De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,
Door de Raad van Beheer van het Internationale Arbeidsbureau bijeengeroepen te Genève,
en aldaar bijeengekomen in haar drieenvijftigste zitting op 4 juni 1969;
Gelet op de bepalingen van de bestaande internationale arbeidsverdragen betreffende
de arbeidsinspectie, zoals het Verdrag betreffende de arbeidsinspectie, 1947, dat van toepassing is op de industrie en de handel en het Verdrag betreffende arbeidsvoorwaarden
voor plantagearbeiders, 1958, dat van toepassing is op een beperkte categorie landbouwbedrijven,
en
Overwegende dat het over het algemeen gewenst is internationale normen vast te stellen
voor de arbeidsinspectie in de landbouw,
Besloten hebbende verschillende voorstellen aan te nemen betreffende de arbeidsinspectie
in de landbouw, welk onderwerp als vierde punt op de agenda der zitting is geplaatst,
Besloten hebbende dat die voorstellen de vorm zullen aannemen van een internationaal
verdrag,
neemt heden, de 25ste juni 1969, het volgende Verdrag aan, hetwelk kan worden aangehaald
als: „Verdrag betreffende de arbeidsinspectie (landbouw), 1969”:
-
1 In dit Verdrag wordt verstaan onder „landbouwonderneming”: ondernemingen of delen
van ondernemingen die zich bezighouden met: akkerbouw, veeteelt - met inbegrip van
veefokkerij en -verzorging - bosbouw, tuinbouw, de eerste verwerking van landbouwprodukten
door het bedrijfshoofd of elke andere vorm van landbouwwerkzaamheden.
-
2 Indien nodig bepaalt de bevoegde autoriteit, na overleg met de meest representatieve
werkgevers- en werknemersorganisaties op dit gebied - voor zover aanwezig - de grens
tussen de landbouw enerzijds en de industrie en de handel anderzijds, op een dusdanige
wijze dat geen enkel landbouwbedrijf buiten het landelijke arbeidsinspectiesysteem
komt te vallen.
In dit Verdrag omvat de uitdrukking „wettelijke bepalingen”, naast wetten en wettelijke
voorschriften, scheidsrechterlijke beslissingen en collectieve overeenkomsten die
kracht van wet hebben, voor zover de inspecteurs van de arbeid met het toezicht op
de naleving daarvan zijn belast.
Elk lid van de Internationale Arbeidsorganisatie voor wie dit Verdrag van kracht is
moet een arbeidsinspectie voor de landbouw bezitten.
De arbeidsinspectie in de landbouw is van toepassing op landbouwondernemingen waar
werknemers of leerlingen werken, ongeacht de wijze van bezoldiging en ongeacht de
soort, vorm of duur van hun arbeidsovereenkomst.
-
1 Elk lid dat dit Verdrag bekrachtigt kan door een verklaring, gevoegd bij zijn bekrachtiging,
de verplichting op zich nemen het werkterrein van zijn arbeidsinspectie in de landbouw
uit te breiden tot één of meer van de volgende categorieën personen, die in landbouwondernemingen
werkzaam zijn:
-
(a) pachters die geen vreemde arbeidskrachten in dienst hebben, deelbouwers en soortgelijke
categorieën van in de landbouw werkzame personen;
-
(b) personen die zich hebben aangesloten bij een collectieve onderneming, zoals de leden
van een landbouwcoöperatie;
-
(c) gezinsleden van het hoofd van de onderneming, zoals omschreven in de nationale wetgeving.
-
2 Elk lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd kan vervolgens aan de Directeur-Generaal
van het Internationale Arbeidsbureau een verklaring doen toekomen waarin het zich
ertoe verplicht het werkterrein van zijn arbeidsinspectie in de landbouw uit te breiden
tot één of meer van de categorieën personen vermeld in het eerste lid van dit artikel,
voor zover deze niet reeds vermeld zijn in een vroegere Verklaring.
-
3 Elk lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd dient in de rapporten die het krachtens
artikel 22 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie moet indienen, aan te geven in hoeverre het uitvoering heeft gegeven of van plan
is te geven aan de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot die categorieën personen.
vermeld in het eerste lid van dit artikel die niet onder een van. die verklaringen
vallen.
