Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied [...] van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie, 's-Gravenhage, 29-04-1969

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-11-2008 t/m heden

Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie

Authentiek : NL

Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie

De Regering van het Koninkrijk België,

De Regering van het Groothertogdom Luxemburg,

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

Bezield door de wens om, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie, tussen de drie landen nauwe samenwerking op administratief en gerechtelijk gebied tot stand te brengen;

Overwegende dat daartoe moet worden uitgegaan van de beginselen die ten grondslag liggen aan het Verdrag nopens de samenwerking op het stuk van douanen en van accijnzen van 5 september 1952, aan het Verdrag over de samenwerking inzake de regeling van in-, uit- en doorvoer van 16 maart 1961 en aan het Verdrag tot wederzijdse bijstand inzake de heffing van de omzetbelasting, de overdrachttaks en soortgelijke belastingen van 25 mei 1964;

Van oordeel dat het, met name met het oog op de afschaffing der administratieve controles aan de Beneluxbinnengrenzen, gewenst is de mogelijkheid te scheppen om het krachtens bovengenoemde Verdragen ingestelde systeem van samenwerking uit te breiden tot alle onderwerpen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie;

Verlangende de administratieve en gerechtelijke samenwerking tussen de drie landen te regelen in één verdrag, dat bestemd is een samenhangend geheel te vormen met de regels, vervat in het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken van 27 juni 1962 en in het Verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken van 26 september 1968;

Gelet op het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, in het bijzonder op de artikelen 3, 11, 76, 79 en 83;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Definities

Artikel 1

In deze Overeenkomst dient te worden verstaan:

  • a. onder „Unieverdrag”: het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958;

  • b. onder „Comité van Ministers”: het Comité van Ministers, ingesteld krachtens het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

  • c. onder „Uitleveringsverdrag”: het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, van 27 juni 1962.

HOOFDSTUK II. Werkingssfeer

Artikel 2

Deze Overeenkomst heeft betrekking op de toepassing van de wettelijke bepalingen der drie landen, die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie en door het Comité van Ministers zijn aangewezen.

HOOFDSTUK III. Documenten, vergunningen, erkenningen en controlemerken

Artikel 3

  • 1 De documenten, vergunningen of erkenningen, die ter uitvoering van de krachtens artikel 2 aangewezen wettelijke bepalingen door een autoriteit van een der landen ten behoeve van een persoon of voor een produkt zijn afgegeven, geldig gemaakt of verleend, hebben – zulks onder de aan het gebruik daarvan verbonden voorwaarden – in het land waar er gebruik van wordt gemaakt dezelfde waarde als de documenten, vergunningen of erkenningen, die in een overeenkomstig geval zouden zijn afgegeven, geldig gemaakt of verleend door de bevoegde autoriteit van dat land.

  • 2 Alle documenten, niet bedoeld in het eerste lid, en voorzien in de krachtens artikel 2 aangewezen wettelijke bepalingen van een der landen, worden beschouwd te voldoen aan de overeenkomstige wettelijke bepalingen van de beide andere landen.

  • 3 De verklaringen, welke op de in het eerste en tweede lid bedoelde documenten worden aangebracht door de met het toezicht op het gebruik van deze documenten belaste ambtenaren van een der landen, hebben in de beide andere landen dezelfde waarde als waren zij aangebracht door ambtenaren van die landen.

Artikel 4

De controlemerken, welke door de ambtenaren van een der landen ingevolge wettelijke bepalingen van dat land op een document, vervoermiddel, enig goed of de verpakking van een goed zijn aangebracht, worden beschouwd eveneens te zijn aangebracht ingevolge de wettelijke bepalingen van de beide andere landen.

Artikel 5

De bepalingen van artikel 3, eerste en tweede lid, en van artikel 4 zijn slechts van toepassing na een desbetreffende beschikking van het Comité van Ministers en, eventueel, binnen de grenzen en volgens de modaliteiten, vastgesteld door dat Comité.

HOOFDSTUK IV. Administratieve samenwerking

Artikel 6

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 91 van het Unieverdrag verstrekken de autoriteiten die daartoe in elk der landen door de bevoegde Ministers zijn aangewezen, elkaar, elk binnen de grenzen van haar bevoegdheden, uit eigen beweging of op verzoek, de nodige inlichtingen omtrent de bevoegde autoriteiten en de documenten, vergunningen en erkenningen, alsmede alle gegevens die van belang zijn voor de toepassing van de krachtens artikel 2 aangewezen wettelijke bepalingen.

  • 2 Ter verkrijging van de hun gevraagde gegevens mogen de autoriteiten van het aangezochte land gebruik maken van de bevoegdheden, welke de eigen wettelijke bepalingen voor overeenkomstige gevallen toekennen.

  • 3 De ambtenaren van een der landen mogen, mits naar behoren gemachtigd door de bevoegde autoriteiten van hun land, met instemming van de bevoegde autoriteiten van het aangezochte land en op dezelfde voet als overeenkomstige ambtenaren van dat land:

    • a. op de kantoren van de administratie van dat land de in het eerste lid bedoelde gegevens verzamelen;

    • b. de ambtenaren van het aangezochte land vergezellen gedurende de op grond van het tweede lid ingestelde onderzoeken en controles en daarbij onder hun leiding met hen samenwerken.

  • 4 Op grond van het eerste of het derde lid verkregen gegevens mogen niet worden benut voor andere doeleinden dan die waarvoor zij zijn verzameld, en zij mogen door de autoriteit die ze heeft ontvangen, slechts worden medegedeeld aan hen die ze voor die doeleinden behoeven. Bedoelde gegevens mogen echter aan anderen worden medegedeeld voor gebruik tot andere doeleinden, indien de autoriteit die de gegevens heeft verstrekt daarin uitdrukkelijk heeft toegestemd met inachtneming van de wetgeving van haar land en voor zover de wetgeving van het land van de autoriteit die de gegevens heeft ontvangen zich daartegen niet verzet.

  • 5 Het Comité van Ministers kan nadere regels stellen betreffende de toepassing van dit artikel.

Artikel 7

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 30 van het Uitleveringsverdrag mogen de bevoegde autoriteiten van een der landen, voor zover het de toepassing van de krachtens artikel 2 aangewezen wettelijke bepalingen betreft, op rechtstreeks verzoek van de bevoegde autoriteiten van een der beide andere landen, aan procespartijen, aan veroordeelden en aan hen die een bedrag verschuldigd zijn, processtukken en beslissingen, zowel in burgerlijke als administratieve zaken, doen uitreiken of betekenen.

  • 2 De autoriteiten van het aangezochte land lichten die van het verzoekende land in omtrent het gevolg dat aan het verzoek tot uitreiking of betekening is gegeven.

  • 3 De bevoegde Ministers van elk der landen wijzen de autoriteiten en de personen, bevoegd tot het uitbrengen van exploten aan, die belast zijn enerzijds met het verzenden en anderzijds met het doen uitreiken of betekenen van de in het eerste lid bedoelde stukken en beslissingen.

Artikel 8

Indien een ambtenaar van een der landen naar aanleiding van een administratief onderzoek of een administratieve controle, verband houdende met de toepassing van de krachtens artikel 2 aangewezen wettelijke bepalingen, de medewerking inroept van een ambtenaar van een der beide andere landen, kan die ambtenaar deze medewerking verlenen op het grondgebied van het land van de verzoekende ambtenaar. In dat geval treedt hij op met dezelfde bevoegdheden als de ambtenaar aan wie hij bijstand verleent en zijn optreden heeft alsdan dezelfde gevolgen.

HOOFDSTUK V. Strafbare feiten

Artikel 9

  • 1 In elk van de drie landen zijn de aldaar geldende wettelijke bepalingen, die zijn aangewezen krachtens artikel 2, tevens van toepassing indien de feiten, die daarbij zijn strafbaar gesteld, zijn begaan op het grondgebied van een der beide andere landen.

  • 2 In elk van de drie landen zijn de in het vorige lid bedoelde wettelijke bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op handelingen, verband houdende met het overschrijden van de landsgrens, tevens van toepassing op handelingen, verband houdende met het overschrijden van de grenzen van de beide andere landen.

  • 3 Voor zover bij of krachtens deze Overeenkomst niet anders is bepaald, worden onder de wettelijke bepalingen welke op de feiten van toepassing zijn mede begrepen de in het land geldende bepalingen inzake de strafrechtelijke bejegening.

HOOFDSTUK VI. Vervolging en berechting

Artikel 10

  • 1 De vervolging van strafbare feiten geschiedt in het land waar zij zijn begaan. Indien een strafbaar feit wordt voortgezet in een der beide andere landen, wordt het geacht te zijn begaan in het land waarin het is aangevangen.

  • 2 Indien de verdachte van het strafbare feit echter verblijf houdt in een ander land dan het in het eerste lid bedoelde, kan de bevoegde autoriteit van het land van verblijf een vervolging instellen. In dat geval stelt zij de bevoegde autoriteit van het andere land daarvan rechtstreeks in kennis en kan zij de zaak afdoen indien de bevoegde autoriteit van het in het eerste lid bedoelde land binnen dertig dagen na ontvangst van bedoelde kennisgeving niet verzoekt de zaak aan haar over te dragen, of uitdrukkelijk afziet van haar recht tot strafvervolging.

  • 3 Indien het niet mogelijk is met zekerheid vast te stellen in welk land het strafbare feit is begaan, heeft vervolging plaats in het land waar de verdachte verblijf houdt.

  • 4 Bij gebreke van de in de vorige leden voorziene omstandigheden berust de bevoegdheid tot vervolging bij de autoriteit van het land waarin het strafbare feit is geconstateerd.

Artikel 11

  • 1 Het land dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 bevoegd is een strafbaar feit te vervolgen kan op elk ogenblik, met toepassing van artikel 42 van het Uitleveringsverdrag, een der beide andere landen verzoeken de strafvervolging over te nemen. Een dergelijk verzoek kan zowel uit eigen beweging als op verzoek van het andere land worden gedaan.

  • 2 Een zodanig verzoek verleent, indien daaraan gevolg wordt gegeven, aan het aangezochte land de bevoegdheid het strafbare feit te vervolgen.

Artikel 12

Bij deelneming van meer dan één persoon aan hetzelfde strafbare feit schept de bevoegdheid tot vervolging ten aanzien van een hunner tevens bevoegdheid tot vervolging ten aanzien van de anderen.

Artikel 13

Hij die in een der landen is vrijgesproken of die na daar te zijn veroordeeld zijn straf heeft ondergaan, dan wel van de tenuitvoerlegging daarvan is vrijgesteld, of wiens straf is verjaard, kan voor het zelfde feit in een der beide andere landen niet meer worden vervolgd.

Artikel 14

Een veroordeling in een der landen heeft met betrekking tot recidive in de beide andere landen dezelfde strafrechtelijke gevolgen als ware zij in die landen uitgesproken.

Artikel 15

  • 1 Processen-verbaal waarin een strafbaar feit is gerelateerd, opgemaakt door ambtenaren van een der landen in de vorm en volgens de eisen in de wettelijke bepalingen van hun land gesteld, hebben in de beide andere landen dezelfde bewijskracht als waren het processen-verbaal, opgemaakt door bevoegde ambtenaren van die landen. Wanneer echter in een der landen voor een bepaalde bewijskracht van processen-verbaal vereist is dat zij door een zeker aantal ambtenaren zijn opgemaakt, hebben de in de beide andere landen opgemaakte processen-verbaal in dat land slechts die bewijskracht indien zij zijn opgemaakt door ten minste hetzelfde aantal ambtenaren.

  • 2 Alle andere ambtshandelingen die in een der landen overeenkomstig de daar geldende wettelijke bepalingen zijn verricht terzake van de vervolging van strafbare feiten en het bijeenbrengen van bewijsmiddelen, hebben in de beide andere landen dezelfde kracht en dezelfde rechtsgevolgen als waren zij aldaar volgens de daar geldende wettelijke bepalingen door de bevoegde autoriteiten verricht.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde processen-verbaal en ambtshandelingen hebben in het bijzonder tot gevolg, dat in de beide andere landen de verjaring van het recht tot vervolging wordt gestuit indien aldaar aan overeenkomstige daden een dergelijk gevolg is verbonden.

