Alle personenvervoer met autobussen tussen beide landen en in transito over hun grondgebied
is onderworpen aan een vergunningenstelsel, met uitzondering van het vervoer omschreven
in artikel 5.
-
2 De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen verlenen de vergunning
voor het gedeelte van het traject dat op hun grondgebied is gelegen op basis van wederkerigheid,
behoudens in gevallen waarin door de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende
Partijen anders wordt besloten.
-
3 De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen stellen in onderling
beraad de voorwaarden vast waarop de vergunningen worden verleend; zij nemen met name
beslissingen over de geldigheidsduur van de vergunningen en over de vorm waarin zij
hun goedkeuring verlenen aan de frequentie der vervoersexploitatie, de dienstregeling
en de toe te passen tarieven.
-
4 Aanvragen om vergunningen dienen vergezeld te gaan van de benodigde bescheiden (voorgenomen
reisroute, dienstregeling en tarief, plan van de jaarlijkse exploitatie, opgave van
de beoogde datum van aanvang van de dienst).
Voorts kunnen de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen andere
door hen wenselijk geachte inlichtingen vragen.
Aanvragen ten behoeve van ongeregeld vervoer, waarvoor een vergunning is vereist,
worden rechtstreeks ingediend bij de bevoegde autoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende
Partij.
Het ongeregelde personenvervoer met autobussen is niet onderworpen aan het vergunningenstelsel
in gevallen waarbij dezelfde personen met hetzelfde voertuig worden vervoerd:
-
a) tijdens een gesloten rondrit, waarvan begin- en eindpunt zijn gelegen op het grondgebied
van het land waar het voertuig is ingeschreven of in een derde land;
-
b) tijdens een rit waarvan het beginpunt is gelegen op het grondgebied van het land waar
het voertuig is ingeschreven of in een derde land en waarvan het eindpunt is gelegen
op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij of in een derde land,
op voorwaarde dat, behoudens een bijzondere vergunning, het voertuig leeg terugkeert
naar het land van inschrijving.
De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen verlenen de vergunningen
voor het vervoer van reizigers en van goederen als bedoeld in deze Overeenkomst slechts
aan vervoerders die op grond van de nationale wetgeving van hun land gerechtigd zijn
internationaal wegvervoer te verrichten.
Het vervoer van personen en van goederen tussen twee plaatsen, gelegen op het grondgebied
van de andere Overeenkomstsluitende Partij is niet toegestaan, behalve wanneer hiervoor
een bijzondere vergunning is verkregen van de bevoegde autoriteiten van de andere
Overeenkomstsluitende Partij.
De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen stellen in onderling
beraad de wijze vast, waarop de uitwisseling van de vereiste documenten en statistische
gegevens zal geschieden.
In geval van overtreding van de bepalingen van deze Overeenkomst op het grondgebied
van één van de Overeenkomstsluitende Partijen nemen de bevoegde autoriteiten van het
land waar het voertuig is ingeschreven de in hun nationale wetgeving voorziene maatregelen.
De betalingen die moeten worden verricht krachtens de uit de bepalingen van deze Overeenkomst
voortvloeiende verplichtingen geschieden overeenkomstig de betalingsovereenkomst die
op het tijdstip van de desbetreffende betaling tussen beide landen van kracht is.
Voertuigen die overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2, 5, 6 en 7 van deze Overeenkomst
personen en goederen vervoeren op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende
Partij zijn vrijgesteld van alle belastingen en heffingen op het bezit van of het
rijden met die voertuigen, en tevens van alle bijzondere belastingen op binnen dat
grondgebied verrichte vervoer. De verlening van vergunningen voor het verrichten van
het genoemde vervoer is eveneens vrijgesteld van alle fiscale heffingen en rechten.
De zich in de gebruikelijke reservoirs van wegvoertuigen bevindende brandstof is vrijgesteld
van invoerrechten en van alle belastingen en heffingen.
De Overeenkomstsluitende Partijen delen elkaar mede, welke autoriteiten bevoegd zijn
de vraagstukken met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst te regelen.
De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen regelen door onderhandeling
en onderling beraad alle vraagstukken, die zich kunnen voordoen in verband met de
interpretatie en de uitvoering van deze Overeenkomst.
Op verzoek van één der Overeenkomstsluitende Partijen kan een Gemengde Commissie,
samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende
Partijen, worden ingesteld ter regeling van vraagstukken die verband houden met de
toepassing van deze Overeenkomst.
Tenzij in deze Overeenkomst anders wordt bepaald, blijft de nationale wetgeving van
de Overeenkomstsluitende Partijen van kracht.