Dinxperlo, 12 Augustus 1872.
Ingevolge de bevelen van de Nederlandsche en de Pruissische Regeringen hebben zich
op heden alhier vereenigd:
-
van de zijde van Nederland,
-
de Staatsraad L. G. A. Graaf VAN LIMBURG STIRUM, Commissaris des Konings in de provincie
Gelderland;
-
Mr. J. E. H. baron VAN NAGELL, Lid van Gedeputeerde Staten van Gelderland;
-
F. W. H. VAN OPSTALL, Hoofdingenieur van den waterstaat in Gelderland; en
-
J. M. WALESON, Hoofdinspecteur der directe belastingen, in- en uitgaande regten en
accijnsen bij het Departement van Financien;
-
van de zijde van Pruissen,
-
de Regeringsraad MERSMANN van Munster;
-
de Landraad BUCHOLZ van Borken; en
-
de Kreisbaumeister HELD van Coesfeld;
om aangaande de onzigtbaar geworden landsgrenzen tusschen de Nederlandsche gemeente
Dinxperlo en de Pruissische gemeente Süderwick tot eene behoorlijke regeling te geraken.
Na het terrein te hebben bezocht en in oogenschouw genomen, werd overeengekomen de
regeling der grensscheiding, onder voorbehoud der goedkeuring der wederzijdsche Regeringen,
op de volgende wijze vast te stellen:
Van den afweg naar Bocholt tot aan den grenssteen n°. 181 wordt de grens definitief bepaald en aangeduid door
de steenen 179, 180 en 181, zooals deze, blijkens de door beide Regeringen goedgekeurde
verklaring der betrokken burgemeesters van 19 December 1849, zijn geplaatst en zich
thans nog bevinden.
Tusschen de grenssteenen n°. 181 en n°. 186 wordt de grens tusschen beide Rijken
bepaald door eene regelmatig gebogen lijn, getrokken op een afstand van twee en een
halve (2.5) meter uit de as der begrinding van den Heelweg, en zullen de bestaande
grenssteenen tot aan die lijn worden vooruitgebragt.
De in art. 1 bepaalde grenslijn zal worden aangeduid door met olieverw wit geverwde
steenen palen, te plaatsen aan de Pruissische zijde op een onderlingen afstand van
hoogstens 10 meter.
Bij grenssteen n°. 186 wordt de grensscheiding zoodanig gewijzigd, dat de Rietstapperbrug,
thans op Nederlandsch grondgebied gelegen, in het vervolg tot het Pruissisch gebied
zal behooren.
Tot dat einde zal de grens tusschen Nederland en Pruissen voortaan loopen van grenssteen n°. 186 loodregt op de as van den Heelweg tot in het
verlengde der noordelijke vleugelmuren van de Rietstapperbrug; van daar langs de noordzijde
van die vleugelmuren tot het snijpunt daarvan met eene lijn, getrokken van den tegenwoordigen
grenspaal n°. 731 naar den grenspaal n°. 730 aan de Rietstapperbeek. Overigens blijft
de grens langs die beek onveranderd.
De aldus vastgestelde grens zal insgelijks nader door palen en steenen worden aangeduid.
De Rietstapperbrug wordt door de Nederlandsche Regering in vollen eigendom overgedragen
aan de Pruissische, en deze verbindt zich om voor het vervolg die brug ten haren koste
te onderhouden.
Daarentegen verpligt zich eerstgenoemde Regering aan laatstvermelde te betalen een
kapitaal, waarvan de renten, gerekend ad 5 ten honderd, voldoende zijn om de kosten
van onderhoud en vernieuwing der brug te bestrijden.
De in artt. 2 en 3 bedoelde palen en steenen zullen door de zorg der Pruissische Regering
voor gemeenschappelijke rekening worden geplaatst en onderhouden, overeenkomstig het
bepaalde in de artt. 4 en 5 der verklaring van 8 Maart 1852.