Overeenkomst tot oprichting van het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn, Brussel, 11-10-1973

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 06-06-2010 t/m heden

Overeenkomst tot oprichting van het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn

Authentiek : NL

Overeenkomst tot oprichting van het Europees Centrum voor weervoorspellingen op middellange termijn

De verdragsluitende Staten in deze conventie

Erkennend dat aan weer gebonden bedreigingen voor leven en gezondheid, en voor economie en eigendom in toenemende mate van belang zijn;

Ervan overtuigd dat de verbetering van weersvoorspellingen op middellange termijn bijdraagt aan de bescherming en veiligheid van de bevolking;

Er voorts van overtuigd dat het hiertoe uitgevoerde wetenschappelijke en technische onderzoek een waardevolle stimulans levert voor de ontwikkeling van de meteorologie in Europa;

Overwegende dat het ter verwezenlijking van dit doel en deze doelstellingen noodzakelijk is middelen aan te wenden op een schaal die ver uitgaat boven wat normaal op nationaal niveau praktisch is om dit doel en deze doelstellingen te bereiken;

Het belang opmerkend voor de Europese economie van een aanzienlijke verbetering in weersvoorspellingen op middellange termijn;

Opnieuw bevestigend dat de vestiging van een autonoom Europees centrum met internationale status de passende manier is om dit doel en deze doelstellingen te bereiken;

Overtuigd dat een dergelijk centrum waardevolle bijdragen kan leveren voor de ontwikkeling van de wetenschappelijke basis voor milieubewaking;

Opmerkend dat een dergelijk centrum tevens kan helpen met de postuniversitaire training van wetenschappers;

Verzekerend dat de activiteiten van een dergelijk centrum bovendien een noodzakelijke bijdrage zullen vormen voor bepaalde programma’s van de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) en andere aardobservatieprogramma’s van ruimtevaartorganisaties;

Overwegende het belang dat de oprichting van een dergelijk centrum kan hebben voor de ontwikkeling van de Europese industrie op het gebied van gegevensverwerking;

De bereidheid realiserend om het lidmaatschap van een dergelijk centrum tot meer Staten uit te breiden;

komen het volgende overeen:

Artikel 1. Oprichting, Raad, Lidstaten, Hoofdkantoor, Talen

  • 1 Er wordt opgericht een Europees Centrum voor weervoorspellingen op middellange termijn, hierna te noemen „het Centrum”.

  • 2 De organen van het Centrum zijn de Raad en de Directeur-Generaal. De Raad wordt bijgestaan door een Wetenschappelijke Adviescommissie en door een Financiële Commissie. Elk dezer organen en Comités oefent zijn taken uit binnen de grenzen en overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in deze Conventie.

  • 3 De leden van het Centrum, hierna te noemen „Lidstaten”, zijn de Staten die partij zijn bij deze Conventie.

  • 4 Het Centrum bezit op het grondgebied van elke Lidstaat rechtspersoonlijkheid. Het heeft met name de rechtsbevoegdheid overeenkomsten aan te gaan, roerende en onroerende goederen te verwerven en te vervreemden en in rechte op te treden.

  • 5 De zetel van het Centrum is gevestigd te Shinfield Park bij Reading (Berkshire) op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tenzij anders besloten door de Raad conform Artikel 6(1)(g).

  • 6 De officiële talen van het Centrum zijn de officiële talen van de Lidstaten.

    De werktalen zijn Engels, Frans en Duits.

    De Raad bepaalt in welke mate de officiële en werktalen respectievelijk worden gebruikt in overeenstemming met Artikel 6(2)(1).

Artikel 2. De doelen, doelstellingen en activiteiten

  • 1 De voornaamste doelen van het Centrum zijn de ontwikkeling van een capaciteit voor weersvoorspellingen op middellange termijn en de voorziening van weersvoorspellingen op middellange termijn voor de Lidstaten.

  • 2 De doelstellingen van het Centrum zijn

    • a) het regelmatig ontwikkelen en bewerken van mondiale modellen en gegevensassimilatiesystemen voor de dynamica, thermodynamica en samenstelling van de vloeistofomhulling van de aarde en reactiebestanddelen van het aarde-systeem, teneinde:

      • i. voorspellingen voor te bereiden door middel van numerieke methodes;

      • ii. initiële condities te leveren voor de voorspellingen; en

      • iii. bij te dragen aan het bewerken van de relevante onderdelen van het aarde-systeem;

    • b) wetenschappelijk en technisch onderzoek te verrichten ter verbetering van de kwaliteit van deze voorspellingen;

    • c) het verzamelen en opslaan van toepasselijke gegevens;

    • d) het ter beschikking stellen van de resultaten voorzien in (a) en (b) en de gegevens vermeld in (c) aan de meteorologische instituten van de Lidstaten, in de meest toepasselijke vorm;

    • e) het ter beschikking stellen van een adequaat deel van de computercapaciteit aan de Lidstaten voor hun onderzoek, waarbij prioriteit wordt gegeven aan het gebied van numerieke weersvoorspelling, een dergelijk deel te bepalen door de Raad;

    • f) bij te dragen aan de toepassing van programma's van de Wereld Metereorologische Organisatie;

    • g) te helpen met verdere scholing van het wetenschappelijk personeel van de Lidstaten op het gebied van numerieke weersvoorspelling.

  • 3 Het Centrum draagt zorg voor de aanleg van de installaties die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelen als beschreven in lid 1 en de doelstellingen als beschreven in lid 2, en exploiteert deze.

  • 4 Als algemene regel worden door het Centrum de wetenschappelijke en technische resultaten van zijn arbeid onder de door de Raad gestelde voorwaarden gepubliceerd of op enige ander wijze beschikbaar gesteld, indien althans die resultaten niet onder Artikel 15 vallen.

  • 5 Het Centrum kan door derden verzochte activiteiten uitvoeren die in lijn zijn met de doelen en doelstellingen van het Centrum en zijn goedgekeurd door de Raad overeenkomstig Artikel 6(2)(g). De kosten van dergelijke activiteiten worden gedragen door de desbetreffende derden.

  • 6 Het Centrum kan Optionele Programma’s uitvoeren overeenkomstig Artikel 11(3).

Artikel 3. Samenwerking met andere entiteiten

  • 1 Ter verwezenlijking van zijn doelstellingen werkt het Centrum overeenkomstig de internationale meteorologische traditie in de ruimst mogelijke mate samen met de Regeringen en de nationale organisaties van de Lidstaten, alsook met de Staten die geen lid zijn van het Centrum of met de al dan niet gouvernementele wetenschappelijke of technische internationale organisaties waarvan de werkzaamheden verband houden met zijn doelstellingen.

  • 2 Het Centrum kan hiertoe verdermeer samenwerkingsovereenkomsten afsluiten:

    • a) met Staten, onder de voorwaarden van Artikel 6(1)(e) of 6(3)(j),

    • b) met de nationale wetenschappelijke en technische instanties van de Lidstaten en met de in lid 1 bedoelde internationale instanties, onder de voorwaarden van Artikel 6(3)(j).

    • c) met de nationale wetenschappelijke en technische instanties van niet-Lidstaten overeenkomstig de voorwaarden als vastgelegd in Artikel 6(1)(e).

  • 3 Indien in de in lid 2 bedoelde samenwerkingsovereenkomsten wordt bepaald dat een deel van de rekencapaciteit van het Centrum beschikbaar wordt gesteld, dan kan zulks slechts ten goede komen aan openbare instellingen der Lidstaten.

Artikel 4. De Raad

  • 1 De Raad beschikt over de bevoegdheid te doen wat voor de uitvoering van deze Conventie noodzakelijk is en neemt de ter zake vereiste maatregelen.

