenbedoeld kunnen uitbreiden, door middel eener kennisgeving, gedaan door tusschenkomst van Hoogstdeszelfs Gezant te 's-Gravenhage.

  • (b) Deze kennisgeving zal eene aanwijzing inhouden van de autoriteiten in het bedoelde gebied, aan wie aanvragen om mededeeling en rogatoire commissies moeten worden overgemaakt, alsmede van de taal waarin mededeelingen moeten worden gedaan en vertalingen moeten worden gemaakt. De uitbreiding zal in werking treden na verloop van drie maanden te rekenen van den datum van kennisgeving.

  • (c) Ieder der Hooge Verdragsluitende Partijen zal na verloop van drie jaren na het in werking treden van eene uitbreiding van dit Verdrag tot een onder (a) van dit artikel bedoeld gebied, die uitbreiding kunnen doen eindigen door middel van eene tenminste zes maanden te voren langs diplomatieken weg gedane opzegging.

  • (d) De beëindiging van het Verdrag volgens het in artikel 12 bepaalde, zal, tenzij door de Hooge Verdragsluitende Partijen uitdrukkelijk anders is overeengekomen, van rechtswege beëindiging medebrengen ten opzichte van eenig gebied tot hetwelk de werking van het Verdrag volgens het onder (a) van dit artikel bepaalde, is uitgebreid.

Artikel 14

  • (a) Dit Verdrag is niet van rechtswege toepasselijk op eenig overzeesch grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden, doch Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden zal te allen tijde zoolang het Verdrag krachtens artikel 12, of uit hoofde van eenige toetreding krachtens artikel 15, van kracht is, de werking van het Verdrag tot eenig overzeesch grondgebied kunnen uitbreiden door middel van eene kennisgeving, gedaan door tusschenkomst van Hoogstderzelver Gezant te Londen.

  • (b) De bepalingen van paragraaf (b) van artikel 13 zijn op deze kennisgeving van toepassing.

  • (c) De bepalingen van de paragrafen (c) en (d) van artikel 13 zijn van toepassing op elk overzeesch grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden tot hetwelk dit Verdrag zal zijn uitgebreid.

Artikel 15

  • (a) Zijne Majesteit zal te allen tijde zoolang dit Verdrag, hetzij volgens artikel 12, hetzij door eenige toetreding volgens het onderhavige artikel, van kracht is, tot het Verdrag ten behoeve van een Zijner zelfbesturende Dominions of van Indië kunnen toetreden, door middel eener kennisgeving langs diplomatieken weg, met dien verstande, dat geen kennisgeving van toetreding zal kunnen worden gedaan op een tijdstip, waarop Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden het Verdrag mocht hebben opgezegd met betrekking tot alle gebied van Zijne Majesteit, waarop dit Verdrag alsdan van toepassing zal zijn. De bepalingen van artikel 13 (b) zijn op deze kennisgeving van toepassing. Iedere zoodanige toetreding zal van kracht worden na verloop van drie maanden na den datum van de te dien opzichte gedane kennisgeving.

  • (b) Na verloop van drie jaren, te rekenen na den datum van het van kracht worden eener toetreding als in paragraaf (a) van dit artikel bedoeld, zal ieder der Hooge Verdragsluitende Partijen het Verdrag kunnen opzeggen ten aanzien van eenig gebied betreffende hetwelk eene kennisgeving van toetreding is gedaan, zulks door middel van eene tenminste zes maanden te voren langs diplomatieken weg gezonden mededeeling. De beëindiging van het Verdrag krachtens artikel 12 zal op de toepassing daarvan ten aanzien van eenig zoodanig gebied niet van invloed zijn.

  • (c) Eene kennisgeving van toetreding krachtens het onder (a) van dit artikel bepaalde zal kunnen omvatten elk aanhoorig of mandaatsgebied bestuurd door de Regeering van het gebied ten aanzien waarvan eene kennisgeving van toetreding zal zijn gedaan; de opzegging ten aanzien van eenig gebied gedaan volgens het onder (b) bepaalde, zal toepasselijk zijn op elk aanhoorig of mandaatsgebied, hetwelk in de kennisgeving van toetreding ten aanzien van bedoeld gebied begrepen was.

Ter oorkonde waarvan de ondergeteekenden dit Verdrag in de Nederlandsche en de Engelsche taal hebben geteekend en van hunne zegels voorzien.

Gedaan in dubbel te Londen, den 31sten Mei 1932.

(L.S.) R. DE MAREES VAN SWINDEREN.

(L.S.) JOHN SIMON.

Naar boven