Het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk,
Geleid door de wens het vervoer van personen en goederen door middel van binnenschepen
te regelen,
ernaar strevend de wederzijdse binnenvaart verder te ontwikkelen,
en
ernaar strevend daarbij ook rekening te houden met de wederzijdse belangen na de opening
van het Main-Donaukanaal,
zijn het volgende overeengekomen:
Rechten en verplichtingen van de Overeenkomstsluitende Staten die voortvloeien uit
bestaande bilaterale en multilaterale overeenkomsten, zoals in het bijzonder uit de
Overeenkomst van Belgrado van 1948, en uit de Herziene Rijnvaartakte van 1868 met
bijhorende aanvullende protocollen alsmede uit de desbetreffende bepalingen van de
Europese Unie worden door deze Overeenkomst niet aangetast.
Nederlandse schepen mogen de Oostenrijkse waterwegen, en Oostenrijkse schepen de Nederlandse
waterwegen in het kader van het vervoer overeenkomstig de artikelen 4, 5 bevaren.
Dit geldt ook dienovereenkomstig voor het vervoer van drijvende werktuigen en drijvende
voorwerpen, alsmede voor het transporteren van schepen in aanbouw.
Nederlandse en Oostenrijkse schepen mogen personen en goederen in het transitovervoer
door de andere Overeenkomstsluitende Staat op de in artikel 3 genoemde waterwegen
vervoeren.
-
2 Elke bevoegde autoriteit kan de Gemengde Commissie overeenkomstig artikel 9 onverminderd
het eerste lid belasten met het vaststellen van economisch toereikende richtprijzen
voor de vervoersdiensten en eventuele bijzondere voorwaarden, alsmede met het treffen
van andere passende maatregelen, voor zover dit onvermijdelijk lijkt om nationale
economische redenen, in het bijzonder in het geval van zwaarwegende concurrentievervalsingen.
Vervoer door derden is - voor zover hierop de desbetreffende bepalingen van de Europese
Unie niet van toepassing zijn - slechts toegestaan in de mate die door de bevoegde
autoriteiten op voorstel van de Gemengde Commissie wordt overeengekomen.
-
2 In gevallen waarop de desbetreffende bepalingen van de Europese Unie niet van toepassing
zijn, zullen de bevoegde autoriteiten voor de scheepvaart op waterwegen als bedoeld
in artikel 3 – uitgezonderd de Rijn en de Donau – de in de andere Overeenkomstsluitende
Staat verstrekte documenten en attesten die op het schip, de leiding van het schip
en de bemanning, alsmede de lading betrekking hebben erkennen, voor zover deze overeenstemmen
met de in de andere Overeenkomstsluitende Staat geldende bepalingen. Onafhankelijk
daarvan worden voor de Nederlandse waterwegen de voor de scheepvaart op de Rijn afgegeven
documenten en attesten en voor de Oostenrijkse waterwegen de voor de scheepvaart op
de Donau afgegeven documenten en attesten erkend.
-
3 Voor de scheepvaart op de Donau gelden de voor de scheepvaart op de Rijn afgegeven
documenten en attesten die betrekking hebben op het schip en de lading; de voor de
scheepvaart op de Rijn afgegeven documenten en attesten die betrekking hebben op de
leiding van het schip worden door de Oostenrijkse autoriteiten erkend, voor zover
een adequate ervaring in de scheepvaart op het Oostenrijkse deel van de Donau wordt
aangetoond.
In geval van averij, ongeval, ernstige ziekte van een persoon aan boord, door de natuur
veroorzaakte omstandigheden of om andere zwaarwegende redenen - uitgezonderd een financiële
noodsituatie - die de doorvaart of terugreis belemmeren, zullen de bevoegde autoriteiten
op basis van de nationale bepalingen de betrokken schepen of personen van de andere
Overeenkomstsluitende Staat de nodige hulp bieden; de artikelen 4, 5, blijven onverminderd
van kracht.
-
1 Er wordt een Gemengde Commissie gevormd. Elke Overeenkomstsluitende Staat vaardigt
drie leden af, die door de respectieve bevoegde autoriteiten worden aangewezen. Elke
Partij kan aan de beraadslagingen van de Gemengde Commissie deskundigen laten deelnemen.
De Gemengde Commissie stelt een reglement van orde vast.
-
3 Richtprijzen, eventuele bijzondere voorwaarden en andere passende maatregelen waarover
de Gemengde Commissie in opdracht van een Overeenkomstsluitende Partij overeenstemming
heeft bereikt, dienen door de Gemengde Commissie zo nodig ter goedkeuring te worden
voorgelegd aan de bevoegde autoriteiten. De inwerkingtreding van de richtprijzen,
bijzondere voorwaarden en andere passende maatregelen wordt tussen de bevoegde autoriteiten
overeengekomen. De inwerkingtreding krachtens nationaal recht dient onverwijld aan
de andere Overeenkomstsluitende Staat te worden medegedeeld.
-
1 De in de artikelen 6 en 9, derde lid, tweede volzin, voorziene overeenkomsten komen
tot stand doordat de bevoegde autoriteiten elkaar hun instemming met de door de Gemengde
Commissie voorgelegde voorstellen schriftelijk mededelen.
-
2 Indien in de Gemengde Commissie geen overeenstemming kan worden bereikt, komen op
verzoek van een Overeenkomstsluitende Partij de vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende
Staten binnen vier weken voor overleg bijeen. Tenzij in onderling overleg een andere
regeling wordt overeengekomen, vindt dit overleg plaats in de Overeenkomstsluitende
Staat die de voorzitter van de Gemengde Commissie levert.
-
1 Geschillen over de interpretatie en toepassing van deze Overeenkomst worden door rechtstreekse
onderhandelingen tussen de bevoegde autoriteiten geregeld. Indien geen overeenstemming
kan worden bereikt, worden de geschillen langs diplomatieke weg bijgelegd. Indien
een geschil ook langs deze weg niet kan worden bijgelegd, dient het op verzoek van
een van beide Overeenkomstsluitende Staten ter definitieve beslechting te worden voorgelegd
aan een uit drie scheidsrechters bestaand scheidsgerecht.
-
2 Elke Overeenkomstsluitende Staat benoemt een scheidsrechter. De derde scheidsrechter,
die ook de voorzitter van het scheidsgerecht is, wordt benoemd door de twee door de
Overeenkomstsluitende Staten benoemde scheidsrechters.
-
3 Indien een van de Overeenkomstsluitende Staten nalaat binnen drie maanden na ontvangst
van de mededeling over de benoeming van een scheidsrechter door de andere Overeenkomstsluitende
Staat een scheidsrechter te benoemen, wordt de scheidsrechter die door de eerste Overeenkomstsluitende
Staat had moeten worden benoemd op verzoek van de andere Overeenkomstsluitende Staat
door de President van het Internationale Gerechtshof benoemd. Indien de twee scheidsrechters
binnen drie maanden na hun benoeming nalaten de derde scheidsrechter te benoemen,
benoemt de President van het Internationale Gerechtshof op verzoek van een van de
Overeenkomstsluitende Staten de derde scheidsrechter.
De bepalingen van deze Overeenkomst gelden wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft
slechts voor het grondgebied van het Rijk in Europa.