  • 2 De Raad bestaat uit ten hoogste twee Vertegenwoordigers van elke Lid-Staat, van wie er één een vertegenwoordiger van de nationale meteorologische dienst dienst zou moeten zijn. Deze vertegenwoordigers kunnen tijdens de vergaderingen van de Raad worden bijgestaan door adviseurs.

    Een vertegenwoordiger van de Wereld Meteorologische Organisatie wordt uitgenodigd als waarnemer aan de werkzaamheden van de Raad deel te nemen.

  • 3 Uit zijn leden kiest de Raad een Voorzitter en een Vice-Voorzitter voor een ambtstermijn van een jaar; zij kunnen niet meer dan tweemaal achtereen worden herkozen.

  • 4 De Raad komt ten minste eenmaal per jaar bijeen. Hij wordt bijeengeroepen op verzoek van de Voorzitter of op verzoek van ten minste een derde der Lidstaten. De vergaderingen van de Raad worden gehouden in de zetel van het Centrum, tenzij de Raad in uitzonderingsgevallen anders beslist.

  • 5 Voor de uitvoering van hun mandaat kunnen de Voorzitter en de Vice-Voorzitter een beroep doen op de medewerking van de Directeur-Generaal.

  • 6 De Raad kan adviescommissies oprichten en stelt de samenstelling en de taak daarvan vast.

Artikel 5. Stemmen in de Raad

  • 1 Om het quorum te bereiken, is in elke zitting van de Raad de aanwezigheid van de Vertegenwoordigers van de meerderheid der stemgerechtigde Lid-Staten noodzakelijk.

  • 2 Elke Lidstaat beschikt in de Raad over één stem. Een Lidstaat verliest zijn stemrecht in de Raad indien zijn achterstallige bijdragen groter zijn dan de door hem voor het lopende en het voorafgaande boekjaar uit hoofde van Artikel 13 verschuldigde bijdragen. Niettemin kan de Raad deze Lidstaat overeenkomstig Artikel 6(3)(l) machtiging verlenen om te stemmen.

  • 3 Besluiten van de Raad betreffende een spoedeisende zaak kunnen tussen twee zittingen van de Raad in tot stand komen door middel van een stemming per brief. In dit geval is voor het bereiken van het quorum deelneming aan de stemming van de meerderheid der stemgerechtigde Lidstaten noodzakelijk.

  • 4 Voor het constateren van eenstemmigheid en van de verschillende, in deze Conventie genoemde meerderheden wordt alleen rekening gehouden met de stemmen die voor of tegen het besluit waarover wordt gestemd, zijn uitgebracht alsmede, in de gevallen waarin de Raad besluit volgens de procedure van Artikel 6(2) met de financiële bijdragen der aan de stemming deelnemende Lidstaten.

Artikel 6. Stemmeerderheid

  • 1 Met eenparigheid van stemmen besluit de Raad:

    • a) tot vaststelling van het maximum der uitgaven voor de uitvoering van het werkprogramma van het Centrum dat betrekking heeft op de vijf jaren die volgen op de inwerkingtreding van deze Conventie;

    • b) over de toetreding van Staten overeenkomstig Artikel 23, en tot vaststelling van de voorwaarden van toetreding overeenkomstig Artikel 13 (3);

    • c) overeenkomstig Artikel 20, over het ontnemen van het lidmaatschap aan een Staat, waarbij de betrokken Staat hierover niet meestemt;

    • d) over de ontbinding van het Centrum overeenkomstig Artikel 21(1) en (2);

    • e) de Directeur-Generaal te machtigen om samenwerkingsovereenkomsten te bespreken met niet-Lidstaten en met hun nationale wetenschappelijke en technische instanties; en mogelijk machtigen om dergelijke overeenkomsten af te sluiten;

    • f) tot het sluiten met een of meer Lidstaten, overeenkomstig Artikel 22 van het in Artikel 16 bedoelde Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, van alle aanvullende akkoorden met het oog op de uitvoering van dit Protocol.

    • g) over eventuele overplaatsing van het hoofdkantoor van het ECMWT, overeenkomstig Artikel 1(5).

  • 2 Met een meerderheid van twee derde van de Lidstaten, mits het geheel van de bijdragen dezer Lidstaten ten minste twee derde van het totaal der bijdragen op de begroting van het Centrum vertegenwoordigt, besluit de Raad:

    • a) tot vaststelling van het Financieel Reglement van het Centrum;

    • b) tot aanneming overeenkomstig Artikel 12(3), van de jaarlijkse begroting en van de daaraan gehechte lijst van het aantal ambten van het Centrum, alsmede eventueel van de aanvullende of gewijzigde begrotingen en tot onderschrijving van de totale raming van de voor de drie volgende begrotingsjaren te verwachten uitgaven en ontvangsten; indien hij de begroting nog niet heeft vastgesteld, machtigt hij de Directeur-Generaal om in een bepaalde maand verplichtingen aan te gaan en betalingen te doen die de in Artikel 12(5) eerste lid, bedoelde grens overschrijden;

    • c) onderhevig aan lid 1(a), het programma van activiteiten van het Centrum aannemen, overeenkomstig Artikel 11(1);

    • d) op voorstel van de Directeur-Generaal, over de aankoop of huur door het Centrum van onroerende goederen en uitrustingen, indien daarmede grote uitgaven zijn gemoeid;

    • e) de Procedure voor Optionele Programma’s aannemen overeenkomstig Artikel 11(3);

    • f) individuele Optionele Programma’s aannemen overeenkomstig Artikel 11(3);

    • g) activiteiten aangevraagd door derden goedkeuren overeenkomstig Artikel 2(5);

    • h) besluiten over het distributiebeleid voor de producten van het Centrum en andere resultaten van haar werk;

    • i) over de maatregelen die moeten worden genomen in geval van opzegging van deze Conventie in de zin van Artikel 19;

    • j) over de eventuele instandhouding van het Centrum bij opzegging van deze Conventie in de zin van Artikel 21(1) waarbij de opzeggende Lidstaten hierover niet meestemmen;

    • k) tot vaststelling overeenkomstig Artikel 21(3) van de wijze waarop het Centrum in geval van ontbinding wordt geliquideerd.

    • l) zal, in overeenstemming met Artikel 1(6), besluiten in hoeverre respectievelijk de officiële talen en de werktalen gebruikt zullen worden.

  • 3 Met een meerderheid van twee derde besluit de Raad:

    • a) tot aanneming van zijn Reglement van Orde;

    • b) tot vaststelling van het statuut en de bezoldigingsschaal van het personeel van het Centrum; tot bepaling van de aard van en de voorschriften voor de toekenning van de bijkomende voordelen die het personeel geniet; tot vaststelling van het recht van de personeelsleden ten aanzien van de rechten op de industriële eigendom en de auteursrechten, betrekking hebbend op de werkzaamheden die door de personeelsleden in de uitoefening van hun functie zijn verricht;

    • c) tot goedkeuring van de overeenkomstig Artikel 16 te sluiten overeenkomst tussen het Centrum en de Staat op welks grondgebied de zetel van het Centrum is gevestigd;

    • d) tot benoeming van de Directeur-Generaal van het Centrum en van zijn plaatsvervanger voor de duur van ten hoogste vijf jaar, welke ambtstermijn een of meer malen kan worden verlengd met een periode van telkens ten hoogste vijf jaar;

    • e) tot vaststelling van het aantal accountants, de duur van hun ambtstermijn en hun bezoldiging, alsmede tot hun benoeming overeenkomstig Artikel 14 (2);

    • f) indien nodig, over de beëindiging van de ambtsuitoefening van de Directeur-Generaal of zijn plaatsvervanger of hun schorsing, daarbij rekening houdende met de op hen van toepassing zijnde statutaire bepalingen;

    • g) tot goedkeuring van het Reglement van Orde van de Wetenschappelijke Adviescommissie, overeenkomstig Artikel 7(4);

    • h) tot vaststelling van de schaal der financiële bijdragen van de Lidstaten overeenkomstig Artikel 13(1) en (3), en tot tijdelijke verlaging van de bijdragen van een Lid-Staat op grond van voor deze Staat geldende bijzondere omstandigeden, overeenkomstig Artikel 13(2);

    • i) ieder jaar, na kennis te hebben genomen van het accountantsrapport, tot afsluiting van de rekeningen van het afgelopen boekjaar, alsmede van de balans van activa en passiva van het Centrum en tot verlening van kwijting aan de Directeur-Generaal ter zake van de uitvoering van de begroting;

    • j) zal de Directeur-Generaal machtigen samenwerkingsovereenkomsten te bespreken met wetenschappelijke en technische instanties van de Lidstaten en met internationale wetenschappelijke en technische civiele of overheidsorganisaties wier activiteiten verband houden met de doelstellingen van het Centrum; en kan de Directeur-Generaal machtigen dergelijke overeenkomsten af te sluiten;

    • k) tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het gebruik van de licenties die de Lidstaten overeenkomstig Artikel 15(2) en (3), genieten, kan worden uitgebreid tot andere toepassingen dan weervoorspellingen;

    • l) over het eventueel laten voortbestaan van het stemrecht van een Lid-Staat in het in Artikel 5(2), bedoelde geval; de betrokken Lid-Staat stemt hierover niet mee;

    • m) tot vaststelling, overeenkomstig Artikel 18, van de aanbevelingen aan de Lidstaten inzake in deze Conventie aan te brengen wijzigingen;

    • n) tot bepaling, overeenkomstig Artikel 17 van het in Artikel 16 bedoelde protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, op welke categorieën van personeelsleden de Artikelen 13 en 15 van dit protocol geheel of gedeeltelijk van toepassing zijn alsmede op welke categorieën van deskundigen Artikel 14 van dit protocol van toepassing is;

    • o) zal goedkeuring hechten aan het Beleid op Lange Termijn van het Centrum, overeenkomstig Artikel 11(2).

  • 4 Wanneer geen speciale meerderheid is vastgesteld, spreekt de Raad zich uit met eenvoudige meerderheid.

Artikel 7. De Wetenschappelijke Adviescommissie

  • 1 De Wetenschappelijke Adviescommissie bestaat uit twaalf leden, op grond van hun persoonlijke hoedanigheden voor de duur van vier jaren door de Raad benoemd. Een vierde gedeelte van het Comité wordt jaarlijks vervangen; geen der leden mag meer dan twee achtereenvolgende ambtstermijnen zitting hebben.

    Een vertegenwoordiger van de Wereld Meteorologische Organisatie wordt uitgenodigd aan de werkzaamheden van het de Commissie deel te nemen.

    De leden van de Commissie worden gekozen uit de wetenschapsbeoefenaars van de Lidstaten, en wel zodanig dat een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van met de werkzaamheden van het Centrum verband houdende takken van wetenschap wordt verkregen. De Directeur-Generaal legt de Raad een lijst van kandidaten voor.

  • 2 Ten behoeve van de Raad brengt het Comité adviezen en aanbevelingen uit over het door de Directeur-Generaal opgestelde ontwerp-werkprogramma van het Centrum, alsmede over elke zaak die door de Raad aan het Comité wordt voorgelegd. De Directeur-Generaal houdt het Comité op de hoogte van de uitvoering van het programma. Het Comité brengt adviezen uit over de verkregen resultaten.

  • 3 Het Comité kan deskundigen, met name personen die behoren tot diensten die gebruik maken van de resultaten van de werkzaamheden van het Centrum, verzoeken aan zijn werkzaamheden voor de oplossing van bepaalde vraagstukken deel te nemen.

  • 4 Het Comité stelt zijn Reglement van Orde op. Dit treedt in werking na goedkeuring door de Raad, die besluit overeenkomstig Artikel 6(3)(g).

Artikel 8. De Financiële Commissie

  • 1 De Financiële Commissie bestaat uit:

    • a) een vertegenwoordiger van elk van de vier Lidstaten die de hoogste bijdragen betalen;

    • b) vertegenwoordigers uit de andere Lidstaten, door hen aangesteld voor een periode van één jaar, elk van deze Staten mag niet meer dan tweemaal achtereenvolgend vertegenwoordigd zijn in de Commissie. Het aantal van deze vertegenwoordigers is één vijfde van het aantal van de overige Lidstaten.

  • 2 Onder de voorwaarden gesteld in het Financieel Reglement, brengt het Comité ten behoeve van de Raad adviezen en aanbevelingen uit over alle aan de Raad voorgelegde financiële vraagstukken en oefent het de bevoegdheden uit die de Raad op financieel gebied aan het Comité delegeert.

Artikel 9. De Directeur-Generaal

  • 1 De Directeur-Generaal is het hoofd van de diensten van het Centrum. Hij vertegenwoordigt het Centrum naar buiten. Onder gezag van de Raad draagt hij zorg voor de uitvoering van de aan het Centrum toevertrouwde taken. Hij neemt zonder stemrecht deel aan alle vergaderingen van de Raad.

    De Raad wijst degene aan die de directeursfunctie ad interim waarneemt.

  • 2 De Directeur-Generaal:

    • a) neemt alle maatregelen die voor de goede werking van het Centrum noodzakelijk zijn;

    • b) oefent de hem bij het statuut van het personeel verleende bevoegdheden uit, behoudens het bepaalde in Artikel 10 (4);

    • c) legt aan de Raad het ontwerp-werkprogramma van het Centrum voor, vergezeld van de door de Wetenschappelijke Adviescommissie uitgebrachte adviezen en aanbevelingen en een conceptstrategie voor de lange termijn;

    • d) stelt de begroting van het Centrum op en voert die uit, een en ander overeenkomstig het Financieel Reglement;

    • e) houdt nauwkeurig boek van alle ontvangsten en uitgaven van het Centrum, overeenkomstig het Financieel Reglement;

    • f) legt jaarlijks de op de uitvoering van de begroting betrekking hebbende rekeningen en de balans van activa en passiva, die overeenkomstig het Financieel Reglement zijn opgesteld, alsmede het verslag van de werkzaamheden van het Centrum ter goedkeuring aan de Raad voor;

    • g) sluit, overeenkomstig Artikel 6(1)(e), en (3)(j), de samenwerkingsovereenkomsten die ter verwezenlijking der doelstellingen van het Centrum noodzakelijk zijn.

  • 3 Bij de uitoefening van zijn functie wordt de Directeur-Generaal bijgestaan door het personeel van het Centrum.

Artikel 10. Het personeel

  • 1 Behoudens het bepaalde in de tweede lid, geldt voor het personeel van het Centrum het statuut van het personeel, dat wordt vastgesteld door de Raad, die besluit overeenkomstig Artikel 6(3)(b).

    Indien dit statuut niet van toepassing is op de arbeidsvoorwaarden van een personeelslid van het Centrum, is het recht van de Staat waar de betrokkene zijn werkzaamheden verricht, van toepassing.

  • 2 De aanwerving van het personeel geschiedt op grond van de persoonlijke bekwaamheden der betrokkenen en met inachtneming van het internationale karakter van het Centrum.

    Geen enkel ambt kan worden voorbehouden aan onderdanen van een bepaalde Lidstaat.

  • 3 Er kan een beroep worden gedaan op personeelsleden van nationale instanties van de Lidstaten, die voor een bepaalde duur ter beschikking van het Centrum worden gesteld.

  • 4 De Raad keurt de benoeming en het ontslag goed van de personeelsleden van de in het statuut omschreven hogere bezoldigingscategorieën, alsmede van de Controller en van diens plaatsvervanger.

  • 5 Geschillen in verband met de toepassing van het statuut of de uitvoering van de dienstcontracten van het personeel worden beslecht overeenkomstig de bepalingen van het statuut.

  • 6 Een ieder die in het Centrum werkt, is, onderworpen aan het gezag van de Directeur-Generaal en dient alle door de Raad goedgekeurde algemene voorschriften na te leven.

  • 7 Iedere Lidstaat is gehouden het internationale karakter van de verantwoordelijkheid van de Directeur-Generaal en van de overige personeelsleden van het Centrum te eerbiedigen. Bij de uitoefening van hun functies mogen de Directeur-Generaal en de overige personeelsleden geen instructies van enige Regering of van enige andere autoriteit buiten het Centrum vragen of ontvangen.

Artikel 11. Het Programma van Activiteiten, het beleid op lange termijn en Optionele Programma’s

  • 1 Het werkprogramma van het Centrum wordt op voorstel van de Directeur-Generaal vastgesteld door de Raad, die besluit overeenkomstig Artikel 6(2)(c).

    Het programma bestrijkt in beginsel een tijdvak van vier jaar en moet jaarlijks worden aangepast en aangevuld voor een aanvullende periode van een jaar. In het programma wordt het maximum van de uitgaven voor de gehele looptijd van het programma vastgesteld; voorts bevat het een raming per jaar en in hoofdgroepen van de met de uitvoering gemoeide uitgaven.

    Dit maximum der uitgaven kan slechts volgens de procedure van Artikel 6(2)(c) worden gewijzigd.

  • 2 Het beleid op lange termijn wordt opgesteld op tijden en voor de duur als besloten door de Raad. De opstelling ervan wordt minstens elke vijf jaar in beschouwing genomen door de Raad. Het beleid op lange termijn bevat een overzicht van de strategische doeleinden van het Centrum en geeft de voorziene richting aan voor de ontwikkeling van het werk van het Centrum voor de duur van het beleid.

    Het beleid wordt goedgekeurd door de Raad handelend op een voorstel van de Directeur-Generaal overeenkomstig Artikel 6(3)(o).

  • 3 Een Optioneel Programma is een programma voorgesteld door een Lidstaat of groep Lidstaten waaraan alle Lidstaten deelnemen behalve die Staten die zich formeel niet deelnemende Staten verklaren en dat bijdraagt aan de doelen en doelstellingen van het Centrum overeenkomstig Artikel 2(1) en 2(2).

    • a. De procedure voor Optionele Programma’s wordt goedgekeurd door de Raad overeenkomstig Artikel 6(2)(e).

    • b. Individuele Optionele Programma’s worden goedgekeurd door de Raad overeenkomstig Artikel 6(2)(f).

Artikel 12. De begroting

  • 1 De begroting van het Centrum wordt voor elk boekjaar vóór de aanvang daarvan opgesteld, overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld in het Financieel Reglement.

    De uitgaven van het Centrum worden gedekt door de financiële bijdragen van de Lidstaten en de eventuele overige ontvangsten van het Centrum.

    Op de begroting dienen de ontvangsten en de uitgaven met elkaar in evenwicht te zijn. Zij is gesteld in de valuta van de Staat waar de zetel van het Centrum is gevestigd.

  • 2 De ramingen van alle uitgaven en alle ontvangsten van het Centrum dienen voor elk boekjaar uitvoerig te worden gespecificeerd en in de begroting te worden opgenomen.

    Vastleggingskredieten voor een tijdvak dat de duur van het boekjaar overschrijdt, kunnen worden verleend overeenkomstig de voorwaarden gesteld in het Financieel Reglement.

    Voorts wordt een totale raming opgesteld van de voor de drie daaropvolgende boekjaren te verwachten uitgaven en ontvangsten per hoofdgroep.

  • 3 De Raad neemt, overeenkomstig Artikel 6 (2) (b), de begroting van elk boekjaar en de daaraan gehechte lijst van het aantal ambten van het Centrum alsmede eventueel de aanvullende of gewijzigde begrotingen aan en onderschrijft de totale raming van de voor de drie volgende boekjaren te verwachten uitgaven en ontvangsten goed.

  • 4 De aanneming van de begroting door de Raad houdt in:

    • a) de verplichting voor de onderscheiden Lidstaten om de in de begroting vastgestelde financiële bijdragen ter beschikking van het Centrum te stellen;

    • b) de machtiging van de Directeur-Generaal om verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen binnen de grens van de hiertoe verleende kredieten.

  • 5 Indien de begroting aan het begin van een boekjaar nog niet door de Raad is vastgesteld, kan de Directeur-Generaal maandelijks de verplichtingen aangaan en de uitgaven doen, mits hij voor elk hoofdstuk binnen de grens blijft van een twaalfde van de op de begroting van het voorgaande jaar geopende kredieten en zonder dat deze maatregel tot gevolg kan hebben dat hij de beschikking krijgt over hogere kredieten dan een twaalfde van de in de ontwerp-begroting voorkomende kredieten.

    Maandelijks storten de Lidstaten als voorlopige betaling overeenkomstig de in Artikel 13 bedoelde schaal, de bedragen die noodzakelijk zijn ter verzekering van de toepassing van het in de eerste lid bepaalde.

  • 6 De begroting wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld in het Financieel Reglement.

Artikel 13. Bijdragen van de Lidstaten

  • 1 Iedere Lidstaat betaalt het Centrum jaarlijks in inwisselbare valuta een bijdrage die is bepaald op basis van een bijdragenschaal die om de drie jaar door de Raad wordt vastgesteld overeenkomstig Artikel 6 (3) (h). Deze schaal is gebaseerd op het gemiddelde van het bruto nationaal inkomen van elke Lidstaat gedurende de laatste drie kalenderjaren waarvoor statistieken bestaan.

  • 2 De Raad kan, overeenkomstig Artikel 6 (3) (h), besluiten tot tijdelijke verlaging van de bijdrage van een Lidstaat op grond van voor deze Staat geldende bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheid zal worden beschouwd het feit dat een Lidstaat een bruto nationaal inkomen per hoofd heeft dat lager is dan een bedrag dat door de Raad zal worden bepaald volgens de procedure van Artikel 6 (3).

  • 3 Indien een Staat na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst partij wordt bij deze overeenkomst, wordt de bijdragenschaal door de Raad gewijzigd overeenkomstig de in lid 1 genoemde berekeningsgrondslag. De nieuwe schaal wordt van kracht op de datum waarop de betrokken Staat partij wordt bij deze overeenkomst.

    Iedere Staat die na de 31e december van het jaar waarin deze overeenkomst in werking treedt, partij wordt, is gehouden, boven de in lid 1 bedoelde bijdrage, een bijkomende eenmalige bijdrage voor de eerder door het Centrum gedane uitgaven te voldoen. De hoogte van deze bijkomende bijdrage wordt vastgesteld door de Raad, die besluit volgens de procedure van Artikel 6 (1).

    Tenzij de Raad anders heeft besloten overeenkomstig Artikel 6 (1), wordt elke uit hoofde van de tweede lid gestorte bijkomende bijdrage in mindering gebracht op de bijdragen der overige Lidstaten. Deze mindering wordt berekend naar rata van de door elke Lidstaat vóór het lopende boekjaar werkelijk gestorte bijdragen.

  • 4 Indien een Staat na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst ophoudt partij te zijn bij deze overeenkomst, wordt de bijdragenschaal door de Raad gewijzigd overeenkomstig de in (1) genoemde berekeningsgrondslag. De nieuwe schaal wordt van kracht op de datum waarop de betrokken Staat ophoudt partij te zijn bij deze overeenkomst.

  • 5 De wijze van storting van de bijdragen wordt vastgesteld in het Financieel Reglement.

Artikel 14. De audit

  • 1 De rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven op de begroting, alsmede de balans van de activa en passiva van het Centrum worden onder de voorwaarden van het Financieel Reglement ter controle voorgelegd aan accountants die alle waarborgen van onafhankelijkheid bieden. Deze controle, die aan de hand van bescheiden en zo nodig ter plaatse geschiedt, heeft ten doel de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven na te gaan en vast te stellen of een goed financieel beheer van het Centrum is gevoerd. De accountants leggen aan de Raad een verslag over de jaarrekeningen voor.

  • 2 De Raad stelt, op voordracht van de Financiële Commissie, overeenkomstig Artikel (6) (3) (e), het aantal accountants, de duur van hun ambtstermijn en hun bezoldiging vast en benoemt hen.

  • 3 De Directeur-Generaal verschaft de accountants alle inlichtingen en alle hulp die zij voor de in (1) bedoelde controle nodig hebben.

Artikel 15. Eigendomsrechten en licenties

  • 1 ECMWT heeft wereldwijd exclusief eigendom van al haar producten en andere resultaten van haar activiteiten.

  • 2 Elke Lid-Staat geniet voor zijn eigen behoeften op het gebied van de weervoorspellingen kosteloos een niet-uitsluitende licentie en elk ander niet-uitsluitend gebruiksrecht op de rechten van industriële eigendom, de computerprogramma's en de technologische kennis die uit de ter toepassing van deze overeenkomst verrichte werkzaamheden zijn voortgekomen en aan het Centrum toebehoren.

  • 3 Wanneer de in lid (2) bedoelde rechten niet aan het Centrum toebehoren, beijvert het zich om onder de door de Raad gestelde voorwaarden de noodzakelijke rechten te verkrijgen.

  • 4 Over de voorwaarden waaronder de in lid (2) bedoelde licenties kunnen worden uitgebreid tot andere toepassingen dan weervoorspellingen beslist de Raad overeenkomstig Artikel (6)(3)(k).

Artikel 16. Voorrechten en immuniteiten, en aansprakelijkheden

De voorrechten en immuniteiten die het Centrum, de vertegenwoordigers der Lidstaten, alsmede het personeel en de deskundigen van het Centrum genieten op het grondgebied der Lidstaten, zijn vastgesteld in een aan deze overeenkomst gehecht protocol dat daarvan een integrerend deel uitmaakt, en in een tussen het Centrum en de Staat op welks grondgebied de zetel van het Centrum is gevestigd, te sluiten overeenkomst. Deze overeenkomst wordt overeenkomstig Artikel (6) (3) (c) door de Raad goedgekeurd.

Artikel 17. Geschillen

  • 1 Elk geschil tussen Lidstaten, of tussen een of meer Lidstaten en het Centrum, betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst, met inbegrip van het in Artikel 16 bedoelde Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, of betreffende één der in Artikel 24 van dit Protocol bedoelde gevallen, dat niet door de goede diensten van de Raad kan worden bijgelegd, wordt op verzoek van één der partijen bij het geschil, gericht aan de andere partij, voorgelegd aan een scheidsgerecht, gevormd overeenkomstig (2), eerste lid, tenzij de partijen onderling binnen een termijn van drie maanden overeenstemming bereiken over een andere wijze van regeling.

  • 2 Elk der partijen bij het geschil, ongeacht of deze door een of meer Lidstaten wordt gevormd, wijst binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het in (1) bedoelde verzoek een lid van het scheidsgerecht aan. Deze leden wijzen binnen twee maanden nadat het tweede lid is aangewezen, een derde lid aan als Voorzitter van het gerecht; deze kan geen onderdaan zijn van een Lidstaat die partij is bij het geschil. Indien een der drie leden niet binnen de gestelde termijn is aangewezen, wordt dit lid op verzoek van één der partijen aangewezen door de President van het Internationaal Gerechtshof.

    Het scheidsgerecht besluit met meerderheid van stemmen. Zijn besluiten zijn bindend voor de partijen bij het geschil. Elke partij draagt de uitgaven die betrekking hebben op het door haar aangewezen lid van het scheidsgerecht en de lasten van haar vertegenwoordiging bij de procesvoering voor het scheidsgerecht. De partijen bij het geschil dragen in gelijke delen de uitgaven die betrekking hebben op de voorzitter van het scheidsgerecht en de overige uitgaven, tenzij het scheidsgerecht anders beslist. Het scheidsgerecht stelt zijn overige regels voor de procesvoering vast.

Artikel 18. Wijzigingen aan de Conventie

  • 1 Elke Lidstaat kan aan de Directeur-Generaal voorstellen tot wijziging van deze Conventie doen. De Directeur-Generaal deelt de overige Lidstaten deze voorstellen ten minste drie maanden vóór hun behandeling door de Raad mede. De Raad behandelt deze voorstellen en kan, overeenkomstig Artikel (6)(3)(m), de Lidstaten aanbevelen de voorgestelde wijzigingen te aanvaarden.

  • 2 De door de Raad aanbevolen wijzigingen kunnen door de Lidstaten slechts schriftelijk worden aanvaard. Zij treden in werking dertig dagen nadat de Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie de laatste schriftelijke kennisgeving van aanvaarding heeft ontvangen.

Artikel 19. Opzegging van de Conventie

  • 1 Aan het einde van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze Conventie, kan deze door elke Lidstaat worden opgezegd door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie. De opzegging gaat in aan het einde van het tweede boekjaar, volgende op het jaar in de loop waarvan de kennisgeving is gedaan.

  • 2 De Lidstaat die de Conventie heeft opgezegd, blijft gehouden bij te dragen in de financiering van alle verplichtingen die door het Centrum zijn aangegaan vóór deze opzegging in werking treedt, en de verplichtingen na te komen die hij zelf als Lidstaat vóór de opzegging in werking treedt ten aanzien van het Centrum heeft aangegaan.

  • 3 Een Lidstaat die deze Conventie heeft opgezegd, verliest zijn rechten op het vermogen van het Centrum en moet dit, onder de overeenkomstig Artikel (6)(2)(i) door de Raad vastgestelde voorwaarden, elk verlies van het Centrum aan goederen op het grondgebied van die Staat vergoeden, tenzij er een bijzondere overeenkomst wordt gesloten waarbij het Centrum het gebruik van deze goederen wordt gewaarborgd.

Artikel 20. Niet-nakoming van verplichtingen

Aan een Lidstaat die de uit deze Conventie voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, kan bij besluit van de Raad overeenkomstig Artikel (6) (1) (c) het lidmaatschap worden ontnomen. Het bepaalde in Artikel 19(2) en (3) is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21. Ontbinding van het Centrum

  • 1 Tenzij de Raad anders besluit overeenkomstig Artikel 6(2)(j), wordt het Centrum ontbonden indien de opzegging van de Conventie door een of meer Lidstaten ertoe leidt dat de bijdragen van de overige Lidstaten met een vijfde van hun aanvankelijke hoogte stijgen.

  • 2 Behalve in het in lid (1) genoemde geval, kan het Centrum te allen tijde door de Raad worden ontbonden overeenkomstig Artikel (6)(1)(d).

  • 3 In geval van ontbinding van het Centrum, wijst de Raad een liquidatieorgaan aan.

    Tenzij de Raad anders besluit overeenkomstig Artikel (6)(2)(j), worden de activa verdeeld over de Staten die op het tijdstip van de ontbinding lid zijn, en wel naar rata van de bijdragen die zij werkelijk hebben gestort sinds zij partij zijn bij deze Conventie.

    Indien er een passief bestaat, komt dit naar rata van de bijdragen die zijn vastgesteld voor het lopende boekjaar ten laste van de Lidstaten.

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1 Deze Conventie staat tot en met 11 april 1974 bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen open voor ondertekening door de Europese Staten die in de bijlage zijn vermeld.

    Zij dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd in het archief van het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Deze Conventie treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand, volgende op de dag waarop zij door ten minste twee derde van de ondertekenende Staten, waaronder de Staat op welks grondgebied de zetel van het Centrum is gevestigd, is bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, mits het geheel van de bijdragen dezer Staten overeenkomstig de bijdragenschaal zoals deze is opgenomen in de bijlage, ten minste 80 % van het totaal der bijdragen bedraagt.