-
3 Indien aan inspecteurs van de arbeid in de landbouw andere functies opgedragen zijn,
mogen deze hen bij de uitoefening van hun voornaamste functies niet hinderen noch
op enigerlei wijze afbreuk doen aan het gezag of de onpartijdigheid, die voor de inspecteurs
bij hun betrekkingen met werkgevers en werknemers noodzakelijk zijn.
-
1 Het personeel van de arbeidsinspectie voor de landbouw dient te bestaan uit ambtenaren
wier rechtspositie en arbeidsvoorwaarden zodanig zijn, dat zij van de bestendigheid
van hun betrekking verzekerd zijn en dat zij onafhankelijk zijn van elke verandering
van Regering en elke onbehoorlijke beïnvloeding van buitenaf.
-
2 Voor zover dit in overeenstemming is met hun nationale wetgeving of gebruiken kunnen
de Leden in hun arbeidsinspectie voor de landbouw bestuursleden of vertegenwoordigers
van vakorganisaties opnemen, wier werkzaamheden die van de ambtenaren van de openbare
dienst kunnen aanvullen. Deze bestuursleden of vertegenwoordigers dienen verzekerd
te zijn van de bestendigheid van hun betrekking en onafhankelijk te zijn van elke
onbehoorlijke beinvloeding van buitenaf.
Zowel mannen als vrouwen kunnen tot leden van het personeel van de arbeidsinspectie
in de landbouw worden benoemd; indien nodig kunnen aan de inspecteurs, onderscheidenlijk
de inspectrices, bijzondere taken worden opgedragen.
Elk Lid dient de nodige maatregelen te nemen om te verzekeren dat behoorlijk bevoegde
deskundigen en technici, die behulpzaam kunnen zijn bij de oplossing van problemen
waarvoor technische kennis vereist is, hun medewerking verlenen aan het werk van de
arbeidsinspectie in de landbouw volgens methoden die geacht worden het best te passen
bij de nationale omstandigheden.
-
2 Indien de omstandigheden dit vereisen, kan de bevoegde autoriteit bepaalde inspectietaken
op regionaal of plaatselijk niveau op basis van hulpverlening aan daartoe geschikte
overheidsdiensten of openbare instellingen toevertrouwen of zodanige diensten of instellingen
betrekken bij de uitoefening van deze taken, op voorwaarde dat er geen afbreuk wordt
gedaan aan de toepassing van de beginselen van dit Verdrag.
De bevoegde autoriteit dient de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de bevordering
van de samenwerking tussen de ambtenaren van de arbeidsinspectie in de landbouw en
de werkgevers en werknemers, of hun organisaties, voor zover aanwezig.
Er dienen maatregelen genomen te worden om te zorgen dat er een voldoende aantal inspecteurs
van de arbeid voor de landbouw is om een doeltreffende uitoefening van de taken van
de dienst te verzekeren; bij de vaststelling van dat aantal moet behoorlijk rekening
worden gehouden met:
-
(a) de belangrijkheid van de taken die de inspecteurs te vervullen hebben, en in het bijzonder
met:
-
(i) het aantal, de aard, de omvang en de ligging van de landbouwondernemingen die aan
het toezicht van de inspectie zijn onderworpen;
-
(ii) het aantal en de verscheidenheid van de groepen personen, die in de ondernemingen
werkzaam zijn;
-
(iii) het aantal en de ingewikkeldheid van de wettelijke bepalingen, waarvan de naleving
verzekerd moet worden;
-
(b) de materiële voorzieningen die ter beschikking van de inspecteurs zijn gesteld;
-
(c) de practische voorwaarden waaronder de inspectiebezoeken moeten worden afgelegd ten
einde doeltreffend te zijn.
-
2 Ingevolge het bepaalde in (a) en (b) van het eerste lid van dit artikel mogen de inspecteurs
van de arbeid niet de woning van het hoofd van een landbouwonderneming betreden, tenzij
hij hun daarvoor toestemming gegeven heeft of zij in het bezit zijn van een speciale
machtiging afgegeven door de bevoegde autoriteit.
-
3 Bij gelegenheid van een inspectiebezoek moet de inspecteur de werkgever of diens vertegenwoordiger,
alsook de werknemers of hun vertegenwoordigers van zijn aanwezigheid in kennis stellen,
tenzij hij van oordeel is dat een dergelijke kennisgeving de doeltreffendheid van
de controle zou kunnen schaden.
