Voor de toepassing van het bij of krachtens deze Overeenkomst bepaalde wordt verstaan
onder:
„Voorraden”: voorraden ruwe aardolie, halffabrikaten van aardolie en aardolieprodukten;
„Voorraadplicht”:
-
- in het Koninkrijk der Nederlanden: de verplichting tot het aanhouden van voorraden,
zoals deze voortvloeit uit de Wet voorraadvorming aardolieprodukten van 21 oktober
1976 (Stbl.1976, 569), en
-
- in het Groothertogdom Luxemburg: de verplichting tot het aanhouden van voorraden,
zoals deze voortvloeit uit het Groothertogelijk Reglement van 31 oktober 1973 met
betrekking tot de voorraadverplichtingen van aardolieprodukten (Mémorial A 1973 pagina
1424);
„Nederlandse, onderscheidenlijk Luxemburgse voorraadplichtige”: hij, die onderworpen
is aan de Nederlandse, onderscheidenlijk Luxemburgse voorraadplicht.
In Nederland opgeslagen voorraden kunnen in het raam der navolgende bepalingen worden
meegerekend door Luxemburgse voorraadplichtigen.
Meerekenbaar zijn:
-
a) Voorraden gelegen in Nederland in opslagruimten die niet toebehoren aan, noch gehuurd
zijn door, noch uit andere titel in gebruik zijn bij in Nederland voorraadplichtigen
of ondernemingen die in een groep met Nederlandse voorraadplichtigen verbonden zijn
dan wel ondernemingen waarin Nederlandse voorraadplichtigen een belangrijke zeggenschap
hebben en ten aanzien waarvan Luxemburgse voorraadplichtigen beschikkingsbevoegd zijn.
Toestemming tot meerekenen van deze voorraden dient vooraf te worden verleend door
de Luxemburgse Minister welke verantwoordelijk is voor de aardolieprodukten. Voor
het aanhouden van deze voorraden is in het kader van deze Overeenkomst van de Nederlandse
Minister van Economische Zaken geen toestemming vereist.
-
b) Voorraden, gelegen in Nederland in opslagruimten die toebehoren aan, gehuurd zijn
door, of uit andere titel in gebruik zijn bij Nederlandse voorraadplichtigen of ondernemingen
die met Nederlandse voorraadplichtigen in een groep verbonden zijn dan wel ondernemingen
waarin Nederlandse voorraadplichtigen een belangrijke zeggenschap hebben.
Toestemming tot het aanhouden van deze voorraden door Nederlandse voorraadplichtigen
en tot het meerekenen ervan door Luxemburgse voorraadplichtigen dient vooraf te worden
gevraagd bij de Nederlandse Minister van Economische Zaken.
-
§ 1 De aanvrage tot het meerekenen van voorraden, vallende onder Artikel III, sub a),
dient door de Luxemburgse voorraadplichtige ten laatste 15 werkdagen voor de aanvang
van ieder kalenderkwartaal te worden gericht aan de Luxemburgse Minister welke verantwoordelijk
is voor de aardolieprodukten. De aanvrage dient de volgende gegevens te bevatten:
-
a) aard en hoeveelheid van de voorraden;
-
b) naam en adres van de onderneming in welker opslagruimten de voorraden zijn gelegen;
-
c) de nauwkeurige aanduiding van de aard en ligging van de opslagruimten waarin de voorraden
zich bevinden;
-
d) het kalenderkwartaal voor hetwelk de toestemming wordt aangevraagd.
De aanvrager dient, ten genoegen van de Luxemburgse Minister, welke verantwoordelijk
is voor de aardolieprodukten, aan te tonen dat hij ten aanzien van de betrokken voorraden
beschikkingsbevoegd is en zich te verbinden deze beschikkingsbevoegdheid, tenminste
voor de duur van het kalenderkwartaal waarvoor de toestemming wordt aangevraagd te
handhaven.
Tevens dient de aanvrager aan te tonen dat, in geval gedurende dit kwartaal een voorzieningscrisis
ontstaat, de betrokken voorraden zo nodig ook na afloop van dit kwartaal in de betrokken
opslagruimten opgeslagen kunnen blijven.
-
§ 2 De aanvrage tot het aanhouden en meerekenen van de voorraden vallende onder Artikel
III, sub b), dient door de Nederlandse voorraadplichtige ten laatste 15 werkdagen
voor de aanvang van ieder kalenderkwartaal te worden ingediend bij de Nederlandse
Minister van Economische Zaken en vergezeld te gaan van een aan de Luxemburgse voorraadplichtige
gerichte verklaring dat deze voorraden tenminste voor de duur van het kalenderkwartaal
waarvoor de toestemming wordt gevraagd ter beschikking van de Luxemburgse voorraadplichtige
blijven.
Indien de Luxemburgse voorraadplichtige ten aanzien van de betrokken voorraden niet
beschikkingsbevoegd is, dient de aanvrage vergezeld te gaan van een aan de Luxemburgse
voorraadplichtige gerichte verklaring dat deze voorraden tenminste voor de duur van
het kalenderkwartaal waarvoor toestemming wordt gevraagd voorde Luxemburgse voorraadplichtige
gereserveerd blijven.
De aan de Luxemburgse voorraadplichtige gerichte verklaring dient tevens in te houden
dat, in geval gedurende dit kwartaal een voorzieningscrisis ontstaat, de betrokken
voorraden zonodig ook na afloop van dit kwartaal bij de Nederlandse voorraadplichtige
ter beschikking van de Luxemburgse voorraadplichtige blijven, c.q. voor de Luxemburgse
voorraadplichtige gereserveerd blijven.
In beide gevallen dient de aanvrage de navolgende gegevens te bevatten:
-
a) naam en adres van de betrokken Luxemburgse voorraadplichtige;
-
b) naam en adres van de voorraadplichtige in wiens opslagruimte de voorraden zijn gelegen
of van de voorraadplichtige die de opslagruimte waarin de voorraden zijn gelegen heeft
gehuurd of uit andere titel in gebruik heeft;
-
c) aard en hoeveelheid van de voorraden;
-
d) de nauwkeurige aanduiding van de aard en ligging van de opslagruimten waarin de voorraden
zich bevinden;
-
e) het kalenderkwartaal voor hetwelk de toestemming wordt aangevraagd.
-
§ 4 Indien de Nederlandse Minister van Economische Zaken van geen bezwaar is gebleken
zendt hij de aanvrage naar de Luxemburgse Minister welke verantwoordelijk is voor
de aardolieprodukten. Middels een afschrift stelt hij de Nederlandse voorraadplichtige
daarvan in kennis.
Indien de Luxemburgse Minister welke verantwoordelijk is voor de aardolieprodukten
van geen bezwaar is gebleken, verleent hij toestemming aan de Luxemburgse voorraadplichtige
tot meerekenen van de voorraden.
Bij afwijking van de hoeveelheid tot meerekenen waarvan toestemming wordt verleend,
ten opzichte van de hoeveelheid tot aanhouden waarvan de Nederlandse Minister van
Economische Zaken toestemming heeft verleend doet hij daarvan onverwijld mededeling
aan deze laatste. In dat geval wordt de hoeveelheid tot aanhouden waarvan toestemming
is verleend in gelijke mate verminderd.
-
§ 1 De voorraden, vallende onder Artikel III, sub b) van deze Overenkomst kunnen door
Nederlandse voorraadplichtigen niet worden meegerekend om te voldoen aan de op hen
rustende voorraadplicht. Deze voorraden mogen ook niet worden opgenomen in de Nederlandse
voorraadplicht. Deze voorraden mogen ook niet worden opgenomen in de Nederlandse voorraadopgaven,
bestemd voor de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, het Internationaal
Energie Agentschap en voor de Europese Gemeenschappen.
-
§ 2 Deze Overeenkomst laat de bepalingen, voortvloeiend uit de Overeenkomst inzake een
Internationaal Energie-programma, opgesteld en ondertekend te Parijs op 18 november
1974, onverlet.
-
§ 1 De Luxemburgse Minister welke verantwoordelijk is voor de aardolieprodukten zendt
aan de Nederlandse Minister van Economische Zaken zo spoedig mogelijk een afschrift
van het document waarin toestemming wordt verleend tot het meerekenen van de voorraden,
vallende onder Artikel III, sub a), waarbij tevens de gegevens omschreven in Artikel
IV, § 1, worden vermeld.
-
§ 2 De Nederlandse Minister van Economische Zaken controleert binnen het kader van zijn
bevoegdheden, op verzoek van de Luxemburgse Minister, de aanwezigheid van de voorraden,
vallende onder Artikel III van deze Overeenkomst.
-
§ 3 Indien in geval van een voorzieningscrisis blijkt dat, hetzij door overmacht hetzij
door nalatigheid, het totaal van de bij de Nederlandse voorraadplichtige aanwezige
voorraden zich bevindt beneden het totaal van:
-
a) de voorraden die de Nederlandse voorraadplichtige moet aanhouden voor de op hem rustende
voorraadplicht, en
-
b) de voorraden tot aanhouden waarvan de Nederlandse voorraadplichtige zich ten behoeve
van buitenlandse voorraadplichtigen verplicht heeft
wordt de Luxemburgse Minister daarvan onverwijld in kennis gesteld. Het tekort zal
evenredig worden verdeeld over de betrokken voorraadplichtigen.
De voorraden, welke mogen worden meegerekend voor de Luxemburgse voorraadplicht, kunnen
onder alle om omstandigheden vrij naar het Groothertogdom Luxemburg worden afgevoerd.
In geval van een voorzieningscrisis kunnen de voorraden die gedurende het kwartaal
waarin de voorzieningscrisis is uitgebroken mogen worden meegerekend, ook na dat kwartaal
onbeperkt vrij naar het Groothertogdom Luxemburg worden afgevoerd. De afvoer van de
voorraden dient tijdens een voorzieningscrisis zo spoedig mogelijk te worden gemeld
aan de Nederlandse Minister van Economische Zaken die bevoegd is ter identificatie
van de betrokken voorraden nadere regelen te stellen, zonder daarbij afbreuk te doen
aan de vrije afvoer.
De bepalingen van de artikelen I tot en met VII zijn van overeenkomstige toepassing
voor in het Groothertogdom Luxemburg opgeslagen voorraden die Nederlandse voorraadplichtigen
wensen mee te rekenen voor de op hen rustende voorraadplicht.
Op voorstel van een der Contracterende Partijen kan nopens al wat de interpretatie
en de toepassing van dit Akkoord betreft, overleg worden gepleegd. In geval van voorzieningscrisis
vindt dergelijk overleg zo spoedig mogelijk plaats.
Indien een van de Overeenkomstsluitende Partijen het wenselijk acht een bepaling van
deze Overeenkomst te wijzigen, kan zij de andere Overeenkomstsluitende Partij om overleg
verzoeken. Dit overleg vangt aan binnen zestig (60) dagen, te rekenen van de datum
van ontvangst van het verzoek.
De Overeenkomstsluitende Partijen stemmen schriftelijk in met elke wijziging van de
Overeenkomst en die wijziging wordt van kracht zodra de beide Overeenkomstsluitende
Partijen elkander hebben medegedeeld dat de voor de inwerkingtreding vereiste grondwettelijke
procedures zijn voltooid.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is deze Overeenkomst alleen van toepassing
op het Rijk in Europa.
Deze Overeenkomst treedt in werking een maand nadat de Regeringen van de Overeenkomstsluitende
Partijen elkaar hebben medegedeeld, dat in hun onderscheiden landen de grondwettelijke
procedures voor de inwerkingtreding der Overeenkomst hebben plaatsgevonden.
Deze Overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd. Elk der beide Overeenkomstsluitende
Partijen kan haar uiterlijk drie maanden voor het einde van enig kalenderjaar opzeggen,
in welk geval de Overeenkomst met ingang van het eerstvolgende kalenderjaar ophoudt
van kracht te zijn. Van de mogelijkheid tot opzegging mag geen gebruik worden gemaakt
in geval van een crisis in de voorziening De Commissie der Europese Gemeenschappen
dient, in ieder geval, vooraf van de opzegging op de hoogte te worden gesteld.