Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België nopens samenvoeging van douanebehandeling aan de Nederlands-Belgische grens, 's-Gravenhage, 13-04-1948

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 08-05-1948 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België nopens samenvoeging van douanebehandeling aan de Nederlands-Belgische grens

Authentiek : NL

Verdrag nopens samenvoeging van douanebehandeling aan de Nederlands—Belgische grens.

De Nederlandse en Belgische Regeringen,

verlangend de formaliteiten, welke gepaard gaan met overschrijding van de gemeenschappelijke grens tussen beide landen, zoveel doenlijk te vereenvoudigen en te bespoedigen;

van mening, dat de bevoegdheid om de gevallen aan te wijzen, waarin daartoe strekkende maatregelen genomen moeten worden, in beide landen behoort te worden toegekend aan de bevoegde Ministers;

hebben, om dit doel te bereiken, behoorlijk gevolmachtigde vertegenwoordigers aangewezen, dewelke het hieronder volgende zijn overeengekomen:

Artikel I

Ter bespoediging van het internationaal personen- en goederenverkeer tussen Nederland en België kunnen de bevoegde Ministers van elk van beide landen in onderling overleg op Nederlands of op Belgisch grondgebied gelegen spoorwegstations en posten aan water- of landwegen, hierna genoemd „internationale douanekantoren”, alsmede naar deze kantoren leidende gedeelten van spoor-, water-, of landwegen, hierna genoemd „internationale douanewegen”, aanwijzen, alwaar vanwege het land van uitgang en vanwege het land van binnenkomst met betrekking tot het overschrijden van de grens door personen of goederen, daaronder begrepen deviezen en andere waarden, douanebehandeling kan geschieden.

Onder douanebehandeling is passencontrôle begrepen.

Artikel II

Op de internationale douanekantoren en de internationale douanewegen zijn met betrekking tot de in artikel I bedoelde douanebehandeling vanwege elk van beide landen van kracht de wettelijke bepalingen en voorschriften van het desbetreffende land, zulks zowel wat de verplichtingen van de aan die behandeling onderworpen personen als wat de bevoegdheden en rechten van de ambtenaren en beambten betreft.

Voor de toepassing van de in het voorgaande lid bedoelde wettelijke bepalingen en voorschriften van het ene land op het grondgebied van het andere land worden de internationale douanekantoren en de internationale douanewegen geacht te zijn gelegen op het grondgebied van het eerstbedoelde land.

Artikel III

De uitoefening van de aan de ambtenaren en beambten van elk van beide landen toekomende bevoegdheden geschiedt bij voorrang door de ambtenaren en beambten van het land van uitgang.

Artikel IV

Voor de bevoegheid tot vervolging en berechting worden overtredingen van de in artikel II bedoelde wettelijke bepalingen en voorschriften van het ene land, welke in het andere land op een internationaal douanekantoor of op een internationale douaneweg zijn begaan, geacht te zijn begaan in het rechtsgebied, binnen hetwelk het aan de internationale douaneweg liggende grenskantoor van het eerstbedoelde land is gelegen.

Artikel V

Ter zake van overtredingen van de in artikel II bedoelde wettelijke bepalingen en voorschriften, welke zijn begaan op een internationaal douanekantoor of op een internationale douaneweg, zullen de bevoegde autoriteiten van het ene land land op rechtstreeks verzoek van die van het andere land en overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het eerstbedoelde land,

  • a. getuigen en deskundigen horen;

  • b. ambtelijk onderzoek instellen;

  • c. aan veroordeelden of verdachten zowel gerechtelijke stukken als rechterlijke en administratieve beslissingen doen uitreiken. De uitreiking wordt als rechtsgeldig beschouwd, indien daarbij de vormen zijn in acht genomen, welke voor overeenkomstige uitreikingen gebruikelijk zijn in het land, tot hetwelk het verzoek is gericht.

De uit het verrichten van deze handelingen ontstaande verschotten vergoedt de autoriteit, die het verzoek doet, rechtstreeks aan de andere.

