Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en de President van de Republiek Finland,
Bezield door de wens, dubbele belasting zoveel mogelijk te vermijden en regelen voor
wederzijdse administratieve hulp vast te stellen met betrekking tot rechten terzake
van nalatenschappen,
hebben besloten te dien einde een Verdrag te sluiten, en hebben tot Hun gevolmachtigden
benoemd: te weten:
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
Haar Tijdelijk Zaakgelastigde te Helsinki de Heer Carel G. Verdonck Huffnagel
De President van de Republiek Finland:
de Minister van Buitenlandse Zaken de Heer Ralf Törngren
Die, na hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd,
zijn overeengekomen als volgt:
-
§ 2 Dit Verdrag is ook van toepassing op alle andere rechten terzake van overlijden, geheven
in Nederland of Finland, na de tekening van dit Verdrag, wegens overgang van vermogen
door overlijden, onverschillig of zulke rechten worden geheven over de gehele nalatenschap
dan wel over het deel, dat aan iedere erfgenaam of legataris opkomt.
-
§ 3 Ingeval de belastingwetten in een van de Staten enigszins belangrijk worden gewijzigd,
zal de bevoegde autoriteit van deze Staat de wijziging ter kennis van de bevoegde
autoriteit in de andere Staat brengen, opdat in dit Verdrag die veranderingen worden
aangebracht of aan het Verdrag die uitlegging of toepassing wordt gegeven, welke noodzakelijk
mogen worden geacht.
-
§ 4 Dit Verdrag heeft betrekking op rechten terzake van overlijden, van toepassing op
de nalatenschap van overledenen, die bij hun overlijden in Nederland of in Finland
hun woonplaats hadden.
De woonplaats van een persoon, bij zijn overlijden, is de plaats, waar hij toen zijn
duurzaam verblijf had met de duidelijke bedoeling het te behouden. Indien de overledene,
bij zijn overlijden, geacht kon worden woonplaats in beide Staten te hebben, wordt
hij beschouwd zijn woonplaats gehad te hebben in die van de Staten, in welke het middelpunt
van zijn persoonlijke en economische belangen was gelegen. Indien zijn woonplaats
volgens deze regel niet kan worden bepaald, zullen de bevoegde autoriteiten van beide
Staten een overeenkomst treffen met betrekking tot elk bijzonder geval.
Diplomatieke en consulaire ambtenaren, uitgezonden door een van de Staten en bij hun
overlijden geaccrediteerd bij de andere Staat worden geacht op dat tijdstip hun woonplaats
in de eerste Staat gehad te hebben, indien zij toen volgens de nationale wet van de
eerste Staat, aldaar hun woonplaats hadden.
-
§ 6 Zoals gebezigd in dit Verdrag betekent de uitdrukking „Staat”, onderscheidenlijk „Staten”
het Koninkrijk der Nederlanden of de Republiek Finland, onderscheidenlijk het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Finland.
-
§ 2 Voor de toepassing van de eerste paragraaf van dit artikel omvat de uitdrukking „onroerende
zaken” hypothecaire vorderingen, of enige andere vorm van schuldenaarschap, verzekerd
door onroerende zaken, maar omvat deze uitdrukking niet obligaties.
-
§ 2 De uitdrukking: „vaste inrichting” betekent een directie, filiaal, fabriek, kantoor,
werkplaats, verkooplokaal of andere vaste bedrijfsinrichting, een mijn, een steengroeve
of enige andere plaats van natuurlijke hulpbronnen in exploitatie. Zij omvat ook een
plaats waar ingevolge een overeenkomst een bouwwerk wordt uitgevoerd gedurende een
tijdvak van tenminste een jaar, maar zij omvat niet een vertegenwoordiging, tenzij
de vertegenwoordiger een algemene machtiging heeft om te onderhandelen en overeenkomsten
af te sluiten namens zodanige onderneming en dit recht gewoonlijk uitoefent, dan wel
een goederenvoorraad heeft, waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert namens de
onderneming.
In dit verband:
-
(i) wordt een onderneming niet geacht een vaste inrichting in een van de Staten te hebben
enkel op grond van het feit, dat zij in die Staat bedrijfshandelingen verricht door
middel van een bona fide makelaar of commissionnair, handelende in de normale uitoefening van zijn bedrijf
als zodanig;
-
(ii) stempelt het feit, dat een onderneming in een van de Staten een vaste bedrijfsinrichting
aanhoudt uitsluitend voor het aankopen van goederen of koopwaar op zichzelf die vaste
bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting van zodanige onderneming.