HOOFDSTUK VII. Wederzijdse bijstand terzake van strafbare feiten

1. Algemeen

Artikel 16

  • 1 De landen verlenen elkaar wederzijds bijstand ter voorkoming en bestrijding van strafbare feiten.

  • 2 Met het oog hierop wijzen de bevoegde Ministers van elk der landen de volgens nationaal recht bevoegde autoriteiten en ambtenaren aan, die belast zijn met de samenwerking met de autoriteiten en ambtenaren der beide andere landen op elk der krachtens artikel 2 aangewezen gebieden en voor de uitvoering van elk van de artikelen van dit hoofdstuk.

Artikel 17

  • 3 De ambtenaren die op grond van artikel 26 van het Uitleveringsverdrag zijn afgevaardigd om behulpzaam te zijn bij het opsporen en constateren van strafbare feiten, kunnen samen met de ambtenaren van het aangezochte land processen-verbaal opstellen van hetgeen zij hebben geconstateerd. Deze processen-verbaal hebben in elk der landen dezelfde waarde als waren zij door ambtenaren van dat land opgesteld.

Artikel 18

De bevoegde autoriteiten van elk der landen verstrekken elkaar uit eigen beweging of op verzoek alle gegevens betreffende de feiten of omstandigheden, welke het vermoeden wekken dat een strafbaar feit is of zal worden begaan.

Artikel 19

  • 1 De ambtenaren van een der landen, die bevoegd zijn tot het opsporen van strafbare feiten, kunnen, mits naar behoren gemachtigd door de bevoegde autoriteiten van hun land, met instemming van de bevoegde autoriteiten van het aangezochte land en op dezelfde voet als overeenkomstige ambtenaren van dat land, aldaar op de kantoren van de administratie van dat land de gegevens verzamelen bedoeld in artikel 18.

  • 2 De verzoekende ambtenaren kunnen afschrift nemen van de stukken en zich in hun processen-verbaal, rapporten of getuigenverklaringen, alsmede bij procedures en vervolgingen in rechte, beroepen op de verzamelde gegevens en de geraadpleegde stukken.

Artikel 20

  • 1 De op grond van de artikelen 18 en 19 verkregen of verzamelde gegevens mogen slechts worden medegedeeld aan andere personen dan aan hen die ze behoeven voor gebruik met het oog op het voorkomen, opsporen, vervolgen of berechten van strafbare feiten, voor zover de autoriteit die de gegevens heeft verstrekt of met wier instemming zij zijn verzameld, daarin uitdrukkelijk heeft toegestemd met inachtneming van de wetgeving van haar land en voor zover de wetgeving van het land van de autoriteit die de gegevens heeft ontvangen zich daartegen niet verzet.

  • 2 Ambtenaren van een der landen mogen, mits naar behoren gemachtigd door de dienst waartoe zij behoren, voor de gerechtelijke autoriteiten van een der beide andere landen getuigenis afleggen van hetgeen zij in de uitoefening van hun functie hebben waargenomen.

2. Bijzondere bepalingen

Artikel 21

Het bepaalde in de volgende artikelen van deze paragraaf is slechts van toepassing op bepaalde, bij beschikking van het Comité van Ministers vast te stellen, onderwerpen.

Artikel 22

De bevoegde Ministers van elk der landen kunnen beslissen, dat de door hen aangewezen administratieve autoriteiten, binnen de grenzen van hun nationale bevoegdheid, in hun land worden gelijkgesteld met gerechtelijke autoriteiten voor wat betreft:

Artikel 23

Indien een ambtenaar van een der landen in verband met het opsporen en constateren van een strafbaar feit de medewerking inroept van een ambtenaar van een der beide andere landen, kan laatstbedoelde ambtenaar deze medewerking verlenen op het grondgebied van het land van de verzoekende ambtenaar. In dat geval treedt hij op met dezelfde bevoegdheden als de ambtenaar aan wie hij bijstand verleent en zijn optreden heeft alsdan dezelfde gevolgen.

Artikel 24

  • 1 De tot het opsporen van strafbare feiten bevoegde ambtenaren van een der landen, die een achtervolging zijn begonnen in de loop waarvan zij wettelijk bevoegd waren de achtervolgde persoon staande te houden, te visiteren en eventueel aan te houden, de goederen en de vervoermiddelen te visiteren en eventueel in beslag te nemen, zijn gerechtigd, om bij de achtervolging van de voortvluchtige, de goederen of de vervoermiddelen, zich op het grondgebied van de beide andere landen te begeven.

  • 2 Deze ambtenaren moeten onmiddellijk een beroep doen op de bevoegde ambtenaren van het land welks grondgebied zij hebben betreden. De ambtenaren van dat land verlenen hun alle nodige medewerking en kunnen te dien einde, binnen de grenzen van de wettelijke bepalingen van hun land, de persoon aanhouden om zijn identiteit vast te stellen, hem te visiteren of zijn arrestatie te bewerkstelligen, en de goederen en vervoermiddelen visiteren en in beslag nemen.

  • 3 Indien de achtervolging echter niet onderbroken is en het spoedeisende karakter van het optreden het onmogelijk maakt de medewerking in te roepen van de bevoegde ambtenaren van het land welks grondgebied zij hebben betreden, mogen de achtervolgende ambtenaren de achtervolgde persoon staande houden en aanhouden alsmede de goederen en de vervoermiddelen visiteren en in beslag nemen. Indien zij de achtervolgde persoon hebben aangehouden, leiden zij deze onverwijld voor de plaatselijke openbare macht met het in het tweede lid vermelde doel. Indien zij de goederen en vervoermiddelen in beslag hebben genomen, overhandigen zij deze onverwijld aan de ambtenaren van het land waar de inbeslagneming is geschied, die deze zullen bewaren tot een beslissing aangaande hun bestemming zal zijn genomen.