    Voor elke andere ondertekenende Staat treedt deze Conventie in werking op de eerste dag van de tweede maand, volgende op de dag waarop zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring is nedergelegd.

Artikel 23. Toetreding van Staten

  • 1 Na inwerkingtreding van deze Conventie, kan een Staat die geen ondertekenaar is toetreden tot de Conventie behoudens de goedkeuring van de Raad overeenkomstig Artikel 6(1)(b). Een Staat die wenst toe te treden tot deze Conventie stelt de Directeur-Generaal overeenkomstig op de hoogte en laatstgenoemde bericht de Lidstaten over het verzoek ten minste drie maanden alvorens dit bij de Raad wordt ingediend voor een besluit. De Raad bepaalt de bepalingen en voorwaarden van toetreding van de desbetreffende Staat, overeenkomstig Artikel 6(1)(b).

  • 2 De akten van toetreding worden gedeponeerd in de archieven van het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie. Voor elke toetredende Staat treedt deze Conventie in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van deponering van de akten van toetreding.

Artikel 24. Kennisgeving van ondertekening en aanverwante zaken

De Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie doet de ondertekenende en toetredende Staten mededeling van:

  • a) elke ondertekening van deze Conventie,

  • b) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding,

  • c) de inwerkingtreding van deze Conventie,

  • d) elke schriftelijke kennisgeving van de aanvaarding van een wijziging van deze Conventie,

  • e) de goedkeuring en inwerkingtreding van enige wijziging;

  • f) elke opzegging van deze Conventie of het verlies van het lidmaatschap van het Centrum.

Zodra deze Conventie en enige wijziging hieraan in werking treedt, registreert de Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie deze bij het Secretariaat-Generaal van de Verenigde Naties, overeenkomstig Artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.

Artikel 25. Het eerste boekjaar

  • 1 Het eerste begrotingsjaar loopt van de datum van inwerkingtreding van deze Conventie tot en met de 31e december daaropvolgend. Indien dit boekjaar in het tweede halfjaar begint, loopt het tot en met de 31e december van het volgende jaar.

  • 2 De Staten die deze Conventie hebben ondertekend, maar nog niet hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, kunnen zich gedurende een tijdvak van twaalf maanden, te rekenen van de datum van inwerkingtreding van deze Conventie, op de vergaderingen van de Raad doen vertegenwoordigen en zonder stemrecht aan zijn werkzaamheden deelnemen. Dit tijdvak kan volgens de procedure van Artikel 6 (3) door de Raad met een periode van zes maanden worden verlengd.

  • 3 Tijdens zijn eerste vergadering wijst het Wetenschappelijke Adviescommissie door loting de negen leden van het Comité aan wier ambtstermijn overeenkomstig Artikel 7 (1) verstrijkt na het eerste, na het tweede en na het derde jaar van werking van het Comité.

Artikel 26. Deponering van Conventie

Deze Conventie, en alle wijzigingen daarvan, opgesteld in één exemplaar in het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Italiaans, Deens, Fins, Iers, Grieks, Noors, Portugees, Spaans, Zweeds en Turks, zijnde de teksten gelijkelijk authentiek, wordt gedeponeerd in de archieven van het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie, die een gewaarmerkt afschrift zal sturen naar de regering van elke ondertekenende of toetredende Staat.

Bijlage Voorlopige bijdragenschaal

Onderstaande schaal is uitsluitend bedoeld voor de toepassing van Artikel 22 (2) van de Conventie. Zij loopt op geen enkele wijze vooruit op de beslissingen die de Raad krachtens Artikel 13 (1) van de Conventie zal moeten nemen ten aanzien van de toekomstige bijdragenschalen.

Landen die hebben deelgenomen aan de uitwerking van de Conventie

%

België

Denemarken

Bondsrepubliek Duitsland

Spanje

Frankrijk

Griekenland

Ierland

Italië

Joegoslavië

Luxemburg

Nederland

Noorwegen

Oostenrijk

Portugal

Zwitserland

Finland

Zweden

Turkije

Verenigd Koninkrijk

3,25

1,98

21,12

4,16

19,75

1,18

0,50

11,75

1,65

0,12

3,92

1,40

1,81

0,79

2,63

1,33

4,19

1,81

16,66

Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van het Europees Centrum voor weervoorspellingen op middellange termijn

De Staten die partij zijn bij de Conventie tot oprichting van het Europees Centrum voor weervoorspellingen op middellange termijn, welke op 11 oktober 1973 te Brussel is ondertekend,

Geleid door de wens de voor de goede werking van dit Centrum noodzakelijke voorrechten en immuniteiten vast te stellen,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:

Artikel 1

  • 1 De gebouwen van het Centrum zijn onschendbaar, onder voorbehoud van de bepalingen van dit protocol.

  • 2 De autoriteiten van de Staat van vestiging hebben slechts toegang tot de gebouwen van het Centrum met toestemming van de Directeur-Generaal of van de door hem aangewezen persoon. De toestemming van de Directeur-Generaal mag echter worden geacht te zijn verkregen in geval van brand of van een andere ramp waartoe onmiddellijke beschermingsmaatregelen zijn vereist.

  • 3 Het Centrum belet dat de gebouwen als toevluchtsoord dienen voor personen die zich willen onttrekken aan een arrestatie of die zich trachten te onttrekken aan de betekening van een procedurestuk.

Artikel 3

  • 1 In het kader van zijn officiële werkzaamheden geniet het Centrum immuniteit van jurisdictie en van executie behalve:

    • a) voor zover het bij besluit van de Raad in een bepaald geval daarvan afstand doet. Het Centrum wordt evenwel geacht van deze immuniteit afstand te hebben gedaan indien het niet binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van de nationale instantie op wie een beroep is gedaan of van de tegenpartij, te kennen heeft gegeven dat het van deze immuniteit geen afstand doet;

    • b) in geval van een burgerlijke rechtsvordering, ingesteld door een derde wegens schade tengevolge van een ongeval dat is veroorzaakt door een voertuig toebehorend aan het Centrum of rijdend voor rekening daarvan, alsmede in geval van overtreding van de verkeersregels;

    • c) in geval van tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke uitspraak, gedaan krachtens Artikel 23 van dit protocol of Artikel 17 van de Conventie tot oprichting van het Centrum, hierna genoemd „Conventie”;

    • d) ingeval van derdenbeslag, ter tenuitvoerlegging van een beslissing van administratieve of gerechtelijke instanties, op salarissen, lonen en emolumenten die door het Centrum aan een van zijn personeelsleden verschuldigd zijn.

  • 2 Bij ieder geschil waarbij een personeelslid of een deskundige van het Centrum betrokken is, ten behoeve van wie een beroep wordt gedaan op de immuniteit van jurisdictie overeenkomstig Artikel 13 of Artikel 14, treedt de aansprakelijkheid van het Centrum in de plaats van die van dit personeelslid of van deze deskundige.

  • 3 Onder voorbehoud van lid 1 kunnen de eigendommen en bezittingen van het Centrum, ongeacht waar deze zich bevinden, niet worden getroffen door enige administratieve of voorlopige gerechtelijke dwangmaatregel, zoals vordering, inbeslagneming, onteigening of conservatoir beslag, tenzij een dergelijke maatregel tijdelijk noodzakelijk is ter voorkoming van ongevallen waarbij een voertuig toebehorend aan het Centrum of rijdend voor rekening daarvan is betrokken, dan wel om onderzoekingen mogelijk te maken waartoe die ongevallen aanleiding kunnen geven.

Artikel 4

  • 1 In het kader van zijn officiële werkzaamheden is het Centrum, alsmede zijn eigendommen en inkomsten, vrijgesteld van alle directe belastingen.

