In alle gevallen waarin een aanvrage voor teruggave van eigendom, rechten en belangen
is ingediend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 15, lid a, van het Vredesverdrag, doet de Japanse Regering binnen zes maanden na de datum van
zodanige aanvrage mededeling, aan de Regering van de Geallieerde Mogendheid, van de
maatregelen welke met betrekking tot zodanige aanvrage zijn genomen. In alle gevallen
waarin de Regering van een Geallieerde Mogendheid bij de Regering van Japan een vordering
tot schadevergoeding heeft ingediend in overeenstemming met de bepalingen van artikel
15, lid a, van het Verdrag en in overeenstemming met de Wet op de Schadevergoeding voor Geallieerde
Eigendommen (Japanse Wet No. 264, 1951), doet de Japanse Regering binnen achttien
maanden na de datum van de indiening van de vordering mededeling, aan de Regering
van de Geallieerde Mogendheid, van de maatregelen welke door haar met betrekking tot
de vordering zijn genomen. Indien de Regering van een Geallieerde Mogendheid niet
voldaan is over de maatregelen welke door de Japanse Regering zijn genomen met betrekking
tot een aanvrage voor teruggave van eigendom, rechten en belangen, of met betrekking
tot een vordering tot schadevergoeding, kan de Regering van de Geallieerde Mogendheid,
binnen zes maanden nadat zij door de Japanse Regering van zodanige maatregelen is
verwittigd, bedoelde vordering of aanvrage ter definitieve beslissing voorleggen aan
een commissie benoemd op de wijze als hierna wordt bepaald.
Voor de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst wordt, na een door de Regering
van een Geallieerde Mogendheid aan de Japanse Regering gericht schriftelijk verzoek,
een commissie benoemd welke zal bestaan uit drie leden: één te benoemen door de Regering
van de Geallieerde Mogendheid, één te benoemen door de Japanse Regering, en het derde
lid te benoemen in onderling overleg tussen de beide Regeringen. Elke commissie zal
als volgt worden aangeduid: de (naam van de betrokken Geallieerde Mogendheid)-Japanse
Eigendommen-Commissie.
De Japanse Regering kan dezelfde persoon tot lid van twee of meer commissies benoemen,
met dien verstande echter dat, indien naar de mening van de Regering van de Geallieerde
Mogendheid, het feit dat het Japanse lid deel uitmaakt van een of meer andere commissies
het werk van de commissie te zeer vertraagt, de Japanse Regering op verzoek van de
Regering van de Geallieerde Mogendheid een nieuw lid zal benoemen. De Regering van
een Geallieerde Mogendheid en de Japanse Regering kunnen overeenkomen als derde lid
een persoon te benoemen die reeds als derde lid van andere commissies is benoemd,
met dien verstande echter dat, indien naar de mening van de Regering van de Geallieerde
Mogendheid of van de Japanse Regering het feit dat het derde lid reeds deel uitmaakt
van een of meer andere commissies het werk van de commissie te zeer vertraagt, elk
van beide partijen kan eisen, dat een nieuw derde lid wordt benoemd in onderling overleg
tussen de Regering van de Geallieerde Mogendheid en de Japanse Regering.
Indien de Japanse Regering of de Regering van de Geallieerde Mogendheid nalaat binnen
dertig dagen na het in artikel II bedoelde verzoek een lid te benoemen, of indien
de beide Regeringen niet binnen negentig dagen na het in artikel II bedoelde verzoek
tot overeenstemming zijn gekomen omtrent de benoeming van een derde lid, kan in het
eerste geval de Regering welke reeds een lid heeft benoemd, en in het tweede geval
hetzij de Regering van de Geallieerde Mogendheid hetzij de Japanse Regering de President
van het Internationale Gerechtshof verzoeken een zodanig lid of zodanige leden aan
te wijzen. Iedere opengevallen plaats in een commissie wordt vervuld op de wijze bepaald
in de artikelen II en III.
Elke krachtens deze Overeenkomst ingestelde commissie bepaalt haar eigen werkwijze
en stelt daartoe regelen vast overeenkomstig recht en billijkheid.
Elke Regering betaalt de beloning van het door haar benoemde lid. Indien de Japanse
Regering nalaat een lid te benoemen, betaalt zij de beloning van het voor haar benoemde
lid. De beloning van het derde lid van elke commissie en de onkosten van elke commissie
worden vastgesteld en gezamenlijk gedragen door de Regering van de Geallieerde Mogendheid
en de Japanse Regering, ieder voor de helft.
De beslissing van de meerderheid van de leden der commissie zal de beslissing zijn
van de commissie; deze beslissing zal als definitief en bindend worden aanvaard door
de Regering van de Geallieerde Mogendheid en de Japanse Regering.
Deze Overeenkomst staat open voor ondertekening door de regering van iedere Staat,
welke het Vredesverdrag heeft ondertekend. Deze Overeenkomst treedt tussen de Regering
van een Geallieerde Mogendheid en de Japanse Regering in werking op de datum waarop
de Regering van die Geallieerde Mogendheid en de Japanse Regering haar ondertekenen,
of op de datum waarop het Vredesverdrag tussen de Geallieerde Mogendheid welker Regering
deze Overeenkomst heeft ondertekend en Japan in werking treedt, al naar gelang welke
datum de laatste is.
Deze Overeenkomst zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van de Verenigde
Staten van Amerika, welke aan elk der ondertekenende Regeringen een gewaarmerkt afschrift
van deze Overeenkomst zal doen toekomen.