Vermogensbestanddelen, waarover in de artikelen 2 en 3 van dit Verdrag niet wordt
gesproken, zijn slechts aan recht onderworpen in de Staat, waar de overledene ten
tijde van zijn overlijden zijn woonplaats had.
-
§ 1 Een schuld, betrekking hebbende op of verzekerd door zaken, waarop artikel 2 of 3
van dit Verdrag van toepassing is, wordt in de Staat, welke het recht heeft deze zaken
te belasten, in mindering gebracht op de waarde van de bedoelde zaken of op de waarde
van andere zaken, welke dezelfde Staat gerechtigd is te belasten. Iedere andere schuld
wordt in mindering gebracht op de waarde van zaken, welke overeenkomstig dit Verdrag
worden belast in die Staat op welks grondgebied de overledene ten tijde van zijn overlijden
zijn woonplaats had.
-
§ 2 Indien een schuld, welke overeenkomstig het eerste lid van dit artikel in een van
de Staten in mindering wordt gebracht, de totale waarde van de zaken, welke die Staat
gerechtigd is te belasten te boven gaat, wordt het bedrag van het verschil in mindering
gebracht op de waarde van die zaken, welke de andere Staat gerechtigd is te belasten.
Dit Verdrag tast niet aan enig recht op belastingvrijstelling, dat krachtens de algemene
regels van internationaal recht verleend is, of hierna verleend mocht worden aan diplomatieke
of consulaire ambtenaren. Indien, tengevolge van zodanige belastingvrijstelling, bezittingen
niet aan recht zijn onderworpen in de Staat, waarbij zodanige ambtenaren zijn geaccrediteerd,
is de Staat, welke hen accrediteert, gerechtigd recht te heffen.
Rechten, in een van de Staten geheven over de gehele nalatenschap van een overledene
of over het deel, dat aan iedere erfgenaam of legataris opkomt, zomede enige daarmede
verband houdende verplichting, zullen voor zoveel het een onderdaan (natuurlijk persoon
of lichaam) van de andere Staat betreft, niet anders, hoger of drukkender zijn dan
de rechten of daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan de onderdanen van
de eerstbedoelde Staat zijn of mochten worden onderworpen.
-
§ 1 Indien het recht tot het belasten van de nalatenschap van een persoon, die ten tijde
van zijn overlijden zijn woonplaats in Finland had, is verdeeld tussen de Staten,
mag het recht, te heffen in Finland niet het verschil te boven gaan tussen enerzijds,
het recht dat zou zijn geheven, indien de gehele nalatenschap in Finland zou zijn
belast, en anderzijds, het recht, dat zou zijn geheven indien slechts dat deel van
de nalatenschap in Finland zou zijn belast, dat Nederland gerechtigd is te belasten.
-
§ 2 Ongeacht enige andere bepaling van dit Verdrag, is Nederland bevoegd bij het heffen
van zijn recht over de nalatenschap van een persoon, die ten tijde van zijn overlijden
zijn woonplaats in Nederland had, in de grondslag waarnaar het recht wordt geheven,
de gehele nalatenschap te begrijpen, maar zal Nederland een vermindering van zijn
recht toestaan, gelijk aan het laagste van de volgende bedragen
-
(a) het bedrag van het recht, in Finland geheven met betrekking tot zaken, welke volgens
de bepalingen van dit Verdrag aan Fins recht zijn onderworpen;
-
(b) een zodanig deel van het Nederlandse recht, als het netto bedrag van de zaken, welke
volgens de bepalingen van dit Verdrag aan Fins recht zijn onderworpen, staat tot het
netto bedrag van de gehele nalatenschap van de overledene.
De bevoegde autoriteiten van de Staten zullen zodanige inlichtingen (zijnde inlichtingen,
welke de belastingautoriteiten geordend voorhanden hebben) uitwisselen als nodig is
om aan de bepalingen van dit Verdrag uitvoering te geven of om fraude te voorkomen
of om uitvoering te geven aan wettelijke voorzieningen tegen wetsontduiking met betrekking
tot de rechten, welke het onderwerp van dit Verdrag vormen. Elke aldus uitgewisselde
inlichting zal als geheim worden behandeld en zal niet ter kennis worden gebracht
van andere personen, dan die, belast met de aanslagregeling en de inning van de rechten,
welke het onderwerp van dit Verdrag vormen. Generlei inlichting als hiervoor is bedoeld,
welke een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een handwerks- of
handelswerkwijze zou onthullen, zal worden uitgewisseld.
-
§ 2 De Staat, aan welke een verzoek om inlichtingen is gedaan, zal zo spoedig mogelijk
aan het gedane verzoek gevolg geven. Nochtans kan de bedoelde Staat weigeren aan het
verzoek te voldoen om redenen van openbaar beleid. In een dergelijk geval zal deze
Staat de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk hiervan in kennis stellen.
De bevoegde autoriteiten van elk van de Staten kunnen voorschriften vaststellen, nodig
om de bepalingen van dit Verdrag uit te voeren.
In geval het optreden van de belastingautoriteiten van de Staten heeft geleid of zal
leiden tot dubbele belastingheffing in strijd met de bepalingen van dit Verdrag, zal
de persoon, aldus getroffen door dubbele belasting, het recht hebben, een klacht in
te dienen bij de Staat waar de overledene zijn woonplaats had ten tijde van zijn overlijden.
Als regel dient deze klacht te worden ingediend binnen twee jaar na het einde van
het kalenderjaar, waarin de persoon zich bewust is geworden van de dubbele belasting.
Indien de klacht gegrond wordt geacht, zal de bevoegde autoriteit van die Staat er
naar streven met de bevoegde autoriteit van de andere Staat tot overeenstemming te
komen om de bedoelde dubbele belasting te vermijden.
In geval enige moeilijkheid of twijfel rijst met betrekking tot de uitlegging of de
toepassing van dit Verdrag, zullen de bevoegde autoriteiten van de Staten trachten
de aangelegenheid in onderling overleg te regelen.
De uitdrukking „bevoegde autoriteit” betekent, voor zoveel Nederland betreft, de Directeur-Generaal
voor Fiscale Zaken, en voor zoveel Finland betreft, de Directeur van de Belastingafdeling
van het Ministerie van Financiën.
-
§ 1 De werking van dit Verdrag kan, ongewijzigd of met overeengekomen wijzigingen, worden
uitgebreid tot een van de Nederlandse Overzeese Rijksdelen, indien dit Rijksdeel rechten
heft van in wezen gelijksoortige aard met de rechten, genoemd in artikel 1 van dit
Verdrag. Over zodanige uitbreiding zullen beide Staten zich verstaan door een notawisseling;
in deze nota's zullen zij vastleggen de datum van het in werking treden van de uitbreiding,
de wijzigingen en de voorwaarden (daaronder begrepen die, welke betrekking hebben
op de opzegging), waaronder het Verdrag van toepassing zal zijn.
-
§ 2 Tenzij door beide Staten uitdrukkelijk anders is overeengekomen, zal de beëindiging
met betrekking tot Nederland of Finland van dit Verdrag krachtens artikel 17 een einde
maken aan de toepassing van dit Verdrag met betrekking tot elk Rijksdeel, waartoe
het Verdrag krachtens dit artikel is uitgebreid.
-
§ 1 Dit Verdrag zal worden bekrachtigd, voor zoveel Nederland betreft, door Hare Majesteit
de Koningin der Nederlanden, en voor zoveel Finland betreft, door de President van
de Republiek. De bekrachtigingsoorkonden zullen zo spoedig mogelijk te Helsinki worden
uitgewisseld. Het Verdrag zal in werking treden op de dag waarop de uitwisseling van
de bekrachtigingsoorkonden heeft plaats gehad.
Dit Verdrag zal voor onbepaalde tijd van kracht blijven, maar elk van de Staten kan,
op of voor de 30ste Juni van elk kalenderjaar niet vroeger dan het jaar 1957, aan
de andere Staat langs diplomatieke weg een schriftelijke kennisgeving van beëindiging
doen toekomen, en in zulk geval zal dit Verdrag ophouden van kracht te zijn aan het
einde van dat kalenderjaar, maar het zal van toepassing zijn in alle gevallen, waarin
het overlijden van de overledene heeft plaats gevonden voor het einde van het kalenderjaar.