  • 2 Wanneer het Centrum voor aanzienlijke bedragen aankopen verricht of voor een aanzienlijk bedrag een beroep doet op dienstverrichtingen, welke strikt noodzakelijk zijn voor het verrichten van zijn officiële werkzaamheden, en indien de prijs van deze aankopen en dienstverrichtingen rechten of belastingen omvat, neemt de Lidstaat die de rechten en belastingen heft, passende maatregelen met het oog op de ontheffing of teruggave van het bedrag van de aantoonbare rechten en belastingen.

  • 3 Geen vrijstelling wordt verleend van belastingen, rechten en heffingen die in feite een eenvoudige vergoeding zijn voor diensten van openbaar nut.

Artikel 5

De door het Centrum ingevoerde of uitgevoerde goederen welke strikt noodzakelijk zijn voor het verrichten van zijn officiële werkzaamheden, zijn vrijgesteld van alle douanerechten, belastingen of heffingen en van alle douaneheffingen, met uitzondering van die welke in feite een eenvoudige vergoeding zijn voor verleende diensten. Deze goederen zijn eveneens vrijgesteld van alle in- en uitvoerverboden en -beperkingen. De Lidstaten nemen in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden alle dienstige maatregelen voor een zo vlot mogelijk verloop van de douanebehandeling van deze goederen.

Artikel 6

Geen vrijstelling wordt verleend uit hoofde van Artikel 4 of Artikel 5 wat betreft de aankoop en invoer van goederen welke bestemd zijn ter voorziening in de persoonlijke behoeften van de personeelsleden van het Centrum of van de deskundigen in de zin van Artikel 14.

Artikel 7

Goederen die zijn verkregen overeenkomstig Artikel 4 of ingevoerd overeenkomstig Artikel 5, mogen slechts worden verkocht, overgedragen of verhuurd onder de voorwaarden die zijn neergelegd in de voorschriften van de Staat die de vrijstellingen heeft verleend.

Artikel 8

  • 1 Het Centrum kan alle fondsen of deviezen ontvangen en in bezit hebben. Het kan daarover voor het verrichten van zijn officiële werkzaamheden vrijelijk beschikken en rekeningen aanhouden in ongeacht welke valuta voor zover zulks nodig is voor het nakomen van zijn verplichtingen.

  • 2 In het kader van zijn officiële werkzaamheden en onverminderd lid 1, kan het Centrum eveneens waardepapieren ontvangen, in bezit hebben en daarover beschikken, onder voorbehoud van de voorschriften op het gebied van de deviezenregeling die in de betrokken Lidstaat eventueel op de andere intergouvernementele organisaties van toepassing zijn.

Artikel 9

Voor de verspreiding van de in het kader van zijn officiële werkzaamheden door het Centrum verzonden of aan hem gerichte publikaties en ander voorlichtingsmateriaal geldt geen enkele beperking.

Artikel 10

  • 1 Voor de toezending van gegevens in het kader van zijn officiële werkzaamheden geniet het Centrum op het grondgebied van iedere Lidstaat een even gunstige behandeling als die welke deze Staat verleent aan zijn nationale meteorologische dienst, rekening houdend met internationale verbintenissen van deze Staat op het gebied van de telecommunicatie.

  • 2 Voor zijn officiële mededelingen en het overbrengen van al zijn documenten geniet het Centrum een even gunstige behandeling als die welke iedere Lidstaat aan andere internationale organisaties verleent, rekening houdend met de internationale verbintenissen van deze Staat op het gebied van de telecommunicatie.

  • 3 Op de officiële mededelingen van het Centrum mag, ongeacht langs welke weg zij worden gedaan, geen censuur worden uitgeoefend.

Artikel 11

De Lidstaten treffen alle dienstige maatregelen ter vergemakkelijking van de binnenkomst, het verblijf en het vertrek van de vertegenwoordigers van de Lidstaten, van de personeelsleden van het Centrum en van de deskundigen in de zin van Artikel 14.

Artikel 12

De aan de werkzaamheden van de organen en comités van het Centrum deelnemende vertegenwoordigers van de Lidstaten genieten gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaatsen van bijeenkomst de volgende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten:

  • a) immuniteit van arrestatie en gevangenhouding, alsmede van inbeslagneming van hun persoonlijke bagage, behalve in geval van ontdekking op heterdaad;

  • b) immuniteit van jurisdictie, ook na beëindiging van hun missie, met betrekking tot handelingen, waaronder begrepen gesproken en geschreven woorden, door hen in hun officiële hoedanigheid en binnen de grenzen van hun bevoegdheid verricht; deze immuniteit geldt niet in geval van door een vertegenwoordiger van een Lidstaat begane overtredingen van de verkeersregels, noch in geval van schade veroorzaakt door een voertuig dat hem toebehoort of door hem bestuurd werd;

  • c) onschendbaarheid van al hun officiële papieren en stukken;

  • d) vrijstelling van alle beperkende maatregelen bij de binnenkomst van vreemdelingen en van vreemdelingenregistratie;

  • e) dezelfde douanefaciliteiten met betrekking tot hun persoonlijke en dezelfde voorrechten met betrekking tot monetaire voorschriften en deviezenregelingen als die welke worden verleend aan de vertegenwoordigers van buitenlandse Regeringen die met een tijdelijke officiële missie zijn belast.

Artikel 13

Binnen de in dit Protocol genoemde grenzen genieten de personeelsleden van het Centrum de volgende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten:

  • a) immuniteit van jurisdictie, ook nadat zij de dienst van het Centrum hebben verlaten, met betrekking tot handelingen, waaronder begrepen gesproken en geschreven woorden, door hen in hun officiële hoedanigheid en binnen de grenzen van hun bevoegdheid verricht; deze immuniteit geldt niet in geval van door een personeelslid begane overtredingen van de verkeersregels, noch in geval van schade, veroorzaakt door een voertuig dat hem toebehoort of door hem bestuurd werd;

  • b) vrijstelling van alle verplichtingen in verband met de militaire dienst;

  • c) onschendbaarheid van al hun officiële papieren en stukken;

  • d) voor henzelf en voor de bij hen inwonende gezinsleden, dezelfde vrijstellingen van de bepalingen die de immigratie beperken en de inschrijving van vreemdelingen regelen, als die welke in het algemeen worden verleend aan personeelsleden van internationale organisaties;

  • e) dezelfde voorrechten met betrekking tot monetaire voorschriften en deviezenregelingen als die welke in het algemeen worden verleend aan personeelsleden van internationale organisaties;

  • f) voor henzelf en voor de bij hen inwonende gezinsleden, dezelfde faciliteiten in verband met repatriëring in perioden van internationale crisis als die welke in het algemeen worden verleend aan personeelsleden van internationale organisaties;

  • g) het recht, wanneer zij in de betrokken Staat hun functie aanvaarden krachtens een verbintenis voor de duur van ten minste een jaar, hun meubelen en hun persoonlijke bezittingen vrij van rechten in te voeren, en het recht hun meubelen en hun persoonlijke bezittingen na beëindiging van hun functie in genoemde Staat vrij van rechten uit te voeren, in beide gevallen behoudens de voorwaarden die noodzakelijk worden geacht door de Regering van de Staat op het grondgebied waarvan dit recht wordt uitgeoefend, en met uitzondering van de in die Staat verkregen goederen waarvoor in die Staat een uitvoerverbod bestaat.