HOOFDSTUK VIII. Algemene bepalingen

Artikel 25

  • 1 De ambtenaren van een der landen genieten, indien zij overeenkomstig deze Overeenkomst hun taak in een der beide andere landen uitoefenen, aldaar de bescherming en de bijstand die krachtens de wettelijke bepalingen van dat land worden toegekend aan de overeenkomstige ambtenaren van dat land. Met betrekking tot strafbare feiten, die ten aanzien van hen zouden worden begaan of die zij zelf zouden begaan, staan zij gelijk met laatstbedoelde ambtenaren.

  • 2 Bij de uitoefening van hun taak mogen zij hun uniform of een uiterlijk waarneembaar kenteken dragen, alsmede de tot hun uitrusting behorende wapenen voor zover de omstandigheden dit rechtvaardigen. Zij moeten te allen tijde hun ambtelijke hoedanigheid kunnen aantonen.

  • 3 Zij zijn gerechtigd in geval van noodzaak de dwangmiddelen en verdedigingsmiddelen aan te wenden, die de overeenkomstige ambtenaren van het land waar zij hun taak vervullen rechtens zouden kunnen gebruiken.

Artikel 26

Motorrijtuigen, rijwielen en andere vervoermiddelen, die de in artikel 25 bedoelde ambtenaren voor hun dienst in een der beide andere landen gebruiken, zijn vrij van belastingen en andere heffingen, die uit hoofde van het gebruik van het vervoermiddel als regel verschuldigd zouden zijn.

Artikel 27

De kosten, voortvloeiende uit de toepassing van deze Overeenkomst, komen ten laste van het land dat deze kosten heeft gemaakt.

Artikel 28

  • 2 De Bijzondere Commissie is belast met:

    • a. het vervullen van de taken, welke in artikel 30 van het Unieverdrag zijn opgedragen aan de Commissies en de Bijzondere Commissies;

    • b. advies uit te brengen over de door het Comité van Ministers te nemen beschikkingen;

    • c. elke andere taak te vervullen die haar door het Comité van Ministers wordt opgedragen.

Artikel 29

Telkens vóór de datum van het in werking treden van een door het Comité van Ministers op grond van een der artikelen 2, 5, 6, 21 of 31 genomen beschikking, wordt door de Regering van elk der landen in de nodige bekendmaking voorzien.

HOOFDSTUK X. Mogelijkheid tot uitsluiting van de toepassing van de Overeenkomst

Artikel 31

Het Comité van Ministers kan te allen tijde de toepassing van de voorgaande bepalingen van deze Overeenkomst op de krachtens artikel 2 aangewezen wettelijke bepalingen in een daarbij te bepalen omvang uitsluiten. Deze uitsluiting kan betrekking hebben op de gehele Overeenkomst of op een gedeelte daarvan en op alle of op sommige van de aangewezen bepalingen, met uitzondering van die van artikel 6, vierde lid.

HOOFDSTUK XI. Slotbepalingen

Artikel 32

Deze Overeenkomst geldt alleen voor het grondgebied binnen Europa der Overeenkomstsluitende Partijen.

Artikel 33

De bijzondere bepalingen die uitsluitend op een bepaald terrein betrekking hebben worden opgenomen in aanvullende Protocollen die met deze Overeenkomst een geheel vormen.

Artikel 34

  • 1 Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden neergelegd bij het Secretariaat-Generaal van de Benelux Economische Unie.

  • 2 De Overeenkomst treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op de datum van nederlegging van de derde akte van bekrachtiging.

  • 3 De Overeenkomst eindigt terzelfdertijd als het Unieverdrag.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, op 29 april 1969, in drievoud in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Aanvullend Protocol houdende bijzondere bepalingen op het stuk van de regeling van in-, uit- en doorvoer

De Verdragsluitende Partijen bij de heden ondertekende Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie,

Overwegende, dat bijzondere bepalingen dienen te gelden op het stuk van de regeling van in-, uit- en doorvoer,

Gelet op artikel 33 van genoemde Overeenkomst,

Hebben besloten hiertoe een Aanvullend Protocol bij genoemde Overeenkomst te sluiten en zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Dit Protocol heeft betrekking op de toepassing van de wettelijke bepalingen die verband houden met de regeling van in-, uit- en doorvoer en die als zodanig zijn aangewezen bij beschikking van het Comité van Ministers.

Artikel 2

In de gevallen waarop dit Protocol betrekking heeft, is artikel 5 van de Overeenkomst niet van toepassing.

Artikel 3

In afwijking van artikel 11 van het Verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken van 26 september 1968 kan een verzoek als bedoeld in artikel 33 van dat Verdrag worden gedaan en kan de inbeslagneming geschieden door de administratieve autoriteiten, die volgens hun nationale wetgeving bevoegd zijn tot inbeslagneming over te gaan, mits zij daartoe door de bevoegde Ministers van elk land zijn aangewezen.

De administratieve autoriteiten van het aangezochte land zullen de gerechtelijke autoriteiten van de plaats van inbeslagneming, aanstonds na de ontvangst van een dergelijk verzoek, daarvan op de hoogte stellen.

Artikel 4

Voor zover een verzoek tot tenuitvoerlegging betrekking heeft op boeten of verbeurdverklaringen is het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken van 26 september 1968 niet van toepassing.

Artikel 5

  • 1 Rechterlijke vonnissen die in een van de drie landen zijn gewezen, en die betrekking hebben op de invordering van bedragen verschuldigd wegens een heffing, in dat land opgelegd, of wegens de onverschuldigde betaling in dat land van een restitutie op grond van wettelijke bepalingen, als bedoeld in artikel 1, worden – voor zover blijkt dat de veroordeelde partij op wettige wijze in rechte is verschenen, of dat tegen die partij, nadat zij wettig was gedagvaard of opgeroepen, verstek is verleend – in de beide andere landen uitvoerbaar verklaard overeenkomstig de procedure voorzien in de artikelen 18 en 19 van het Haagse Rechtsvorderingsverdrag van 1 maart 1954.

  • 2 Dwangbevelen, strekkende tot invordering van een bedrag als bedoeld in het vorige lid, kunnen – wanneer zij zijn uitgevaardigd door een bestuursorgaan van een der landen, en zij volgens de wet van dat land uitvoerbaar en niet meer voor aantasting langs de weg van een rechtsmiddel vatbaar zijn – op verzoek van bedoeld bestuursorgaan gericht aan de voorzitter van de rechtbank, bevoegd tot kennisneming van burgerlijke zaken in het arrondissement waarin de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, in elk van de beide andere landen uitvoerbaar worden verklaard. Deze rechterlijke autoriteit gaat na, of de partij waartegen de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, in de gelegenheid is gesteld om gebruik te maken van de rechtsmiddelen voorzien in de wetgeving van het land waarin het bevel is afgegeven. Hij kan verlangen dat bij het dwangbevel een vertaling wordt gevoegd in de taal van de rechtszaal waarin hij zitting houdt.

  • 3 De vertaling van stukken, overgelegd ingevolge een der voorgaande bepalingen van dit artikel, wordt voor echt en getrouw verklaard door iemand die daartoe bevoegd is in een der bij de zaak betrokken landen.

Artikel 6

In afwijking van artikel 21 van de Overeenkomst wordt het bepaalde in de artikelen 22, 23 en 24 van de Overeenkomst van toepassing verklaard.

Artikel 7

Zes maanden na de inwerkingtreding van de Overeenkomst vervalt het Verdrag over de samenwerking inzake de regeling van in-, uit- en doorvoer van 16 maart 1961.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, op 29 april 1969, in drievoud in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Aanvullend Protocol houdende bijzondere bepalingen op het stuk van de belastingen

De Verdragsluitende Partijen bij de heden ondertekende Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie,

Overwegende, dat bijzondere bepalingen dienen te gelden op het stuk van de belastingen,

Gelet op artikel 33 van genoemde Overeenkomst,

Hebben besloten hiertoe een Aanvullend Protocol bij genoemde Overeenkomst te sluiten en zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

  • 1 Op het stuk van de belastingen geldt in de plaats van artikel 2 van de Overeenkomst het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 De Overeenkomst heeft betrekking op de toepassing van:

    • a) de in België geldende wettelijke bepalingen inzake de douane en de accijnzen, alsmede inzake de omzetbelasting (thans genaamd: overdrachttaks, factuurtaks op de overdrachten en op de werkaannemingscontracten, taks op de roerende verhuringen en op het vervoer, weeldetaks);

    • b) de in Luxemburg geldende wettelijke bepalingen inzake de douane en de accijnzen, alsmede inzake de omzetbelasting (impôt sur le chiffre d'affaires);

    • c) de in Nederland geldende wettelijke bepalingen inzake de douane en de accijnzen, alsmede inzake de omzetbelasting.

  • 3 De verwijzingen in de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 8, 9, eerste lid, en 16, tweede lid, van de Overeenkomst naar de krachtens artikel 2 aangewezen wettelijke bepalingen worden geacht betrekking te hebben op de in het tweede lid bedoelde wettelijke bepalingen.

Artikel 2

  • 1 Met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen geldt, in plaats van het bepaalde in artikel 3 van de Overeenkomst, het bepaalde in de volgende leden; artikel 5 van de Overeenkomst is niet van toepassing.

  • 2 Een document, op regelmatige wijze afgegeven of geldig gemaakt in een der landen, heeft rechtsgevolg in de beide andere landen als ware het afgegeven of geldig gemaakt ingevolge de wettelijke bepalingen van die landen.

  • 3 De verklaringen welke op een document zijn aangebracht door de ambtenaren van een der landen, hebben in de beide andere landen dezelfde waarde als waren zij aangebracht door de ambtenaren van die landen.

Artikel 3

Bij goederenverkeer onder douane- of onder accijnsverband, dat aanvangt in een der landen en eindigt in een van de beide andere landen, alsook bij afgifte of geldigmaking van de desbetreffende documenten en bij het doen van aangiften ter verkrijging van die documenten, moet worden rekening gehouden met de attributen van de douanekantoren en met de losplaatsen van het land, alwaar het douane- of accijnsverband zal eindigen, zoals die zijn vastgesteld door de bevoegde autoriteit van dat land.

Artikel 4

Indien goederen onder douane- of accijnsverband van een plaats in een der landen worden vervoerd naar een plaats in een van de beide andere landen zetten de ambtenaren van eerstbedoeld land, die zijn belast met de bewaking, deze voort in het andere land, totdat zij door de ambtenaren van dat land worden afgelost. Tot dat tijdstip hebben de eerstbedoelde ambtenaren voor de uitoefening van hun taak dezelfde bevoegdheden als laatstbedoelde ambtenaren.

Artikel 5

  • 1 Indien een document, dat is afgegeven of geldig gemaakt om in meer dan een land te dienen, niet of niet geheel wordt gezuiverd, zijn de goederen waarop het document betrekking heeft, onderworpen aan die rechten, accijnzen en andere belastingen, welke terzake van het niet of het niet geheel zuiveren van een zodanig nationaal document worden geheven in datgene van de landen waarvoor het Beneluxdocument is afgegeven of geldig gemaakt, waarin het hoogste totaal bedrag dezer belastingen wordt geheven.

  • 2 De rechten, accijnzen en andere belastingen, alsmede de terzake van het niet of niet geheel zuiveren verschuldigde boeten worden voor eigen rekening ingevorderd door het land, waar het document is afgegeven of geldig gemaakt.

  • 3 Indien komt vast te staan in welk van de drie landen de goederen in een toestand zijn gekomen als van goederen, waarvan de belasting is voldaan, worden, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de goederen onderworpen aan de rechten, accijnzen en andere belastingen, welke in dat land van toepassing zijn. Indien het document niet aldaar is afgegeven of geldig gemaakt, wordt, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, de opbrengst van de niet geünifieerde belastingen aan dat land uitgekeerd.

Artikel 6

  • 1 Het bepaalde bij artikel 6, derde lid, letter a, van de Overeenkomst is, met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen, slechts van toepassing voor zover die bepalingen het gebied van de douane en de accijnzen betreffen.

  • 2 In afwijking van artikel 6, vierde lid, van de Overeenkomst kunnen de door de toepassing van het eerste of het derde lid van dat artikel verkregen inlichtingen eveneens worden benut met het oog op de toepassing van andere wettelijke bepalingen op het stuk van de belastingen dan die bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 3 Het bepaalde bij artikel 6, vijfde lid, van de Overeenkomst is niet van toepassing met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen.

Artikel 7

Met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen, zijn de feiten en handelingen, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid van de Overeenkomst, niet strafbaar in gevallen waarin de dader, met betrekking tot de goederen of documenten ten aanzien waarvan de feiten of handelingen zijn begaan, heeft gehandeld in overeenstemming met de wet van het land waarin zij zijn begaan.

Artikel 8

Degene die woont of gevestigd is in een ander land dan het land waar de omzetbelasting/de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd is voor een levering van goederen, dienstverrichting, intracommunautaire verwerving of invoer van goederen is hoofdelijk medeaansprakelijk voor die belasting wanneer de in het land waar de belasting verschuldigd is geldende rechtsregels in deze hoofdelijke aansprakelijkheid voorzien.

Artikel 9

De processen-verbaal en andere schriftelijke verklaringen, opgemaakt door de bevoegde ambtenaren van een van de landen in de vorm en naar de eisen, door de wetgeving van hun land bepaald, hebben voor de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de omzetbelasting in een ander land dezelfde bewijskracht als waren zij rechtsgeldig door de bevoegde ambtenaren van dat land opgemaakt.

Artikel 10

Teneinde de administratieve samenwerking op het stuk van de belastingen te vergemakkelijken, oefenen de Ministers van Financiën, op het gebied van de wettelijke bepalingen bedoeld in artikel 1, tweede lid, gezamenlijk de bevoegdheden uit, welke in artikel 40 van het Unieverdrag aan het Comité van Ministers zijn toegekend.

Artikel 11

Het bepaalde in artikel 20 van de Overeenkomst is, met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen, mede van toepassing ten aanzien van het afleggen van getuigenis voor gerechtelijke autoriteiten door ambtenaren in andere dan strafzaken.

Artikel 12

  • 1 Het bepaalde bij de artikelen 21, 28, 29 en 31 van de Overeenkomst is niet van toepassing met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen.

  • 2 Het bepaalde bij de artikelen 22, 23 en 24 van de Overeenkomst is van toepassing met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen.

Artikel 13

Met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen inzake de douane en de accijnzen kan, in afwijking van artikel 11 van het Verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken van 26 september 1968, een verzoek als bedoeld in artikel 33 van dit Verdrag worden gedaan en kan de inbeslagneming geschieden door de administratieve autoriteiten, die volgens hun nationale wetgeving bevoegd zijn tot inbeslagneming over te gaan, mits zij daartoe door de bevoegde Ministers van elk land zijn aangewezen.

De administratieve autoriteiten van het aangezochte land zullen de gerechtelijke autoriteiten van de plaats van inbeslagneming, aanstonds na de ontvangst van een dergelijk verzoek, daarvan op de hoogte stellen.

Artikel 14

Voor zover een verzoek tot tenuitvoerlegging betrekking heeft op boeten of verbeurdverklaringen terzake van een overtreding van de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen, is het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag inzake de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken van 26 september 1968 niet van toepassing.

Artikel 15

Met betrekking tot de in artikel 1, tweede lid, bedoelde wettelijke bepalingen, houdt het bepaalde in de artikelen 6, 18 en 19 van de Overeenkomst niet in dat ambtenaren van een aangezocht land zouden verplicht zijn meer of andere gegevens ter kennisneming ter beschikking te stellen dan door ambtenaren van het verzoekende land in het omgekeerde geval zouden kunnen worden verstrekt.

Artikel 16

Het Verdrag nopens de samenwerking op het stuk van douanen en van accijnzen van 5 september 1952 en het Verdrag tot wederzijdse bijstand inzake de heffing van de omzetbelasting, de overdrachttaks en soortgelijke belastingen van 25 mei 1964, vervallen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, op 29 april 1969 in drievoud in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Aanvullend Protocol houdende bijzondere bepalingen op het stuk van het vervoer

De Verdragsluitende Partijen bij de heden ondertekende Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van de regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie,

Overwegende, dat bijzondere bepalingen dienen te gelden op het stuk van het vervoer,

Gelet op artikel 33 van genoemde Overeenkomst,

Hebben besloten hiertoe een Aanvullend Protocol bij genoemde Overeenkomst te sluiten en zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

  • 1 Wanneer de krachtens artikel 2 van de Overeenkomst aangewezen wettelijke bepalingen betrekking hebben op tariefvoorschriften voor het goederenvervoer over de weg is bovendien het onderhavige Protocol op deze voorschriften van toepassing.

  • 2 Wanneer de krachtens artikel 2 van de Overeenkomst aangewezen wettelijke bepalingen betrekking hebben op tariefvoorschriften voor ander vervoer dan goederenvervoer over de weg, kan het Comité van Ministers besluiten, dat de artikelen van dit Protocol eveneens, geheel of gedeeltelijk, van toepassing zijn op deze voorschriften.

  • 3 Wanneer de krachtens artikel 2 van de Overeenkomst aangewezen wettelijke bepalingen betrekking hebben op andere voorschriften dan die bedoeld in het eerste lid voor het goederenverkeer over de weg, vastgesteld ingevolge artikel 85, 86 of 87 van het Unieverdrag, kan:

    • a) het Comité van Ministers besluiten, dat artikel 2 en afdeling 1 van dit Protocol van toepassing zijn op deze voorschriften;

    • b) het Comité van Ministers, nadat het advies is ingewonnen van de Raadgevende Interparlementaire Raad, besluiten, dat eveneens de afdelingen 2 t/m 4 van dit Protocol van toepassing zijn, voor zover deze voorschriften ertoe strekken:

      • - de houder van een vergunning tot het verrichten van vervoer te verbieden, ander vervoer te verrichten dan ingevolge de vergunning is toegestaan;

      • - de houder van een vergunning tot het verrichten van vervoer de verplichting op te leggen tot naleving van voorwaarden verbonden aan de vergunning;

      • - de houder van een vergunning tot het verrichten van vervoer verplichtingen op te leggen met betrekking tot door dat vervoer voorgeschreven controledocumenten.

Artikel 2

  • 1 Op grond van artikel 31 van het Unieverdrag wordt een Bijzondere Commissie ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van Ministers van de drie landen die bevoegd zijn inzake vervoer. In deze Commissie beschikt ieder land over één stem.

  • 2 Het Comité van Ministers stelt het reglement van orde van deze Bijzondere Commissie vast.

Afdeling 1. - Controle

Artikel 3

De Bijzondere Commissie treedt op als gemeenschappelijk controleorgaan en heeft tot taak toezicht uit te oefenen op de naleving van de bepalingen waarop deze afdeling van toepassing is en daartoe, hetzij eigener beweging hetzij op klacht, alle vereiste controle-behandelingen te doen verrichten.

Artikel 4

De Bijzondere Commissie bepaalt, hetzij eigener beweging hetzij op verzoek van een harer leden, de modaliteiten volgens welke de controle wordt uitgeoefend.

Artikel 5

  • 1 Voor de uitoefening van hun taak beschikken de met de controle belaste ambtenaren tenminste over de navolgende bevoegdheden:

    • a) aanhouding van alle vervoermiddelen met recht van toegang tot de voertuigen en verplichting voor de bestuurder de stukken over te leggen aan de hand waarvan de naleving der in artikel 3 bedoelde bepalingen kan worden gecontroleerd;

    • b) controle van de identiteit van de bestuurder en die van de vervoerder en verificatie van de lading van het vervoermiddel;

    • c) toegang tot alle voor de bedrijfsuitoefening der vervoerders, tussenpersonen en opdrachtgevers bestemde bedrijfsruimten, terreinen en vervoermiddelen, teneinde de in dit artikel bedoelde verificaties te verrichten;

    • d) verificatie van de boeken en andere beroepsbescheiden van de vervoerders, tussenpersonen en opdrachtgevers alsmede het nemen van afschrift van of uittreksels uit deze boeken en bescheiden;

    • e) het eisen van nadere uitleg aangaande de boeken en verdere beroepsbescheiden van de vervoerders, tussenpersonen en hun opdrachtgevers alsmede aangaande de naleving der in artikel 3 bedoelde bepalingen.

  • 2 De bevoegdheden, voorzien onder c), d) en e) kunnen ten aanzien van opdrachtgevers slechts worden uitgeoefend in geval van vermoeden van overtreding.

Artikel 6

Personen die aan een controle worden onderworpen zijn verplicht het de bevoegde ambtenaren, die hun functie uitoefenen overeenkomstig de artikelen 4 en 5, mogelijk te maken hun taak te vervullen. Bij weigering worden zij, bij afwezigheid van een andere sanctie, terzake voorzien door de nationale wetgeving van het land waar de vervolging moet plaatsvinden, gestraft met de straffen, door de bedoelde wetgeving voorzien voor een overtreding der tariefbepalingen voor het vervoer van goederen over de weg.

Artikel 7

  • 1 De met controle belaste ambtenaren leggen tegenover de Bijzondere Commissie verantwoording af over de uitoefening van hun taak.

  • 2 Indien de Bijzondere Commissie of een der vertegenwoordigde landen van mening is dat er een strafbaar feit is begaan, zendt zij onverwijld het proces-verbaal van de ambtenaren, eventueel vergezeld van een rapport, door aan het Openbaar Ministerie, dat bevoegd is een rechtsvervolging in te stellen.

  • 3 De Bijzondere Commissie is verplicht alle inlichtingen te verstrekken, die haar door de gerechtelijke instanties worden gevraagd.

  • 4 De Bijzondere Commissie wordt in kennis gesteld van de resultaten van de ingestelde rechtsvervolging.

Afdeling 2. - Voorlopige gerechtelijke maatregelen

Artikel 8

  • 1 Het Openbaar Ministerie, dat bevoegd is een rechtsvervolging in te stellen, of de rechter van instructie voor zover deze daartoe volgens de nationale wet bevoegd is, alsmede de rechtbanken en gerechtshoven waarbij de zaak aanhangig is, kunnen de vervoerder, indien hij weigert zich te onderwerpen aan de in afdeling 1 bedoelde controle of indien hij de bepalingen waarop deze afdeling van toepassing is heeft overtreden, in iedere stand van de zaak bij wijze van voorlopige maatregel de mogelijkheid tot het verrichten van vervoer ontnemen.

  • 2 Deze maatregel kan in de tijd worden beperkt. Zij kan te allen tijde worden gewijzigd of ingetrokken door de gerechtelijke autoriteit waarbij de zaak aanhangig is. Zij houdt op te gelden wanneer de vervoerder wordt vrijgesproken of wanneer een over hem uitgesproken rechterlijk vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen.

  • 3 Tegen bedoelde maatregel kan beroep worden ingesteld in de gevallen en op de voorwaarden als bepaald in de nationale wet. Het beroep heeft geen schorsende werking.

  • 4 De Bijzondere Commissie kan met tenminste meerderheid van stemmen en met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 aan het bevoegde Openbaar Ministerie een gemotiveerd advies uitbrengen tot het nemen van een voorlopige maatregel. Dit advies wordt in elke stand van de zaak door het Openbaar Ministerie overgemaakt aan de gerechtelijke autoriteiten waarbij de zaak aanhangig is. De Bijzondere Commissie mag indien zij dit verzoekt haar advies schriftelijk of mondeling nader toelichten. Zij moet haar advies schriftelijk of mondeling nader toelichten indien de bevoegde gerechtelijke autoriteit zulks verzoekt.

  • 5 Het Openbaar Ministerie stelt de Bijzondere Commissie onverwijld in kennis van het gevolg dat is gegeven aan haar gemotiveerd verzoek en van alle beslissingen op grond waarvan een voorlopige maatregel wordt genomen, gewijzigd of ingetrokken.

Afdeling 3. - Administratieve maatregelen

Artikel 9

De Bijzondere Commissie kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 tot de bevoegde Minister van het land, waar de betrokken vervoerder gevestigd is, een gemotiveerd advies richten tot intrekking van de mogelijkheid tot het verrichten van vervoer door die vervoerder:

  • a) indien de vervoerder weigert zich te onderwerpen aan de in afdeling 1 bedoelde controle;

  • b) na een veroordeling van de vervoerder, welke kracht van gewijsde heeft verkregen, door de bevoegde gerechtelijke autoriteit terzake van weigering van de in afdeling 1 bedoelde controle of terzake van overtreding van de in artikel 8 bedoelde bepalingen.

