Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël tot het vermijden [...] tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Jeruzalem, 02-07-1973

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 26-07-1996 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Israël,

De wens koesterende een overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Reikwijdte van de Overeenkomst

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  • 1 Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

  • 2 Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3 De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:

    • a) voor Nederland:

      • - de inkomstenbelasting

      • - de loonbelasting,

      • - de vennootschapsbelasting,

      • - de dividendbelasting,

      • - de vermogensbelasting,

      (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b) voor Israël:

      • - de inkomstenbelasting, daaronder begrepen de belasting op vermogenswinsten,

      • - de vennootschapsbelasting,

      • - de defensieheffing,

      • - de belasting op eigendommen,

      • - de belasting ingevolge de wet op de belasting van waardevermeerdering van grond op winsten behaald bij de verkoop van grond,

      (hierna te noemen: „Israëlische belasting”).

  • 4 De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht, mede.

HOOFDSTUK II. Begripsbepalingen

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1 In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist:

    • a) betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Israël, al naar het zinsverband vereist;

      betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Israël;

    • b) omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

    • c) betekent de uitdrukking „Israël” de Staat Israël en het onder de zee gelegen deel van de zeebodem en ondergrond waarop de Staat Israël in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

    • d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

    • e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;

    • g) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • 1. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • 2. in Israël de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

  • 2 Voor de toepassing van deze Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.

Artikel 4. Fiscale woonplaats

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.

  • 2 Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij in die Staat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.

  • 3 Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:

    • a) Hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b) Indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

    • c) Indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d) Indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 4 Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2 De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b) een filiaal;

    • c) een kantoor;

    • d) een fabriek;

    • e) een werkplaats;

    • f) een mijn, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;

    • g) een plantage, een wijngaard, een bos of een boomgaard;

    • h) de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden, waarvan de duur twaalf maanden overschrijdt.

  • 3 Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien:

    • a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

    • c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden voor de onderneming die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

  • 4 Een onderneming van een van de Staten wordt geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten, indien zij in die andere Saat gedurende langer dan twaalf maanden werkzaamheden van toezichthoudende aard verricht in verband met een bouwwerk dat, of constructie- of montagewerkzaamheden die in die andere Staat worden uitgevoerd.

  • 5 Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zesde lid - wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige inrichting beschouwd, indien:

    • a) hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in de eerstbedoelde Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen of koopwaar voor de onderneming; of

    • b) hij in de eerstbedoelde Staat een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar aanhoudt waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert namens de onderneming.

  • 6 Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

  • 7 De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

Artikel 6. Beperking van belastingvermindering

Indien op grond van een bepaling van deze Overeenkomst in een van de Staten vermindering van belasting over bepaalde inkomsten moet worden verleend en ingevolge de in de andere Staat geldende wetgeving een persoon ter zake van die inkomsten niet voor het volle bedrag aan belasting is onderworpen, doch slechts voor zover die inkomsten naar die andere Staat zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen, vindt de vermindering die de eerstbedoelde Staat ingevolge deze Overeenkomst moet verlenen, slechts toepassing op het gedeelte van de inkomsten dat naar de andere Staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen.

HOOFDSTUK III. Belastingheffing naar het inkomen

Artikel 7. Inkomsten uit onroerende goederen

  • 1 Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen, zomede schuldvorderingen van welke aard ook - niet zijnde obligaties - die verzekerd zijn door hypotheek op onroerende goederen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

  • 3 De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

  • 4 De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.

Artikel 8. Winst uit onderneming

  • 1 De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

  • 2 Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3 Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

  • 4 Voor zover het in een Staat gebruikelijk was de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

  • 5 Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 6 Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

  • 7 Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 9. Zeevaart en luchtvaart

  • 1 Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2 Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

Artikel 10. Gelieerde ondernemingen

Indien

  • a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of

  • b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die zonder deze voorwaarden zouden zijn opgekomen aan een van de ondernemingen, maar ten gevolge van die voorwaarden haar niet zijn opgekomen, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

Artikel 11. Dividenden

  • 1 Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze dividenden mogen echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

    • a. met betrekking tot dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van de andere Staat en dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt:

      • i. 10 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de dividenden worden betaald uit winst die, op grond van de bepalingen in de Israëlische wetgeving ter bevordering van investeringen in Israël, van belastingheffing is vrijgesteld of is onderworpen aan belastingheffing naar een tarief dat lager is dan het algemene tarief dat wordt geheven van de winst van een lichaam dat inwoner is van Israël;

      • ii. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden in andere gevallen;

    • b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

  • 4 De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.

  • 5 De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit schuldvorderingen die aanspraak geven op een aandeel in de winst en inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.

  • 6 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing.

  • 7 Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden betaald door het lichaam aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderworpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 12. Interest

  • 1 Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze interest mag echter in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 15 percent van het bedrag van de interest niet overschrijden, met dien verstande dat, indien deze interest wordt betaald aan een bank of een financiële instelling, de aldus geheven belasting 10 percent van het bedrag van de interest niet mag overschrijden.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

  • 4 De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek, doch geen aanspraak gevende op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, niet verzekerd door hypotheek, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.

  • 5 De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing.

  • 6 Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gelegen.

  • 7 Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Royalty's

  • 1 Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze royalty's mogen echter in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:

    • a) 10 percent van het bedrag van de royalty's voor bioscoopfilms en films of beeldbanden voor radio of televisie;

    • b) 5 percent van het bedrag van alle andere royalty's.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

  • 4 De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - daaronder begrepen bioscoopfilms en films of beeldbanden voor radio of televisie -, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 5 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing.

  • 6 Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor het contract op grond waarvan de royalty's worden betaald, was gesloten, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gelegen.

  • 7 Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 14. Beperking van de artikelen 11, 12 en 13

Internationale organisaties, hun organen en functionarissen, alsmede personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, die in een van de Staten verblijven, hebben in de andere Staat geen recht op de verminderingen of vrijstellingen van belasting voorzien in de artikelen 11, 12 en 13, met betrekking tot uit die andere Staat afkomstige bestanddelen van het inkomen die in deze artikelen zijn behandeld, indien die bestanddelen van het inkomen in de eerstbedoelde Staat niet aan een belasting naar het inkomen zijn onderworpen.

