Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Liberia tot regeling der wederzijdse uitlevering van misdadigers, 's-Gravenhage, 02-02-1895

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 30-10-1896 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Liberia tot regeling der wederzijdse uitlevering van misdadigers

Authentiek : NL

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en in Hoogst-Derzelver naam Hare Majesteit de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk, en Zijne Excellentie de President van Liberia, wenschende een verdrag te sluiten tot uitlevering van misdadigers, hebben te dien einde tot Hunne gevolmachtigden benoemd:

Hare Majesteit de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk der Nederlanden:

jonkheer mr. JOAN ROËLL, Minister van Buitenlandsche Zaken, de heeren mr. WILLEM VAN DER KAAY, Minister van Justitie, en mr. JACOB HENDRIK BERGSMA, Minister van Koloniën;

en Zijne Excellentie de President van Liberia:

den heer dr. HENDRIK PIETER NICOLAAS MULLER, Consul-Generaal der Republiek Liberia voor het Koninkrijk der Nederlanden;

die na elkander hunne, in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, omtrent het navolgende zijn overeengekomen:

Artikel I

De Regeering der Nederlanden en de Regeering van Liberia verbinden zich aan elkander uit te leveren die personen welke, beklaagd of veroordeeld zijnde wegens een strafbaar feit gepleegd op het grondgebied der eene partij, zullen worden gevonden op het grondgebied der andere partij, onder de omstandigheden en voorwaarden in het tegenwoordig verdrag vermeld.

Artikel II

Overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag, zullen worden uitgeleverd zij, die beklaagd zijn van of veroordeeld wegens een der navolgende strafbare feiten:

  • 1°.

    • a. Aanslag tegen het leven of de vrijheid van den Koning, van de regeerende Koningin, van den Regent, van den President der Republiek, of van een ander Hoofd van een bevrienden Staat, of ondernomen met het oogmerk Hen tot regeeren ongeschikt te maken;

    • b. Aanslag tegen het leven of de vrijheid van de niet-regeerende Koningin, van den vermoedelijken Troonopvolger of van een lid van het Koninklijk Huis;

  • 2°. Doodslag of moord, kinderdoodslag of kindermoord;

  • 3°. Verkrachting, dubbel huwelijk, het opzettelijk veroorzaken van de afdrijving of den dood der vrucht van eene vrouw door haar zelve of door anderen;

  • 4°. Mishandeling, die zwaar lichamelijk letsel of den dood ten gevolge heeft, of zware mishandeling;

  • 5°. Opzettelijke brandstichting;

  • 6°. Oproer door twee of meer personen aan boord van een schip op de hooge zee tegen het gezag van den schipper;

  • 7°. Inbraak, of de daarmede in de Nederlandsche wet overeenkomende strafbare feiten van diefstal gedurende den voor de nachtrust bestemden tijd, in een bewoond huis door iemand die zich den toegang heeft verschaft door middel van braak of inklimming of met geweld;

  • 8°. Roof of het daarmede overeenkomende strafbaar feit, in de Nederlandsche wet strafbaar gesteld, onder de omschrijving van diefstal, gepleegd met geweld of door middel van bedreiging;

  • 9°. Valschheid in geschrift, met inbegrip van officieele stukken van de Regeering of van de administratieve of rechterlijke macht, den titel of de vordering op geldswaarden of goederen aandoende of het opzettelijk gebruik maken van die valsche of vervalschte geschriften of stukken;

  • 10°. Valsche munt en het opzettelijk in omloop brengen van valsche of vervalschte muntspeciën of muntpapier, valschheid in geschriften, schuldbrieven of certificaten van schuld van eenigen staat, provincie of gemeente, of in de daarbij behoorende dividend- of rentebewijzen, of in bankbiljetten, en het opzettelijk gebruik maken van die valsche of vervalschte stukken, het maken of vervalschen van van rijkswege uitgegeven zegels;

  • 11°. Meineed;

  • 12°. Omkooping van openbare ambtenaren, voor zoover de wetten der beide Landen op dien grond uitlevering toelaten; knevelarij; verduistering door ambtenaren of daarmede gelijkgestelden;

  • 13°. Verduistering, gepleegd in dienstbetrekking, wanneer daartegen door de wetgevingen van beide Landen hechtenis of eene zwaardere straf wordt bedreigd;

  • 14°. Het opzettelijk en wederrechtelijk doen zinken of stranden vernielen, onbruikbaar maken of beschadigen van een schip, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;

  • 15°. Wegvoering en opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag tot een wederrechtelijk doel;

  • 16°. Oplichting;

  • 17°. Diefstal;

  • 18°. Het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen of belemmeren van spoorwegen, waardoor het leven van menschen in gevaar wordt gebracht;

  • 19°. Bedriegelijke bankbreuk.