Artikel VI

De ambtenaren en beambten van het ene land, die ter uitvoering van dit verdrag voor dienst op het grondgebied van het andere land worden aangewezen, alsmede de met het toezicht op de dienst belaste ambtenaren zijn bevoegd onder vrijstelling van pas- en visumformaliteiten in de uitoefening van hun dienst de grens te overschrijden en op het grondgebied van het andere land te verblijven, zolang het hun door hun administratie verstrekte, volgens een bijzonder model opgemaakte, bewijs noch door tijdsverloop noch door een behoorlijk ter kennis van de bevoegde autoriteit van het andere land gebrachte herroeping zijn geldigheid heeft verloren.

Aan de in het voorgaande lid bedoelde ambtenaren en beambten, die hun dienst uitoefenen op een internationaal douanekantoor gelegen aan een spoorweg of op een baanvak van een internationale douaneweg, worden vanwege de spoorwegen van het land, op welks grondgebied zij dienst doen, kosteloze kaarten voor reizen op het in dat land gelegen gedeelte van het baanvak verstrekt.

Artikel VII

De ambtenaren en beambten van het ene land, die ter uitvoering van dit verdrag op het grondgebied van het andere land dienst doen, zijn verplicht hun dienst in dienstuniform of voorzien van een uiterlijk waarneembaar onderscheidingsteken uit te oefenen en zijn bevoegd hun dienstwapens te dragen.

De in het voorgaande lid vermelde verplichting geldt niet ten aanzien van de met het toezicht op de dienst belaste ambtenaren.

Artikel VIII

De ambtenaren en beambten van het ene land, die ter uitvoering van dit verdrag op het grondgebied van het andere land dienst doen, zijn aldaar vrijgesteld van persoonlijke diensten en directe belastingen. De vrijstelling van die belastingen is beperkt tot die, welke de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers van het ene land in het andere land genieten.

Motorrijtuigen, rijwielen en andere voertuigen, welke zij voor hun dienst gebruiken, zijn vrij van belastingen en andere heffingen, welke zijn verschuldigd ter zake van het gebruik op het grondgebied van het andere land.

Artikel IX

Zaken, welke aan ter uitvoering van dit verdrag op het grondgebied van het ene land dienstdoende ambtenaren en beambten van het andere land tot gebruik bij hun dienst strekken, worden vrij van elke heffing en zonder formaliteiten ten invoer en ten uitvoer toegelaten.

Artikel X

De administratie van het ene land is bevoegd binnen de ruimten, welke haar op het grondgebied van het andere land tot haar uitsluitend gebruik zijn toegewezen, de orde te handhaven en personen, die de orde verstoren, te verwijderen.

De in het voorgaande lid bedoelde ruimten mogen door borden met het rijkswapen worden kenbaar gemaakt.

Artikel XI

De ambtenaren en beambten van beide landen, die op de internationale douanekantoren en op de internationale douanewegen dienst doen, zullen zowel ter voorkoming als ter opsporing van overtredingen van de in artikel II bedoelde wettelijke bepalingen en voorschriften zoveel mogelijk samenwerken en elkander bijstaan. Zij mogen elkander de inlichtingen verstrekken, welke voor de uitoefening van de dienst van belang kunnen zijn.

Artikel XII

De ambtenaren en beambten van het ene land genieten bij de uitoefening van hun dienst in het andere land dezelfde bescherming en bijstand als de ambtenaren en beambten van het laatstbedoelde land.

Artikel XIII

De bevoegde Ministers van beide landen kunnen in onderling overleg voorschriften vaststellen ter uitvoering van dit verdrag.

Artikel XIV

De bevoegde Ministers van het ene land kunnen de douanebehandeling ten aanzien van een internationaal douanekantoor en een internationale douaneweg op een termijn van tenminste een jaar na opzegging aan de bevoegde Ministers van het andere land doen eindigen.

Artikel XV

Het verdrag zal in werking treden onmiddellijk na de uitwisseling der akten van bekrachtiging; het is ontbonden een jaar na opzegging door een der Verdragsluitende Partijen.

Ter bevestiging waarvan de wederzijdse Gevolmachtigden dit Verdrag hebben getekend en daaraan hun zegels hebben gehecht.

Gedaan in dubbel, in de Franse en in de Nederlandse taal, welke beide teksten gelijkelijk authentiek zijn, te 's-Gravenhage, de 13de April 1948.

Voor de Nederlandse Regering,

W. VAN BOETZELAER.

Naar boven