Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, Oslo, 20-12-1983

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 18-04-1984 t/m heden

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Authentiek : NL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Noorwegen,

Overwegende, dat strafbare feiten op het gebied van de douanewetten nadeel toebrengen aan de economische en fiscale belangen van hun onderscheiden landen alsook aan de rechtmatige belangen van handel, nijverheid en landbouw,

Ervan overtuigd, dat het streven naar voorkoming van strafbare feiten op het gebied van de douanewetten en het streven naar grotere juistheid in de toepassing van douanerechten, belastingen en alle andere heffingen op invoer of uitvoer doeltreffender zullen worden als gevolg van samenwerking tussen de douaneautoriteiten,

Gelet op de bestaande internationale instrumenten die betrekking hebben op het verlenen van administratieve bijstand door hun douaneautoriteiten,

zijn het volgende overeengekomen:

Begripsbepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

  • 1. ,,Staat”, een van de Overeenkomstsluitende Partijen;

  • 2. ,,douanewetten”, de wettelijke bepalingen of voorschriften inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, zowel die welke de douanerechten, belastingen of alle andere heffingen betreffen, als die welke maatregelen inzake verboden, beperkingen en controle betreffen;

  • 3. „douaneautoriteiten”, de centrale administratie van een Staat die verantwoordelijk is voor de toepassing van de douanewetten. De Staten verstrekken elkaar daartoe de nodige inlichtingen.

Werkingssfeer

Artikel 2

De Staten verlenen elkaar wederzijds administratieve bijstand door tussenkomst van hun douaneautoriteiten en onder de in deze Overeenkomst vermelde voorwaarden:

  • a. ter verzekering van een juiste naleving van de douanewetten;

  • b. ter voorkoming, opsporing en bestrijding van strafbare feiten op het gebied van de douanewetten.

Mededeling van gegevens

Artikel 3

  • 1 De douaneautoriteiten van de Staten verstrekken elkaar op verzoek alle inlichtingen welke ertoe kunnen bijdragen de juiste heffing van de douanerechten en andere belastingen op in- of uitvoer te verzekeren en meer in het bijzonder van die inlichtingen welke de vaststelling van de douanewaarden en de tarief soort van de goederen kunnen vergemakkelijken.

  • 2 Indien de aangezochte autoriteit niet over de gevraagde inlichtingen beschikt, doet zij onderzoeken instellen overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorschriften die in haar land van toepassing zijn bij de heffing van douanerechten en andere wegens in- of uitvoer geheven belastingen.

  • 3 Bij het instellen van deze onderzoeken gaat de aangezochte autoriteit te werk als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit in eigen land.

Artikel 4

De douaneautoriteiten van elke Staat verstrekken op verzoek de douaneautoriteiten van de andere Staat inlichtingen met betrekking tot de volgende vragen:

  • a. of goederen die in een Staat zijn ingevoerd op wettige wijze uit het grondgebied van de andere Staat zijn uitgevoerd;

  • b. of goederen die uit een Staat zijn uitgevoerd op wettige wijze in de andere Staat zijn ingevoerd;

  • c. of goederen waarvoor bij uitvoer naar de andere Staat een gunstige behandeling is toegestaan op regelmatige wijze in het grondgebied van die Staat zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de aard van het douaneregime waaraan die goederen eventueel zijn onderworpen.

Artikel 5

  • 1 De douaneautoriteiten van elke Staat verstrekken uit eigen beweging of op verzoek aan de douaneautoriteiten van de andere Staat alle inlichtingen welke hun van nut kunnen zijn en welke betrekking hebben op strafbare feiten op het gebied van de douanewetten, en wel in het bijzonder op:

    • a. nieuwe middelen of werkwijzen aangewend om strafbare feiten te begaan;

    • b. goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp uitmaken van ongeoorloofd verkeer;

    • c. vervoermiddelen waarvan vermoed wordt dat zij worden gebruikt om strafbare feiten in de andere Staat te begaan.

  • 2 De douaneautoriteiten van elke Staat zenden de douaneautoriteiten van de andere Staat afschriften van of uittreksels uit de rapporten opgemaakt door hun opsporingsdiensten, waarin de aangewende bijzondere handelwijzen worden omschreven.

Artikel 6

De douaneautoriteiten van elke Staat verstrekken uit eigen beweging of op verzoek aan de douaneautoriteiten van de andere Staat rapporten, processen-verbaal of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van documenten, houdende alle beschikbare inlichtingen met betrekking tot vastgestelde of voorgenomen handelingen die een strafbaar feit op het gebied van de douanewetten van laatstgenoemde Staat opleveren of lijken op te leveren.

Bijzonder toezicht

Artikel 7

De douaneautoriteiten van elke Staat doen uit eigen beweging of op verzoek al het mogelijke, om binnen het gebied waarvoor zij de verantwoordelijkheid dragen, bijzonder toezicht te houden:

  • a. op de bewegingen, inzonderheid op het betreden en verlaten van hun grondgebied, van personen die ervan worden verdacht beroepshalve of geregeld strafbare feiten te begaan op het gebied van de douanewetten van de andere Staat;

  • b. op bijzondere plaatsen waar abnormale goederenvoorraden zijn aangelegd waardoor er aanleiding bestaat aan te nemen dat het in de bedoeling ligt deze te gebruiken voor een verkeer dat in strijd is met de douane wetten van de andere Staat;

  • c. op verplaatsingen van goederen die volgens de inlichtingen van de andere Staat het voorwerp uitmaken van een omvangrijke invoer in deze Staat die in strijd is met zijn douanewetten;

  • d. op voertuigen, schepen, luchtvaartuigen of andere vervoermiddelen waarvan vermoed wordt dat ze worden gebruikt voor het begaan van strafbare feiten op het gebied van de douanewetten van de andere Staat.

Wederzijdse bijstand tussen opsporingsdiensten

Artikel 8

De douaneautoriteiten van de Staten kunnen hun opsporingsdiensten in de gelegenheid stellen onderling rechtstreekse betrekkingen te onderhouden om door de uitwisseling van inlichtingen de voorkoming, opsporing en bestrijding van strafbare feiten op het gebied van de douanewetten van hun onderscheiden landen te vergemakkelijken.

Onderzoeken

Artikel 9

  • 1 Op verzoek van de douaneautoriteiten van een Staat gaan de douaneautoriteiten van de andere Staat over tot het instellen van alle ambtelijke onderzoeken met betrekking tot handelingen die in strijd zijn of in strijd lijken te zijn met de douanewetten. Zij verstrekken de verzoekende autoriteiten de resultaten van deze onderzoeken.

  • 2 Deze onderzoeken worden verricht in overeenstemming met de wetten en voorschriften welke in de aangezochte Staat van toepassing zijn. De aangezochte autoriteit gaat daarbij te werk als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit in eigen land.

Artikel 10

De ambtenaren van de douaneautoriteiten van een Staat, bevoegd tot opsporing van strafbare feiten op het gebied van de douanewetten kunnen in bijzondere gevallen met goedvinden van de bevoegde ambtenaren van de douaneautoriteiten van de andere Staat, op het grondgebied van die Staat aanwezig zijn bij het opsporen door die ambtenaren van strafbare feiten die voor de eerstbedoelde autoriteiten van belang zijn.

Artikel 11

Wanneer ambtenaren van een van de Staten zich, in de gevallen waarin deze Overeenkomst voorziet, bevinden op het grondgebied van de andere Staat, moeten zij te allen tijde hun ambtelijke hoedanigheid kunnen aantonen. Zij genieten op dit grondgebied de bescherming die de wetten en voorschriften van die andere Staat toekennen aan de ambtenaren van zijn douaneautoriteiten. Met betrekking tot de strafrechtelijke gevolgen van strafbare feiten jegens hen of door hen begaan, worden zij met laatstgenoemde ambtenaren gelijkgesteld.

Gebruik van gegevens en documenten

Artikel 12

  • 1 De verkregen inlichtingen, mededelingen en documenten mogen slechts worden benut voor doeleinden van deze Overeenkomst. Zij mogen niet aan andere personen dan aan hen die belast zijn met het gebruik daarvan voor die doeleinden worden meegedeeld, tenzij de autoriteit die ze heeft verstrekt, daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven en de wetgeving die van toepassing is op de autoriteit die ze heeft ontvangen, zich niet tegen een dergelijke mededeling verzet.

  • 2 De verzoeken, inlichtingen, rapporten van deskundigen en andere mededelingen welke de douaneautoriteiten van een van de Staten in hun bezit hebben ingevolge de toepassing van deze Overeenkomst, genieten dezelfde bescherming als de ontvangende Staat krachtens zijn nationale wet biedt ten aanzien van gelijksoortige documenten en inlichtingen.

Artikel 13

De douaneautoriteiten van elk van de Staten kunnen, in overeenstemming met de doeleinden en binnen de werkingssfeer van deze Overeenkomst, zowel in hun processen-verbaal, rapporten en getuigenissen als bij procedures en vervolgingen in rechte de volgens de bepalingen van deze Overeenkomst verkregen inlichtingen en documenten als bewijsmiddel aanvoeren. De bewijskracht van die inlichtingen en documenten, alsmede het gebruik ervan in rechte, worden door het nationale recht beheerst.

Uitzonderingen op de verplichting tot het verlenen van bijstand

Artikel 14

  • 1 Als het voldoen aan een verzoek om bijstand zou kunnen leiden tot aantasting van de openbare orde of van andere wezenlijke belangen van de Staat wiens bijstand is gevraagd, zijn de douaneautoriteiten van die Staat niet verplicht die bijstand te verlenen.

  • 2 De douaneautoriteiten van elke Staat mogen weigeren inlichtingen te verstrekken die, naar de mening van die Staat, de schending van een nijverheids-, handels- of beroepsgeheim met zich zouden brengen.

  • 3 Als aan een verzoek om bijstand niet kan worden voldaan, wordt de Staat die om bijstand heeft verzocht onverwijld dienovereenkomstig ingelicht, en tevens op de hoogte gebracht van de redenen voor de weigering bijstand te verlenen.

  • 4 De verplichting bijstand te verlenen geldt niet voor het verstrekken van inlichtingen of documenten die de douaneautoriteiten hebben verkregen in het kader van bevoegdheden die zij in opdracht van de rechterlijke autoriteit uitoefenen.

    Ingeval om bijstand is verzocht worden deze inlichtingen of documenten echter wel verstrekt in alle gevallen waarin de rechterlijke autoriteit, die hiertoe moet worden geraadpleegd, daarmee instemt.

Artikel 15

Indien de douaneautoriteiten van een van de Staten verzoeken om bijstand die zij zelf, indien zij daarom zouden worden gevraagd, niet zouden kunnen verlenen, vestigen zij daarop in het verzoek, de aandacht. Het inwilligen van een dergelijk verzoek staat ter beoordeling van de Staat aan wie het verzoek is gedaan.

Uitreiking van stukken

Artikel 16

Op verzoek van de douaneautoriteiten van een van de Staten reiken de douaneautoriteiten van de andere Staat, met inachtneming van de op hun grondgebied van kracht zijnde wetten en voorschriften, rechtstreeks dan wel door tussenkomst van de bevoegde autoriteiten, aan de betrokken partijen alle stukken uit, houdende maatregelen en beslissingen van de administratieve autoriteiten inzake de toepassing van de douanewetten.

Kosten

Artikel 17

De Staten doen afstand van iedere aanspraak op betaling van de kosten die uit de toepassing van deze Overeenkomst voortvloeien, behalve wat aan deskundigen uitgekeerde vergoedingen betreft.

Wijze van bijstandverlening

Artikel 18

De in deze Overeenkomst voorziene bijstand geschiedt rechtstreeks tussen de douaneautoriteiten van de Staten. Deze autoriteiten stellen in onderling overleg de praktische uitvoering ervan vast.

Toepassingsgebied

Artikel 19

Deze Overeenkomst is van toepassing op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa en op het grondgebied van het Koninkrijk Noorwegen in Europa met uitzondering van Svalbard (Spitsbergen) en Jan Mayen.

Inwerkingtreding

Artikel 20

Deze Overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de in hun onderscheiden landen grondwettelijk vereiste formaliteiten is voldaan.

Beëindiging

Artikel 21

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de Staten wordt opgezegd.

Elk van de Staten kan de Overeenkomst langs diplomatieke weg opzeggen door tenminste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het jaar 1985 een kennisgeving van beëindiging te doen.

In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn in het jaar dat aanvangt na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud op 20 december 1983 te Oslo in de Nederlandse, de Noorse en de Engelse taal, zijnde deze teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in de uitleg tussen de Nederlandse en de Noorse tekst, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) W. S. J. CAMPAGNE

Voor de Regering van het Koninkrijk Noorwegen:

(w.g.) SVENN STRAY

Naar boven