Artikel 15. Vermogenswinsten

  • 1 Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 7, tweede lid, mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

    Onder „onroerende goederen” worden in dit lid mede begrepen rechten - andere dan aandelen die op een effectenbeurs worden verhandeld - in een gemeenschappelijk eigendom van onroerende goederen zoals omschreven in de Israëlische wet op de belasting van waardevermeerdering van grond. De bedoelde rechten worden geacht hun ligging te hebben in de Staat waar de onroerende goederen waaruit de vermogenswinst voortvloeit, zijn gelegen.

  • 2 Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep - daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of tezamen met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt - mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3 Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 9, tweede lid, vinden hierbij toepassing.

  • 4 Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 5 De bepaling van het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van die Staat, mits de aandelen of winstbewijzen het eigendom zijn van een natuurlijke persoon die inwoner van de andere Staat is en

    • a) die onderdaan van de eerstbedoelde Staat is, zonder onderdaan van de andere Staat te zijn, en

    • b) die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest, en

    • c) die, in de loop van hetzelfde tijdvak, onmiddellijk of middellijk, alleen of tezamen met zijn echtgenoot en zijn verwanten tenminste een derde gedeelte, alsook, alleen of tezamen met zijn echtgenoot, meer dan 7 percent van het nominaal gestorte kapitaal van bedoeld lichaam heeft bezeten.

Artikel 16. Zelfstandige arbeid

  • 1 Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend. Een inwoner van een van de Staten die in de andere Staat zulk een vrij beroep uitoefent of andere zelfstandige werkzaamheden verricht, wordt geacht in die andere Staat over zulk een vast middelpunt te beschikken, indien hij in die andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen te boven gaan.

  • 2 De uitdrukking „voordelen in de uitoefening van een vrij beroep” betekent voordelen die verkregen zijn uit werkzaamheden, die in het kader van een vrij beroep zelfstandig worden verricht, daaronder onder andere begrepen zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 17. Niet-zelfstandige arbeid

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 18, 20, 21, 22 en 23 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

    • b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • c) de beloning als zodanig niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid mag de beloning ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, worden belast in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Artikel 18. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

  • 1 Bestuurders- en commissarissenbeloningen en soortgelijke betalingen, verkregen door een inwoner van Nederland in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of van de raad van toezicht van een lichaam dat inwoner van Israël is, mogen in Israël worden belast.

  • 2 Beloningen en andere betalingen, verkregen door een inwoner van Israël in zijn hoedanigheid van bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner van Nederland is, mogen in Nederland worden belast.

Artikel 19. Artiesten en sportbeoefenaars

Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 16 en 17 mogen voordelen of inkomsten, verkregen door beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten en musici, alsmede door sportbeoefenaars, uit hun al dan niet zelfstandige persoonlijke werkzaamheden als zodanig, worden belast in de Staat waarin deze werkzaamheden worden verricht. Deze bepaling is ook van toepassing op zulke voordelen of inkomsten die door de bedoelde personen, hetzij onmiddellijk, hetzij middellijk, worden verkregen of aan hen opkomen door middel van rechtspersonen die door hen worden beheerst.

Artikel 20. Pensioenen

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 21, eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van een vroegere dienstbetrekking betaald aan een inwoner van een van de Staten alsmede aan een zodanige inwoner betaalde lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.

  • 2 De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

Artikel 21. Overheidsfuncties

  • 1 Beloningen, daaronder begrepen pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of dat plaatselijke publiekrechtelijke lichaam daarvan in de uitoefening van overheidsfuncties, mogen in die Staat worden belast.

  • 2 De bepalingen van de artikelen 16, 17, 18 en 20 zijn evenwel van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover aan een Staat diensten worden bewezen in de andere Staat door een natuurlijke persoon die inwoner en onderdaan van die andere Staat is.

Artikel 22. Professoren en leraren

  • 1 Vergoedingen die een professor of leraar, die inwoner is van een van de Staten en die in de andere Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijk nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 23. Studenten

Een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in een van de Staten verblijft en die inwoner van de andere Staat is of dat onmiddellijk voorafgaande aan zijn verblijf was, is in de eerstbedoelde Staat vrijgesteld van belasting over betalingen die hij van buiten die eerstbedoelde Staat ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding. Dit geldt tevens voor inkomsten uit personlijke diensten die in de eerstbedoelde Staat zijn verricht, indien deze inkomsten uit personlijke diensten 4.000 Israëlische ponden of 4.000 Nederlandse guldens per kalenderjaar niet te boven gaan.

Artikel 24. Overige inkomsten

Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, die niet uitdrukkelijk in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn vermeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK IV. Belastingheffing naar het vermogen

Artikel 25. Vermogen

  • 1 Vermogen, voor zover bestaande uit onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 7, tweede lid, mag worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

  • 2 Vermogen, voor zover bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting van een onderneming, of uit roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep, mag worden belast in de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gelegen.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid zijn schepen en luchtvaartuigen geëxploiteerd in internationaal verkeer en roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 9, tweede lid, vinden hierbij toepassing.

  • 4 Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V

Artikel 26. Vermijding van dubbele belasting

  • A

    • 1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Israël mogen worden belast.

    • 2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eenzijdige voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag. Deze vermindering is gelijk aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het gedeelte van het inkomen of het vermogen dat in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens de artikelen 7, 8, 11, zesde lid, 12, vijfde lid, 13, vijfde lid, 15, eerste en tweede lid, 16, eerste lid, 17, eerste lid, 18, eerste lid, 19, 21 en 25, eerste en tweede lid, van de Overeenkomst in Israël mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen of vermogen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

    • 3. Nederland verleent voorts een vermindering op de overeenkomstig de voorgaande leden van dit artikel berekende Nederlandse belasting met betrekking tot de bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 11, tweede lid, 12, tweede lid, 13, tweede lid, en 17, derde lid, in Israël mogen worden belast en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

      • a) het bedrag dat gelijk is aan de in Israël geheven belasting;

      • b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

    • 4. Indien als gevolg van een op grond van de bepalingen van de Israëlische wetgeving ter bevordering van investeringen in Israël verleende tegemoetkoming, de in feite geheven Israëlische belasting op dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Israël of op uit Israël afkomstige interest, minder bedraagt dan de belasting die Israël ingevolge artikel 11, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 12, tweede lid, mag heffen, wordt het bedrag dat gelijk is aan de in Israël over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting als bedoeld in het derde lid, letter a), geacht te zijn:

      • a) met betrekking tot dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Israël: 15 percent van het bedrag van de dividenden;

      • b) met betrekking tot uit Israël afkomstige interest die wordt betaald aan een bank of een financiële instelling: een bedrag dat gelijk is aan het belastingbedrag dat Israël daarover in feite heeft geheven, vermeerderd met tweemaal het verschil tussen dit bedrag en 10 percent van het bedrag van de interest, met dien verstande dat de vermindering 15 percent van het bedrag van deze interest niet mag overschrijden;

      • c) met betrekking tot andere uit Israël afkomstige interest: 15 percent van het bedrag van de interest.