Artikel 10

Ingeval de Bijzondere Commissie voornemens is een gemotiveerd advies uit te brengen stelt zij de belanghebbende vervoerder daarvan in kennis bij aangetekende brief, welke tenminste zeven dagen vóór het uitbrengen van het advies ter post moet zijn bezorgd. Gedurende deze termijn wordt het dossier ter beschikking van de vervoerder gehouden. De vervoerder wordt, indien hij zulks verzoekt, door de Bijzondere Commissie gehoord. Hij kan zich doen bijstaan of doen vertegenwoordigen door een advocaat of door een raadsman omtrent wiens toelating in ieder afzonderlijk geval door de Bijzondere Commissie wordt beslist.

Artikel 11

  • 1 Het in artikel 9 bedoelde gemotiveerde advies wordt binnen acht dagen ter kennis gebracht van de Minister, die tot het nemen van een beslissing bevoegd is.

  • 2 De Minister of zijn gevolmachtigde neemt zijn beslissing binnen dertig dagen na ontvangst van het gemotiveerde advies. Indien hij besluit de mogelijkheid tot het verrichten van vervoer in te trekken, stelt hij de vervoerder daarvan onmiddellijk in kennis en is de beslissing uitvoerbaar vanaf de vijftiende dag na de datum waarop zij is genomen.

  • 3 De Minister of zijn gevolmachtigde stelt de Bijzondere Commissie binnen acht dagen na de datum waarop zijn beslissing is genomen, van deze beslissing in kennis.

Artikel 12

  • 1

    • a) De bevoegde Minister of zijn gevolmachtigde beslist overeenkomstig een advies als bedoeld in artikel 9, a), indien het is uitgebracht met tenminste meerderheid van stemmen.

    • b) De Minister of zijn gevolmachtigde kan echter van dit advies, bij een gemotiveerde beslissing, afwijken in de volgende gevallen:

      • 1°. indien intussen de controle heeft plaatsgehad of indien de vervoerder de bevoegde Minister in kennis heeft gesteld van zijn bereidheid zich aan genoemde controle te onderwerpen;

      • 2°. indien terzake van de weigering zich aan genoemde controle te onderwerpen een rechterlijke uitspraak is gedaan, welke kracht van gewijsde heeft verkregen;

      • 3°. in geval van misbruik van bevoegdheid of van klaarblijkelijke dwaling, overeenkomstig het advies van het bevoegde Openbaar Ministerie of eventueel van de rechter van instructie.

    • c) De Minister of zijn gevolmachtigde stelt het bevoegde Openbaar Ministerie onverwijld van zijn beslissing in kennis.

  • 2 De Minister of zijn gevolmachtigde beslist overeenkomstig een advies, als bedoeld in artikel 9, b), indien dit met algemene stemmen is uitgebracht. Is het advies uitgebracht met meerderheid van stemmen, dan kan de Minister of zijn gevolmachtigde vrijelijk over de intrekking beslissen, doch indien hij van het advies afwijkt, dient zijn beslissing gemotiveerd te zijn.

Afdeling 4. - Beslissingen inzake intrekking

Artikel 13

  • 1 De gemotiveerde adviezen, de voorlopige rechterlijke beslissingen en de administratieve beslissingen kunnen betrekking hebben op gehele of gedeeltelijke intrekking van de mogelijkheid tot het verrichten van vervoer.

  • 2 Deze adviezen en beslissingen kunnen betrekking hebben op de intrekking van de mogelijkheid tot het verrichten van vervoer tussen de drie landen, tussen één der drie landen en derde landen, alsmede in een ander land dan dat waar de vervoerder gevestigd is, één en ander voor zover de vervoerders der drie landen overeenkomstig de bepalingen van het Unieverdrag gerechtigd zijn aan zodanig vervoer deel te nemen.

    Het Comité van Ministers kan tevens bepalen, dat de intrekking zich kan uitstrekken tot de mogelijkheid tot het verrichten van ander vervoer, na toepassing van de artikelen 85, 86, eerste lid, en 87, eerste lid, van genoemd Verdrag.

  • 3

    • a) De intrekking, waartoe is besloten overeenkomstig het advies, bedoeld in artikel 9, a), blijft geldig tot de dag, waarop de controle heeft plaatsgehad en uiterlijk tot de vijfde dag na die, waarop de vervoerder aan de bevoegde Minister mededeelt zich aan bedoelde controle te willen onderwerpen. De Minister of zijn gevolmachtigde heft de maatregel tot intrekking op, indien m.b.t. de weigering van de vervoerder zich aan de controle te onderwerpen een rechterlijke uitspraak is gedaan welke kracht van gewijsde heeft verkregen. De beslissing vervalt vier weken nadat zij uitvoerbaar is geworden, voor zover zij niet eerder ongeldig is geworden op grond van het in dit lid bepaalde; de duur van reeds in de zaak geëffectueerde intrekkingen wordt op deze termijn in mindering gebracht.

    • b) Het in artikel 9, b), bedoelde gemotiveerde advies alsmede de intrekking, waartoe overeenkomstig dat advies is besloten, kunnen betrekking hebben op een tijdvak van acht dagen tot zes maanden; de duur van reeds in de zaak geëffectueerde intrekkingen wordt op deze termijn in mindering gebracht.

Artikel 14

  • 1 De beslissingen van de Minister of zijn gevolmachtigde, bedoeld in artikel 12, zijn vatbaar voor beroep in de gevallen en op de voorwaarden als voorzien in de nationale wet. Het beroep kan slechts betrekking hebben op de nietigverklaring van de beslissing. Het heeft geen schorsende werking behoudens andersluidende beslissing van de rechter bij wie de zaak aanhangig is.

  • 2 De Bijzondere Commissie is verplicht alle inlichtingen te verstrekken, die haar door de administratieve rechter worden gevraagd.

  • 3 De Bijzondere Commissie wordt in kennis gesteld van de beslissing op het beroep.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, op 29 april 1969, in drievoud in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Naar boven