De Nederlandse en Belgische Regeringen,
verlangend de formaliteiten, welke gepaard gaan met overschrijding van de gemeenschappelijke
grens tussen beide landen, zoveel doenlijk te vereenvoudigen en te bespoedigen;
van mening, dat de bevoegdheid om de gevallen aan te wijzen, waarin daartoe strekkende
maatregelen genomen moeten worden, in beide landen behoort te worden toegekend aan
de bevoegde Ministers;
hebben, om dit doel te bereiken, behoorlijk gevolmachtigde vertegenwoordigers aangewezen,
dewelke het hieronder volgende zijn overeengekomen:
Ter bespoediging van het internationaal personen- en goederenverkeer tussen Nederland
en België kunnen de bevoegde Ministers van elk van beide landen in onderling overleg
op Nederlands of op Belgisch grondgebied gelegen spoorwegstations en posten aan water-
of landwegen, hierna genoemd „internationale douanekantoren”, alsmede naar deze kantoren
leidende gedeelten van spoor-, water-, of landwegen, hierna genoemd „internationale
douanewegen”, aanwijzen, alwaar vanwege het land van uitgang en vanwege het land van
binnenkomst met betrekking tot het overschrijden van de grens door personen of goederen,
daaronder begrepen deviezen en andere waarden, douanebehandeling kan geschieden.
Onder douanebehandeling is passencontrôle begrepen.
Op de internationale douanekantoren en de internationale douanewegen zijn met betrekking
tot de in artikel I bedoelde douanebehandeling vanwege elk van beide landen van kracht
de wettelijke bepalingen en voorschriften van het desbetreffende land, zulks zowel
wat de verplichtingen van de aan die behandeling onderworpen personen als wat de bevoegdheden
en rechten van de ambtenaren en beambten betreft.
Voor de toepassing van de in het voorgaande lid bedoelde wettelijke bepalingen en
voorschriften van het ene land op het grondgebied van het andere land worden de internationale
douanekantoren en de internationale douanewegen geacht te zijn gelegen op het grondgebied
van het eerstbedoelde land.
De uitoefening van de aan de ambtenaren en beambten van elk van beide landen toekomende
bevoegdheden geschiedt bij voorrang door de ambtenaren en beambten van het land van
uitgang.
Voor de bevoegheid tot vervolging en berechting worden overtredingen van de in artikel
II bedoelde wettelijke bepalingen en voorschriften van het ene land, welke in het
andere land op een internationaal douanekantoor of op een internationale douaneweg
zijn begaan, geacht te zijn begaan in het rechtsgebied, binnen hetwelk het aan de
internationale douaneweg liggende grenskantoor van het eerstbedoelde land is gelegen.
Ter zake van overtredingen van de in artikel II bedoelde wettelijke bepalingen en
voorschriften, welke zijn begaan op een internationaal douanekantoor of op een internationale
douaneweg, zullen de bevoegde autoriteiten van het ene land land op rechtstreeks verzoek
van die van het andere land en overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het eerstbedoelde
land,
-
a. getuigen en deskundigen horen;
-
b. ambtelijk onderzoek instellen;
-
c. aan veroordeelden of verdachten zowel gerechtelijke stukken als rechterlijke en administratieve
beslissingen doen uitreiken. De uitreiking wordt als rechtsgeldig beschouwd, indien
daarbij de vormen zijn in acht genomen, welke voor overeenkomstige uitreikingen gebruikelijk
zijn in het land, tot hetwelk het verzoek is gericht.
De uit het verrichten van deze handelingen ontstaande verschotten vergoedt de autoriteit,
die het verzoek doet, rechtstreeks aan de andere.
De ambtenaren en beambten van het ene land, die ter uitvoering van dit verdrag voor
dienst op het grondgebied van het andere land worden aangewezen, alsmede de met het
toezicht op de dienst belaste ambtenaren zijn bevoegd onder vrijstelling van pas-
en visumformaliteiten in de uitoefening van hun dienst de grens te overschrijden en
op het grondgebied van het andere land te verblijven, zolang het hun door hun administratie
verstrekte, volgens een bijzonder model opgemaakte, bewijs noch door tijdsverloop
noch door een behoorlijk ter kennis van de bevoegde autoriteit van het andere land
gebrachte herroeping zijn geldigheid heeft verloren.
Aan de in het voorgaande lid bedoelde ambtenaren en beambten, die hun dienst uitoefenen
op een internationaal douanekantoor gelegen aan een spoorweg of op een baanvak van
een internationale douaneweg, worden vanwege de spoorwegen van het land, op welks
grondgebied zij dienst doen, kosteloze kaarten voor reizen op het in dat land gelegen
gedeelte van het baanvak verstrekt.
De ambtenaren en beambten van het ene land, die ter uitvoering van dit verdrag op
het grondgebied van het andere land dienst doen, zijn verplicht hun dienst in dienstuniform
of voorzien van een uiterlijk waarneembaar onderscheidingsteken uit te oefenen en
zijn bevoegd hun dienstwapens te dragen.
De in het voorgaande lid vermelde verplichting geldt niet ten aanzien van de met het
toezicht op de dienst belaste ambtenaren.
De ambtenaren en beambten van het ene land, die ter uitvoering van dit verdrag op
het grondgebied van het andere land dienst doen, zijn aldaar vrijgesteld van persoonlijke
diensten en directe belastingen. De vrijstelling van die belastingen is beperkt tot
die, welke de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers van het ene land in het
andere land genieten.
Motorrijtuigen, rijwielen en andere voertuigen, welke zij voor hun dienst gebruiken,
zijn vrij van belastingen en andere heffingen, welke zijn verschuldigd ter zake van
het gebruik op het grondgebied van het andere land.
Zaken, welke aan ter uitvoering van dit verdrag op het grondgebied van het ene land
dienstdoende ambtenaren en beambten van het andere land tot gebruik bij hun dienst
strekken, worden vrij van elke heffing en zonder formaliteiten ten invoer en ten uitvoer
toegelaten.
De administratie van het ene land is bevoegd binnen de ruimten, welke haar op het
grondgebied van het andere land tot haar uitsluitend gebruik zijn toegewezen, de orde
te handhaven en personen, die de orde verstoren, te verwijderen.
De in het voorgaande lid bedoelde ruimten mogen door borden met het rijkswapen worden
kenbaar gemaakt.
De ambtenaren en beambten van beide landen, die op de internationale douanekantoren
en op de internationale douanewegen dienst doen, zullen zowel ter voorkoming als ter
opsporing van overtredingen van de in artikel II bedoelde wettelijke bepalingen en
voorschriften zoveel mogelijk samenwerken en elkander bijstaan. Zij mogen elkander
de inlichtingen verstrekken, welke voor de uitoefening van de dienst van belang kunnen
zijn.
De ambtenaren en beambten van het ene land genieten bij de uitoefening van hun dienst
in het andere land dezelfde bescherming en bijstand als de ambtenaren en beambten
van het laatstbedoelde land.
De bevoegde Ministers van beide landen kunnen in onderling overleg voorschriften vaststellen
ter uitvoering van dit verdrag.
De bevoegde Ministers van het ene land kunnen de douanebehandeling ten aanzien van
een internationaal douanekantoor en een internationale douaneweg op een termijn van
tenminste een jaar na opzegging aan de bevoegde Ministers van het andere land doen
eindigen.
Het verdrag zal in werking treden onmiddellijk na de uitwisseling der akten van bekrachtiging;
het is ontbonden een jaar na opzegging door een der Verdragsluitende Partijen.