Onder de voorgaande qualificatiën zijn begrepen de poging en de medeplichtigheid, voor zoover zij strafbaar gesteld zijn bij de wetgeving van het Land aan hetwelk de uitlevering wordt gevraagd.

Artikel III

De bepalingen der tegenwoordige overeenkomst zijn niet toepasselijk op staatkundige misdrijven, noch op strafbare feiten, met staatkundige misdrijven samenhangende, en hij, die ter zake van een der in artikel II genoemde strafbare feiten is uitgeleverd, kan in geen geval worden vervolgd of gestraft ter zake van een staatkundig misdrijf of van enig strafbaar feit, met een staatkundig misdrijf samenhangende, vóór zijne uitlevering gepleegd.

Artikel IV

De uitgeleverde persoon zal niet mogen worden vervolgd noch gestraft in het Land, waaraan de uitlevering is toegestaan, ter zake van een strafbaar feit niet in het tegenwoordig verdrag genoemd en vóór zijne uitlevering gepleegd, noch aan een derden Staat uitgeleverd zonder de toestemming van den Staat, die de uitlevering heeft toegestaan, tenzij hij de vrijheid hebbe gehad om het eerstgenoemde Land weder te verlaten gedurende drie maanden, nadat de tegen hem ingestelde vervolging zal zijn afgeloopen en hij, in geval van veroordeeling, de hem opgelegde straf zal hebben ondergaan of hem daarvan gratie zal zijn verleend.

Hij zal evenmin mogen worden vervolgd of gestraft ter zake van eene misdaad of een misdrijf, in het tegenwoordig verdrag genoemd en vóór de uitlevering gepleegd, zonder de toestemming der Regeering, die den uitgeleverde heeft overgegeven, en die, indien zij zulks wenschelijk acht, de overlegging zal kunnen vorderen van een der bescheiden in artikel XI van het tegenwoordig verdrag vermeld. Intusschen zal die toestemming niet noodig zijn, wanneer de beklaagde uit eigen beweging zal hebben verzocht terecht te staan of zijn straf te ondergaan, of wanneer hij binnen den bovengenoemden termijn het grondgebied van den Staat, waaraan hij is uitgeleverd, niet zal hebben verlaten.

Artikel V

De uitlevering zal geen plaats hebben, indien de vervolging of de straf, ter zake van het strafbare feit, waarvoor de uitlevering wordt aangevraagd, verjaard is naar de wetgeving van het Land, waaraan de uitlevering wordt aangevraagd, of wanneer de aanvraag geschiedt op grond van hetzelfde feit, waarvoor de opgeëischte persoon in het Land, waaraan de uitlevering wordt aangevraagd, heeft terecht gestaan, en ter zake waarvan hij aldaar veroordeeld, van rechtsvervolging ontslagen of vrijgesproken is, of zoolang hij ter zake van hetzelfde feit aldaar wordt vervolgd.

Artikel VI

Indien de persoon, wiens uitlevering krachtens de bepalingen dezer overeenkomst kan worden aangevraagd, ter zake van een strafbaar feit vervolgd wordt of veroordeeld is in het Land, waarheen hij gevlucht is, zal zijne uitlevering kunnen worden uitgesteld totdat de vervolging zal zijn afgeloopen of totdat hij van rechtsvervolging ontslagen of vrijgesproken zal zijn.

Artikel VII

Indien de persoon, wiens uitlevering door eene van beide contracteerende Partijen is aangevraagd, door een of meer andere Staten, krachtens bestaande verdragen wordt opgeëischt op grond van strafbare feiten, binnen het rechtsgebied dier Staten gepleegd, zal zijne uitlevering bij voorkeur worden toegestaan aan den Staat die het eerst de aanvraag gedaan heeft.

Artikel VIII

Geen van beide contracteerende Partijen is, krachtens de tegenwoordige overeenkomst, verplicht tot uitlevering harer eigene onderdanen.

Artikel IX

De kosten voortvloeiende uit de aanhouding, de gevangenhouding, het gerechtelijk onderzoek en het vervoer der beklaagden, komen ten laste der Regeering, die de aanvrage om uitlevering gedaan heeft. De uitlevering geschiedt aan boord van het vaartuig dat door den diplomatieken of consulairen ambtenaar der aanvragende Regeering is aangewezen en alleen in een der havens, welke voor het internationaal verkeer zijn opengesteld.

Artikel X

Al de goederen, op het oogenblik zijner aanhouding in het bezit van den voortvluchtige gevonden, welke verkregen zijn door middel van het plegen van het feit, waarvoor hij veroordeeld of waarvan hij beklaagd is, of die als bewijs of overtuigingsstukken kunnen dienen, zullen, voor zoover de wetten of het gebruik in de wederzijdsche landen zulks toelaten, te gelijk met den opgeëischte aan den opeischenden Staat worden overgegeven, met eerbiediging nochtans van rechten van derden op zoodanige goederen.