    • 5. Het bedrag dat gelijk is aan de in Israël over uit Israël afkomstige royalty's geheven belasting als bedoeld in het derde lid, letter a), wordt geacht 10 percent van het bedrag van de royalty's te bedragen.

  • B

    • 1. Indien een inwoner van Israël inkomen verkrijgt dat overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Nederland mag worden belast, verleent Israël, behoudens in het geval bedoeld in artikel 15, vijfde lid, en met inachtneming van de bepalingen van zijn eigen wetgeving, een vermindering op de belasting over dat inkomen tot een bedrag dat gelijk is aan de daarover in Nederland betaalde belasting. Deze vermindering overschrijdt evenwel niet dat deel van de belasting, zoals deze berekend is vóór het verlenen van de vermindering, dat aan het inkomen dat in Nederland mag worden belast kan worden toegerekend.

    • 2. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een lichaam dat inwoner is van Israël en dat ten minste 25 percent bezit van het totale aantal stemmen in het lichaam dat de dividenden betaalt, worden evenwel in Israël niet in de grondslag van de belasting begrepen voorzover deze dividenden ingevolge de Israëlische belastingwetgeving niet in de grondslag van de belasting zouden zijn begrepen, indien beide lichamen inwoner van Israël zouden zijn geweest.

  • C Indien een inwoner van een van de Staten voordelen verkrijgt die volgens artikel 15, vijfde lid, in de andere Staat mogen worden belast, verleent die andere Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de eerstbedoelde Staat over die voordelen is geheven.

HOOFDSTUK VI. Bijzondere bepalingen

Artikel 27. Non-discriminatie

  • 1 Onderdanen van een van de Staten, ongeacht of zij inwoner zijn van die Staat of niet, worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 2 De uitdrukking „onderdanen” betekent:

    • a) alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een van de Staten bezitten;

    • b) alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is.

  • 3 De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 4 Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 5 In dit artikel ziet de uitdrukking „belastingheffing” op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 28. Regeling voor onderling overleg

  • 1 Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is.

  • 2 De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar hem gegrond voorkomt en indien hij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, te vermijden.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in deze Overeenkomst geen voorziening is getroffen.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

Artikel 29. Uitwisseling van inlichtingen

  • 1 De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit (zijnde inlichtingen die deze autoriteiten geordend voorhanden hebben) als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst, in het bijzonder om fraude te voorkomen en om uitvoering te geven aan wettelijke voorzieningen tegen wetsontduiking met betrekking tot de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Elke aldus uitgewisselde inlichting wordt geheim gehouden en niet ter kennis gebracht van andere personen of autoriteiten dan die belast met de vaststelling of invordering van de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.

  • 2 In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:

    • a) maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of het gebruik van die of van de andere Staat;

    • b) bijzonderheden te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat;

    • c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

Artikel 30. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 31. Uitbreiding tot andere gebieden

  • 1 Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de landen Suriname en de Nederlandse Antillen of tot een van die landen, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

  • 2 Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van de Overeenkomst niet tevens de toepasselijkheid van de Overeenkomst op het land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, beëindigd.

HOOFDSTUK VII. Slotbepalingen

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze Overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de Overeenkomstsluitende Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat aan de in hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan, en de bepalingen ervan vinden toepassing -

  • a) in Nederland:

    • voor belastingjaren en -tijdvakken die op of na 1 januari 1970 aanvangen;

  • b) in Israël

    • voor belastingjaren en -tijdvakken die op of na 1 april van het jaar 1970 aanvangen.

Artikel 33. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Staten is opgezegd. Elk van de Staten kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg opzeggen door tenminste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het jaar 1976 een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn -

  • a) in Nederland:

    • voor belastingjaren en -tijdvakken, die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving is gedaan;

  • b) in Israël:

    • voor belastingjaren en -tijdvakken, die aanvangen na 31 maart van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin de kennisgeving is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Jeruzalem, op 2 juli 1973, in twee originelen, elk in de Nederlandse, Hebreeuwse en Engelse taal, zijnde deze drie teksten gelijkelijk authentiek.

In geval de Nederlandse en Hebreeuwse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) W. ROOSDORP

Voor de Regering van de Staat Israël,

(w.g.) M. NEUDORFER

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Israël gesloten, zijn de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, overeengekomen, dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

I.

Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van de Overeenkomst belastingen naar het vermogen mede omvatten belastingen naar bestanddelen van het vermogen ongeacht of deze naar een bruto grondslag of naar een netto grondslag worden geheven.

II. Ad artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.

III. Ad artikelen 11, 12 en 13

Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen 11, 12 en 13 is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, worden ingediend binnen een tijdvak van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

IV. Ad artikel 11

Met betrekking tot artikel 11, tweede lid, van de Overeenkomst zijn de beide Regeringen, zich er van bewust zijnde dat het verschil tussen de bepalingen van letter a) en die van letter b) van dit lid gegrond is op de omstandigheid, dat in Israël de belastingdruk op Israëlische lichamen voor uitgedeelde winst aanzienlijk lager is dan die voor niet uitgedeelde winst, overeengekomen dat een herziening van die bepalingen ter hand zal worden genomen, teneinde letter b) aan te passen aan letter a), indien de grondslag voor het bedoelde verschil niet meer aanwezig is.

V. Ad artikelen 12 en 26

De uitdrukking „financiële instelling” zoals gebezigd in artikel 12, tweede lid, en in artikel 26, onderdeel A, vierde lid, van de Overeenkomst omvat mede een lichaam dat in de normale uitoefening van zijn bedrijf geld op deposito ontvangt of leningen verstrekt.