Artikel 14

De niet tot het personeel behorende deskundigen die functies bij het Centrum uitoefenen of die missies voor het Centrum uitvoeren, gemeten gedurende de uitoefening van hun functies of tijdens hun missies alsmede tijdens de in het kader van deze functies of missies gemaakte reizen, de volgende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun functies, of voor de uitvoering van hun missies:

  • a) immuniteit van jurisdictie, ook nadat zij de dienst van het Centrum hebben verlaten, met betrekking tot handelingen, waaronder begrepen gesproken en geschreven woorden, door hen in hun hoedanigheid van deskundige en binnen de grenzen van hun bevoegdheid verricht; deze immuniteit geldt niet in geval van door een deskundige begane overtredingen van de verkeersregels, noch in geval van schade, veroorzaakt door een voertuig dat hem toebehoort of door hem bestuurd werd;

  • b) onschendbaarheid van al hun officiële papieren en stukken;

  • c) dezelfde douanefaciliteiten met betrekking tot hun persoonlijke bagage en dezelfde voorrechten met betrekking tot monetaire voorschriften en deviezenregelingen als die welke worden verleend aan door buitenlandse regeringen gezonden personen die met een tijdelijke officiële missie zijn belast.

Artikel 15

  • 1 Met inachtneming van de voorwaarden en volgens de procedure zoals die door de Raad binnen een tijdvak van één jaar, te rekenen van de datum van inwerkingtreding van de Conventie, zijn vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 6(2), daarvan, zijn de personeelsleden van het Centrum, ten gunste van het Centrum, binnen de in dit protocol genoemde grenzen onderworpen aan een belasting op door het Centrum betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Met ingang van de datum waarop die belasting van toepassing wordt, zijn deze salarissen, lonen en emolumenten vrijgesteld van de nationale inkomstenbelasting; de Lidstaten behouden zich de mogelijkheid voor rekening te houden met deze salarissen, lonen en emolumenten bij de berekening van de belasting die geheven wordt op inkomsten uit andere bronnen.

  • 2 Lid 1 geldt niet voor de door het Centrum verstrekte pensioenen en soortgelijke uitkeringen.

Artikel 16

Geen enkele Lidstaat is verplicht de in artikel 12, artikel 13(b), (e), (f), (g), en artikel 14(c), genoemde voorrechten en immuniteiten te verlenen aan zijn Vertegenwoordigers, zijn onderdanen of aan de personen die bij hun indiensttreding bij het Centrum hun vaste woonplaats in die Staat hebben.

Artikel 17

Overeenkomstig de procedure van artikel 6(3)(o), van de Conventie bepaalt de Raad, op welke categorieën van personeelsleden de artikelen 13 en 15 geheel of ten dele van toepassing zijn, alsmede op welke categorieën van deskundigen artikel 14 van toepassing is. De namen, hoedanigheden en adressen van de personen die onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden ter kennis van de Lidstaten gebracht.

Artikel 18

Ingeval het Centrum zijn eigen stelsel van sociale zekerheid vaststelt of zich aansluit bij dat van een andere internationale organisatie onder de voorwaarden van het statuut van het personeel, genieten het Centrum en zijn personeelsleden vrijstelling van alle verplichte bijdragen aan nationale organen van sociale zekerheid, onder voorbehoud van de hiertoe overeenkomstig de voorwaarden van Artikel 22 te sluiten overeenkomsten met de betrokken Lidstaten.

Artikel 19

  • 1 De bij dit protocol verleende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden uitsluitend toegekend in het belang van het Centrum en van de Lidstaten en niet voor het persoonlijk voordeel der begunstigden.

  • 2 De bevoegde instanties hebben niet alleen het recht, doch ook de plicht om een immuniteit op te heffen indien deze de loop van het recht in de weg staat en indien deze kan worden opgeheven zonder de doeleinden waarvoor zij is verleend, te schaden.

  • 3 De in lid 2 bedoelde bevoegde instanties zijn:

    • - de Lidstaten, wat betreft hun vertegenwoordigers,

    • - de Raad, wat betreft de Directeur-Generaal,

    • - de Directeur-Generaal, wat betreft de overige personeelsleden en de deskundigen in de zin van Artikel 14.

Artikel 20

  • 1 Het Centrum onderhoudt een bestendige samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten, ten einde een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, de naleving van de politievoorschriften, de voorschriften inzake de volksgezondheid en de arbeidsinspectie alsmede soortgelijke wetten te waarborgen, en misbruik van de bij dit protocol verleende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te verhinderen.

  • 2 De wijze van samenwerking kan in de in Artikel 22 genoemde aanvullende overeenkomsten nader worden bepaald.

Artikel 21

De bepalingen van dit protocol mogen geen afbreuk doen aan het recht van iedere Lidstaat, alle in het belang van zijn veiligheid nodige voorzorgen te nemen.

Artikel 22

Het Centrum kan, wanneer de Raad daartoe met eenparigheid van stemmen besluit, met iedere Lidstaat aanvullende overeenkomsten aangaan met het oog op de tenuitvoerlegging van dit protocol, alsmede andere regelingen treffen om het goed functioneren van het Centrum en de vrijwaring van zijn belangen te waarborgen.

Artikel 23

  • 1 Het Centrum is verplicht in alle schriftelijke contracten - behalve in de overeenkomstig het statuut van het personeel gesloten contracten -, waarbij het partij is en die betrekking hebben op gebieden, waarvoor het immuniteit van jurisdictie geniet, een arbitrageclausule op te nemen krachtens welke elk geschil in verband met de uitlegging of uitvoering van het contract, op verzoek van één der partijen, aan arbitrage zal worden onderworpen.

  • 2 Het Centrum is verplicht elk ander geschil in verband met verlies of schade die het Centrum aan personen of aan goederen heeft toegebracht, op verzoek van het slachtoffer bij compromis aan arbitrage te onderwerpen.

  • 3 In de arbitrageclausule of in het compromis moet worden bepaald, op welke wijze de scheidsmannen en de derde scheidsman worden aangewezen, welke wet van toepassing is en in welk land de scheidsmannen zitting houden. De arbitrageprocedure van dat land wordt toegepast.

  • 4 De uitvoering van deze scheidsrechterlijke uitspraak geschiedt volgens de voorschriften die gelden in de Staat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt.

Artikel 24

  • 1 Elke Lidstaat kan aan het in Artikel 17 van de Conventie bedoelde scheidsgerecht ieder geschil voorleggen waarbij:

    • - hetzij sprake is van door het Centrum veroorzaakte schade;

    • - hetzij een niet-contractuele verplichting van het Centrum betrokken is;

    • - hetzij een personeelslid of een deskundige van het Centrum betrokken is ten behoeve van wie een beroep kan worden gedaan op immuniteit van jurisdictie overeenkomstig Artikel 13 of Artikel 14, indien deze immuniteit niet is opgeheven overeenkomstig Artikel 19.

  • 2 Indien een Lidstaat voornemens is een geschil aan arbitrage te onderwerpen, deelt hij dat mee aan de Directeur-Generaal, die onmiddellijk elke Lidstaat hiervan in kennis stelt.

  • 3 De procedure van lid 1 is niet van toepassing op geschillen tussen het Centrum en zijn personeelsleden betreffende de arbeidsvoorwaarden van laatstgenoemden.

  • 4 De uitspraak van het scheidsgerecht is definitief en niet vatbaar voor beroep; de partijen moeten zich eraan houden. In geval van onenigheid over betekenis of draagwijdte van de uitspraak dient het scheidsgerecht haar op verzoek van een der partijen uit te leggen.

Artikel 25

In de zin van dit protocol:

  • a) worden met „officiële werkzaamheden van het Centrum” bedoeld alle administratieve werkzaamheden van het Centrum alsmede de werkzaamheden die de verwezenlijking ten doel hebben van zijn doelstellingen, omschreven in Artikel 2 van de Conventie;

  • b) is in de uitdrukking „personeelsleden”, de Directeur-Generaal van het Centrum begrepen.

Artikel 26

Dit protocol moet worden uitgelegd in het licht van zijn wezenlijke doelstelling, te weten het Centrum in staat te stellen zijn taak volledig en doelmatig te vervullen en de bij de Conventie aan het Centrum opgedragen functies uit te oefenen.

Naar boven