Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen tot regeling van de indijking van de Dollard, Leer, 23-09-1874

Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-03-1875 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen tot regeling van de indijking van de Dollard

Authentiek : NL

LEER, den 23sten September 1874.

Vermits de Nederlandsche en Koninklijk Pruissische Commissarissen door hunne wederzijdsche Regeringen gemagtigd zijn om, op den grondslag van de tot nu toe gevoerde onderhandelingen, een verdrag te sluiten, waardoor de afwatering van de landstreek tusschen de provincie Groningen en Oost-Friesland geregeld, en de inpoldering van de wederzijdsche aanwassen in den Dollard tot stand gebragt kan worden, zijn hier heden als Commissarissen der beide genoemde Rijken bijeengekomen:

  • I. Van wege het Koningrijk Pruissen:

    • 1. H. ROLOFF, Geheimer Regierungs-Rath, en

    • 2. J . CLAUDITZ, Bau-Inspector.

  • II. Van wege den Staat der Nederlanden:

    • 1. Jhr. mr. J . D. LEWE QUINTUS, lid van Gedeputeerde Staten;

    • 2. Mr. W. DE SITTER, lid van de Provinciale Staten, en

    • 3. J. STROOTMAN, hoofdingenieur van den waterstaat;

welke, onder voorbehoud van de goedkeuring hunner wederzijdsche Gouvernementen, de volgende

OVEREENKOMST

hebben aangegaan:

I.

Afgezien van de Moersloot, zijnde de grens tusschen de provincie Groningen en Oostfriesland, waaromtrent eene bijzondere regeling blijft voorbehouden, wordt de afwatering der evengenoemde deelen van het Koningrijk Pruissen en van dat der Nederlanden geheel gescheiden, in dier voege dat Groningen voortaan uitsluitend op de grensrivier de Aa, Oostfriesland daarentegen uitsluitend naar de Eems zal afwateren.

Dien ten gevolge wordt door Pruissen in de opruiming zoowel van de Krombeks- als van de zogenaamde Roode Pomp toegestemd, terwijl het Wijmeerster Zijldiep, zoowel als de afwatering van den Heinitz-polder, die tot nu toe in de Aa uitmondden, in den volgens § II te maken nieuwen Pruissischen polder en voorts daar doorheen naar de Eems geleid zullen worden.

II.

In het belang zoowel van de Koninklijk Pruissische als van de Nederlandsche aanwassen of kwelders in den Dollard, verpligt zich de Staat der Nederlanden om, op zijn gebied in den Dollard, ongeveer in de nabijheid van grenssteen n°. 203a, eene nieuwe scheepvaartsluis te bouwen. Aan de Koninklijk Pruissische Regering wordt toegestaan aan den van deze sluis tot de Nederlandsch-Pruissische grens te maken verbindingsdijk aan te sluiten met den polderdijk, welke bestemd is om de vóór den Heinitz-polder liggenden aanwas of kwelder in te dijken, en tot welker aanleg zich de Koninklijk Pruissische Regering gelijktijdig verpligt.

Aan de gemeente Groningen is de indijking reeds vergund van hare vóór den stadspolder, westwaarts van de door den Staat der Nederlanden te bouwen scheepvaartsluis gelegen kwelders, en de Nederlandsche Regering zal ook daar de aansluiting vergunnen.

Deze werken zullen gelijktijdig uitgevoerd worden.

Het namens de Nederlandsche en Koninklijk Pruissische Regeringen overeengekomen ontwerp van gemeenschappelijke indijking is dat, hetwelk aan de ontwerp-overeenkomst van 12/13 Januarij 1874 gehecht en door de wederzijdsche Commissarissen onderteekend is. Het wordt, bij deze, door de beide betrokkene Regeringen goedgekeurd, terwijl omtrent de uitvoering het volgende wordt vastgesteld:

III.

Ieder der beide betrokken Staten maakt, op eigen kosten, en zonder van de andere eenige tegemoetkoming hoegenaamd te bedingen, het binnen de grenzen van zijn gebied gelegen deel van het overeengekomen indijkings-ontwerp.

IV.

De vroeger vastgestelde grenzen tusschen het Koningrijk der Nederlanden en het Koningrijk Pruissen (voormalig Hannover) worden in geen enkel opzigt door de onderwerpelijke overeenkomst gewijzigd.

De Aa, welke dien ten gevolge over zekere lengte de grens tusschen de beide Rijken vormt, wordt door den Staat der Nederlanden zoo ver aangevuld als zij door eene op Nederlandsch gebied te maken afsnijding overbodig wordt. Na die aanvulling wordt de tegenwoordige grens behoorlijk aangeduid.

V.

Ten aanzien van de scheepvaart, zoowel door de volgens § II door den Staat der Nederlanden in den Dollard te bouwen nieuwe sluis, als door de op Nederlandsch gebied te verleggen Aa (§ IV), blijven voortaan al de bepalingen van kracht, welke ten gunste van de vroeger Hannoversche, nu Pruissische, onderdanen in artt. 39 en 40 van het grenstractaat van 2 Julij 1824 gemaakt zijn, bekrachtigd door Z. M. den Koning der Nederlanden den 18den Augustus 1824, en door Z. M. den toenmaligen Koning van Hannover den 24sten September 1824, daar alléén de afwatering in § I van de onderwerpelijke overeenkomst op andere wijze geregeld is.

VI.

Voor de gemeenschappelijke indijking wordt 1874 als jaar van uitvoering vastgesteld. Zoo eenigzins doenlijk, wordt gestreefd naar de voltooijing van de in elk geval in dat jaar aan te vangen uitvoering.

Is de voltooijing dan niet te bereiken, zoo heeft zij in het volgende jaar plaats.

Gelezen, goedgekeurd en onderteekend.

(get.) LEWE QUINTUS.

" DE SITTER.

" STROOTMAN.

" ROLOFF.

" CLAUDITZ.

Naar boven