VI. Ad artikel 26

Na een tijdvak van tien jaren volgende op de inwerkingtreding van de Overeenkomst zullen de beide Regeringen met elkaar in onderhandeling treden, teneinde in het licht van de dan vigerende omstandigheden herziening te overwegen van de bepalingen van artikel 26, letter A, vierde en vijfde lid, van de Overeenkomst.

VII. Ad artikel 26

Het is wel te verstaan dat, wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in artikel 26, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.

VIII. Ad artikel 29

De verplichting tot het uitwisselen van inlichtingen strekt zich niet uit tot inlichtingen die verkregen zijn van banken of van daarmede gelijkgestelde instellingen. De uitdrukking „daarmede gelijkgestelde instellingen” betekent onder andere verzekeringsmaatschappijen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Jeruzalem, op 2 juli 1973, in twee originelen, elk in de Nederlandse, Hebreeuwse en Engelse taal, zijnde deze drie teksten gelijkelijk authentiek.

In geval de Nederlandse en Hebreeuwse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) W. ROOSDORP

Voor de Regering van de Staat Israël,

(w.g.) M. NEUDORFER

Authentiek : EN

Convention between the Kingdom of the Netherlands and the State of Israel for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income and on capital

The Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the State of Israel,

Desiring to conclude a convention for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income and on capital,

Have agreed as follows:

CHAPTER I. Scope of the Convention

Article 1. Personal scope

This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the States.

Article 2. Taxes covered

  • 1 This Convention shall apply to taxes on income and on capital imposed on behalf of each of the States or of its political subdivisions or local authorities, irrespective of the manner in which they are levied.

  • 2 There shall be regarded as taxes on income and on capital all taxes imposed on total income, on total capital, or on elements of income or of capital, including taxes on gains from the alienation of movable or immovable property, taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises, as well as taxes on capital appreciation.

  • 3 The existing taxes to which the Convention shall apply are, in particular:

    • a) in the case of the Netherlands:

      • - de inkomstenbelasting (income tax),

      • - de loonbelasting (wages tax),

      • - de vennootschapsbelasting (company tax),

      • - de dividendbelasting (dividend tax),

      • - de vermogensbelasting (capital tax),

      (hereinafter referred to as “Netherlands tax”);

    • b) in the case of Israel:

      • - the income tax (including capital gains tax),

      • - the company tax,

      • - the defence impost,

      • - the property tax,

      • - the tax on gains from the sale of land under the Land Appreciation Tax Law,

      (hereinafter referred to as “Israeli tax”).

  • 4 The Convention shall also apply to any identical or substantially similar taxes which are subsequently imposed in addition to, or in place of, the existing taxes. The competent authorities of the States shall notify to each other any substantial changes which have been made in their respective taxation laws.

CHAPTER II. Definitions

Article 3. General definitions

  • 1 In this Convention, unless the context otherwise requires:

    • a) the term “State” means the Netherlands or Israël, as the context requires;

      the term “States” means the Netherlands and Israel;

    • b) the term “the Netherlands” comprises the part of the Kingdom of the Netherlands that is situated in Europe and the part of the seabed and its sub-soil under the North-Sea, over which the Kingdom of the Netherlands has sovereign rights in accordance with international law;

    • c) the term “Israel” means the State of Israel and the part of the seabed and sub-soil under the sea over which the State of Israel has sovereign rights in accordance with international law;

    • d) the term “person” comprises an individual, a company and any other body of persons;

    • e) the term “company” means any body corporate or any entity which is treated as a body corporate for tax purposes;

    • f) the terms “enterprise of one of the States” and “enterprise of the other State” mean respectively an enterprise carried on by a resident of one of the States and an enterprise carried on by a resident of the other State;

    • g) the term “competent authority” means:

      • 1. in the Netherlands the Minister of Finance or his authorized representative;

      • 2. in Israel the Minister of Finance or his authorized representative.

  • 2 As regards the application of the Convention by either of the States any term not otherwise defined shall, unless the context otherwise requires, have the meaning which it has under the laws of that State relating to the taxes which are the subject of this Convention.

Article 4. Fiscal domicile

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “resident of one of the States” means any person who, under the law of that State, is liable to taxation therein by reason of his domicile, residence, place of management or any other criterion of a similar nature.

  • 2 For the purposes of this Convention an individual, who is a member of a diplomatic or consular mission of one of the States in the other State or in a third State and who is a national of the sending State, shall be deemed to be a resident of the sending State if he is submitted therein to the same obligations in respect of taxes on income and capital as are residents of that State.

  • 3 Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both States, then this case shall be determined in accordance with the following rules:

    • a) He shall be deemed to be a resident of the State in which he is a permanent home available to him. If he has a permanent home available to him in both States, he shall be deemed to be a resident of the State with which his personal and economic relations are closest (centre of vital interests);

    • b) If the State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, or if he has not a permanent home available to him in either State, he shall be deemed to be a resident of the State in which he has an habitual abode;

    • c) If he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident of the State of which he is a national;

    • d) If he is national of both States or of neither of them, the competent authorities of the States shall settle the question by mutual agreement.

  • 4 Where by reason of the provisions of paragraph 1 a person other than an individual is a resident of both States, then it shall be deemed to be a resident of the State in which its place of effective management is situated.

Article 5. Permanent establishment

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “permanent establishment” means a fixed place of business in which the business of the enterprise is wholly or partly carried on.

  • 2 The term “permanent establishment” shall include especially:

    • a) a place of management;

    • b) a branch;

    • c) an office;

    • d) a factory;

    • e) a workshop;

    • f) a mine, quarry or other place of extraction of natural resources;

    • g) a plantation, vineyard, grove or orchard;

    • h) a building site or construction or assembly project which exists for more than twelve months.

  • 3 The term “permanent establishment” shall not be deemed to include:

    • a) the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;

    • b) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;

    • c) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;

    • d) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise, or of collecting information, for the enterprise;

    • e) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of advertising, for the supply of information, for scientific research or for similar activities which have a preparatory or auxiliary character, for the enterprise.

  • 4 An enterprise of one of the States shall be deemed to have a permanent establishment in the other State if it carries on supervisory activities in that other State for more than twelve months in connection with a building site or construction or assembly project which is being undertaken in that other State.

  • 5 A person acting in one of the States on behalf of an enterprise of the other State - other than an agent of an independent status to whom paragraph 6 applies - shall be deemed to be a permanent establishment in the first-mentioned State if:

    • (a) he has, and habitually exercises in the first-mentioned State, an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, unless his activities are limited to the purchase of goods or merchandise for the enterprise; or

    • (b) he maintains in the first-mentioned State a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise from which he regularly fills orders on behalf of the enterprise.

  • 6 An enterprise of one of the States shall not be deemed to have a permanent establishment in the other State merely because it carries on business in that other State through a broker, general commission agent or any other agent of an independent status, where such persons are acting in the ordinary course of their business.

  • 7 The fact that a company which is a resident of one of the States controls or is controlled by a company which is a resident of the other State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.

Article 6. Limitation of relief

Where under any provision of this Convention income is relieved from tax in one of the States and under the law in force in the other State, a person, in respect of the said income, is subject to tax by reference to the amount thereof which is remitted to or received in that other State and not by reference to the full amount thereof, then the relief to be allowed under this Convention in the firstmentioned State shall apply only to so much of the income as is remitted to or received in the other State.

CHAPTER III. Taxation of income

Article 7. Income from immovable property

  • 1 Income from immovable property may be taxed in the State in which such property is situated.

  • 2 The term “immovable property” shall be defined in accordance with the law of the State in which the property in question is situated. The term shall in any case include property accessory to immovable property, livestock and equipment used in agriculture and forestry, rights to which the provisions of general law respecting landed property apply, usufruct of immovable property and rights to variable or fixed payments as consideration for the working of, or the right to work, mineral deposits, sources and other natural resources and debt-claims of every kind secured by mortgage, excluding bonds or debentures; ships, boats and aircraft shall not be regarded as immovable property.

  • 3 The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of immovable property.

  • 4 The provisions of paragraphs 1 and 3 shall also apply to the income from immovable property of an enterprise and to income from immovable property used for the performance of professional services.

Article 8. Business profits

  • 1 The profits of an enterprise of one of the States shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on business as aforesaid, the profits of the enterprise may be taxed in the other State but only so much of them as is attributable to that permanent establishment.

  • 2 Where an enterprise on one of the States carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein, there shall in each State be attributed to that permanent establishment the profits which it might be expected to make if it were a distinct and separate enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions and dealing wholly independently with the enterprise of which it is a permanent establishment.

  • 3 In the determination of the profits of a permanent establishment, there shall be allowed as deductions expenses which are incurred for the purposes of the permanent establishment including executive and general administrative expenses so incurred, whether in the State in which the permanent establishment is situated or elsewhere.

  • 4 Insofar as it has been customary in a State to determine the profits to be attributed to a permanent establishment on the basis of an apportionment of the total profits of the enterprise to its various parts, nothing in paragraph 2 shall preclude that State from determining the profits to be taxed by such an apportionment as may be customary; the method of apportionment adopted shall, however, be such that the result shall be in accordance with the principles laid down in this Article,

  • 5 No profits shall be attributed to a permanent establishment by reason of the mere purchase by that permanent establishment of goods or merchandise for the enterprise.

  • 6 For the purposes of the preceding paragraphs, the profits to be attributed to the permanent establishment shall be determined by the same method year by year unless there is good and sufficient reason to the contrary.

  • 7 Where profits include items of income which are dealt with separately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.

Article 9. Shipping and air transport

  • 1 Profits from the operation of ships or aircraft in international traffic shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 2 If the place of effective management of a shipping enterprise is aboard a ship, then it shall be deemed to be situated in the State in which the home harbour of the ship is situated, or, if there is no such home harbour, in the State of which the operator of the ship is a resident.

Article 10. Associated enterprises

Where

  • a) an enterprise of one of the States participates directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of the other State, or

  • b) the same persons participate directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of one of the States and an enterprise of the other State,

and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which Would, but for those conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly.

Article 11. Dividends

  • 1 Dividends paid by a company which is a resident of one of the States to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such dividends may be taxed in the State of which the company paying the dividends is a resident, and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the dividends, the tax so charged shall not exceed:

    • a) with respect to dividends paid by a company which is a resident of one of the States to a company the capital of which is wholly or partly divided into shares and which is a resident of the other State and holds directly at least 25 per cent of the capital of the company paying the dividends:

      • (i) 10 per cent of the gross amount of the dividends where the dividends are paid out of profits which, by virtue of provisions in Israeli law for the encouragement of investment in Israel, are exempted from tax or subject to tax at a rate that is lower than the standard rate levied on the profits of a company resident in Israel;

      • (ii) 5 per cent of the gross amount of the dividends in other cases;

    • b) 15 per cent of the gross amount of the dividends in all other cases.

  • 3 The competent authorities of the States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 2.

  • 4 The provisions of paragraph 2 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.

  • 5 The term “dividends” as used in this Article means income from shares, “jouissance” shares or “jouissance” rights, mining shares, founders' shares or other rights participating in profits as well as income from debt-claims participating in profits and income from other corporate rights assimilated to income from shares by the taxation law of the State of which the company making the distribution is a resident.

  • 6 The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the recipient of the dividends, being a resident of one of the States, has in the other State, of which the company paying the dividends is a resident, a permanent establishment with which the holding by virtue of which the dividends are paid is effectively connected. In such a case, the provisions of Article 8 shall apply.

  • 7 Where a company which is a resident of one of the States derives profits or income from the other State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company to persons who are not residents of that other State, or subject the company's undistributed profits to a tax on undistributed profits, even if the dividends paid on the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.

Article 12. Interest

  • 1 Interest arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such interest may be taxed in the State in which it arises, and according to the law of that State, but the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the amount of the interest, provided that where such interest is paid to a bank or a financial institution the tax so charged shall not exceed 10 per cent of the amount of the interest.

  • 3 The competent authorities of the States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 2.

  • 4 The term “interest” as used in this Article means income from Government securities, bonds or debentures, whether or not secured by mortgage but not carrying a right to participate in profits, and debt-claims of every kind not secured by mortgage as well as all other income assimilated to income from money lent by the taxation law of the State in which the income arises.

  • 5 The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the recipient of the interest, being a resident of one of the States, has in the other State in which the interest arises a permanent establishment with which the debt-claim from which the interest arises is effectively connected. In such a case, the provisions of Article 8 shall apply.

  • 6 Interest shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the interest, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment in connection with which the indebtedness on which the interest is paid was incurred, and such interest is borne by such a permanent establishment, then such interest shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment is situated.

  • 7 Where, owing to a special relationship between the payer and the recipient or between both of them and some other person, the amount of the interest paid, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the recipient in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the lastmentioned amount. In that case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the law of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 13. Royalties

  • 1 Royalties arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such royalties may be taxed in the State in which they arise, and according to the law of that State, but the tax so charged shall not exceed:

    • a) 10 per cent of the amount of the royalties for cinematograph films and films or video-tapes for radio or television broadcasting;

    • b) 5 per cent of the amount of all other royalties.

  • 3 The competent authorities of the States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 2.

  • 4 The term “royalties” as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including cinematograph films and films or video-tapes for radio or television broadcasting, any patent, trade mark, design or model, plan, secret formula or process, or for the use of, or the right to use, industrial, commercial or scientific equipment, or for information concerning industrial, commercial or scientific experience.

  • 5 The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the recipient of the royalties, being a resident of one of the States, has in the other State in which the royalties arise a permanent establishment with which the right or property giving rise to the royalties is effectively connected. In such a case the provisions of Article 8 shall apply.

  • 6 Royalties shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the royalties, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment in connection with which the contract under which the royalties are paid was concluded, and such royalties are borne by such permanent establishment, then such royalties shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment is situated.

  • 7 Where, owing to a special relationship between the payer and the recipient or between both of them and some other person, the amount of the royalties paid, having regard to the use, right or information for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the recipient in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In that case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the law of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 14. Limitation of articles 11, 12 and 13

International organisations, organs and officials thereof and members of a diplomatic or consular mission of a third State, being present in one of the States, are not entitled, in the other State, to the reductions or exemptions from tax provided for in Articles 11, 12 and 13 in respect of the items of income dealt with in these Articles and arising in that other State, if such items of income are not subject to a tax on income in the first-mentioned State.

Article 15. Capital gains

  • 1 Gains from the alienation of immovable property, as defined in paragraph 2 of Article 7, may be taxed in the State in which such property is situated.

    In this paragraph “immovable property” shall include rights – other than shares dealt in on a stock exchange - in a real estate association as such association is defined in the Israeli Land Appreciation Tax Law. The said rights shall be deemed to be situated in the State in which the immovable property giving rise to such capital gain is situated.

  • 2 Gains from the alienation of movable property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State or of movable property pertaining to a fixed base available to a resident of one of the States in the other State for the purpose of performing professional services, including such gains from the alienation of such a permanent establishment (alone or together with the whole enterprise) or of such a fixed base, may be taxed in the other State.

  • 3 Gains from the alienation of ships and aircraft operated in international traffic, and movable property pertaining to the operation of such ships and aircraft shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated. For the purposes of this paragraph the provisions of paragraph 2 of Article 9 shall apply.

  • 4 Gains from the alienation of any property other than those mentioned in paragraphs 1, 2 and 3, shall be taxable only in the State of which the alienator is a resident.

  • 5 The provisions of paragraph 4 shall not affect the right of each of the States to levy according to its own law a tax on gains from the alienation of shares or “jouissance” rights in a company, the capital of which is wholly or partly divided into shares and which is a resident of that State, provided that such shares or rights are owned by an individual who is a resident of the other State and -

    • a) who is a national of the first-mentioned State without being a national of the other State, and

    • b) who has been a resident of the first-mentioned State in the course of the last five years preceding the alienation of the shares or “jouissance” rights, and

    • c) who in the course of the same period has owned, directly or indirectly, alone or together with his spouse and relatives, at least one-third, as well as alone or together with his spouse more than 7 per cent, of the nominally paid up capital of the said company.

Article 16. Independent personal services

  • 1 Income derived by a resident of one of the States in respect of professional services or other independent activities of a similar character shall be taxable only in that State unless he has a fixed base available to him in the other State for the purpose of performing his activities. If he has such a fixed base available to him, the income may be taxed in that other State but only so much of it as is attributable to that fixed base.

    A resident of one of the States performing such professional services or other independent activities in the other State shall be deemed to have such a fixed base available to him in that other State if he is present in that other State for a period or periods exceeding in the aggregate 183 days in the fiscal year concerned.

  • 2 The term “income from professional services” means income derived in respect of professional services including, inter alia, independent scientific, literary, artistic, educational or teaching activities as well as the independent activities of physicians, lawyers, engineers, architects, dentists and accountants.

Article 17. Dependent personal services

  • 1 Subject to the provisions of Articles 18, 20, 21, 22 and 23, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.

  • 2 Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised in the other State shall be taxable only in the firstmentioned State, if:

    • a) the recipient is present in that other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in the fiscal year concerned, and

    • b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of that other State, and

    • c) the remuneration is not borne as such by a permanent establishment or a fixed base which the employer has in that other State.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, remuneration in respect of an employment exercised aboard a ship or aircraft operated in international traffic may be taxed in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

Article 18. Directors' fees

  • 1 Directors' fees and similar payments derived by a resident of the Netherlands in his capacity as a member of the board of directors of a company which is a resident of Israel may be taxed in Israel.

  • 2 Remuneration and similar payments derived by a resident of Israel in his capacity as a “bestuurder” or a “commissaris” of a company which is a resident of the Netherlands may be taxed in the Netherlands.

Article 19. Artistes and athletes

Notwithstanding the provisions of Articles 16 and 17 income derived by public entertainers, such as theatre, motion picture, radio or television artistes and musicians, and by athletes, from their dependent or independent personal activities as such may be taxed in the State in which these activities are exercised. This provision also applies to such income derived by the said persons or accrued to them, directly or indirectly, through corporate bodies controlled by the said persons.

Article 20. Pensions

  • 1 Subject to the provisions of paragraph 1 of Article 21, pensions and other similar remuneration paid in consideration of past employment to a resident of one of the States and any annuity paid to such a resident, shall be taxable only in that State.

  • 2 The term “annuity” means a stated sum payable periodically at stated times during life or during a specified or ascertainable period of time under an obligation to make the payments in return for adequate and full consideration in money or money's worth.

Article 21. Governmental functions

  • 1 Remuneration, including pensions, paid by, or out of funds created by, one of the States or a political subdivision or a local authority thereof to any individual in respect of services rendered to that State or subdivision or local authority thereof in the discharge of functions of a governmental nature may be taxed in that State.

  • 2 However, the provisions of Articles 16, 17, 18 and 20 shall apply to remuneration or pensions in respect of services rendered in connection with any trade or business carried on by one of the States or a political subdivision or a local authority thereof.

  • 3 Paragraph 1 shall riot apply in so far as services are rendered to a State in the other State by an individual who is a resident and a national of that other State.

Article 22. Professors and teachers

  • 1 Payments which a professor or teacher who is a resident of one of the States and who is present in the other State for the purpose of teaching or scientific research for a maximum period of two years in a university, college or other establishment for teaching or scientific research in that other State, receives for such teaching or research shall be taxable only in the first-mentioned State.

  • 2 This Article shall not apply to income from research if such research is undertaken not in the public interest but primarily for the private benefit of a specific person or persons.

Article 23. Students

A student or business apprentice who is present in one of the States solely for the purpose of his education or training and who is, or immediately before being so present was, a resident of the other State shall be exempt from tax in the first-mentioned State on payments received from outside that first-mentioned State for the purposes of his maintenance, education or training. The same shall apply to income from personal services performed in the firstmentioned State if such income from personal services does not exceed 4.000 Israeli Pounds or 4.000 Netherlands Guilders in the calendar year.

Article 24. Income not expressly mentioned

Items of income of a resident of one of the States which are not expressly mentioned in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.

CHAPTER IV. Taxation of capital

Article 25. Capital

  • 1 Capital represented by immovable property, as defined in paragraph 2 of Article 7, may be taxed in the State in which such property is situated.

  • 2 Capital represented by movable property forming part of the business property of a permanent establishment of an enterprise, or by movable property pertaining to a fixed base used for the performance of professional services, may be taxed in the State in which the permanent establishment or fixed base is situated.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraph 2, ships and aircraft operated in international traffic, and movable property pertaining to the operation of such ships and aircraft shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated. For the purposes of this paragraph the provisions of paragraph 2 of Article 9 shall apply.

  • 4 All other elements of capital of a resident of one of the States shall be taxable only in that State.

CHAPTER V

Article 26. Elimination of double taxation

  • A

    • 1. The Netherlands, when imposing tax on its residents, may include in the basis upon which such taxes are imposed, the items of income or capital, which according to the provisions of this Convention may be taxed in Israel.

    • 2. Without prejudice to the application of the provisions concerning the compensation of losses in the unilateral regulations for the avoidance of double taxation the Netherlands shall allow a deduction from the amount of tax computed in conformity with the first paragraph of this Article equal to such part of that tax which bears the same proportion to the aforesaid tax, as the part of the income or capital which is included in the basis mentioned in the first paragraph of this Article and may be taxed in Israel in accordance with Articles 7, 8, paragraph 6 of Article 11, paragraph 5 of Article 12, paragraph 5 of Article 13, paragraphs 1 and 2 of Article 15, paragraph 1 of Article 16, paragraph 1 of Article 17, paragraph 1 of Article 18, Articles 19, 21 and paragraphs 1 and 2 of Article 25 of the Convention bears to the total income or capital which forms the basis mentioned in paragraph 1 of this Article.

    • 3. Further the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax computed in accordance with the preceding paragraphs of this Article with respect to the items of income which may be taxed in Israel according to paragraph 2 of Article 11, paragraph 2 of Article 12, paragraph 2 of Article 13, and paragraph 3 of Article 17, and are included in the basis mentioned in paragraph 1 of this Article. The amount of this deduction shall be the lesser of the following amounts:

      • a) the amount equal to the Israeli tax;

      • b) the amount of the Netherlands tax which bears the same proportion to the amount of tax computed in conformity with paragraph 1 of this Article, as the amount of the said items of income bears to the amount of income which forms the basis mentioned in paragraph 1 of this Article.

    • 4. Where, by reason of the relief given under the provisions of Israeli laws for the purpose of encouraging investment in Israel, the Israeli tax actually levied on dividends paid by a company which is a resident of Israel or on interest arising in Israel is lower than the tax Israel may levy according to paragraph 2 of Article 11 and paragraph 2 of Article 12, respectively, then the amount equal to Israeli tax as meant in sub-paragraph a) of paragraph 3 on those items of income shall be deemed to be:

      • a) with respect to dividends paid by a company which is a resident of Israel: 15 per cent of the amount of the dividends;

      • b) with respect to interest arising in Israel and paid to a bank or a financial institution: an amount equal to the amount of tax which Israel actually has levied thereon increased by twice the difference between this amount and 10 per cent of the amount of such interest, provided that the deduction shall not exceed 15 per cent of the amount of such interest;

      • c) with respect to other interest arising in Israel: 15 per cent of the amount of the interest.

    • 5. The amount equal to Israeli tax as meant in sub-paragraph a) of paragraph 3 on royalties arising in Israel shall be deemed to be 10 per cent of the amount of the royalties.

  • B

    • 1. Where a resident of Israel derives income which, in accordance with the provisions of this Convention may be taxed in the Netherlands, Israel shall, except in the case referred to in paragraph 5 of Article 15 and subject to the provisions of its law, allow as a deduction from the tax on that income, an amount equal to the tax paid thereon in the Netherlands. The deduction shall not, however, exceed that part of the tax as computed before the deduction is given, which is appropriate to the income which may be taxed in the Netherlands.

    • 2. However, dividends paid by a company resident of the Netherlands to a company resident in Israel, which owns at least 25 per cent of the voting power of the company paying the dividends, shall be excluded from the tax base in Israel in so far as such dividends would be excluded from the tax base by Israeli tax laws in case both companies had been resident of Israel.

  • C If a resident of one of the States derives gains which may be taxed in the other State in accordance with paragraph 5 of Article 15, that other State shall allow a deduction from its tax on such gains to an amount equal to the tax levied in the first-mentioned State on the said gains.

CHAPTER VI. Special provisions

Article 27. Non-discrimination

  • 1 The nationals of one of the States, whether they are residents of that State or not, shall not be subjected in the other State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances are or may be subjected.

  • 2 The term “nationals” means:

    • a) all individuals possessing the nationality of one of the States;

    • b) all legal persons, partnerships and associations deriving their status as such from the law in force in one of the States.

  • 3 The taxation on a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State shall not be less favourably levied in that other State than the taxation levied on enterprises of that other State carrying on the same activities.

    This provision shall not be construed as obliging one of the States to grant to residents of the other State any personal allowances, reliefs and reductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.

  • 4 Enterprises of one of the States, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of the other State, shall not be subjected in the firstmentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of that firstmentioned State are or may be subjected.

  • 5 In this Article the term “taxation” means taxes of every kind and description.

Article 28. Mutual agreement procedure

  • 1 Where a resident of one of the States considers that the actions of one or both of the States result or will result for him in taxation not in accordance with this Convention, he may, notwithstanding the remedies provided by the national laws of those States, present his case to the competent authority of the State of which he is a resident.

  • 2 The competent authority shall endeavour, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at an appropriate solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other State, with a view to the avoidance of taxation not in accordance with this Convention.

  • 3 The competent authorities of the States shall endeavour to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of this Convention. They may also consult together for the elimination of double taxation in cases not provided for in this Convention.

  • 4 The competent authorities of the States may communicate with each other directly for the purpose of reaching an agreement in the sense of the preceding paragraphs.

Article 29. Exchange of information

  • 1 The competent authorities of the States shall exchange such information (being information which such authorities have in proper order at their disposal) as is necessary for the carrying out of this Convention, in particular for the prevention of fraud, and for the administration of statutory provisions against legal avoidance concerning taxes covered by this Convention. Any information so exchanged shall be treated as secret and shall not be disclosed to any persons or authorities other than those concerned with the assessment or collection of the taxes which are the subject of this Convention.

  • 2 In no case shall the provisions of paragraph 1 be construed so as to impose on one of the States the obligation:

    • a) to carry out administrative measures at variance with the laws or the administrative practice of that or of the other State;

    • b) to supply particulars which are not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other State;

    • c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial or professional secret or trade process, or information, the disclosure of which would be contrary to public policy.

Article 30. Diplomatic and consular officials

Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of diplomatic or consular officials under the general rules of international law or under the provisions of special agreements.

Article 31. Territorial extension

  • 1 This Convention may be extended, either in its entirety or with any necessary modifications, to either or both of the countries of Surinam or the Netherlands Antilles, if the country concerned imposes taxes substantially similar in character to those to which this Convention applies. Any such extension shall take effect from such date and subject to such modifications and conditions, including conditions as to termination, as may be specified and agreed in notes to be exchanged through diplomatic channels.

  • 2 Unless otherwise agreed the termination of the Convention shall not also terminate the application of the Convention to any country to which it has been extended under this Article.

CHAPTER VII. Final provisions

Article 32. Entry into force

This Convention shall enter into force on the date on which the Contracting Governments have notified each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective countries have been complied with, and its provisions shall have effect -

  • a) in the case of the Netherlands:

    for taxable years and periods beginning on or after the first day of January 1970;

  • b) in the case of Israel:

    for taxable years and periods beginning on or after the first day of April in the calendar year 1970.

Article 33. Termination

This Convention shall remain in force until denounced by one of the States. Either State may denounce the Convention, through diplomatic channels, by giving notice of termination at least six months before the end of any calendar year after the year 1976. In such event the Convention shall cease to have effect -

  • a) in the case of the Netherlands:

    for taxable years and periods beginning after the end of the calendar year in which the notice is given;

  • b) in the case of Israel:

    for taxable years and periods beginning after the 31st day of March in the calendar year next following that in which the notice is given.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Convention.

DONE at Jerusalem on second July 1973 in two originals, each in the Netherlands, Hebrew and English languages, the three texts being equally authentic.

In case there is any divergence of interpretation between the Netherlands and Hebrew texts, the English shall prevail.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands

(sd.) W. ROOSDORP

For the Government of the State of Israel

(sd.) M. NEUDORFER

Protocol

At the moment of signing the Convention for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income and on capital, this day concluded between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the State of Israel, the undersigned, duly authorised thereto, have agreed that the following provisions shall form an integral part of the Convention.

I.

It is understood that for the application of the Convention taxes on capital include taxes on property whether or not they are levied on a gross base or on a net base.

II. Ad Article 4

An individual living aboard a ship without any real domicile in either of the States shall be deemed to be a resident of the State in which the ship has its home harbour.

III. Ad Articles 11, 12 and 13

Applications for the restitution of tax levied contrary to the provisions of Articles 11, 12 and 13 to be lodged with the competent authority of the State having levied the tax within a period of 5 years after the expiration of the calendar year in which the tax has been levied.

IV. Ad Article 11

With reference to paragraph 2 of Article 11 of the Convention, the two Governments, having in mind that the difference between the provisions of sub-paragraph a) and those of sub-paragraph b) of the said paragraph is based on the fact that in Israel the tax burden in the hands of Israeli companies for distributed profits is substantially lower than that for undistributed profits, agree to undertake the review of the said provisions in order to adapt sub-paragraph b) to sub-paragraph a) when the basis of such difference no longer exists.

V. Ad Articles 12 and 26

The term “financial institution” as used in paragraph 2 of Article 12 and in paragraph 4 of Article 26, part A, of the Convention includes a company which in the normal course of its business receives money on deposits or makes loans.

VI. Ad Article 26

After a period of 10 years subsequent to the entry into force of the Convention the two Governments shall enter into negotations with each other in order to envisage a review of the provisions of paragraphs 4 and 5 of Article 26, part A, of the Convention in the light of the circumstances then prevailing.

VII. Ad Article 26

It is understood that, in so far as the Netherlands income tax or company tax is concerned, the basis meant in the first paragraph of Article 26 is the “onzuivere inkomen” or “winst” in terms of the Netherlands income tax law or company tax law, respectively.

VIII . Ad Article 29

The obligation to exchange information does not include information obtained from banks or from institutions assimilated therewith. The term “institutions assimilated therewith” means, inter alia, insurance companies.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Protocol.

DONE at Jerusalem on second July 1973 in two originals, each in the Netherlands, Hebrew and English languages, the three texts being equally authentic.

In case there is any divergence of interpretation between the Netherlands and Hebrew texts, the English shall prevail.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands

(sd.) W. ROOSDORP

For the Government of the State of Israël

(sd.) M. NEUDORFER

Naar boven