Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van [...] belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, 's-Gravenhage, 27-05-1986

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 15-01-1999 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van Canada,

De wens koesterende de bestaande op 2 april 1957 te Ottawa ondertekende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Canada ter vermijding van dubbele belasting en ter voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen van inkomsten, zoals deze is gewijzigd bij de op 28 oktober 1959 te Ottawa ondertekende Aanvullende Overeenkomst en zoals deze nader is gewijzigd bij de op 3 februari 1965 te Ottawa ondertekende Aanvullende Overeenkomst, te vervangen door een nieuwe Overeenkomst;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. REIKWIJDTE VAN DE OVEREENKOMST

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

  • 1 Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten.

  • 2 Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, of naar bestanddelen van het inkomen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3 De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:

    • a) in Canada: de inkomstenbelastingen, geheven door de Regering van Canada

      (hierna te noemen: „Canadese belasting”);

    • b) in Nederland:

      • - de inkomstenbelasting,

      • - de loonbelasting,

      • - de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat, 1965,

      • - de dividendbelasting,

        (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”).

  • 4 De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De Staten of de bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen mede die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3. Algemene begripsbepalingen

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij de context anders vereist:

    • a) betekent de uitdrukking „Staat” Canada of Nederland, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Staten” Canada en Nederland;

    • b) betekent de uitdrukking „Canada”, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het grondgebied van Canada, daaronder begrepen elk gebied buiten de territoriale wateren van Canada dat ingevolge de wetgeving van Canada en in overeenstemming met het internationale recht een gebied is waarbinnen Canada rechten kan uitoefenen met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen;

    • c) betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;

    • d) omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen en ingeval het Canada betreft, een nalatenschap en een trust;

    • e) betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f) betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;

    • g) betekent de uitdrukking „internationaal verkeer”, elke reis van een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming, waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een van de Staten is gelegen, voor het vervoer van passagiers of goederen, behalve wanneer het voornaamste doel van de reis is het vervoer van passagiers of goederen tussen plaatsen die in de andere Staat zijn gelegen;

    • h) betekent de uitdrukking „onderdaan”:

      • 1. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een van de Staten bezit;

      • 2. iedere rechtspersoon, vennootschap en vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is;

    • i) betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • 1) in Canada de „Minister of National Revenue” of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • 2) in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

  • 2 Voor de toepassing van de Overeenkomst door een van de Staten heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.

Artikel 4. Woonplaats

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.

  • 2 Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

    • a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

    • c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 3 Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming te regelen, met inachtneming van de plaats van zijn werkelijke leiding, de plaats waar hij is opgericht of anderszins tot stand gekomen en alle andere ter zake doende factoren. Bij afwezigheid van zulk een overeenstemming wordt die persoon voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 21 en de artikelen 23 en 24 geacht geen inwoner te zijn van een van beide Staten.

Artikel 5. Vaste inrichting

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2 De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b) een filiaal;

    • c) een kantoor;

    • d) een fabriek;

    • e) een werkplaats, en

    • f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3 De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur van de uitvoering twaalf maanden overschrijdt.

  • 4 Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een vaste inrichting niet aanwezig geacht, indien:

    • a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

    • c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    • f) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters (a) tot en met (e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 5 Indien een persoon - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het zesde lid - voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een van de Staten gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden welke die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

  • 6 Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een van de Staten te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

  • 7 Alleen de omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen nog niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

  • 1 Inkomsten verkregen door een inwoner van een van de Staten uit onroerende goederen (daaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Voor de toepassing van deze Overeenkomst heeft de uitdrukking „onroerende goederen” de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen terzake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

  • 4 De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7. Winst uit onderneming

  • 1 De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, of heeft uitgeoefend, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

  • 2 Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3 Bij het bepalen van de voordelen van een in een van de Staten gevestigde vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten van de onderneming - daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten - die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders, zulks met uitzondering van kosten die ingevolge de wetgeving van die Staat niet aftrekbaar zouden zijn, indien de vaste inrichting een zelfstandige onderneming was.

  • 4 Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 5 Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

  • 6 Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8. Zeevaart en luchtvaart

  • 1 Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 12 zijn voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2 Voor de toepassing van deze Overeenkomst omvatten voordelen verkregen door een onderneming van een van de Staten uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer, mede voordelen uit:

    • (a) de verhuur van schepen of luchtvaartuigen geëxploiteerd in internationaal verkeer;

    • (b) het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers (daaronder begrepen opleggers of aanhangwagens en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebezigd in internationaal verkeer; en

    • (c) de verhuur van schepen, luchtvaartuigen of containers (daaronder begrepen opleggers of aanhangwagens en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers), mits deze voordelen voortvloeien uit de voordelen als bedoeld in het eerste lid, of in de letters (a) en (b) van dit lid.

  • 3 Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

  • 4 De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal geëxploiteerd agentschap.

Artikel 9. Gelieerde ondernemingen

  • 1 Indien

    • (a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat, of

    • (b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,

    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

    Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing” overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.

  • 2 Indien een van de Staten in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt - en dienovereenkomstig belast - ter zake waarvan een onderneming van de andere Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig herzien. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

  • 3 Een Staat mag niet de voordelen van een onderneming, in omstandigheden als bedoeld in het eerste lid, wijzigen na het verstrijken van de verjaringstermijnen waarin zijn nationale wetgeving voorziet en in ieder geval niet na zes jaren na het einde van het jaar waarin een onderneming van die Staat de voordelen, die aan zulk een wijziging onderworpen zouden zijn, zou hebben behaald. De bepalingen van de voorgaande zin zijn niet van toepassing in het geval van fraude of moedwillig verzuim.

Artikel 10. Dividenden

  • 1 Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

    • a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam (niet zijnde een maatschap of vennootschap onder firma) is dat ten minste 25 percent van het kapitaal bezit van, of dat onmiddellijk of middellijk ten minste 10 percent van het totale aantal stemmen beheerst in, het lichaam dat de dividenden betaalt;

    • b. niettegenstaande letter (a), 10 percent van het brutobedrag van de dividenden, als de dividenden worden betaald door een ,non-resident owned investment corporation’ die inwoner is van Canada aan een uiteindelijk gerechtigde die een lichaam (niet zijnde een maatschap of vennootschap onder firma) is dat inwoner is van Nederland en dat ten minste 25 percent van het kapitaal bezit van, of onmiddellijk of middellijk ten minste 10 percent van het totale aantal stemmen beheerst in, het lichaam dat de dividenden betaalt; en

    • c. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

  • 3 De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

  • 4 De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede andere inkomsten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.

  • 5 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

  • 6 Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

  • 7 Deze Overeenkomst mag in geen enkel opzicht aldus worden uitgelegd dat zij een van de Staten belet om, naast de belasting die geheven kan worden over de inkomsten van een lichaam dat inwoner is van die Staat, een belasting te heffen over de inkomsten van een lichaam die zijn toe te rekenen aan vaste inrichtingen in die Staat, met dien verstande, dat deze aanvullende belasting hoogstens naar het ingevolge het tweede lid, letter (a), beperkte tarief mag worden geheven van het bedrag van die inkomsten, die in de voorafgaande jaren niet aan deze aanvullende belasting onderworpen zijn geweest. Voor de toepassing van deze bepaling betekent de uitdrukking „inkomsten” voordelen (daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van die vaste inrichtingen, als bedoeld in het tweede lid van artikel 13), die in overeenstemming met artikel 7 in een jaar en voorafgaande jaren zijn toe te rekenen aan die vaste inrichtingen in die Staat, nadat daarvan zijn afgetrokken:

    • (a) bedrijfsverliezen die in dat jaar en voorafgaande jaren zijn toe te rekenen aan die vaste inrichtingen (daaronder begrepen verliezen uit de vervreemding van goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van die vaste inrichtingen);

    • (b) alle belastingen die in die Staat over die voordelen worden geheven, behalve de in dit lid bedoelde aanvullende belasting;

    • (c) de voordelen die in die Staat worden geherinvesteerd, met dien verstande dat indien die Staat Canada is, het bedrag van die aftrek wordt bepaald in overeenstemming met de bestaande bepalingen van de wetgeving van Canada betreffende de berekening van de aftrek met betrekking tot investeringen in goederen in Canada en elke toekomstige wijziging van die bepalingen die het algemene beginsel ervan niet aantast, en

    • (d) vijfhonderdduizend Canadese dollars ($ 500.000) of de tegenwaarde daarvan in Nederlandse valuta, verminderd met het bedrag dat

      • 1. door het lichaam, of

      • 2. door een daarmede gelieerde persoon uit eenzelfde of een soortgelijk bedrijf als dat uitgeoefend door het lichaam

      in aftrek is gebracht, ingevolge deze bepaling (d); voor de toepassing van deze bepaling (d) is een lichaam met een ander lichaam gelieerd, indien een lichaam het andere direct of indirect beheerst, of beide lichamen direct of indirect worden beheerst door dezelfde persoon of personen, of indien de twee lichamen niet als willekeurige derden transacties met elkaar aangaan.

  • 8 De bepalingen van het zevende lid zijn ook van toepassing op inkomsten behaald met de vervreemding van onroerende goederen in een van de Staten door een lichaam dat handel drijft in onroerende goederen, ongeacht of het in die Staat over een vaste inrichting beschikt, maar slechts in zoverre als deze inkomsten in die Staat mogen worden belast volgens de bepalingen van artikel 6 of het eerste lid van artikel 13.

Artikel 11. Interest

  • 1 Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, die de uiteindelijk gerechtigde daartoe is, slechts in die andere Staat belastbaar voor zover deze interest:

    • (a) wordt betaald door een kopende onderneming aan een verkopende onderneming in verband met de verkoop op krediet van enige uitrusting of koopwaar, behalve in het geval van verkoop tussen personen die niet als willekeurige derden transacties met elkaar aangaan; of

    • (b) wordt betaald terzake van een obligatie of een schuldbewijs of een andere soortgelijke verplichting van de overheid van een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan; of

    • (c) wordt betaald aan de andere Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan de Centrale Bank van die andere Staat of aan een instantie (daaronder begrepen een financiële instelling) die wordt beheerst door die Staat of een onderdeel of een publiekrechtelijk lichaam daarvan; of

    • (d) wordt betaald ter zake van een lening aangegaan, gegarandeerd of verzekerd of een krediet verstrekt, gegarandeerd of verzekerd door enige financiële instelling die nader is aangegeven en overeengekomen in tussen de bevoegde autoriteiten van de Staten uitgewisselde brieven; of

    • (e) wordt betaald aan een persoon opgericht en uitsluitend werkzaam voor het beheer of het verstrekken van voordelen krachtens een of meer pensioen- of uittredingsregelingen of andere regelingen van werknemersvoordelen, mits:

      • i. die persoon in de andere Staat in het algemeen is vrijgesteld van belasting; en

      • ii. de interest niet is verkregen uit het drijven van een onderneming of van een gelieerde persoon.

  • 4

    • (a) Interest afkomstig uit Canada en betaald door een lichaam dat inwoner is van Canada aan een inwoner van Nederland die de uiteindelijk gerechtigde is tot die interest, en waarmee dat lichaam als willekeurige derde transacties aangaat, ter zake van enige schuldbetekenis waarvan het bewijs van verschuldigd zijn door dat lichaam 23 juni 1975 is uitgegeven, is, niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, slechts in Nederland belastbaar, indien ingevolge de voorwaarden van de schuldbekentenis of een daarop betrekking hebbende overeenkomst, het lichaam onder geen enkele omstandigheid verplicht kan worden meer dan 25 percent van de hoofdsom daarvan eerder terug te betalen dan na vijf jaren sedert de datum waarop het bewijs van verschuldigd zijn is uitgegeven, behoudens in het geval van een wanprestatie of nalatigheid ingevolge die voorwaarden of die overeenkomst of indien die voorwaarden of die overeenkomst onwettig worden of worden gewijzigd bij wet, door een rechterlijke instantie, een wetgevend lichaam of een commissie met wetgevende bevoegdheden;

    • (b) Niettegenstaande de bepalingen van artikel 31 kan Canada te allen tijde Nederland langs diplomatieke weg schriftelijk kennis geven van het opschorten van letter (a) gedurende enig tijdvak waarvoor de belastingwetgeving van Canada niet voorziet in een vrijstelling van de bronheffing op interest voor niet-inwoners, als behandeld in letter (a). In dat geval is letter (a) niet van toepassing met betrekking tot die interest betaald ter zake van schuldbekentenissen die zijn uitgegeven na de volgende termijnen: zes maanden na de dagtekening van die kennisgeving of 31 december van het kalenderjaar waarin de kennisgeving is gedaan, naar gelang welke van beide data het laatst valt;

    • (c) Voor de toepassing van dit lid wordt interest geacht geen interest te zijn indien de gehele interest of een deel van de interest die ter zake van de schuldbekentenis verschuldigd is, afhankelijk is van het gebruik van of de opbrengst uit goederen of zaken in Canada.

  • 5 De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen, alsmede de inkomsten die door de wetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit geldlening. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt. De uitdrukking „interest” omvat echter niet inkomsten die in artikel 10 zijn behandeld.

  • 6 De bepalingen van het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

  • 7 Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

  • 8 Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 12. Royalty's

  • 1 Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze royalty's mogen echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat, worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid,

    • a. zijn royalty’s uit auteursrechten en andere soortgelijke betalingen ter zake van de productie of reproductie van een werk op het gebied van letterkunde, toneel, muziek of andere kunstvormen (daaronder echter niet begrepen royalty’s ter zake van bioscoopfilms noch royalty’s ter zake van werken op film of beeldband of andere reproductiemiddelen voor televisie-uitzendingen), en

    • b. royalty’s voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, programmatuur voor computers of een octrooi of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap (daaronder echter niet begrepen zodanige, in samenhang met een huur- of franchise-overeenkomst ter beschikking gestelde informatie),

    afkomstig uit een Staat en betaald aan een inwoner van de andere Staat, die de uiteindelijk gerechtigde van de royalty’s is, slechts in die andere Staat belastbaar.

  • 4 De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilm en werken op film, beeldband of andere reproduktiemiddelen voor televisieuitzendingen, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 5 De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

  • 6 Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

  • 7 Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Artikel 13. Vermogenswinsten

  • 1 Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten uit de vervreemding van onroerende goederen, die zijn gelegen in de andere Staat mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3 Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van het derde lid van artikel 8 vinden hierbij toepassing.

  • 4 Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten uit de vervreemding van

    • a. aandelen (andere dan aandelen genoteerd op een goedgekeurde effectenbeurs in een van de Staten), die deel uitmaken van een wezenlijk belang in het aandelenkapitaal van een lichaam dat inwoner is van de andere Staat, van welke aandelen de waarde hoofdzakelijk berust op onroerende goederen die in de andere Staat zijn gelegen, of

    • b. een wezenlijk belang in een maatschap of een vennootschap onder firma, een trust of een nalatenschap, waarvan het ontstaan is ontleend aan de wetgeving van de andere Staat, of een meerderheidsbelang in een maatschap of een vennootschap onder firma, een trust of een nalatenschap, waarvan het ontstaan niet is ontleend aan de wetgeving van de andere Staat, en waarvan de waarde in beide gevallen hoofdzakelijk berust op onroerende goederen die in de andere Staat zijn gelegen,

    mogen in die andere Staat worden belast. Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking ,onroerende goederen' mede de aandelen van een lichaam waarvan de waarde hoofdzakelijk berust op onroerende goederen of op een wezenlijk belang in een maatschap of een vennootschap onder firma, een trust of een nalatenschap, als bedoeld in letter b, doch omvat niet onroerende goederen (niet zijnde verhuurde goederen) waarin de werkzaamheden van het lichaam, de maatschap of vennootschap onder firma, de trust of de nalatenschap worden uitgeoefend; een wezenlijk belang bestaat als de inwoner en daarmee gelieerde personen 10 percent of meer van alle soorten van aandelen van het aandelenkapitaal van een lichaam bezitten of een belang hebben van 10 percent of meer in een maatschap of een vennootschap onder firma, een trust of een nalatenschap; en een meerderheidsbelang bestaat als de inwoner en daarmee gelieerde personen een belang hebben van 50 percent of meer in een maatschap of een vennootschap onder firma, een trust of een nalatenschap.

  • 5 Indien een inwoner van een van de Staten goederen of zaken vervreemdt die overeenkomstig dit artikel in de andere Staat mogen worden belast en die op de datum van ondertekening van de Overeenkomst eigendom waren van een inwoner van de eerstbedoelde Staat, wordt het bedrag van het voordeel waarover in die andere Staat overeenkomstig dit artikel belasting is verschuldigd, verminderd met dat gedeelte van het voordeel dat (per maand) naar evenredigheid kan worden toegerekend aan het tijdvak dat eindigt op 31 december van het jaar waarin de Overeenkomst in werking treedt, of met een zoveel groter gedeelte van het voordeel als ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de andere Staat wordt aangetoond dat het redelijkerwijs kan worden toegerekend aan dat tijdvak. Deze bepaling vindt echter geen toepassing op voordelen verkregen uit de vervreemding van goederen of zaken die overeenkomstig de bestaande Overeenkomst reeds in de andere Staat mogen worden belast.

  • 6 Indien een inwoner van een van de Staten goederen of zaken vervreemdt in het kader van de oprichting van een al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, in het kader van een reorganisatie, fusie, splitsing of van een soortgelijke transactie, en de op deze vervreemding betrekking hebbende voordelen of inkomsten voor de belastingheffing van die Staat niet in aanmerking worden genomen, kan de bevoegde autoriteit van de andere Staat, indien de persoon die de goederen of zaken verkrijgt daarom verzoekt, goedkeuren dat, met inachtneming van termijnen en voorwaarden welke die bevoegde autoriteit wenselijk acht, voor de belastingheffing in die andere Staat het tijdstip waarop de met betrekking tot die goederen of zaken verkregen voordelen of inkomsten in aanmerking worden genomen, wordt uitgesteld tot een tijdstip en op een wijze bij die goedkeuring te bepalen.

  • 7 voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 8 De bepaling van het zevende lid tast niet aan het recht van elk van de Staten om overeenkomstig zijn wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van zaken verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner van de andere Staat is en op enig tijdstip gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de vervreemding van de zaken inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14. Zelfstandige arbeid

  • 1 Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt of heeft beschikt, mogen de voordelen in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.

  • 2 De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18 en 19 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • (a) de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden dat in het desbetreffende kalenderjaar begint of eindigt een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

    • (b) de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • (c) de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3 Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16. Bestuurders- en commissarissenbeloningen

  • 1 Directeursbeloningen („directors' fees”) en andere beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, van bestuurder of van commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde beloningen verkregen worden door een persoon die werkzaamheden van regelmatige en wezenlijke aard verricht in een vaste inrichting die gevestigd is in de andere Staat dan de Staat waarvan het lichaam inwoner is, en de beloningen aftrekbaar zijn bij het bepalen van de belastbare winst van die vaste inrichting, mogen, niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, de beloningen voor zover zij aldus aftrekbaar zijn, worden belast in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

  • 1 Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een van de Staten als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisieartiest of een musicus, alsmede als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Staat, worden belast in die andere Staat.

  • 2 Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Staat waar de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

  • 3 De bepalingen van het tweede lid vinden geen toepassing indien de artiest of de sportbeoefenaar aantoont dat noch hij, noch enige met hem verbonden of met hem gelieerde persoon, onmiddellijk of middellijk gerechtigd is tot een deel van de winsten van de in dat lid bedoelde persoon.

Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten, sociale verzekeringsuitkeringen en alimentatieuitkeringen

  • 1 Pensioenen, lijfrenten en andere soortgelijke betalingen, alsmede afkoopsommen uit een pensioenregeling of opkomende bij de afkoop, het annuleren, het aflossen, de verkoop of een andere vorm van vervreemding van een lijfrente, alsmede een pensioen en andere uitkering, betaald krachtens de bepalingen van een stelsel inzake sociale zekerheid, afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2 Deze inkomsten mogen echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar in het geval van periodieke betalingen mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag ervan dat volgens de wetgeving van die Staat belastbaar is, niet overschrijden.

  • 3 Voordelen ingevolge de ,Old Age Security Act’ van Canada en oorlogspensioen-vergoedingen (daaronder begrepen pensioenen en vergoedingen betaald aan oorlogsveteranen of betaald als gevolg van een oorlog) afkomstig uit Canada en betaald aan een inwoner van Nederland, mogen in Canada worden belast overeenkomstig de wetgeving van Canada.

  • 4 Alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.

Artikel 19. Overheidsfuncties

  • 1

    • (a) Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, mogen in die Staat worden belast.

    • (b) Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat, die:

      • 1. onderdaan is van die Staat; of

      • 2. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

  • 2 De bepalingen van de artikelen 15 en 16 zijn van toepassing op beloningen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20. Studenten

Betalingen die een student, een leerling of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een van de Staten inwoner was van de andere Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits die betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 21. Inkomsten uit nalatenschappen en trusts

  • 1 Inkomsten uit een nalatenschap of een trust die inwoner is van Canada en die toekomen aan een inwoner van Nederland die daarvan de begunstigde is, mogen in Nederland worden belast.

  • 2 Deze inkomsten mogen echter ook in Canada overeenkomstig de wetgeving van Canada worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 15 percent van het brutobedrag van de inkomsten niet overschrijden.

  • 3 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, zijn deze inkomsten in Canada vrijgesteld van belasting voor zover zij aan die begunstigde worden betaald, met hem worden verrekend of aan hem moeten worden uitgedeeld uit inkomsten afkomstig uit bronnen buiten Canada.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een trust niet begrepen een regeling waarbij de bijdragen aan de trust aftrekbaar zijn voor de belastingheffing in Canada.

Artikel 21a. Overige inkomsten

  • 1 Onder voorbehoud van de bepalingen van het tweede lid zijn bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst zijn behandeld, slechts in die Staat belastbaar.

  • 2 Indien die inkomsten echter zijn verkregen door een inwoner van een van de Staten uit bronnen in de andere Staat, mogen die inkomsten ook in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 25 percent van het brutobedrag van die inkomsten niet overschrijden.

HOOFDSTUK V. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 22. Vermijding van dubbele belasting

  • 1 Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomstig in Canada mogen worden belast.

  • 4 Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Canada betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, vijfde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vijfde lid, en artikel 14 van deze Overeenkomst in Canada mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland volgens de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Wat Canada betreft, wordt dubbele belasting als volgt vermeden:

    • a. met inachtneming van de bestaande bepalingen van de wetgeving van Canada die betrekking hebben op de aftrek van belasting die verschuldigd is in Canada ter zake van belasting betaald in een gebied buiten Canada en met inachtneming van elke toekomstige wijziging van die bepalingen – welke bepalingen het algemene beginsel van het hiernavolgende niet mogen aantasten – en tenzij een grotere aftrek of tegemoetkoming is voorzien ingevolge de wetgeving van Canada, wordt de belasting die in Nederland is verschuldigd over voordelen of inkomsten afkomstig uit Nederland in aftrek gebracht op Canadese belasting die ter zake van die voordelen of inkomsten verschuldigd is; en

    • b. wanneer, overeenkomstig een bepaling van de Overeenkomst, inkomsten verkregen door een inwoner van Canada zijn vrijgesteld van belastingheffing in Canada, mag Canada bij de berekening van het belastingbedrag over overige inkomsten de vrijgestelde inkomsten niettemin in aanmerking nemen.

  • 6 Voor de toepassing van het vijfde lid

    • a. worden voordelen of inkomsten van een inwoner van Canada die overeenkomstig de Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, geacht afkomstig te zijn uit Nederland, en

    • b. worden de belastingen bedoeld in het derde lid, letter b, en het vierde lid van artikel 2 beschouwd als inkomstenbelastingen en worden bij de vaststelling van het bedrag van die belastingen de investeringsbijdragen en -toeslagen en de desinvesteringsbetalingen, bedoeld in de Nederlandse Wet investeringsrekening, en de heffingen bedoeld in de Nederlandse Wet selectieve investeringsregeling niet in aanmerking genomen.

HOOFDSTUK V. WERKZAAMHEDEN BUITENGAATS

Artikel 23. Werkzaamheden buitengaats

  • 1 De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepaling van deze Overeenkomst. Dit artikel vindt echter geen toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.

  • 2 In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een van de Staten gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.

  • 3 Een onderneming van een van de Staten die in de andere Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid, geacht ter zake van die werkzaamheden in die andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de genoemde werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.

    Voor de toepassing van dit lid wordt:

    • a. indien een onderneming die in de andere Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project werkzaamheden buitengaats voortzet die in wezen gelijksoortig zijn aan de werkzaamheden die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor genoemde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, elke onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden te boven gaat;

    • b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel geacht niet te omvatten:

    • a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als bedoeld in het vierde lid van artikel 5;

    • b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;

    • c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

  • 5 Een inwoner van een van de Staten die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.

  • 6 Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Staat mogen, voor zover de dienstbetrekking in de andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.

  • 7 Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Canada belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in verband met het derde onderscheidenlijk het vijfde lid, en ingevolge het zesde lid in Canada mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in het tweede lid van artikel 22.

HOOFDSTUK VI. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 24. Non-discriminatie

  • 1 Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op natuurlijke personen die geen inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.

  • 2 De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekposten, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 3 Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van een derde Staat, zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 4 Bijdragen die in een jaar ter zake van in dat jaar verrichte diensten door of namens een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de Staten of die tijdelijk in die Staat verblijft, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Staat erkende pensioenregeling, worden gedurende een tijdvak dat in totaal 60 maanden niet overschrijdt, voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling (niet zijnde, ingeval het Canada betreft, een „employee benefit plan”), mits:

    • (a) die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd of aldaar tijdelijk ging verblijven; en

    • (b) de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

    Voor de toepassing van dit lid, omvat „pensioenregeling” mede een pensioenregeling in het leven geroepen ingevolge een publiekrechtelijk stelsel inzake sociale zekerheid.

Artikel 25. Regeling voor onderling overleg

  • 1 Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, schriftelijk een met redenen omkleed verzoek om herziening van die belastingheffing richten tot de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder het eerste lid van artikel 24, aan die van de Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen twee jaren nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

  • 2 De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden.

  • 3 Een Staat mag niet na het verstrijken van de verjaringstermijnen waarin zijn nationale wetgeving voorziet, en in ieder geval niet na zes jaren na het einde van het belastingtijdvak waarin het betreffende inkomen is behaald, de belastinggrondslag van een inwoner van een van de beide Staten verhogen door daarin bestanddelen van het inkomen te begrijpen waarover ook in de andere Staat belasting is geheven. Dit lid is niet van toepassing in het geval van fraude of moedwillig verzuim.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. In het bijzonder kunnen de bevoegde autoriteiten trachten tot overeenstemming te komen over dezelfde toerekening van inkomsten, aftrekposten, verrekeningen of kortingen van een onderneming van een van de Staten aan zijn vaste inrichting in de andere Staat of tussen gelieerde ondernemingen als voorzien in artikel 9. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.

  • 5 Indien enige moeilijkheid of enig twijfelpunt dat mocht rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst niet kan worden opgelost door de bevoegde autoriteiten kan die moeilijkheid of dit twijfelpunt, indien beide autoriteiten daarmee instemmen, worden onderworpen aan arbitrage. De procedures voor arbitrage worden door de bevoegde autoriteiten vastgesteld.

Artikel 26. Uitwisseling van inlichtingen

De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van deze Overeenkomst of van de nationale wetgeving van de Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een van de Staten ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op belastingen. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

Artikel 26A. Bijstand bij invordering

  • 1 De Staten zullen elkaar bijstand verlenen bij de invordering van de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, vermeerderd met rente, kosten, verhogingen van die belastingen en administratieve boetes, in dit artikel verder aangeduid als ,belastingvordering’. De bepalingen van dit artikel worden niet beperkt door artikel 1.

  • 2 Een verzoek om bijstand bij invordering van een belastingvordering bevat een verklaring van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat dat, overeenkomstig de wetgeving van die Staat, de belastingvordering definitief is vastgesteld. Voor de toepassing van dit artikel is een belastingvordering definitief vastgesteld als de verzoekende Staat ingevolge diens nationale wetgeving het recht heeft om de belastingvordering in te vorderen en alle administratieve en juridische rechten van de belastingplichtige om invordering in de verzoekende Staat tegen te houden, zijn vervallen of zijn uitgeput.

  • 3 Een belastingvordering van de verzoekende Staat die definitief is vastgesteld kan door de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat voor invordering worden aanvaard en indien zij wordt aanvaard zal deze, onder voorbehoud van de bepalingen van het zevende lid, door de aangezochte Staat worden ingevorderd als betrof het een eigen belastingvordering van de aangezochte Staat die definitief is vastgesteld overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is op de invordering van de eigen belastingen van de aangezochte Staat.

  • 4 Als een verzoek om invordering van een belastingvordering met betrekking tot een belastingplichtige door een Staat is aanvaard, zal de belastingvordering door die Staat worden behandeld als een bedrag dat verschuldigd is ingevolge de inkomstenbelastingwet van die Staat waarvan de invordering niet onderhevig is aan enige beperking.

  • 5 Dit artikel mag in geen enkel opzicht aldus worden uitgelegd dat het een recht creëert of verschaft op een administratieve of juridische herziening door de aangezochte Staat van de door de verzoekende Staat definitief vastgestelde belastingvordering, ook al zou de wetgeving van een van beide Staten in een zodanig recht voorzien. Indien, in afwachting van de uitvoering van een verzoek om bijstand op grond van dit artikel, de verzoekende Staat ingevolge diens nationale wetgeving het recht verliest om de belastingvordering in te vorderen, zullen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Staat het verzoek om bijstand bij invordering onmiddellijk intrekken.

  • 6 Door de aangezochte Staat ingevolge dit artikel ingevorderde bedragen zullen, behoudens het bepaalde in dit lid, worden overgemaakt aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat. Tenzij de bevoegde autoriteiten van de Staten anders overeenkomen, worden de normale kosten die verbonden zijn met het verlenen van bijstand bij invordering gedragen door de aangezochte Staat, en worden in verband daarmee opgekomen buitengewone kosten gedragen door de verzoekende Staat.

  • 7 Een belastingvordering van de verzoekende Staat die voor invordering is geaccepteerd geniet in de aangezochte Staat niet de voorrang die toekomt aan belastingvorderingen van de aangezochte Staat, ook al is de gebezigde invorderingsprocedure dezelfde als die welke geldt voor diens eigen belastingvorderingen. Een belastingvordering van de verzoekende Staat wordt in de aangezochte Staat niet ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar.

  • 8 Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, kunnen de bevoegde autoriteiten van de Staten door middel van een notawisseling overeenkomen dat de bepalingen van dit artikel ook van toepassing zullen zijn op andere belastingen en heffingen dan de in artikel 2 genoemde belastingen die worden geheven door of ten behoeve van de regering van de Staten.

  • 9 De bevoegde autoriteiten van de Staten zullen een regeling treffen over de wijze van toepassing van dit artikel, met inbegrip van de overeenstemming om vergelijkbare niveaus van bijstand aan elk van de Staten te garanderen.

Artikel 26B. Beperking van de artikelen 26 en 26A

In geen geval worden de bepalingen van de artikelen 26 en 26A aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:

  • a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;

  • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Staat; of

  • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

Artikel 27. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

  • 1 De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke en consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

  • 2 Niettegenstaande artikel 4 wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat, en die onderdaan is van de zendstaat, voor de toepassing van de Overeenkomst geacht inwoner van de zendstaat te zijn indien hij in die Staat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.

  • 3 De Overeenkomst is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op de leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat die in een van de Staten verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 28. Diverse bepalingen

  • 1 Deze Overeenkomst mag in geen enkel opzicht aldus worden uitgelegd dat zij Canada belet belasting te heffen op bedragen die zijn begrepen in het inkomen van een inwoner van Canada met betrekking tot een maatschap of een vennootschap onder firma, een trust of een verbonden buitenlandse vennootschap waarin die inwoner een belang heeft.

  • 2 De artikelen 6 tot en met 21 zijn niet van toepassing op „non-resident-owned investment corporations”, zoals omschreven in artikel 133 van de Canadese Income Tax Act, of in enige door Canada na de ondertekening van de Overeenkomst bij wet totstandgekomen soortgelijke bepaling.

  • 3 De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van de artikelen 10, 11, 12 en 21.

  • 4 De bevoegde autoriteiten van elk van de Staten kunnen, overeenkomstig met het gebruik van die Staat, uitvoeringsvoorschriften vaststellen die nodig zijn om de andere bepalingen van de Overeenkomst uit te voeren.

  • 5 De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde de Overeenkomst toe te passen.

Artikel 29. Uitbreiding tot andere gebieden

  • 1 Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba, indien die landen belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

  • 2 Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van de Overeenkomst niet met zich mee, dat tevens de uitbreiding van de Overeenkomst tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30. Inwerkingtreding

  • 1 Deze Overeenkomst treedt in werking op de dertigste dag na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld en, onder voorbehoud van de bepalingen van het derde, vierde, vijfde en zesde lid, vinden de bepalingen ervan toepassing:

    • (a) met betrekking tot aan de bron geheven belastingen op bedragen betaald of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het kalenderjaar waarin de Overeenkomst in werking is getreden;

    • (b) met betrekking tot andere belastingen voor belastingjaren die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar waarin de Overeenkomst in werking is getreden.

  • 2 Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde, vierde, vijfde en zesde lid houdt de bestaande Overeenkomst op van toepassing te zijn met betrekking tot belastingen waarop deze Overeenkomst overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid van toepassing is.

  • 3 Indien echter enige bepaling van de bestaande Overeenkomst, met uitzondering van die bepalingen die het onderwerp zijn van het vierde, vijfde en zesde lid, een grotere vermindering van belasting zou hebben opgeleverd dan ingevolge deze Overeenkomst wordt verleend, blijft zulk een bepaling als hiervoor bedoeld van toepassing voor belastingjaren die aanvangen voor de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.

  • 4 Indien een dividend wordt betaald door een lichaam dat op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst inwoner is van een van de Staten en indien met betrekking tot het dividend wordt voldaan aan de voorwaarden neergelegd in de letters (a), (b) en (c) van het derde lid van artikel VII van de bestaande Overeenkomst, is het derde lid van artikel VII van de bestaande Overeenkomst op het dividend van toepassing in het jaar van ondertekening van deze Overeenkomst en in de drie daaropvolgende kalenderjaren. Voor de toepassing van dat derde lid:

    • (a) worden voordelen verkregen door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten uit de vervreemding van aandelen in een lichaam dat geen inwoner is van die Staat, geacht te zijn inkomsten die door het eerstbedoelde lichaam, hetzij verkregen, hetzij vorderbaar waren, in de vorm van of in de plaats van betaling van dividenden door het laatstbedoelde lichaam;

    • (b) wordt een verwijzing naar „lichaam” in dit lid en in het derde lid van artikel VII beschouwd tevens een opvolgend lichaam daarvan te omvatten, die het resultaat is van een juridische fusie.

    Dit lid is echter in geen geval van toepassing op een dividend betaald na 31 december 1988.

  • 5 Indien enige bepaling van de bestaande Overeenkomst aan een inwoner van Nederland een grotere vermindering van belasting zou hebben opgeleverd met betrekking tot interest (andere dan interest van obligaties) van enige vordering, verzekerd door hypotheek op een in Canada gelegen onroerende zaak, en indien de hypotheek tot zekerheid diende van een op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst bestaande verplichting, blijft die bepaling van toepassing op zodanige interest die wordt ontvangen in het jaar van ondertekening van deze Overeenkomst en in de 18 kalendermaanden die op dat jaar volgen. Dit lid zal echter in geen geval van toepassing zijn op interest ontvangen na 30 juni 1987 of op voor die datum ontvangen interest die betrekking heeft op een tijdvak na die datum.

  • 6 Indien enige bepaling van de bestaande Overeenkomst aan een inwoner van een van de Staten een grotere vermindering van belasting zou hebben opgeleverd ter zake van vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, betaald ingevolge een op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst bestaande overeenkomst, blijft die bepaling van toepassing met betrekking tot elke vergoeding betaald in het jaar van ondertekening van deze Overeenkomst en in de drie daaropvolgende kalenderjaren. Dit lid is echter in geen geval van toepassing op vergoedingen betaald na 31 december 1988 of op vergoedingen betaald voor die datum voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, uitrusting na die datum.

  • 7 De bestaande Overeenkomst wordt beëindigd op de laatste dag waarop zij overeenkomstig de voorgaande bepalingen van dit artikel van toepassing is.

  • 8 De beëindiging van de bestaande Overeenkomst, zoals voorzien in het zevende lid, doet de Overeenkomst tussen de Regering van Canada en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, zoals tot stand is gekomen door een notawisseling gedagtekend 23 september 1929 betreffende wederzijdse vrijstelling van belastingen van de inkomsten, verkregen met de exploitatie van schepen, niet herleven. Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Overeenkomst wordt die Overeenkomst beëindigd.

  • 9 In deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „bestaande Overeenkomst” de op 2 april 1957 te Ottawa ondertekende Overeenkomst tussen Canada en het Koninkrijk der Nederlanden ter vermijding van dubbele belasting en ter voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen van inkomsten, zoals deze is gewijzigd bij de op 28 oktober 1959 te Ottawa ondertekende Aanvullende Overeenkomst en zoals deze nader is gewijzigd bij de op 3 februari 1965 te Ottawa ondertekende Aanvullende Overeenkomst.

Artikel 31. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Staten wordt beëindigd. Elk van de Staten kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van het vijfde jaar na het jaar van de inwerkingtreding een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn:

  • (a) met betrekking tot aan de bron geheven belastingen op bedragen betaald of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan;

  • (b) met betrekking tot andere belastingen voor belastingjaren die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te 's-Gravenhage, de 27e mei 1986, in de Engelse, de Franse en de Nederlandse taal, zijnde elk van deze teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) H. VAN DEN BROEK

(w.g.) H. E. KONING

Voor de Regering van Canada,

(w.g.) LAWRENCE A. H. SMITH

Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.

I. Ad Artikel 3, eerste lid, letter e

In de Franse tekst van de Overeenkomst, omvat de uitdrukking „société” mede een „corporation” in de zin van het Canadese recht.

II. Ad Artikelen 3, 5 en 8

De aanlegplaats of -plaatsen die in een van de Staten zijn gelegen waarvan geregeld gebruik wordt gemaakt bij het vervoer door schepen van goederen of passagiers uitsluitend tussen plaatsen in een van de Staten, vormen voor de onderneming welke die schepen exploiteert, een vaste inrichting in die Staat.

IIA. ad Artikel 4

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” ook omvat:

  • a. de Regering van die Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of een instelling of instantie van die Regering, dat onderdeel of dat lichaam;

  • b. een trust, een lichaam of een andere organisatie, die of dat in het algemeen is vrijgesteld van belasting in een van de Staten en inwoner is van die Staat overeenkomstig de wetgeving van die Staat, en die of dat opgericht en uitsluitend werkzaam is voor het beheer of het verstrekken van voordelen uit een of meer fondsen of krachtens een of meer regelingen, ingesteld voor het verstrekken van pensioen- of uittredingsuitkeringen of andere werknemersvoordelen;

  • c. een trust, een lichaam of een andere organisatie, die of dat uitsluitend werkzaam is voor godsdienstige, liefdadige, wetenschappelijke, opvoedkundige of openbare doeleinden, en die of dat in het algemeen is vrijgesteld van belasting in een van de Staten en inwoner is van die Staat overeenkomstig de wetgeving van die Staat.

III. Ad Artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.

V. Ad Artikel 6

In het geval dat een van de Staten ophoudt inwoners van de andere Staat, die in eerstbedoelde Staat aan belasting zijn onderworpen ter zake van inkomsten uit aldaar gelegen onroerende goederen, toe te staan de belasting over die inkomsten, overeenkomstig en met inachtneming van de nationale wetgeving van de eerstbedoelde Staat, naar een netto grondslag te berekenen, kan een inwoner van de andere Staat, die aldus aan belasting is onderworpen ter zake van die inkomsten, de belasting over die inkomsten berekenen overeenkomstig en met inachtneming van de nationale wetgeving van de eerstbedoelde Staat, zoals die gold op het tijdstip waarop die Staat ophield de berekening toe te staan. Interest op enige vordering, verzekerd door hypotheek, of op een andere schuld verzekerd door in een van de Staten gelegen onroerende goederen, wordt geacht uit die Staat afkomstig te zijn, in de mate waarin die interest, ingevolge enige berekening als bedoeld in de voorgaande zin, als aftrekpost in aanmerking is genomen bij de berekening van de belasting over de inkomsten van een inwoner van de andere Staat uit in de eerstbedoelde Staat gelegen onroerende goederen.

VA. Ad Artikelen 5, 6, 7, 14 en 23

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als een onroerende zaak die is gelegen in de Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten worden geacht te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit, vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

VI. Ad Artikel 7

Het is wel te verstaan dat in het geval van voordelen uit toezicht, levering, installatie-, of constructiewerkzaamheden, alleen dat deel daarvan aan een vaste inrichting wordt toegerekend, dat voortvloeit uit het werkelijk verrichten van die werkzaamheden door die vaste inrichting. Dienovereenkomstig worden voordelen behaald met de levering van goederen, al dan niet in verband met deze werkzaamheden, aan die vaste inrichting, door het hoofdkantoor, door een andere vaste inrichting of door een derde persoon, niet aan die vaste inrichting toegerekend.

VII. Ad Artikelen 10, 11 en 12 en 21

Indien belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11, 12 en 21 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

VIII. Ad Artikel 11, derde lid

De uitdrukking „instantie” betekent iedere eenheid in het leven geroepen of opgericht door de Regering van een van beide Staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van een van beide Staten, ten einde werkzaamheden van publiekrechtelijke aard uit te voeren.

IX. Ad Artikel 12, vierde lid

Vergoedingen voor technische diensten, daaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor contracten inzake bouw- of constructiewerkzaamheden met inbegrip van de daartoe behorende blauwdrukken, dan wel voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard worden niet beschouwd als vergoedingen voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, behalve voorzover de bedragen van die vergoedingen zijn gebaseerd op produktie, verkoop, verrichtingen, voordelen of een andere soortgelijke grondslag die verband houdt met het gebruik van deze inlichtingen.

X. Ad Artikel 13, vierde lid

De uitdrukking „daarmee gelieerde personen” betekent in het geval van lichamen, gelieerde lichamen, zoals bedoeld in letter (d) van het zevende lid van artikel 10 en in het geval van een natuurlijke persoon, zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie.

XI. Ad Artikelen 15 en 16

Het is wel te verstaan dat de uitdrukkingen „salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen” en „directeursbeloningen (,directors' fees') en andere beloningen” alle inkomsten omvatten uit een dienstbetrekking of functie.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te 's-Gravenhage, de 27e mei 1986, in de Engelse, de Franse en de Nederlandse taal, zijnde elk van deze teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) H. VAN DEN BROEK

(w.g.) H. E. KONING

Voor de Regering van Canada,

(w.g.) LAWRENCE A. H. SMITH

Authentiek : EN

Convention between the Kingdom of the Netherlands and Canada for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income

The Government of the Kingdom of the Netherlands

and

The Government of Canada,

Desiring to replace by a new convention the existing Convention between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of Canada for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income, signed at Ottawa on 2 April 1957, as modified by the Supplementary Convention signed at Ottawa on 28 October 1959 and as further modified by the Supplementary Convention signed at Ottawa on 3 February 1965;

Have agreed as follows:

CHAPTER I. SCOPE OF THE CONVENTION

Article 1. Personal scope

This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the States.

Article 2. Taxes covered

  • 1 This Convention shall apply to taxes on income imposed on behalf of each of the States, irrespective of the manner in which they are levied.

  • 2 There shall be regarded as taxes on income all taxes imposed on total income, or on elements of income, including taxes on gains from the alienation of movable or immovable property, taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises, as well as taxes on capital appreciation.

  • 3 The existing taxes to which the Convention shall apply are in particular:

    • (a) in Canada:

      • - the income taxes imposed by the Government of Canada,

      (hereinafter referred to as “Canadian tax”);

    • (b) in the Netherlands:

      • - the income tax (de inkomstenbelasting),

      • - the wages tax (de loonbelasting),

      • - the company tax (de vennootschapsbelasting), including the Government share in the net profits of the exploitation of natural resources levied pursuant to the Mining Act 1810 (Mijnwet 1810) with respect to concessions issued from 1967, or pursuant to the Netherlands Continental Shelf Mining Act of 1965 (Mijnwet Continentaal Plat, 1965),

      • - the dividend tax (de dividendbelasting),

      (hereinafter referred to as “Netherlands tax”).

  • 4 The Convention shall apply also to any identical or substantially similar taxes which are imposed after the date of signature of the Convention in addition to, or in place of, the existing taxes. The States or the competent authorities of the States shall notify each other of any substantial changes which have been made in their respective taxation laws.

CHAPTER II. DEFINITIONS

Article 3. General definitions

  • 1 For the purposes of this Convention, unless the context otherwise requires:

    • (a) the term “State” means Canada or the Netherlands, as the context requires; the term “States” means Canada and the Netherlands;

    • (b) the term “Canada” used in a geographical sense, means the territory of Canada, including any area beyond the territorial seas of Canada which, under the laws of Canada and in accordance with international law, is an area within which Canada may exercise rights with respect to the sea-bed and sub-soil and their natural resources;

    • (c) the term “the Netherlands” means the part of the Kingdom of the Netherlands that is situated in Europe and the part of the sea-bed and its sub-soil under the North Sea, over which the Kingdom of the Netherlands has sovereign rights in accordance with international law;

    • (d) the term “person” includes an individual, a company and any other body of persons, and in the case of Canada an estate and a trust;

    • (e) the term “company” means any body corporate or any entity which is treated as a body corporate for tax purposes;

    • (f) the terms “enterprise of one of the States” and “enterprise of the other State” mean respectively an enterprise carried on by a resident of one of the States and an enterprise carried on by a resident of the other State;

    • (g) the term “international traffic” means any voyage of a ship or aircraft operated by an enterprise which has its place of effective management in one of the States to transport passengers or property except where the principal purpose of the voyage is to transport passengers or property between places within the other State;

    • (h) the term “national” means:

      • 1. any individual possessing the nationality of one of the States;

      • 2. any legal person, partnership and association deriving its status as such from the laws in force in one of the States;

    • (i) the term “competent authority” means:

      • 1. in the case of Canada, the Minister of National Revenue or his authorized representative;

      • 2. in the Netherlands, the Minister of Finance or his authorized representative.

  • 2 As regard the application of the Convention by a State any term not defined therein shall, unless the context otherwise requires, have the meaning which it has under the law of that State concerning the taxes to which the Convention applies.

Article 4. Resident

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “resident of one of the States” means any person who, under the laws of that State, is liable to tax therein by reason of his domicile, residence, place of management or any other criterion of a similar nature.

  • 2 Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both States, then his status shall be determined as follows:

    • (a) he shall be deemed to be a resident of the State in which he has a permanent home available to him; if he has a permanent home available to him in both States, he shall be deemed to be a resident of the State with which his personal and economic relations are closer (centre of vital interests);

    • (b) if the State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, or if he has not a permanent home available to him in either State, he shall be deemed to be a resident of the State in which he has an habitual abode;

    • (c) if he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident of the State of which he is a national;

    • (d) if he is a national of both States or of neither of them, the competent authorities of the States shall settle the question by mutual agreement.

  • 3 Where by reason of the provisions of paragraph 1 a person other than an individual is a resident of both States, the competent authorities of the States shall endeavour to settle the question by mutual agreement having regard to its place of effective management, the place where it is incorporated or otherwise constituted and any other relevant factors. In the absence of such agreement, such person shall be deemed not to be a resident of either State for the purposes of Articles 6 to 21 inclusive and Articles 23 and 24.

Article 5. Permanent establishment

  • 1 For the purposes of this Convention, the term “permanent establishment” means a fixed place of business through which the business of an enterprise is wholly or partly carried on.

  • 2 The term “permanent establishment” includes especially:

    • (a) a place of management;

    • (b) a branch;

    • (c) an office;

    • (d) a factory;

    • (e) a workshop, and

    • (f) a mine, an oil or gas well, a quarry or any other place of extraction of natural resources.

  • 3 A building site or construction or installation project constitutes a permanent establishment only if it lasts more than twelve months.

  • 4 Notwithstanding the preceding provisions of this Article, the term “permanent establishment” shall be deemed not to include:

    • (a) the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;

    • (b) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;

    • (c) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;

    • (d) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise or of collecting information, for the enterprise;

    • (e) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of carrying on, for the enterprise, any other activity of a preparatory or auxiliary character;

    • (f) the maintenance of a fixed place of business solely for any combination of activities mentioned in sub-paragraphs (a) to (e), provided that the overall activity of the fixed place of business resulting from this combination is of a preparatory or auxiliary character.

  • 5 Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, where a person - other than an agent of an independent status to whom paragraph 6 applies - is acting on behalf on an enterprise and has, and habitually exercises, in one of the States an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, that enterprise shall be deemed to have a permanent establishment in that State in respect of any activities which that person undertakes for the enterprise, unless the activities of such person are limited to those mentioned in paragraph 4 which, if exercised through a fixed place of business, would not make this fixed place of business a permanent establishment under the provisions of that paragraph.

  • 6 An enterprise shall not be deemed to have a permanent establishment in one of the States merely because it carries on business in that State through a broker, general commission agent or any other agent of an independent status, provided that such persons are acting in the ordinary course of their business.

  • 7 The fact that a company which is a resident of one of the States controls or is controlled by a company which is a resident of the other State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.

CHAPTER III. TAXATION OF INCOME

Article 6. Income from immovable property

  • 1 Income derived by a resident of one of the States from immovable property (including income from agriculture or forestry) situated in the other State may be taxed in that other State.

  • 2 For the purposes of this Convention, the term “immovable property” shall have the meaning which it has under the law of the State in which the property in question is situated. The term shall in any case include property accessory to immovable property, livestock and equipment used in agriculture and forestry, rights to which the provisions of general law respecting landed property apply, usufruct of immovable property and rights to variable or fixed payments as consideration for the working of, or the right to work, mineral deposits, sources and other natural resources; ships, boats and aircraft shall not be regarded as immovable property.

  • 3 The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of immovable property.

  • 4 The provisions of paragraphs 1 and 3 shall also apply to the income from immovable property of an enterprise and to income from immovable property used for the performance of independent personal services.

Article 7. Business profits

  • 1 The profits of an enterprise of one of the States shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on or has carried on business as aforesaid, the profits of the enterprise may be taxed in the other State but only so much of them as is attributable to that permanent establishment.

  • 2 Subject to the provisions of paragraph 3, where an enterprise of one of the States carries on business in the other State through a permanent establishment situated therein, there shall in each State be attributed to that permanent establishment the profits which it might be expected to make if it were a distinct and separate enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions and dealing wholly independently with the enterprise of which it is a permanent establishment.

  • 3 In the determination of the profits of a permanent establishment situated in one of the States, there shall be allowed as deductions expenses of the enterprise (other than expenses which would not be deductible under the law of that State if the permanent establishment were a separate enterprise) which are incurred for the purposes of the permanent establishment including executive and general administrative expenses, whether incurred in the State in which the permanent establishment is situated or elsewhere.

  • 4 No profits shall be attributed to a permanent establishment by reason of the mere purchase by that permanent establishment of goods or merchandise for the enterprise.

  • 5 For the purposes of the preceding paragraphs, the profits to be attributed to the permanent establishment shall be determined by the same method year by year unless there is good and sufficient reason to the contrary.

  • 6 Where profits include items of income which are dealt with separately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.

Article 8. Shipping and air transport

  • 1 Notwithstanding the provisions of Articles 7 and 12, profits from the operation of ships or aircraft in international traffic shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 2 For the purposes of this Convention, profits derived by an enterprise of one of the States from the operation of ships or aircraft in international traffic include profits from:

    • (a) the rental of ships or aircraft operated in international traffic;

    • (b) the use, maintenance or rental of containers (including trailers and related equipment for the transport of containers) used in international traffic; and

    • (c) the rental of ships, aircraft or containers (including trailers and related equipment for the transport of containers) provided that such profits are incidental to profits referred to in paragraph 1, or sub-paragraphs (a) or (b) of this paragraph.

  • 3 If the place of effective management of a shipping enterprise is aboard a ship, then it shall be deemed to be situated in the State in which the home harbour of the ship is situated, or, if there is no such home harbour, in the State of which the operator of the ship is a resident.

  • 4 The provisions of paragraph 1 shall also apply to profits from the participation in a pool, a joint business or an international operating agency.

Article 9. Associated enterprises

  • 1 Where

    • (a) an enterprise of one of the States participates directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of the other State, or

    • (b) the same persons participate directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of one of the States and an enterprise of the other State,

    and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which would, but for those conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly.

    It is understood, however, that the fact that associated enterprises have concluded arrangements, such as costsharing arrangements or general services agreements, for or based on the allocation of executive, general administrative, technical and commercial expenses, research and development expenses and other similar expenses, is not in itself a condition as meant in the preceding sentence.

  • 2 Where one of the States includes in the profits of an enterprise of that State - and taxes accordingly - profits on which an enterprise of the other State has been charged to tax in that other State and the profits so included are profits which would have accrued to the enterprise of the first-mentioned State if the conditions made between the two enterprises had been those which would have been made between independent enterprises, then that other State shall make an appropriate adjustment to the amount of the tax charged therein on those profits. In determining such adjustment, due regard shall be had to the other provisions of this Convention.

  • 3 A State shall not change the profits of an enterprise in the circumstances referred to in paragraph 1 after the expiry of the time limits provided in its national laws and, in any case, after six years from the end of the year in which the profits which would be subject to such change would have accrued to an enterprise of that State. However, the provisions of the preceding sentence shall not apply in the case of fraud or wilful default.

Article 10. Dividends

  • 1 Dividends paid by a company which is a resident of one of the States to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such dividends may also be taxed in the State of which the company paying the dividends is a resident, and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the dividends the tax so charged shall not exceed:

    • a) 5 per cent of the gross amount of the dividends if the beneficial owner is a company (other than a partnership) that owns at least 25 per cent of the capital of, or that controls directly or indirectly at least 10 per cent of the voting power in, the company paying the dividends;

    • b) notwithstanding subparagraph a), 10 per cent of the gross amount of the dividends if the dividends are paid by a non-resident-owned investment corporation that is a resident of Canada to a beneficial owner that is a company (other than a partnership) that is a resident of the Netherlands and that owns at least 25 per cent of the capital of, or that controls directly or indirectly at least 10 per cent of the voting power in, the company paying the dividends; and

    • c) 15 per cent of the gross amount of the dividends in all other cases.

  • 3 The provisions of paragraph 2 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.

  • 4 The term “dividends” as used in this Article means income from shares, “jouissance” shares or “jouissance” rights, mining shares, founders' shares or other rights participating in profits, as well as other income which is subjected to the same taxation treatment as income from shares by the laws of the State of which the company making the distribution is a resident.

  • 5 The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the beneficial owner of the dividends, being a resident of one of the States, carries on business in the other State of which the company paying the dividends is a resident, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 6 Where a company which is a resident of one of the States derives profits or income from the other State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company, except insofar as such dividends are paid to a resident of that other State or insofar as the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with a permanent establishment or a fixed base situated in that other State, nor subject the company's undistributed profits to a tax on the company's undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.

  • 7 Nothing in this Convention shall be construed as preventing one of the States from imposing a tax on the earnings of a company attributable to permanent establishments in that State, in addition to the tax which would be chargeable on the earnings of a company which is a resident of that State, provided that the rate of such additional tax so imposed shall not exceed the percentage limitation provided for under paragraph 2(a) of the amount of such earnings which have not been subjected to such additional tax in previous taxation years. For the purpose of this provision, the term “earnings” means the profits attributable to such permanent establishments in that State (including gains from the alienation of property forming part of the business property, referred to in paragraph 2 of Article 13, of such permanent establishments) in accordance with Article 7 in a year and previous years after deducting therefrom:

    • (a) business losses attributable to such permanent establishments (including losses from the alienation of property forming part of the business property of such permanent establishments) in such year and previous years,

    • (b) all taxes chargeable in that State on such profits, other than the additional tax referred to herein,

    • (c) the profits reinvested in that State, provided that where that State is Canada, the amount of such deduction shall be determined in accordance with the existing provisions of the law of Canada regarding the computation of the allowance in respect of investment in property in Canada, and any subsequent modification of those provisions which shall not affect the general principle hereof, and

    • (d) five hundred thousand Canadian dollars ($ 500,000) or its equivalent in Netherlands currency, less any amount deducted

      • 1. by the company, or

      • 2. by a person related thereto from the same or a similar business as that carried on by the company

      under this sub-paragraph (d); for the purposes of this sub-paragraph (d) a company is related to another company if one company directly or indirectly controls the other, or both companies are directly or indirectly controlled by the same person or persons, or if the two companies deal with each other not at arm's length.

  • 8 The provisions of paragraph 7 shall also apply with respect to earnings derived from the alienation of immovable property in one of the States by a company carrying on a trade in immovable property, whether or not it has a permanent establishment in that State, but only insofar as these earnings may be taxed in that State under the provisions of Article 6 or paragraph 1 of Article 13.

Article 11. Interest

  • 1 Interest arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such interest may also be taxed in the State in which it arises and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the interest the tax so charged shall not exceed 10 per cent of the gross amount of the interest.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraph 2, interest arising in one of the States and paid to a resident of the other State who is the beneficial owner thereof shall be taxable only in that other State to the extent that such interest:

    • (a) is paid by a purchasing enterprise to a selling enterprise in connection with the sale on credit of any equipment or merchandise, except where the sale is made between persons dealing with each other not at arm's length; or

    • (b) is paid in respect of a bond, debenture or other similar obligation of the government of one of the States, or of a political subdivision or local authority thereof; or

    • (c) is paid to the other State or a political subdivision or local authority thereof, the central bank of that other State or to any instrumentality (including a financial institution) controlled by that State or subdivision or authority thereof; or

    • (d) is paid in respect of a loan made, guaranteed or insured, or a credit extended, guaranteed or insured by any financial institution specified and agreed in letters exchanged between the competent authorities of the States; or

    • (e) is paid to a person which was constituted and is operated exclusively to administer or provide benefits under one or more pension, retirement or other employee benefits plans provided that:

      • (i) such person is generally exempt from tax in the other State; and

      • (ii) the interest is not derived from carrying on a trade or a business or from a related person.

  • 4

    • (a) Notwithstanding the provisions of paragraph 2, interest arising in Canada and paid by a company which is a resident of Canada to a resident of the Netherlands which is the beneficial owner thereof, with which that company is dealing at arm's length, on any obligation where the evidence of the indebtedness was issued by that company after June 23, 1975, shall, if under the terms of the obligation or any agreement relating thereto, the company may not, under any circumstances, be obliged to pay more than 25 per cent of the principal amount thereof until after 5 years from the date of issue except in the event of a failure or default under the said terms or agreement or if the said terms or agreement become unlawful or are changed by legislation, a court, statutory board or commission, be taxable only in the Netherlands.

    • (b) Notwithstanding the provisions of Article 31 Canada may at any time give to the Netherlands, through diplomatic channels, written notice of suspension of sub-paragraph (a) for any period for which the taxation legislation of Canada does not provide for an exemption from non-resident withholding tax on interest as dealt with in that sub-paragraph. In such event sub-paragraph (a) shall not have effect in respect of such interest paid on obligations issued after the later of six months after the date of such notice and 31 December of the calendar year in which the notice is given.

    • (c) For the purposes of this paragraph, where all or any portion of the interest payable on an obligation is contingent or dependent upon the use of or production from property in Canada, the interest shall be deemed not to be interest.

  • 5 The term „interest” as used in this Article means income from debt-claims of every kind, whether or not secured by mortgage, and in particular, income from government securities and income from bonds or debentures, including premiums and prizes attaching to such securities, bonds or debentures, as well as income which is subjected to the same taxation treatment as income from money lent by the laws of the States in which the income arises. Penalty charges for late payment shall not be regarded as interest for the purpose of this Article. However, the term ,,interest” does not include income dealt with in Article 10.

  • 6 The provisions of paragraphs 1, 2, 3 and 4 shall not apply if the beneficial owner of the interest, being a resident of one of the States, carries on business in the other State in which the interest arises, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the debt-claim in respect of which the interest is paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 7 Interest shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the interest, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment or a fixed base in connection with which the indebtedness on which the interest is paid was incurred, and such interest is borne by such permanent establishment or fixed base, then such interest shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment or fixed base is situated.

  • 8 Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the interest, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 12. Royalties

  • 1 Royalties arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such royalties may also be taxed in the State in which they arise and according to the laws of that State, but if the recipient is the beneficial owner of the royalties the tax so charged shall not exceed 10 per cent of the gross amount of the royalties.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraph 2,

    • a) copyright royalties and other like payments in respect of the production or reproduction of any literary, dramatic, musical or other artistic work (but not including royalties in respect of motion picture films nor royalties in respect of works on film or videotape or other means of reproduction for use in connection with television broadcasting), and

    • b) royalties for the use of, or the right to use, computer software or any patent or for information concerning industrial, commercial or scientific experience (but not including any such information provided in connection with a rental or franchise agreement)

    arising in a State and paid to a resident of the other State who is the beneficial owner of the royalties shall be taxable only in that other State.

  • 4 The term „royalties” as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including motion picture films and works on film, videotape or other means of reproduction for use in connection with television, any patent, trade mark, design or model, plan, secret formula or process, or for the use of, or the right to use, industrial, commercial or scientific equipment, or for information concerning industrial, commercial or scientific experience.

  • 5 The provisions of paragraphs 1, 2 and 3 shall not apply if the beneficial owner of the royalties, being a resident of one of the States, carries on business in the other State in which the royalties arise, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the right or property in respect of which the royalties are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 6 Royalties shall be deemed to arise in one of the States when the payer is that State itself, a political subdivision, a local authority or a resident of that State. Where, however, the person paying the royalties, whether he is a resident of one of the States or not, has in one of the States a permanent establishment or a fixed base in connection with which the obligation to pay the royalties was incurred, and such royalties are borne by such permanent establishment or fixed base, then such royalties shall be deemed to arise in the State in which the permanent establishment or fixed base is situated.

  • 7 Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person the amount of the royalties, having regard to the use, right or information for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 13. Capital gains

  • 1 Gains derived by a resident of one of the States from the alienation of immovable property situated in the other State may be taxed in that other State.

  • 2 Gains from the alienation of movable property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State or of movable property pertaining to a fixed base available to a resident of one of the States in the other State for the purpose of performing independent personal services, including such gains from the alienation of such a permanent establishment (alone or with the whole enterprise) or of such fixed base, may be taxed in that other State.

  • 3 Gains from the alienation of ships or aircraft operated in international traffic or movable property pertaining to the operation of such ships or aircraft, shall be taxable only in the State in which the place of effective management of the enterprise is situated. For the purposes of this paragraph the provisions of paragraph 3 of Article 8 shall apply.

  • 4 Gains derived by a resident of one of the States from the alienation of

    • a) shares (other than shares listed on an approved stock exchange in one of the States) forming part of a substantial interest in the capital stock of a company that is a resident of the other State, the value of which shares is derived principally from immovable property situated in the other State, or

    • b) a substantial interest in a partnership, trust or estate that was established under the law in the other State, or a controlling interest in a partnership or trust that was not established under the law in the other State, the value of which in either case is derived principally from immovable property situated in the other State,

    may be taxed in that other State. For the purposes of this paragraph, the term ‘immovable property’ includes the shares of a company the value of which shares is derived principally from immovable property or a substantial interest in a partnership, trust or estate referred to in subparagraph b), but does not include property (other than rental property) in which the business of the company, partnership, trust or estate is carried on; a substantial interest exists when the resident and persons related thereto own 10% or more of the shares of any class of the capital stock of a company or have an interest of 10% or more in a partnership, trust or estate; and a controlling interest exists when the resident and persons related thereto have an interest of 50 per cent or more in a partnership, trust or estate.

  • 5 Where a resident of one of the States alienates property which may in accordance with this Article be taxed in the other State and which was owned by a resident of the first-mentioned State on the date of signature of the Convention, the amount of the gain which is liable to tax in that other State in accordance with this Article shall be reduced by the proportion of the gain attributable (on a monthly basis), or such greater portion of the gain as is shown to the satisfaction of the competent authority of the other State to be reasonably attributable, to the period ending on December 31 of the year in which the Convention enters into force. However, this provision shall not apply to gains from the alienation of property which in accordance with the existing Convention may already be taxed in the other State.

  • 6 Where a resident of one of the States alienates property in the course of a corporate or other organization, reorganization, amalgamation, division or similar transaction and profit, gain or income with respect to such alienation is not recognized for the purpose of taxation in that State, if requested to do so by the person who acquires the property, the competent authority of the other State may agree, subject to terms and conditions satisfactory to such competent authority, to defer the recognition of the profit, gain or income with respect to such property for the purpose of taxation in that other State until such time and in such manner as may be stipulated in the agreement.

  • 7 Gains from the alienation of any property other than that referred to in paragraphs 1, 2, 3 and 4, shall be taxable only in the State of which the alienator is a resident.

  • 8 The provisions of paragraph 7 shall not affect the right of either of the States to levy, according to its law, a tax on gains from the alienation of any property derived by an individual who is a resident of the other State and has been a resident of the first-mentioned State at any time during the six years immediately preceding the alienation of the property.

Article 14. Independent personal services

  • 1 Income derived by a resident of one of the States in respect of professional services or other activities of an independent character shall be taxable only in that State unless he has a fixed base regularly available to him in the other State for the purpose of performing his activities. If he has or had such a fixed base, the income may be taxed in the other State but only so much of it as is attributable to that fixed base.

  • 2 The term „professional services” includes especially independent scientific, literary, artistic, educational or teaching activities as well as the independent activities of physicians, lawyers, engineers, architects, dentists and accountants.

Article 15. Dependent personal services

  • 1 Subject to the provisions of Articles 16, 18 and 19, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.

  • 2 Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised in the other State shall be taxable only in the first-mentioned State if:

    • (a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in any twelve month period commencing or ending in the calendar year concerned, and

    • (b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and

    • (c) the remuneration is not borne by a permanent establishment or a fixed base which the employer has in the other State.

  • 3 Notwithstanding the preceding provisions of this Article, remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment exercised aboard a ship or aircraft operated in international traffic, shall be taxable only in that State.

Article 16. Directors' fees

  • 1 Directors' fees or other remuneration derived by a resident of one of the States in his capacity as a member of the board of directors, a „bestuurder” or a „commissaris” of a company which is a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 Where the remuneration mentioned in paragraph 1 is derived by a person who exercises activities of a regular and substantial character in a permanent establishment situated in the State other than the State of which the company is a resident and the remuneration is deductible in determining the taxable profits of that permanent establishment, then, notwithstanding the provisions of paragraph 1, the remuneration, to the extent to which it is so deductible, may be taxed in the State in which the permanent establishment is situated.

Article 17. Artistes and athletes

  • 1 Notwithstanding the provisions of Articles 14 and 15, income derived by a resident of one of the States as an entertainer, such as a theatre, motion picture, radio or television artiste, or a musician, or as an athlete, from his personal activities as such exercised in the other State, may be taxed in that other State.

  • 2 Where income in respect of personal activities exercised by an entertainer or an athlete in his capacity as such accrues not to the entertainer or athlete himself but to another person, that income may, notwithstanding the provisions of Articles 7, 14 and 15, be taxed in the State in which the activities of the entertainer or athlete are exercised.

  • 3 The provisions of paragraph 2 shall not apply if the entertainer or the athlete establishes that neither he, nor any person associated with him or related to him, participates directly or indirectly in the profits of the person referred to in that paragraph.

Article 18. Pensions, annuities, social security payments and alimony

  • 1 Pensions, annuities and other similar payments, as well as lump sum payments out of a pension plan or arising on the surrender, cancellation, redemption, sale or other alienation of an annuity, and any pension and other payment paid under the provisions of a social security system, arising in one of the States and paid to a resident of the other State may be taxed in that other State.

  • 2 However, such income may also be taxed in the State in which it arises, and according to the law of that State, but in the case of periodic payments the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount thereof which is taxable under the law of that State.

  • 3 Benefits under the Old Age Security Act of Canada and war pensions allowances (including pensions and allowances paid to war veterans or paid as a consequence of a war) arising in Canada and paid to a resident of the Netherlands may be taxed in Canada in accordance with the law of Canada.

  • 4 Alimony and other similar payments arising in one of the States and paid to an individual who is a resident of the other State shall be taxable only in that other State.

Article 19. Government service

  • 1

    • (a) Remuneration, other than a pension, paid by one of the States or a political subdivision or a local authority thereof to an individual in respect of services rendered to that State or subdivision or authority may be taxed in that State.

    • (b) However, such remuneration shall be taxable only in the other State if the services are rendered in that State and the individual is a resident of that State who:

      • 1. is a national of that State; or

      • 2. did not become a resident of that State solely for the purpose of rendering the services.

  • 2 The provisions of Articles 15 and 16 shall apply to remuneration in respect of services rendered in connection with a business carried on by one of the States or a political subdivision or a local authority thereof.

Article 20. Students

Payments which a student, apprentice or business trainee who is or was immediately before visiting one of the States a resident of the other State and who is present in the first-mentioned State solely for the purpose of his education or training receives for the purpose of his maintenance, education or training shall not be taxed in that State, provided that such payments arise from sources outside that State.

Article 21. Income from estates and trusts

  • 1 Income from an estate or a trust which is a resident of Canada accruing to a resident of the Netherlands who is the beneficiary thereof, may be taxed in the Netherlands.

  • 2 However, such income may also be taxed in Canada, and according to the laws of Canada, but the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount of the income.

  • 3 Notwithstanding the provisions of paragraph 2, such income shall be exempt from tax in Canada to the extent of any amount paid, credited, or required to be distributed to such beneficiary out of income from sources outside Canada.

  • 4 For the purposes of this Article, a trust does not include an arrangement whereby the contributions made to the trust are deductible for the purposes of taxation in Canada.

Article 21a. Other income

  • 1 Subject to the provisions of paragraph 2, items of income of a resident of one of the States, wherever arising, not dealt with in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.

  • 2 However, if such income is derived by a resident of one of the States from sources in the other State, such income may also be taxed in the State in which it arises, and according to the law of that State, but the tax so charged shall not exceed 25 per cent of the gross amount of such income.

CHAPTER IV. ELIMINATION OF DOUBLE TAXATION

Article 22. Elimination of double taxation

  • 1 The Netherlands, when imposing tax on its residents, may include in the basis upon which such taxes are imposed the items of income which, according to the provisions of this Convention, may be taxed in Canada.

  • 4 Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax for the tax paid in Canada on items of income which according to Article 7, paragraph 5 of Article 10, paragraph 6 of Article 11, paragraph 5 of Article 12 and Article 14 of this Convention may be taxed in Canada to the extent that these items are included in the basis referred to in paragraph 1, if and insofar as the Netherlands under the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation allows a deduction from the Netherlands tax of the tax levied in another country on such items of income. For the computation of this deduction the provisions of paragraph 3 shall apply accordingly.

  • 5 In the case of Canada, double taxation shall be avoided as follows:

    • a) subject to the existing provisions of the law of Canada regarding the deduction from tax payable in Canada of tax paid in a territory outside Canada and to any subsequent modification of those provisions – which shall not affect the general principle hereof – and unless a greater deduction or relief is provided under the laws of Canada, tax payable in the Netherlands on profits, income or gains arising in the Netherlands shall be deducted from any Canadian tax payable in respect of such profits, income or gains; and

    • b) where, in accordance with any provision of the Convention, income derived by a resident of Canada is exempt from tax in Canada, Canada may nevertheless, in calculating the amount of tax on other income take into account the exempted income.

  • 6 For the purposes of paragraph 5

    • a) profits, income or gains of a resident of Canada which may be taxed in the Netherlands in accordance with the Convention shall be deemed to arise in the Netherlands, and

    • b) the taxes referred to in paragraphs 3b) and 4 of Article 2 shall be considered income taxes and in determining the amount of these taxes the investment premiums and bonuses and disinvestment payments as meant in the Netherlands Investment Account Law (‘Wet investeringsrekening’), and the investment levies as meant in the Netherlands Industrial Deconcentration Act (‘Wet selectieve investeringsrekening’) shall not be taken into account.

CHAPTER V. OFFSHORE ACTIVITIES

Article 23. Offshore Activities

  • 1 The provisions of this Article shall apply notwithstanding any other provisions of this Convention. However, this Article shall not apply where offshore activities of a person constitute for that person a permanent establishment under the provisions of Article 5 or a fixed base under the provisions of Article 14.

  • 2 In this Article the term “offshore activities” means activities which are carried on offshore in connection with the exploration or exploitation of the seabed and its subsoil and their natural resources, situated in one of the States.

  • 3 An enterprise of one of the States which carries on offshore activities in the other State shall, subject to paragraph 4, be deemed to be carrying on, in respect of those activities, business in that other State through a permanent establishment situated therein, unless the offshore activities in question are carried on in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 30 days in any twelve month period.

    For the purposes of this paragraph:

    • a) where an enterprise carrying on offshore activities in the other State is associated with another enterprise and that other enterprise continues, as part of the same project, substantially similar offshore activities to those that are or were being carried on by the first-mentioned enterprise, and the afore-mentioned activities carried on by both enterprises - when added together - exceed a period of 30 days, then each enterprise shall be deemed to be carrying on its activities for a period exceeding 30 days in any twelve month period;

    • b) an enterprise shall be regarded as associated with another enterprise if one holds directly or indirectly at least one third of the capital of the other enterprise or if a person holds directly or indirectly at least one third of the capital of both enterprises.

  • 4 However, for the purposes of paragraph 3 the term “offshore activities” shall be deemed not to include:

    • a) one or any combination of the activities mentioned in paragraph 4 of Article 5;

    • b) towing or anchor handling by ships primarily designed for that purpose and any other activities performed by such ships;

    • c) the transport of supplies or personnel by ships or aircraft in international traffic.

  • 5 A resident of one of the States who carries on offshore activities in the other State, which consist of professional services or other activities of an independent character, shall be deemed to be performing those activities from a fixed base in the other State if the offshore activities in question last for a continuous period of 30 days or more.

  • 6 Salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of one of the States in respect of an employment connected with offshore activities carried on through a permanent establishment in the other State may, to the extent that the employment is exercised offshore in that other State, be taxed in that other State.

  • 7 Where documentary evidence is produced that tax has been paid in Canada on the items of income which may be taxed in Canada according to Article 7 and Article 14 in connection with respectively paragraph 3 and paragraph 5, and to paragraph 6, the Netherlands shall allow a reduction of its tax which shall be computed in conformity with the rules laid down in paragraph 2 of Article 22.

CHAPTER VI. SPECIAL PROVISIONS

Article 24. Non-discrimination

  • 1 Nationals of one of the States shall not be subjected in the other State to any taxation or any requirement connected therewith, which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances are or may be subjected. This provision shall, notwithstanding the provisions of Article 1, also apply to individuals who are not residents of one or both of the States.

  • 2 The taxation on a permanent establishment which an enterprise of one of the States has in the other State shall not be less favourably levied in that other State than the taxation levied on enterprises of that other State carrying on the same activities. This provision shall not be construed as obliging one of the States to grant to residents of the other State any personal allowances, reliefs and reductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.

  • 3 Enterprises of one of the States, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of the other State, shall not be subjected in the first-mentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of the first-mentioned State, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of a third State, are or may be subjected.

  • 4 Contributions in a year in respect of services rendered in that year paid by, or on behalf of, an individual who is a resident of one of the States or who is temporarily present in that State, to a pension plan that is recognized for tax purposes in the other State shall, during a period not exceeding in the aggregate 60 months, be treated in the same way for tax purposes in the first-mentioned State as a contribution paid to a pension plan (that is, in the case of Canada, not an employee benefit plan) that is recognized for tax purposes in that first-mentioned State, provided that:

    • (a) such individual was contributing to the pension plan before he became a resident of or temporarily present in the first-mentioned State; and

    • (b) the competent authority of the first-mentioned State agrees that the pension plan corresponds to a pension plan recognized for tax purposes by that State.

    For the purposes of this paragraph, “pension plan” includes a pension plan created under a public social security system.

Article 25. Mutual agreement procedure

  • 1 Where a person considers that the actions of one or both of the States result or will result for him in taxation not in accordance with the provisions of this Convention, he may, irrespective of the remedies provided by the domestic law of those States, address to the competent authority of the State of which he is a resident an application in writing stating the grounds for claiming the revision of such taxation or, if his case comes under paragraph 1 of Article 24, to that of the State of which he is a national. The case must be presented within two years from the first notification of the action resulting in taxation not in accordance with the provisions of the Convention.

  • 2 The competent authority shall endeavour, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at a satisfactory solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other State, with a view to the avoidance of taxation which is not in accordance with the Convention.

  • 3 A State shall not, after the expiry of the time limits provided in its national laws and, in any case, after six years from the end of the taxable period in which the income concerned has accrued, increase the tax base of a resident of either of the States by including therein items of income which have also been charged to tax in the other State. This paragraph shall not apply in the case of fraud or wilful default.

  • 4 The competent authorities of the States shall endeavour to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of the Convention. In particular, the competent authorities may agree to the same attribution of income, deductions, credits or allowances of an enterprise of one of the States to its permanent establishment in the other State or between related enterprises as provided for in Article 9. They may also consult together for the elimination of double taxation in cases not provided for in the Convention.

  • 5 If any difficulty or doubt arising as to the interpretation or application of the Convention cannot be resolved by the competent authorities it may, if both competent authorities agree, be submitted for arbitration. The procedures for arbitration shall be established between the competent authorities.

Article 26. Exchange of information

The competent authorities of the States shall exchange such information as is necessary for carrying out the provisions of this Convention or of the domestic laws of the States concerning taxes covered by the Convention insofar as the taxation thereunder is not contrary to the Convention. The exchange of information is not restricted by Article 1. Any information received by one of the States shall be treated as secret in the same manner as information obtained under the domestic laws of that State and shall be disclosed only to persons or authorities (including courts and administrative bodies) involved in the assessment or collection of, the enforcement or prosecution in respect of, or the determination of appeals in relation to, taxes. Such persons or authorities shall use the information only for such purposes. They may disclose the information in public court proceedings or in judicial decisions.

Article 26A. Assistance in collection

  • 1 The States undertake to lend assistance to each other in the collection of taxes covered by this Convention, together with interest, costs, additions to such taxes and civil penalties, referred to in this Article as a ‘revenue claim’. The provisions of this Article are not restricted by Article 1.

  • 2 An application for assistance in the collection of a revenue claim shall include a certification by the competent authority of the applicant State that, under the laws of that State, the revenue claim has been finally determined. For the purposes of this Article, a revenue claim is finally determined when the applicant State has the right under its internal law to collect the revenue claim and all administrative and judicial rights of the taxpayer to restrain collection in the applicant State have lapsed or been exhausted.

  • 3 A revenue claim of the applicant State that has been finally determined may be accepted for collection by the competent authority of the requested State and, subject to the provisions of paragraph 7, if accepted shall be collected by the requested State as though such revenue claim were the requested State’s own revenue claim finally determined in accordance with the laws applicable to the collection of the requested State’s own taxes.

  • 4 Where an application for collection of a revenue claim in respect of a taxpayer is accepted by a State, the revenue claim shall be treated by that State as an amount payable under the Income Tax Act of that State, the collection of which is not subject to any restriction.

  • 5 Nothing in this Article shall be construed as creating or providing any rights of administrative or judicial review of the applicant State’s finally determined revenue claim by the requested State, based on any such rights that may be available under the laws of either State. If, at any time pending execution of a request for assistance under this Article, the applicant State loses the right under its internal law to collect the revenue claim, the competent authority of the applicant State shall promptly withdraw the request for assistance in collection.

  • 6 Subject to this paragraph, amounts collected by the requested State pursuant to this Article shall be forwarded to the competent authority of the applicant State. Unless the competent authorities of the States otherwise agree, the ordinary costs incurred in providing collection assistance shall be borne by the requested State and any extraordinary costs so incurred shall be borne by the applicant State.

  • 7 A revenue claim of the applicant State accepted for collection shall not have in the requested State any priority accorded to the revenue claims of the requested State even if the recovery procedure used is the one applicable to its own revenue claims. A revenue claim of the applicant State shall not be recovered by imprisonment for debt of the debtor in the requested State.

  • 8 Notwithstanding the provisions of paragraph 1, the competent authorities of the States may by exchange of notes agree that the provisions of this Article also apply to taxes and duties other than the taxes referred to in Article 2 collected by or on behalf of the Government of the States.

  • 9 The competent authorities of the States shall agree upon the mode of application of this Article, including agreement to ensure comparable levels of assistance to each of the States.

Article 26B. Limitation of Articles 26 and 26A

In no case shall the provisions of Articles 26 and 26A be construed so as to impose on one of the States the obligation:

  • a) to carry out administrative measures at variance with the laws or the administrative practice of that or of the other State;

  • b) to supply information which is not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other State; or

  • c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial, or professional secret or trade process, or information, the disclosure of which would be contrary to public policy (ordre public).

Article 27. Diplomatic agents and consular officers

  • 1 Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of diplomatic agents or consular officers under the general rules of international law or under the provisions of special agreements.

  • 2 Notwithstanding Article 4, an individual who is a member of a diplomatic or consular mission of one of the States in the other State or in a third State and who is a national of the sending State, shall be deemed for the purposes of the Convention to be a resident of the sending State if he is subject therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.

  • 3 The Convention shall not apply to international organisations, organs and officials thereof and members of a diplomatic or consular mission of a third State, being present in one of the States, if they are not subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.

Article 28. Miscellaneous rules

  • 1 Nothing in this Convention shall be construed as preventing Canada from imposing a tax on amounts included in the income of a resident of Canada with respect to a partnership, trust, or controlled foreign affiliate, in which that resident has an interest.

  • 2 Articles 6 to 21 of the Convention shall not apply to non-resident-owned investment corporations as defined under section 133 of the Canadian Income Tax Act, or under any similar provision enacted by Canada after the signature of the Convention.

  • 3 The competent authorities of the States shall by mutual agreement settle the mode of application of Articles 10, 11, 12 and 21.

  • 4 The competent authorities of each of the States, in accordance with the practices of that State, may prescribe regulations necessary to carry out the other provisions of the Convention.

  • 5 The competent authorities of the States may communicate with each other directly for the purpose of applying the Convention.

Article 29. Territorial extension

  • 1 This Convention may be extended, either in its entirety or with any necessary modifications, to the Netherlands Antilles and/or Aruba, if those countries impose taxes substantially similar in character to those to which the Convention applies. Any such extension shall take effect from such date and subject to such modifications and conditions, including conditions as to termination, as may be specified and agreed in notes to be exchanged through diplomatic channels.

  • 2 Unless otherwise agreed the termination of the Convention shall not also terminate any extension of the Convention to the Netherlands Antilles and/or Aruba.

CHAPTER VII. FINAL PROVISIONS

Article 30. Entry into force

  • 1 This Convention shall enter into force on the thirtieth day after the latter of the dates on which the respective Governments have notified each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective States have been complied with, and, subject to the provisions of paragraphs 3, 4, 5 and 6, its provisions shall have effect:

    • (a) in respect of tax withheld at the source on amounts paid or credited on or after the first day of January in the calendar year in which the Convention has entered into force;

    • (b) in respect of other taxes for taxation years beginning on or after the first day of January in the calendar year in which the Convention has entered into force.

  • 2 Subject to the provisions of paragraphs 3, 4, 5 and 6 the existing Convention shall cease to have effect as respects taxes to which this Convention in accordance with the provisions of paragraph 1 applies.

  • 3 Where, however, any greater relief from tax would have been afforded by any provision, except those dealt with in paragraphs 4, 5 and 6, of the existing Convention than is due under this Convention, any such provision as aforesaid shall continue to have effect for any taxation year beginning before the entry into force of this Convention.

  • 4 Where a dividend is paid by a company which is a resident of one of the States on the date of signature of this Convention, and where the conditions set out in sub-paragraphs (a), (b) and (c) of paragraph 3 of Article VII of the existing Convention are met with respect to the dividend, paragraph 3 of Article VII of the existing Convention shall apply to the dividend in the year of signature of this Convention and in the three following calendar years and for the purposes of that paragraph:

    • (a) gains derived by a company which is a resident of one of the States from the alienation of shares in a company which is not a resident of that State shall be deemed to be income received or receivable by the former company as, or in lieu of the payment of, dividends by the latter company, and

    • (b) a reference to “company” in this paragraph and in paragraph 3 of Article VII shall be taken to include a reference to a successor company thereof resulting from a merger.

    However, this paragraph shall not apply in any event to a dividend paid after December 31, 1988.

  • 5 Where any greater relief from tax would have been afforded by any provision of the existing Convention to a resident of the Netherlands in respect of interest (other than debenture interest) from any mortgage of immovable property situated in Canada and where the mortgage secured an obligation in existence on the date of signature of this Convention, that provision shall continue to apply for such interest received in the year of signature of this Convention and in the 18 calendar months following that year. However, this paragraph shall not apply in any event with respect to interest received after June 30, 1987 or interest received before that date that relates to a period after that date.

  • 6 Where any greater relief from tax would have been afforded by any provision of the existing Convention to a resident of one of the States in respect of payments of any kind received as consideration for the use of, or right to use, industrial, commercial or scientific equipment, made pursuant to an agreement in existence on the date of signature of this Convention, that provision shall continue to apply with respect to any such payment made in the year of signature of this Convention and in the three following calendar years. However, this paragraph shall not apply in any event with respect to any such payment made after December 31, 1988 or any payment made before that date for the use of, or the right to use, equipment after that date.

  • 7 The existing Convention shall terminate on the last date on which it has effect in accordance with the foregoing provisions of this Article.

  • 8 The termination of the existing Convention as provided in paragraph 7 shall not revive the Agreement between the Government of Canada and the Government of the Kingdom of the Netherlands constituted by an exchange of notes, dated 23rd September, 1929, for reciprocal exemption from income tax of income arising from the operation of ships. Upon the entry into force of this Convention that Agreement shall terminate.

  • 9 In this Convention the term “the existing Convention” means the Convention between Canada and the Kingdom of the Netherlands for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income signed at Ottawa on April 2, 1957, as modified by the Supplementary Convention signed at Ottawa on October 28, 1959 and as further modified by the Supplementary Convention signed at Ottawa on February 3, 1965.

Article 31. Termination

This Convention shall remain in force until terminated by one of the States. Either State may terminate the Convention, through diplomatic channels, by giving notice of termination at least six months before the end of any calendar year after the expiration of the fifth year after the year of the entry into force. In such event the Convention shall cease to have effect:

  • (a) in respect of tax withheld at the source on amounts paid or credited on or after the first day of January in the calendar year next following that in which the notice of termination has been given;

  • (b) in respect of other taxes for taxation years beginning on or after the first day of January in the calendar year next following that in which the notice of termination has been given.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorized thereto, have signed this Convention.

DONE at The Hague this 27th day of May 1986, in duplicate, in the English, French and Netherlands languages, each version being equally authentic.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands,

(sd.) H. VAN DEN BROEK

(sd.) H. E. KONING

For the Government of Canada,

(sd.) LAWRENCE A. H. SMITH

Protocol

At the moment of signing the Convention for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income, this day concluded between the Kingdom of the Netherlands and Canada, the undersigned have agreed that the following provisions shall form an integral part of the Convention.

I. With reference to Article 3, paragraph 1(e)

In the French version of the Convention, the term “société” includes a “corporation” within the meaning of Canadian law.

II. With reference to Articles 3, 5 and 8

The landing site or sites situated in one of the States regularly used in the transportation by ships of goods or passengers exclusively between places in one of the States, shall, for the enterprise operating such ships, constitute a permanent establishment in that State.

IIA. With reference to Article 4

It is understood that the term “resident of one of the States” also includes:

  • a) the Government of that State or a political subdivision or local authority thereof or any agency or instrumentality of any such Government, subdivision or authority;

  • b) a trust, company or other organization constituted and operated exclusively to administer or provide benefits under one or more funds or plans established to provide pension, retirement or other employee benefits that is generally exempt from tax in one of the States and is a resident of that State according to the laws of that State;

  • c) a trust, company or other organization that is operated exclusively for religious, charitable, scientific, educational, or public purposes and that is generally exempt from tax in one of the States and that is a resident of that State according to the laws of that State.

III. With reference to Article 4

An individual living aboard a ship without any real domicile in either of the States shall be deemed to be a resident of the State in which the ship has its home harbour.

IV. With reference to Article 6, paragraph 1

The provisions of paragraph 1 of Article 6 shall also apply to income or profits from the alienation of property referred to therein.

V. With reference to Article 6

In the event that one of the States ceases to permit residents of the other State who are liable to tax in the first-mentioned State on income from immovable property situated therein to compute, in accordance with and subject to the domestic legislation of the first-mentioned State, the tax on such income on a net basis, then a resident of the other State who is so liable to tax on such income may compute the tax on such income in accordance with and subject to the domestic legislation of the first-mentioned State as it read at the time that State ceased to permit the computation. Interest on any mortgage or other indebtedness secured by immovable property situated in one of the States shall be deemed to arise in that State to the extent that, pursuant to any computation referred to in the preceding sentence, such interest is deducted in computing the tax on income of a resident of the other State from immovable property situated in the first-mentioned State.

VA. With reference to Articles 5, 6, 7, 14 and 23

It is understood that exploration and exploitation rights of natural resources shall be regarded as immovable property situated in the State the seabed and subsoil of which they are related to, and that these rights shall be deemed to pertain to the property of a permanent establishment in that State. Furthermore, it is understood that the aforementioned rights include rights to interests in, or to the benefits of, assets to be produced by such exploration or exploitation.

VI. With reference to Article 7

It is understood that in the case of profits from survey, supply, installation or construction activities, only so much of them shall be attributable to a permanent establishment as results from the actual performance of such activities by that permanent establishment. Accordingly, profits from deliveries of goods, whether or not in connection with these activities, to that permanent establishment by the head office, another permanent establishment or a third person shall not be attributed to that permanent establishment.

VII. With reference to Articles 10, 11, 12 and 21

Where tax has been levied in excess of the amount of tax chargeable under the provisions of Articles 10, 11, 12 and 21, applications for the refund of the excess amount of tax have to be lodged with the competent authority of the State having levied the tax, within a period of three years after the expiration of the calendar year in which the tax has been levied.

VIII. With reference to Article 11, paragraph 3

The term “instrumentality” means any entity created or organized by the Government of either State or political subdivision or local authority of either State in order to carry out functions of a governmental nature.

IX. With reference to Article 12, paragraph 4

Payments received as a consideration for technical services, including studies or surveys of a scientific, geological or technical nature, or for engineering contracts including blueprints related thereto, or for consultancy or supervisory services shall be deemed not to be payments received as a consideration for information concerning industrial, commercial or scientific experience, except to the extent that the amounts of such payments are based on production, sales, performance, profits or any other similar basis related to the use of the said information.

X. With reference to Article 13, paragraph 4

The term “persons related thereto” means in the case of companies, related companies as meant in sub-paragraph (d) of paragraph 7 of Article 10 and in the case of an individual, his spouse and relatives in the direct line and in the second degree in the collateral line.

XI. With reference to Articles 15 and 16

It is understood that the terms “salary, wages and other similar remuneration” and “directors' fees or other remuneration” include all income from an employment or office.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorized thereto, have signed this Protocol.

DONE at The Hague this 27th day of May 1986, in duplicate, in the English, French and Netherlands languages, each version being equally authentic.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands,

(sd.) H. VAN DEN BROEK

(sd.) H. E. KONING

For the Government of Canada,

(sd.) LAWRENCE A. H. SMITH

Naar boven