De diensten van de arbeidsinspectie in de landbouw dienen in de gevallen en op de
voorwaarden bepaald door de bevoegde autoriteit te worden betrokken bij de preventieve
controle van nieuwe installaties, nieuwe stoffen en nieuwe behandelings- en verwerkingsmethoden
van produkten, die eventueel een bedreiging voor de gezondheid of de veiligheid zouden
kunnen vormen.
-
1 De inspecteurs van de arbeid dienen bevoegd te zijn maatregelen te nemen om gebreken,
geconstateerd in een installatie, een inrichting of bij de arbeidsmethoden in landbouwbedrijven,
met inbegrip van het gebruik van gevaarlijke stoffen, te verhelpen, ten aanzien waarvan
zij een redelijke grond hebben om te veronderstellen, dat die een bedreiging voor
de gezondheid of de veiligheid van de werknemers vormen.
-
2 Ten einde het de inspecteurs mogelijk te maken om die maatregelen te nemen, hebben
zij, behoudens het recht van beroep op een gerecht of een administratieve autoriteit,
voorzien bij de nationale wetgeving, het recht te gelasten of te doen gelasten:
-
(a) dat binnen een vastgestelde termijn aan de installaties, de werkruimten, de gereedschappen,
de uitrusting of de machines de veranderingen aangebracht worden die noodzakelijk
zijn om de strikte toepassing van de wettelijke bepalingen betreffende de gezondheid
en de veiligheid te verzekeren;
-
(b) dat in gevallen van dreigend gevaar voor de gezondheid en de veiligheid onmiddellijk
van kracht wordende maatregelen worden genomen, die zelfs het stopzetten van het werk
kunnen inhouden.
-
3 Indien de procedure voorgeschreven in het tweede lid niet overeenkomt met de administratieve
en gerechtelijke praktijk van het Lid, hebben de inspecteurs het recht zich tot de
bevoegde autoriteit te wenden, opdat deze bevelen ter zake geeft of onmiddellijk van
kracht wordende maatregelen neemt.
-
4 De gebreken, die door de inspecteur tijdens zijn bezoek aan een onderneming zijn geconstateerd,
en de te nemen maatregelen waartoe opdracht is gegeven krachtens het tweede lid van
dit artikel of die krachtens het derde lid van dit artikel aan de bevoegde autoriteit
worden voorgesteld, dienen onmiddellijk aan de werkgever en de vertegenwoordigers
van de werknemers te worden bekendgemaakt.
-
2 Voor zover mogelijk dienen de inspecteurs van de arbeid betrokken te worden bij ieder
onderzoek ter plaatse naar de oorzaken van de ernstigste arbeidsongevallen of beroepsziekten,
met name wanneer het ongevallen of ziektegevallen betreft met dodelijke afloop of
waar meerdere werknemers bij betrokken zijn.
Behoudens de door de nationale wetgeving vast te stellen uitzonderingen:
-
(a) mogen inspecteurs van de arbeid in de landbouw generlei direct of indirect belang
hebben in de onder hun toezicht geplaatste ondernemingen;
-
(b) zijn inspecteurs van de arbeid in de landbouw gehouden, op straffe van strafrechtelijke
of passende disciplinaire maatregelen, zelfs na de dienst verlaten te hebben, generlei
fabrikageof handelsgeheimen of produktiewijzen waarvan zij in de uitoefening van hun
functie kennis hebben gekregen, openbaar te maken;
-
(c) dienen inspecteurs van de arbeid in de landbouw de bron van elke klacht, waarbij een
gebrek of gevaar in het arbeidsproces of een inbreuk op de wettelijke bepalingen te
hunner kennis wordt gebracht als strikt vertrouwelijk te beschouwen en zich er van
te onthouden aan de werkgever of diens vertegenwoordiger mede te delen dat ten gevolge
van een klacht een inspectiebezoek is gebracht.
De landbouwbedrijven dienen zo vaak en zo zorgvuldig te worden geïnspecteerd als nodig
is om een daadwerkelijke naleving van de betreffende wettelijke bepalingen te verzekeren.
