Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden eenerzijds en Zijne Majesteit de Duitsche
Keizer, Koning van Pruisen, namens het Duitsche Rijk, dat ten deze het Koninkrijk
Pruisen ingevolge deszelfs opdracht vertegenwoordigt, anderzijds, geleid door den
wensch om de afstrooming van den Rijn te verbeteren, zijn overeengekomen de in het
Grenstractaat van 7 October 1816 voorkomende bepalingen over den Ouden Rijnmond bij
Lobith te wijzigen, en hebben te dien einde tot gevolmachtigden benoemd:
-
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
-
den Heer W. A. F. Baron Gevers, Hoogst Derzelver Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd
Minister te Berlijn,
en
-
Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen:
-
den heer Paul von Hintze, Hoogst Deszelfs Staatssecretaris van het Ministerie van
Buitenlandsche Zaken,
die na wederkeerige overlegging hunner in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten,
omtrent de navolgende bepalingen zijn overeengekomen:
De Nederlandsche Regeering verkrijgt het recht den Ouden Rijnmond bij Lobith hoogwatervrij
af te sluiten.
Alle voor eene geheele of gedeeltelijke afsluiting van den Ouden Rijnmond op Nederlandsch
grondgebied noodige werken zullen door de Nederlandsche Regeering uitsluitend volgens
haar eigen inzicht en uitsluitend voor hare rekening worden uitgevoerd.
De Nederlandsche Regeering is verplicht, binnen 2 jaren na de bekrachtiging van dit
verdrag, den Ouden Rijnmond zoodanig op te hoogen dat het Rijnwater niet door den
Ouden Rijn kan afvloeien bij waterstanden lager dan 15 M. boven Amsterdamsch peil
(N.A.P.) in het midden van den Ouden Rijnmond, dat is dus ongeveer 6 M. boven Emmeriksch
peil.
Met de hoogwatervrije afsluiting mag op zijn vroegst 5 jaar na de bekrachtiging van
dit verdrag worden begonnen.
Wanneer in Pruisen de dijkbocht bij Bimmen achteruit gelegd wordt, is de Nederlandsche
Regeering, in afwijking van de bepaling, vervat in Artikel II van het Grenstractaat
van 7 Oktober 1816, verplicht, in de daardoor ontstaande kosten voor een bedrag van
2 000 000 M. bij te dragen, en dat bedrag, naar gelang van den voortgang van het werk,
op aanvraag van den Pruisischen Minister für Landwirtschaft, Domänen und Forsten,
op een door dezen aan te geven plaats te storten; evenwel zullen — met uitzondering
van de eindbetaling — betalingen van minder dan 200 000 M. niet gevorderd kunnen worden.
De eene Staat behoeft in het onderhoud van werken, op grond van dit verdrag op het
grondgebied van den anderen Staat uitgevoerd, niet bij te dragen.
Met de voltooiing van de in Par. 3 omschreven ophooging treden de bepalingen, in de
Artikelen 17 en 19 van het Grenstractaat van 7 October 1816 vervat, buiten werking.
Overigens blijven de bepalingen van dat Grenstractaat door het onderwerpelijke verdrag
ongewijzigd.
Dit verdrag zal worden bekrachtigd en de acten van bekrachtiging zullen, zoo spoedig
mogelijk, te Berlijn worden uitgewisseld.
Ter oorkonde waarvan de gevolmachtigden dit verdrag hebben onderteekend en van hunne
zegels hebben voorzien.