Artikel XI

De uitlevering zal worden aangevraagd langs diplomatieken of consulairen weg en alleen worden toegestaan op vertoon van het oorspronkelijke of van een gewaarmerkt afschrift:

  • a. hetzij van een vonnis van veroordeeling,

  • b. hetzij van een vonnis van in staat van beschuldigingstelling of van rechtsingang met bevel van gevangenneming,

  • c. hetzij van een bevel van gevangenneming,

afgegeven in de vormen voorgeschreven door de wetgeving van den Staat, die de aanvrage doet, en waarbij het feit, waarvan sprake is, op zoodanige wijze wordt omschreven, dat de Staat, waaraan de uitlevering wordt gevraagd, in staat zij te beoordeelen of het volgens zijne wetgeving een geval daarstelt in het tegenwoordig verdrag voorzien, alsmede vermeldende de op het feit toepasselijke strafbepaling.

Artikel XII

Iedere bevoegde rechterlijke overheid van Nederland of van Liberia zal, op vertoon eener verklaring, afgegeven door den Minister van Buitenlandsche Zaken of door den Secretaris van Staat ten blijke dat door de Regeering van Liberia of van Nederland het verzoek gedaan is tot voorloopige aanhouding van een persoon, die veroordeeld is wegens, of beklaagd is van een aldaar gepleegd strafbaar feit, waarvoor door de tegenwoordige overeenkomst uitlevering wordt toegestaan, gerechtigd zijn een bevel uit te vaardigen tot aanhouding van dien persoon. Maar indien de formeele aanvrage niet, onder overlegging der hierboven voorgeschreven bewijsstukken zooals hierboven gezegd is, gedaan wordt door den diplomatieken of consulairen ambtenaar der Regeering van wie de aanvrage uitgaat, binnen drie maanden, te rekenen van de dagteekening van het bevel van aanhouding, zal de aangehoudene in vrijheid worden gesteld.

Artikel XIII

Wanneer bij vervolging ter zake van een gemeen misdrijf eene der Regeeringen het hooren van getuigen, die zich in den anderen Staat bevinden, noodig oordeelt, zal daartoe een rogatoire commissie langs diplomatieken of consulairen weg gezonden worden en zal daaraan gevolg gegeven worden met inachtneming der wetten van het land, waar de getuigen zullen worden uitgenoodigd te verschijnen. Intusschen zal in spoedeischende gevallen een rogatoire commissie rechtstreeks door de rechterlijke overheid in den eenen Staat kunnen worden toegezonden aan de rechterlijke overheid in den anderen Staat.

Artikel XIV

De doorvoer over het grondgebied van een der contracteerende Staten van een door een derde Mogendheid aan de andere Partij uitgeleverden persoon, die niet behoort tot het Land door hetwelk de doorvoer plaats heeft, zal worden toegestaan op het eenvoudig vertoon hetzij van het oorspronkelijke, hetzij van een gewaarmerkt afschrift van een der stukken genoemd in artikel XI, mits het feit, waarop de uitlevering gegrond is, in het tegenwoordig verdrag vermeld zij en niet valle onder de uitzonderingsbepalingen, en mits de doorvoer wat het medegeleide betreft, geschiede met medewerking van beambten van het Land dat den doorvoer over zijn grondgebied heeft toegestaan. De kosten van doorvoer zullen komen voor rekening van den Staat, die de uitlevering heeft aangevraagd.

Artikel XV

De bepalingen van het tegenwoordig verdrag zullen toepasselijk zijn op de Koloniën van Nederland, voor zoover als de wetten op dat oogenblik in die Koloniën van kracht, het zullen toelaten.

Artikel XVI

De tegenwoordige overeenkomst zal in werking treden vier maanden na de uitwisseling der akten van bekrachtiging.

Te rekenen van hare inwerkingtreding, zal de tegenwoordige overeenkomst van kracht blijven tot zes maanden nadat zij door eene van beide Regeeringen zal zijn opgezegd. Deze overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging er van zullen zoo spoedig mogelijk te 's Gravenhage worden uitgewisseld.

Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmachtigden de tegenwoordige overeenkomst in dubbel hebben onderteekend en van hunne zegels voorzien.

Gedaan te 's Gravenhage den 2den Februari 1895.

(L.S.) (get.) J. RÖELL.

(L.S.) (get.) VAN DER KAAY.

(L.S.) (get.) BERGSMA.

(L.S.) (get.) HENDRIK P. N. MULLER.

Naar boven