-
1 Personen, die de wettelijke bepalingen, waarvan de naleving onderworpen is aan het
toezicht van inspecteurs van de arbeid voor de landbouw niet nakomen of veronachtzamen,
staan, zonder voorafgaande waarschuwing, bloot aan onmiddellijke wettelijke vervolging.
De nationale wetgeving kan echter uitzonderingen bepalen voor die gevallen, waarin
vooraf een waarschuwing moet worden gegeven om in de toestand verbetering te brengen
of preventieve maatregelen te riemen.
Indien de inspecteurs van de arbeid in de landbouw zelf niet gemachtigd zijn tot het
instellen van strafrechtelijke vervolgingen, hebben zij het recht rapporten betreffende
de overtredingen van de wettelijke bepalingen rechtstreeks voor te leggen aan een
autoriteit die wel daartoe gemachtigd is.
Door de nationale wetgeving dienen doeltreffende straffen te worden voorgeschreven
voor overtreding van de wettelijke bepalingen, waarvan de naleving onderworpen is
aan het toezicht van de inspecteurs van de arbeid in de landbouw, en voor obstructie
tegen de inspecteurs bij de uitoefening van hun functies; die strafbepalingen dienen
daadwerkelijk te worden toegepast.
-
1 De inspecteurs van de arbeid of de plaatselijke inspectiebureaus zijn gehouden, al
naar het geval zich voordoet, periodieke verslagen van algemene aard omtrent de resultaten
van hun werkzaamheden aan de bevoegde centrale autoriteit van de arbeidsinspectie
voor te leggen.
-
1 De centrale autoriteit van de inspectie doet een algemeen jaarverslag over de werkzaamheden
van de onder haar toezicht geplaatste inspectiediensten voor de landbouw verschijnen,
hetzij in de vorm van een afzonderlijk verslag, hetzij als deel van haar algemene
jaarverslag.
De jaarverslagen door de centrale autoriteit van de inspectie uitgegeven dienen de
volgende aangelegenheden te behandelen, voor zover die onder het toezicht van de bedoelde
autoriteit staan:
-
(a) wetten en reglementen tot de bevoegdheid van de arbeidsinspectie in de landbouw behorende;
-
(b) personeel van de arbeidsinspectie in de landbouw;
-
(c) statistieken van de aan inspectie onderworpen landbouwondernemingen en het aantal
van de daar werkzame personen;
-
(d) statistieken van inspectiebezoeken;
-
(e) statistieken van begane overtredingen en opgelegde straffen;
-
(f) statistieken van arbeidsongevallen en de oorzaken daarvan;
-
(g) statistieken van beroepsziekten en de oorzaken daarvan.
De officiële bekrachtigingen van dit Verdrag worden medegedeeld aan de Directeur-Generaal
van het Internationale Arbeidsbureau en door hem geregistreerd.
-
1 Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na verloop van een termijn
van tien jaren na de datum, waarop dit Verdrag van kracht is geworden, door een verklaring
aan de Directeur-Generaal van het Internationale Arbeidsbureau te zenden en deze door
hem te laten registreren. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar, nadat zij
is geregistreerd.
-
2 Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en binnen een jaar na verloop van de termijn
van tien jaar, bedoeld in het vorig lid, geen gebruik maakt van de bevoegdheid tot
opzegging, voorzien in dit artikel, is voor een nieuwe termijn van tien jaren gebonden
en kan daarna dit Verdrag opzeggen na verloop van elke termijn van tien jaren, op
de voorwaarden gesteld in dit artikel.
De Directeur-Generaal van het Internationale Arbeidsbureau doet aan de Secretaris-Generaal
van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie overeenkomstig het bepaalde in
artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen welke
hij overeenkomstig de voorgaande artikelen heeft geregistreerd.
De Raad van Beheer van het Internationale Arbeidsbureau brengt, telkens wanneer hij
dat noodzakelijk acht, aan de Algemene Conferentie verslag uit over de toepassing
van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is een gehele of gedeeltelijke herziening
van dit Verdrag op de agenda van de Conferentie te plaatsen.
-
2 Dit Verdrag blijft echter van kracht naar vorm en inhoud voor de Leden, die het bekrachtigd
hebben en die het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet bekrachtigen.
De Franse en de Engelse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek.