Preambule
De Lidstaten van de Raad van Europa en de andere Staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag en die dit Verdrag hebben ondertekend,
Overwegende dat het doel van.de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere
eenheid tussen zijn leden, ten einde met name de idealen en beginselen die hun gemeenschappelijk
erfgoed zijn te beschermen en te verwezenlijken;
Gelet op het Europees Cultureel Verdrag, ondertekend te Parijs op 19 december 1954, in het bijzonder de artikelen 1 en 5 daarvan;
Gelet op het Verdrag inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa, ondertekend te Granada op 3 oktober 1985;
Gelet op het Europees Verdrag inzake delicten met betrekking tot cultuurgoederen,
ondertekend te Delphi op 23 juni 1985;
Gelet op de aanbevelingen van de Parlementaire Vergadering met betrekking tot de archeologie,
in het bijzonder Aanbevelingen 848 (1978), 921 (1981) en 1072(1988);
Gelet op Aanbeveling nr. R (89) 5 inzake de bescherming en het beter tot zijn recht
doen komen van het archeologische erfgoed in het kader van de stedebouw en de landinrichting;
Eraan herinnerend dat het archeologische erfgoed van wezenlijk belang is voor de kennis
van de geschiedenis van de mensheid;
Erkennend dat het Europese archeologische erfgoed, dat getuigt van de oude geschiedenis,
ernstig met aantasting wordt bedreigd door het toenemende aantal grote ruimtelijke-ordeningsprojecten,
risico's van natuurlijke aard, clandestiene of onwetenschappelijke opgravingen en
onvoldoende besef onder het publiek;
Bevestigend dat het van belang is, daar waar deze nog niet bestaan, passende bestuurlijke
en wetenschappelijke toezichtsprocedures in te stellen, en dat de noodzaak het archeologische
erfgoed te beschermen tot uitdrukking behoort te komen in het beleid inzake stedebouw
en landinrichting en culturele ontwikkeling;
Onderstrepend dat de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische
erfgoed niet alleen dient te berusten bij de rechtstreeks betrokken Staat, maar bij
alle landen in Europa, met het oog op het beperken van het risico van aantasting en
het bevorderen van het behoud, door het stimuleren van uitwisseling van deskundigen
en ervaring;
Vaststellend de noodzaak de beginselen vervat in het Europees Verdrag inzake de bescherming
van het archeologische erfgoed, ondertekend te Londen op 6 mei 1969, aan te vullen
in verband met de evolutie van het ruimtelijke-ordeningsbeleid in de landen in Europa;
Zijn als volgt overeengekomen: