Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht [...] lid-staten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, Luxemburg, 17-06-2002

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-08-2018 t/m heden

Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lid-staten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds

Authentiek : NL

Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds

het Koninkrijk België,

Het Koninkrijk Denemarken,

de Bondsrepubliek Duitsland,

de Helleense Republiek,

het Koninkrijk Spanje,

de Franse Republiek,

Ierland,

de Italiaanse Republiek,

het Groothertogdom Luxemburg,

het Koninkrijk der Nederlanden,

de Republiek Oostenrijk,

de Portugese Republiek,

de Republiek Finland,

het Koninkrijk Zweden,

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Verdragsluitende partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

hierna „lidstaten” genoemd, en

de Europese Gemeenschap

hierna „Gemeenschap” genoemd, enerzijds, en

de Republiek Libanon,

hierna „Libanon” genoemd, anderzijds,

Gelet op de nabijheid en de onderlinge afhankelijkheid van de Gemeenschap, haar lidstaten en Libanon, gebaseerd op de historische banden en hun gemeenschappelijke waarden;

Overwegende dat de Gemeenschap, haar lidstaten en Libanon deze banden wensen te versterken en duurzame betrekkingen tot stand wensen te brengen, gebaseerd op wederkerigheid, solidariteit, partnerschap en gezamenlijke ontwikkeling;

Gelet op het belang dat de partijen hechten aan de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, en in het bijzonder aan de eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginselen en de economische vrijheden, waarop de Associatie is gegrondvest;

Gelet op de recente politieke en economische ontwikkelingen, zowel op het Europese vasteland als in het Midden-Oosten, en de daaruit voortvloeiende gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de stabiliteit, veiligheid en welvaart van de Europees-mediterrane regio;

Gelet op het belang voor de Gemeenschap en Libanon van vrijhandel, als bedoeld bij de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 en andere multilaterale overeenkomsten die opgenomen zijn in de bijlagen bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO);

Gelet op de verschillen tussen Libanon en de Gemeenschap wat betreft economische en sociale ontwikkeling, en de noodzaak het proces van economische en sociale ontwikkeling in Libanon te versterken;

Bevestigende dat de bepalingen van deze overeenkomst die vallen onder het toepassingsbereik van deel III, titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Verenigd Koninkrijk en Ierland binden als afzonderlijke overeenkomstsluitende partijen, en niet als een deel van de Gemeenschap, totdat het Verenigd Koninkrijk of Ierland (al naar gelang het geval) Libanon ervan in kennis stelt dat het gebonden is als deel van de Gemeenschap, overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Hetzelfde geldt voor Denemarken, overeenkomstig het aan die verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken;

Verlangende de doelstellingen van deze associatie geheel te verwezenlijken door middel van de implementatie van de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst, teneinde de niveaus van economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap en Libanon dichter bij elkaar te brengen;

Zich bewust van het belang van deze overeenkomst, die gebaseerd is op reciprociteit van belangen, wederzijdse concessies, samenwerking en dialoog;

Verlangende een regelmatige politieke dialoog te ontwikkelen over bilaterale en internationale vraagstukken van wederzijds belang;

Rekening houdende met de bereidheid van de Gemeenschap Libanon steun te verlenen in zijn streven naar economische wederopbouw, hervorming en aanpassing en sociale ontwikkeling;

Verlangende te komen tot de instelling, handhaving en intensivering van samenwerking, steunende op een regelmatige dialoog op economisch, wetenschappelijk, technologisch, sociaal, cultureel en audiovisueel gebied, met het oog op een beter wederzijds begrip;

Overtuigd dat deze overeenkomst een gunstig klimaat zal scheppen voor de groei van hun economische betrekkingen, met name wat betreft handel en investeringen, die van doorslaggevend belang zijn voor het welslagen van het programma voor economische wederopbouw en herstructurering, alsmede voor de technologische modernisering,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen1:

Artikel 1

  • 1 Er wordt een associatie tot stand gebracht tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Libanon, anderzijds.

  • 2 Deze associatie heeft ten doel:

    • een passend kader tot stand te brengen voor de politieke dialoog tussen de partijen met het oog op het versterken van hun betrekkingen op alle terreinen die zij in het kader van een dergelijke dialoog van belang achten;

    • de voorwaarden vast te leggen voor de geleidelijke liberalisering van het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer;

    • het handelsverkeer en evenwichtige sociale en economische betrekkingen tussen de partijen te bevorderen, met name door middel van dialoog en samenwerking, teneinde de ontwikkeling en de welvaart van Libanon en de Libanese bevolking te bevorderen;

    • de samenwerking op economisch, sociaal, cultureel, financieel en monetair gebied te bevorderen;

    • de samenwerking op andere gebieden van wederzijds belang te bevorderen.

Artikel 2

De betrekkingen tussen de partijen en alle bepalingen van deze overeenkomst zijn gegrondvest op de eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens, als vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, wat aan hun binnen- en buitenlands beleid ten grondslag ligt en een essentieel element van deze overeenkomst is.

TITEL I . POLITIEKE DIALOOG

Artikel 3

  • 1 Er wordt een regelmatige politieke dialoog tussen de partijen ingesteld. Door middel van deze dialoog kunnen tussen de partners duurzame, op solidariteit gebaseerde betrekkingen tot stand worden gebracht, die zullen bijdragen tot welvaart, stabiliteit en veiligheid in het Middellandse-Zeegebied en een klimaat van begrip en tolerantie tussen culturen zullen scheppen.

  • 2 Doelstellingen van de politieke dialoog en samenwerking zijn met name:

    • a. de partijen nader tot elkaar te brengen door het ontwikkelen van beter wederzijds begrip en door regelmatig overleg over internationale vraagstukken van wederzijds belang;

    • b. elke partij in staat te stellen het standpunt en de belangen van de andere partij in overweging te nemen;

    • c. te werken aan de consolidering van de veiligheid en stabiliteit in het Middellandse-Zeegebied en in het Midden-Oosten in het bijzonder;

    • d. bevordering van gezamenlijke initiatieven.

Artikel 4

De politieke dialoog heeft betrekking op alle onderwerpen van wederzijds belang, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de voorwaarden die nodig zijn voor het waarborgen van vrede en veiligheid door middel van steun voor samenwerking. De dialoog is tevens gericht op de totstandbrenging van nieuwe vormen van samenwerking met het oog op gezamenlijke doelstellingen.

Artikel 5

  • 1 De politieke dialoog wordt regelmatig en telkens wanneer nodig gehouden, met name:

    • a. op ministerieel niveau, voornamelijk in het kader van de Associatieraad;

    • b. op het niveau van hoge ambtenaren die enerzijds Libanon vertegenwoordigen en anderzijds het voorzitterschap van de Raad en de Commissie;

    • c. met optimale gebruikmaking van alle diplomatieke kanalen, in het bijzonder door middel van regelmatige briefings door ambtenaren, overleg ter gelegenheid van internationale vergaderingen en contacten tussen diplomatieke vertegenwoordigers in derde landen;

    • d. indien nodig met alle andere middelen die kunnen bijdragen tot de intensivering en doelmatigheid van deze dialoog.

  • 2 Er wordt een politieke dialoog ingesteld tussen het Europees Parlement en het Libanese parlement.

TITEL II. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN BASISBEGINSELEN

Artikel 6

De Gemeenschap en Libanon brengen stapsgewijs een vrijhandelszone tot stand in de loop van een overgangsperiode van ten hoogste twaalf jaar, te beginnen bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van deze titel en in overeenstemming met de bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 en andere multilaterale overeenkomsten inzake de handel in goederen die opgenomen zijn in de bijlagen bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), hierna „GATT” genoemd.

HOOFDSTUK 1. INDUSTRIEPRODUCTEN

Artikel 7

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Libanon, opgenomen in de hoofdstukken 25 tot en met 97 van de gecombineerde nomenclatuur en van het Libanese douanetarief, met uitzondering van de producten genoemd in bijlage 1.

Artikel 8

Producten van oorsprong uit Libanon worden bij invoer in de Gemeenschap toegelaten met vrijstelling van douanerechten en heffingen van gelijke werking.

Artikel 9

  • 1 Douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij invoer in Libanon van toepassing zijn op producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden geleidelijk afgeschaft overeenkomstig het hiernavolgende tijdschema:

    • vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 88% van het basisrecht;

    • zes jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 76% van het basisrecht;

    • zeven jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 64% van het basisrecht;

    • acht jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 52% van het basisrecht;

    • negen jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 40% van het basisrecht;

    • tien jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 28% van het basisrecht;

    • elf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 16% van het basisrecht;

    • twaalf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle resterende rechten en heffingen afgeschaft.

  • 2 Indien zich met betrekking tot een bepaald product ernstige problemen voordoen, kan het overeenkomstig lid 1 van toepassing zijnde tijdschema in onderling overleg worden herzien door het Associatiecomité, met dien verstande dat het tijdschema waarvoor herziening wordt aangevraagd voor het betrokken product niet verder verlengd kan worden dan de maximale overgangsperiode van twaalf jaar. Indien het Associatiecomité niet binnen dertig dagen na de kennisgeving van het verzoek van Libanon om herziening van het tijdschema een besluit heeft genomen, kan Libanon het tijdschema voorlopig opschorten voor een periode van ten hoogste één jaar.

  • 3 Het basisrecht waarop de verlagingen van lid 1 worden toegepast, is voor elk betrokken product het recht bedoeld in artikel 19.

Artikel 10

De bepalingen betreffende de afschaffing van de douanerechten zijn eveneens van toepassing op douanerechten van fiscale aard.

Artikel 11

  • 1 Libanon mag in de vorm van verhoging of herinvoering van douanerechten buitengewone maatregelen van beperkte duur nemen die afwijken van het bepaalde in artikel 9.

  • 2 Dergelijke maatregelen mogen uitsluitend worden genomen ten behoeve van nieuwe en jonge industrieën of van bepaalde sectoren waarin herstructureringen plaatsvinden of die met grote moeilijkheden te kampen hebben, vooral wanneer deze moeilijkheden ernstige sociale gevolgen hebben.

  • 3 Invoerrechten die krachtens dergelijke uitzonderlijke maatregelen door Libanon worden toegepast ten aanzien van producten van oorsprong uit de Gemeenschap mogen niet meer dan 25% ad valorem bedragen en dienen een preferentie voor producten van oorsprong uit de Gemeenschap in te houden. De totale waarde van de ingevoerde producten waarop dergelijke maatregelen van toepassing zijn, mag niet meer bedragen dan 20% van het jaarlijks gemiddelde van de totale invoer van industrieproducten uit de Gemeenschap gedurende de laatste drie jaar waarvoor statistische gegevens beschikbaar zijn.

  • 4 Deze maatregelen mogen gedurende niet meer dan vijf jaar worden toegepast, tenzij het Associatiecomité toepassing ervan gedurende een langere periode toestaat. Zij treden uiterlijk bij het verstrijken van de maximale overgangsperiode van twaalf jaar buiten werking.

  • 5 Deze maatregelen kunnen voor een gegeven product niet langer worden getroffen, indien meer dan drie jaar is verstreken sinds de opheffing van alle rechten en kwantitatieve beperkingen of heffingen en maatregelen van gelijke werking die op het betrokken product van toepassing waren.

  • 6 Libanon stelt het Associatiecomité in kennis van alle buitengewone maatregelen die het voornemens is te treffen. Op verzoek van de Gemeenschap vindt vooraf overleg plaats over deze maatregelen en de sectoren waarop zij betrekking hebben. Indien het dergelijke maatregelen neemt, legt Libanon aan het comité een tijdschema voor de afschaffing van de overeenkomstig dit artikel ingestelde douanerechten voor. Dit tijdschema dient te voorzien in geleidelijke afschaffing van deze rechten in gelijke jaarlijkse percentages, beginnende uiterlijk twee jaar nadat zij werden ingesteld. Het Associatiecomité kan een ander tijdschema vaststellen.

  • 7 In afwijking van het bepaalde in lid 4 kan het Associatiecomité, in geval van problemen bij het opzetten van een nieuwe industrie, bij uitzondering Libanon toestaan krachtens lid 1 reeds genomen maatregelen te handhaven voor een periode van ten hoogste drie jaar na de overgangsperiode van twaalf jaar.

HOOFDSTUK 2. LANDBOUWPRODUCTEN, VISSERIJPRODUCTEN EN BEWERKTE LANDBOUWPRODUCTEN

Artikel 12

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Libanon, opgenomen in de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de gecombineerde nomenclatuur en het Libanese douanetarief, alsmede op de producten genoemd in bijlage 1.

Artikel 13

De Gemeenschap en Libanon liberaliseren geleidelijk het onderlinge handelsverkeer in landbouwproducten, visserijproducten en bewerkte landbouwproducten die voor beide partijen van belang zijn.

Artikel 14

  • 1 Voor de invoer in de Gemeenschap van de landbouwproducten van oorsprong uit Libanon genoemd in protocol 1 gelden de bepalingen van dat protocol.

  • 2 Voor de invoer in Libanon van de landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap genoemd in protocol 2 gelden de bepalingen van dat protocol.

  • 3 Voor de handel in onder dit hoofdstuk vallende bewerkte landbouwproducten gelden de bepalingen van protocol 3.

Artikel 15

  • 1 Vijf jaar na de inwerkintreding van deze overeenkomst onderzoeken de Gemeenschap en Libanon de situatie, teneinde vast te stellen welke maatregelen door de Gemeenschap en Libanon één jaar na de herziening van deze overeenkomst moeten worden toegepast om het in artikel 13 genoemde doel te bereiken.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in lid 1 en het volume van de handel in landbouwproducten, visserijproducten en bewerkte landbouwproducten tussen de partijen, alsmede de bijzondere gevoeligheid van deze producten in aanmerking genomen, onderzoeken de Gemeenschap en Libanon in de Associatieraad regelmatig per product en op basis van wederkerigheid de mogelijkheid om verdere wederzijdse concessies te verlenen.

Artikel 16

  • 1 Indien ten gevolge van de tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid een specifieke regeling wordt ingesteld of indien de bestaande regelingen worden gewijzigd of in geval van wijziging of uitbreiding van de bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid, kan de betrokken partij voor de betrokken producten de in deze overeenkomst vervatte regeling wijzigen.

  • 2 De partij die tot een dergelijke wijziging overgaat, stelt het Associatiecomité daarvan in kennis. Op verzoek van de andere partij komt het Associatiecomité bijeen om te voorzien in de belangen van de verzoekende partij.

  • 3 Indien de Gemeenschap of Libanon in toepassing van lid 1 de regeling van deze overeenkomst voor landbouwproducten wijzigt, wordt voor de invoer van producten van oorsprong uit de andere partij een voordeel toegekend dat vergelijkbaar is met het voordeel waarin deze overeenkomst voorziet.

  • 4 Over de wijziging van de in deze overeenkomst bepaalde regeling wordt op verzoek van de andere partij overleg gepleegd in de Associatieraad.

Artikel 17

  • 1 Beide partijen komen overeen de mogelijkheden tot fraude bij de toepassing van de handelsbepalingen van deze overeenkomst te verminderen.

  • 2 Onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst, geldt dat, indien één van de partijen van mening is dat er voldoende aanwijzingen zijn voor fraude, zoals een aanzienlijke toename van de handel in producten van de ene naar de andere partij, boven het niveau dat in overeenstemming is met economische omstandigheden als de normale productie en exportcapaciteit, of het niet-verlenen van de vereiste administratieve medewerking voor de controle van het bewijs van oorsprong door de andere partij, beide partijen onverwijld overleg plegen om een passende oplossing te vinden. In afwachting van deze oplossing kan de betrokken partij de passende maatregelen nemen die zij noodzakelijk acht. Bij de keuze van deze maatregelen moet voorrang worden gegeven aan die welke de goede werking van de overeenkomst het minst verstoren.

HOOFDSTUK 3. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 18

  • 1 In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon worden geen nieuwe douanerechten bij invoer of uitvoer of heffingen van gelijke werking ingesteld, noch worden de rechten of heffingen welke reeds van toepassing zijn verhoogd, tenzij deze overeenkomst anders bepaalt.

  • 2 In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon worden geen nieuwe kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking ingesteld.

  • 3 In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon worden kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst afgeschaft.

  • 4 De Gemeenschap en Libanon passen onderling geen douanerechten bij uitvoer of heffingen van gelijke werking, noch kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking toe.

Artikel 19

  • 1 Het basisrecht waarop de in artikel 9, lid 1, vastgestelde achtereenvolgende verlagingen worden toegepast, is voor elk product het op de datum waarop de onderhandelingen worden afgesloten, daadwerkelijk ten opzichte van de Gemeenschap toegepaste recht.

  • 2 In geval van toetreding van Libanon tot de WTO, zijn de rechten die van toepassing zijn op de onderlinge invoer van de partijen, de bij de WTO geconsolideerde rechten of de op de datum van toetreding toegepaste rechten, indien deze lager zijn. Indien de rechten na toetreding tot de WTO erga omnes zijn verlaagd, is het verlaagde recht van toepassing.

  • 3 Het bepaalde in lid 2 is van toepassing op elke tariefverlaging die erga omnes wordt toegepast na de datum waarop de onderhandelingen worden afgesloten.

  • 4 De partijen stellen elkaar in kennis van de door hen op de datum waarop de onderhandelingen worden afgesloten, toegepaste rechten.

Artikel 20

Voor producten van oorsprong uit Libanon geldt bij invoer in de Gemeenschap geen gunstiger regeling dan die welke tussen de lidstaten onderling geldt.

Artikel 21

  • 1 De partijen onthouden zich van alle binnenlandse maatregelen of praktijken van fiscale aard die, rechtstreeks of onrechtstreeks, discrimineren tussen producten van de ene partij en soortgelijke producten van oorsprong uit de andere partij.

  • 2 Terugbetaling van binnenlandse belasting voor producten die naar een der partijen worden uitgevoerd, mag de bedragen van de op deze producten rustende directe of indirecte belastingen niet overschrijden.

Artikel 22

  • 1 Deze overeenkomst vormt geen beletsel voor de handhaving of de oprichting van douane-unies, vrijhandelszones of regelingen voor grensverkeer, mits de in deze overeenkomst neergelegde handelsregelingen daardoor niet worden gewijzigd.

  • 2 De partijen plegen in het Associatiecomité overleg over de overeenkomsten tot oprichting van douane-unies of vrijhandelszones en, desgewenst, over andere belangrijke onderwerpen in verband met hun handelspolitiek ten aanzien van derde landen. Dit overleg vindt met name plaats bij toetreding van een derde land tot de Gemeenschap, teneinde rekening te kunnen houden met de wederzijdse belangen van de Gemeenschap en Libanon.

Artikel 23

Indien een der partijen constateert dat in het handelsverkeer met de andere partij dumping plaatsvindt in de zin van de geldende internationale regels, als gedefinieerd in artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 en haar eigen wetgeving terzake, kan zij passende maatregelen nemen tegen deze praktijk op grond van de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 en haar eigen wetgeving terzake.

Artikel 24

  • 2 Tot de in artikel 35, lid 2, bedoelde regels zijn vastgesteld, kan, indien één der partijen constateert dat in het handelsverkeer met de andere partij dumping plaatsvindt in de zin van de geldende internationale regels, als gedefinieerd in de artikelen VI en XVI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 en haar eigen wetgeving terzake, deze partij passende maatregelen nemen tegen deze praktijk op grond van die regels, als gedefinieerd in de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en haar binnenlandse wetgeving op dit gebied.

Artikel 25

  • 2 Alvorens een partij vrijwaringsmaatregelen toepast, als gedefinieerd door de internationale regels, verstrekt de partij die voornemens is dergelijke maatregelen te nemen, het Associatiecomité alle terzake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

    Teneinde een dergelijke oplossing te vinden voeren de partijen onverwijld overleg in het Associatiecomité. Indien de partijen niet binnen dertig dagen na de aanvang van dit overleg tot overeenstemming komen over een oplossing waarbij de toepassing van vrijwaringsmaatregelen kan worden vermeden, kan de partij die voornemens is vrijwaringsmaatregelen te nemen, de bepalingen van artikel XIX van de GATT 1994 en de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen toepassen.

  • 3 Indien krachtens dit artikel vrijwaringsmaatregelen worden toegepast, kiezen de partijen bij voorrang maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst het minst verstoren.

  • 4 De vrijwaringsmaatregelen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van het Associatiecomité, dat hierover periodiek overleg pleegt, in het bijzonder met het oog op opheffing van deze maatregelen, zodra de omstandigheden zulks toelaten.

Artikel 26

  • 1 Indien als gevolg van de naleving van artikel 18, lid 4,

    • i. goederen opnieuw worden uitgevoerd naar een derde land ten aanzien waarvan de exporterende partij voor het betrokken product kwantitatieve uitvoerbeperkingen, uitvoerrechten of maatregelen of heffingen van gelijke werking toepast, of

    • ii een ernstig tekort aan producten die van wezenlijk belang zijn voor de exporterende partij, ontstaat of dreigt te ontstaan,en de bovenbedoelde situaties aanleiding geven of vermoedelijk zullen geven tot ernstige moeilijkheden voor de exporterende partij, kan deze partij passende maatregelen nemen volgens de procedures van lid 2.

  • 2 De moeilijkheden die voortvloeien uit de in lid 1 bedoelde omstandigheden worden ter beoordeling aan het Associatiecomité voorgelegd. Het Associatiecomité kan alle besluiten nemen die nodig zijn om aan de moeilijkheden een einde te maken. Indien het Associatiecomité niet binnen dertig dagen nadat de zaak aan het comité is voorgelegd een dergelijk besluit heeft genomen, kan de exporterende partij passende maatregelen nemen ten aanzien van de uitvoer van het betrokken product. Deze maatregelen mogen geen discriminerend karakter hebben en dienen te worden ingetrokken zodra zij niet langer gerechtvaardigd zijn.

Artikel 27

Deze overeenkomst vormt geen beletsel voor verbodsbepalingen of beperkingen ten aanzien van invoer, uitvoer of doorvoer die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen en dieren of het behoud van planten, de bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch erfgoed, of de bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom, of voor voorschriften betreffende goud en zilver en het behoud van uitputbare natuurlijke hulpbronnen. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de partijen bij de overeenkomst vormen.

Artikel 28

Het begrip „producten van oorsprong” voor de toepassing van de bepalingen van deze titel en de regelingen voor administratieve samenwerking op dit gebied zijn gedefinieerd in protocol 4.

Artikel 29

Bij invoer in de Gemeenschap worden de goederen ingedeeld overeenkomstig de gecombineerde nomenclatuur. Bij invoer in Libanon worden de goederen ingedeeld overeenkomstig het Libanese douanetarief.

TITEL III. RECHT VAN VESTIGING EN VERLENING VAN DIENSTEN

Artikel 30

  • 1 De door de ene partij aan de andere toegekende behandeling met betrekking tot het recht van vestiging en de verlening van diensten is gebaseerd op de verbintenissen van elk der partijen en andere verplichtingen in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de Handel in Diensten (GATS). Deze bepaling is van kracht met ingang van de datum van de definitieve toetreding van Libanon tot de WTO.

  • 2 Libanon verstrekt de Europese Gemeenschap en haar lidstaten een tijdschema van specifieke verbintenissen inzake diensten, opgesteld overeenkomstig artikel XX van de GATS, zodra dat is vastgesteld.

  • 3 De partijen gaan na of de bovengenoemde bepalingen verder kunnen worden uitgewerkt met het oog op de totstandkoming van een overeenkomst inzake economische integratie, als gedefinieerd in artikel V van de GATS.

  • 4 De in lid 3 genoemde doelstelling wordt door de Associatieraad uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst aan een eerste onderzoek onderworpen.

  • 5 De partijen mogen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de toetreding van Libanon tot de WTO geen maatregelen of acties nemen waardoor de voorwaarden voor de verlening van diensten door dienstverleners uit de Gemeenschap of Libanon meer discriminerend worden dan de voorwaarden op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

  • 6 In deze titel wordt verstaan onder:

    • a. „dienstverlener” van een partij: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die diensten verleent of deze beoogt te verlenen;

    • b. „rechtspersoon”: een vennootschap of een dochteronderneming die overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat van de Gemeenschap of Libanon is opgericht en waarvan de statutaire zetel, de centrale administratie of de hoofdvestiging gelegen is op het grondgebied van de Gemeenschap of Libanon. Indien de rechtspersoon slechts haar statutaire zetel of centrale administratie heeft op het grondgebied van de Gemeenschap of Libanon, wordt zij beschouwd als rechtspersoon uit de Gemeenschap of Libanon wanneer uit haar transacties een werkelijke en permanente band met de economie van de Gemeenschap of Libanon naar voren treedt;

    • c. „dochteronderneming”: een rechtspersoon die daadwerkelijk door een andere rechtspersoon wordt bestuurd;

    • d. „natuurlijke persoon”: een persoon die onderdaan is van een lidstaat van de Gemeenschap respectievelijk van Libanon volgens de respectieve nationale wetgeving.

TITEL IV. BETALINGEN, KAPITAAL, CONCURRENTIE EN ANDERE ECONOMISCHE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. LOPENDE BETALINGEN EN KAPITAALVERKEER

Artikel 31

Binnen het kader van de bepalingen van deze overeenkomst en met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 33 en 34, zijn er geen beperkingen tussen de Gemeenschap enerzijds en Libanon anderzijds op kapitaalverkeer en is er geen discriminatie op basis van nationaliteit of woonplaats of plaats waar dergelijk kapitaal wordt geïnvesteerd.

Artikel 32

Lopende betalingen in verband met het verkeer van goederen, personen, diensten of kapitaal binnen het kader van deze overeenkomst zijn vrij van alle beperkingen.

Artikel 33

  • 1 Met inachtneming van andere bepalingen in deze overeenkomst en andere internationale verplichtingen van de Gemeenschap en Libanon, doen de bepalingen van de artikelen 31 en 32 geen afbreuk aan de toepassing van enige beperking tussen beide partijen op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, met betrekking tot het kapitaalverkeer tussen beide partijen waarbij directe investeringen worden verricht, onder andere in onroerend goed, vestiging, verrichting van financiële diensten of toelating van effecten tot de kapitaalmarkten.

  • 2 Een en ander is echter niet van toepassing op de overdracht naar het buitenland van investeringen in Libanon door onderdanen van de Gemeenschap of in de Gemeenschap door Libanese onderdanen, alsmede van alle opbrengsten daarvan.

Artikel 34

Indien een of meer lidstaten van de Gemeenschap dan wel Libanon in ernstige betalingsbalansproblemen verkeren of dreigen te verkeren, kan de Gemeenschap, respectievelijk Libanon, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in het kader van de GATT en de artikelen VIII en XIV van de statuten van het Internationaal Monetair Fonds, beperkingen instellen ten aanzien van de lopende betalingen, indien dergelijke beperkingen strikt noodzakelijk zijn. De Gemeenschap, respectievelijk Libanon, stelt de andere partij hiervan onmiddellijk in kennis en doet deze partij zo spoedig mogelijk een tijdschema toekomen voor de opheffing van deze maatregelen.

HOOFDSTUK 2. MEDEDINGING EN ANDERE ECONOMISCHE VRAAGSTUKKEN

Artikel 35

  • 1 Onverenigbaar met de goede werking van de overeenkomst zijn, voorzover de handel tussen de Gemeenschap en Libanon daardoor ongunstig kan worden beïnvloed:

    • i. alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen welke ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst, als vastgesteld bij hun respectieve nationale wetgeving;

    • ii. het misbruik van een machtspositie door een of meer ondernemingen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap of van Libanon of op een wezenlijk deel daarvan, als vastgesteld bij hun respectieve wetgeving.

  • 2 De partijen handhaven hun respectieve wetgeving op mededingingsgebied en wisselen gegevens uit, rekening houdend met de beperkingen uit hoofde van de vertrouwelijkheid. De Associatieraad neemt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst een besluit tot vaststelling van de nodige bepalingen voor samenwerking bij de implementatie van lid 1.

  • 3 Indien de Gemeenschap of Libanon van mening is dat een bepaalde praktijk niet verenigbaar is met het bepaalde in lid 1, en indien die praktijk de andere partij ernstig schaadt of dreigt te schaden, kan de Gemeenschap of Libanon passende maatregelen nemen na overleg in het kader van het Associatiecomité of na een termijn van dertig werkdagen volgende op het verzoek om dergelijk overleg.

Artikel 36

De lidstaten en Libanon passen, zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen die in het kader van de GATT zijn aangegaan of nog worden aangegaan, alle staatsmonopolies van commerciële aard geleidelijk aan, zodanig dat uiterlijk vanaf het einde van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst tussen onderdanen van de lidstaten en van Libanon geen discriminatie meer bestaat wat de voorwaarden voor aankoop en verkoop van goederen betreft. Het Associatiecomité wordt in kennis gesteld van de maatregelen welke te dien einde worden genomen.

Artikel 37

Met betrekking tot overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan speciale of exclusieve rechten zijn toegekend, ziet de Associatieraad erop toe dat vanaf het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst geen maatregelen die het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon verstoren en strijdig zijn met de belangen van de partijen, worden vastgesteld of gehandhaafd. Deze bepaling vormt geen beletsel voor de uitvoering de jure of de facto van bijzondere taken die aan deze ondernemingen zijn opgedragen.

Artikel 38

  • 1 Overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in bijlage 2 zien de partijen toe op adequate en effectieve bescherming van intellectuele-, industriële- en commerciële-eigendomsrechten, overeenkomstig de hoogste internationale normen, met inbegrip van effectieve middelen om deze rechten te doen gelden.

  • 2 De tenuitvoerlegging van dit artikel en van bijlage 2 wordt regelmatig door de partijen geëvalueerd. Bij problemen op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten die afbreuk doen aan het handelsverkeer, wordt op verzoek van een partij spoedoverleg gevoerd om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen.

Artikel 39

  • 1 De partijen stellen zich een wederzijdse en geleidelijke liberalisering van de overheidsopdrachten ten doel.

  • 2 De Associatieraad neemt de nodige maatregelen voor de uitvoering van lid 1.

TITEL V. ECONOMISCHE EN SECTORALE SAMENWERKING

Artikel 40. Doelstellingen

  • 1 De twee partijen bepalen samen de strategieën en procedures voor de verwezenlijking van de samenwerking op de terreinen van deze titel.

  • 2 De partijen verbinden zich ertoe hun economische samenwerking te versterken, in wederzijds belang en in de geest van partnerschap waarop deze overeenkomst is gebaseerd.

  • 3 De economische samenwerking heeft als doel Libanon te steunen in zijn activiteiten ter bevordering van duurzame economische en sociale ontwikkeling.

Artikel 41. Toepassingsgebied

  • 1 De samenwerking is in de eerste plaats gericht op terreinen waar zich interne beperkingen en problemen voordoen of die de gevolgen ondergaan van het liberaliseringsproces van de Libanese economie als geheel, met name de liberalisering van het handelsverkeer tussen Libanon en de Gemeenschap.

  • 2 Voorts wordt bij de samenwerking prioriteit gegeven aan de sectoren die de economieën van Libanon en de Gemeenschap dichter tot elkaar brengen, met name sectoren die groei en werkgelegenheid scheppen.

  • 3 De bescherming van het milieu en het ecologisch evenwicht is een centraal onderdeel van de verschillende terreinen van economische samenwerking.

  • 4 De partijen kunnen overeenkomen hun economische samenwerking uit te breiden tot sectoren die niet onder de bepalingen van deze titel vallen.

Artikel 42. Methoden en procedures

De economische samenwerking wordt met name verwezenlijkt door middel van:

  • a. een regelmatige economische dialoog tussen de partijen die alle terreinen van het macro-economisch beleid bestrijkt;

  • b. regelmatige uitwisseling van informatie en ideeën in alle sectoren van samenwerking, onder meer door middel van bijeenkomsten van ambtenaren en deskundigen;

  • c. activiteiten op het gebied van adviesverlening, expertise en opleiding;

  • d. gezamenlijke activiteiten als seminars en workshops;

  • e. technische en administratieve bijstand en bijstand op het gebied van regelgeving;

  • f. verspreiding van informatie over samenwerking.

Artikel 43. Onderwijs en opleiding

De samenwerking is erop gericht:

  • a. vast te stellen op welke manier de situatie op het gebied van onderwijs en opleiding, met name beroepsopleiding, drastisch kan worden verbeterd;

  • b. de totstandkoming te bevorderen van nauwe banden tussen agentschappen die gespecialiseerd zijn in gezamenlijke acties, alsmede de uitwisseling te bevorderen van ervaring en knowhow, met name de uitwisseling van jongeren, uitwisselingen tussen universiteiten en andere onderwijsinstellingen, met het doel de verschillende culturen dichter tot elkaar te brengen;

  • c. de toegang te bevorderen van vrouwen tot onderwijs, met inbegrip van technisch en hoger onderwijs en beroepsopleidingen.

Artikel 44. Wetenschappelijke, technische en technologische samenwerking

De samenwerking is gericht op:

  • a. het bevorderen van permanente banden tussen de wetenschappelijke gemeenschappen van de partijen, met name door:

    • - Libanon toegang te verschaffen tot communautaire programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling, zulks overeenkomstig de communautaire bepalingen inzake deelname van derde landen aan deze programma's;

    • - Libanon deel te laten nemen aan gedecentraliseerde samenwerkingsnetwerken;

    • - synergie tussen opleiding en onderzoek te bevorderen;

  • b. de onderzoekscapaciteit en technologische ontwikkeling van Libanon te verbeteren;

  • c. technologische innovatie, overdracht van nieuwe technologieën en verspreiding van knowhow te stimuleren;

  • d. te onderzoeken op welke manieren Libanon kan deelnemen aan Europese kaderprogramma's voor onderzoek.

Artikel 45. Milieu

  • 1 De partijen bevorderen samenwerking gericht op de voorkoming van de afbraak van het milieu, beheersing van verontreiniging en waarborgen van een rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen om duurzame ontwikkeling tot stand te brengen.

  • 2 De samenwerking is met name gericht op:

    • a) de waterkwaliteit van de Middellandse Zee en de bestrijding en voorkoming van verontreiniging van de zee;

    • b) afvalbeheer, voornamelijk van giftige afvalstoffen;

    • c) verzilting;

    • d) beheer van het milieu van gevoelige kustgebieden;

    • e) milieueducatie en -voorlichting;

    • f) het gebruik van geavanceerde instrumenten voor milieubeheer en -monitoring, met name het gebruik van een milieuinformatiesysteem en milieueffectrapportages;

    • g) de effecten van industriële ontwikkeling op het milieu in het algemeen en op de veiligheid van industriële installaties in het bijzonder;

    • h) de gevolgen van de landbouw voor de bodem- en waterkwaliteit;

    • i) bodembeheer en -conservering;

    • j) rationeel beheer van de watervoorraden;

    • k) gezamenlijke onderzoeks- en monitoringactiviteiten, alsmede programma's en projecten.

Artikel 46. Industriële samenwerking

De samenwerking is gericht op:

  • a. het bevorderen van samenwerking tussen het bedrijfsleven van de partijen, ook in het kader van de toegang van Libanon tot communautaire netwerken voor samenwerking tussen bedrijven of tot gedecentraliseerde samenwerkingsnetwerken;

  • b. het steunen van de inspanningen om de Libanese publieke en particuliere industriesector te moderniseren en herstructureren (met inbegrip van de agro-industrie);

  • c. het bevorderen van de totstandkoming van een gunstig klimaat voor particulier initiatief, teneinde de voor lokale en exportmarkten bestemde productie te stimuleren en te diversifiëren;

  • d. het optimaal gebruiken van het menselijk potentieel en het potentieel van de industrie van Libanon door betere toepassing van beleid voor innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling;

  • d. het vergemakkelijken van de toegang tot kapitaalmarkten om productieve investeringen te financieren;

  • f. het stimuleren van de ontwikkeling van het MKB, met name door:

    • - het bevorderen van contacten tussen bedrijven, deels door gebruik te maken van communautaire netwerken en instrumenten voor de stimulering van industriële samenwerking en partnerschap;

    • - het vergemakkelijken van de toegang tot krediet om investeringen te financieren;

    • - het ter beschikking stellen van informatie en ondersteunende diensten;

    • - het stimuleren van de menselijke hulpbronnen ter bevordering van innovatie, en het opzetten van projecten en economische activiteiten.

Artikel 47. Bevordering en bescherming van investeringen

  • 1 De samenwerking is gericht op versterking van de instroom van kapitaal, knowhow en technologie naar Libanon door onder meer:

    • a. op gepaste wijze investeringsmogelijkheden en bronnen van informatie over investeringsregels te identificeren;

    • b. informatie te verstrekken over Europese investeringsregelingen (technische bijstand, rechtstreekse financiële ondersteuning, fiscale stimuleringsmaatregelen, investeringsverzekering, enz.) voor investeringen buiten de EG, en Libanon beter in staat te stellen daarvan te profiteren;

    • c. de mogelijkheden voor de oprichting van joint ventures te onderzoeken (met name ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf), en in voorkomend geval voor de sluiting van overeenkomsten tussen de lidstaten en Libanon;

    • d. mechanismen in te stellen voor de stimulering en bevordering van investeringen;

    • e. het instellen van een juridisch kader ter bevordering van investeringen, met name door de sluiting tussen Libanon en de lidstaten van overeenkomsten ter bescherming van investeringen, voor zover nodig, en overeenkomsten ter vermijding van dubbele belastingheffing.

  • 2 De samenwerking kan zich uitstrekken tot planning en uitvoering van projecten waarmee ter plaatse de doeltreffende verwerving en aanwending van basistechnologieën, het gebruik van normen, de ontwikkeling van het menselijk potentieel en het creëren van werkgelegenheid kan worden gedemonstreerd.

Artikel 48. Samenwerking op het gebied van normalisatie en conformiteitsbeoordeling

De partijen werken samen op het vlak van:

  • a. de vermindering van de verschillen op het gebied van normalisatie, metrologie, kwaliteitscontrole en conformiteitsbeoordeling;

  • b. de verdere ontwikkeling van het op niveau brengen van de Libanese laboratoria;

  • c. de uitwerking van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning, zodra in de voorwaarden daarvoor wordt voorzien;

  • d. de versterking van de Libanese instellingen die verantwoordelijk zijn voor normalisatie, kwaliteit en intellectuele, industriële en commerciële eigendom.

Artikel 49. Harmonisatie van de wetgevingen

De partijen doen wat in hun vermogen ligt om hun wetgeving onderling aan te passen, teneinde de implementatie van deze overeenkomst te vergemakkelijken.

Artikel 50. Financiële diensten

De samenwerking is gericht op de totstandbrenging van gemeenschappelijke regels en normen, onder andere op de volgende gebieden:

  • a. de ontwikkeling van de financiële markten in Libanon;

  • b. de verbetering van boekhoudings- en auditingsystemen, toezicht op en reglementering van financiële diensten en financiële controle in Libanon.

Artikel 51. Landbouw en visserij

De samenwerking is gericht op de volgende doelstellingen:

  • a. de ondersteuning van beleid om de productie te diversifiëren;

  • b. de vermindering van de afhankelijkheid op voedselgebied;

  • c. de bevordering van landbouwactiviteiten waarbij rekening gehouden wordt met het milieu;

  • d. de totstandbrenging van nauwere betrekkingen tussen ondernemingen, groeperingen en beroepsorganisaties van beide partijen;

  • e. de verlening van bijstand en technische opleiding; de ondersteuning van agronomisch onderzoek, adviesverlenende diensten, agrarisch onderwijs en technische opleiding van personeel in de landbouwsector;

  • f. de harmonisatie van fytosanitaire en veterinaire normen;

  • g. de ondersteuning van geïntegreerde plattelandsontwikkeling, met inbegrip van de verbetering van basisdiensten en de ontwikkeling van aanvullende economische activiteiten, met name in regio's waar illegale gewassen worden uitgeroeid;

  • h. de samenwerking tussen plattelandsgebieden, de uitwisseling van ervaring en knowhow inzake plattelandsontwikkeling;

  • i. de ontwikkeling van de zeevisserij en de aquacultuur;

  • j. de ontwikkeling van verpakkings-, opslag- en marketingtechnieken, en de verbetering van de distributiekanalen;

  • k. de ontwikkeling van de watervoorraden in de landbouw;

  • l. de ontwikkeling van de bosbouwsector, met name op het vlak van herbebossing, de preventie van bosbranden, bosweilanden en de bestrijding van woestijnvorming;

  • m. de ontwikkeling van de landbouwmechanisatie en de bevordering van dienstverlenende landbouwcoöperaties;

  • n. de versterking van het systeem voor landbouwkrediet.

Artikel 52. Vervoer

De samenwerking is gericht op:

  • a. de herstructurering en modernisering van weg-, spoorweg-, haven- en luchthaveninfrastructuur die gekoppeld is aan de belangrijkste trans-Europese verbindingen van gemeenschappelijk belang;

  • b. de vaststelling en handhaving van exploitatie- en veiligheidsnormen die vergelijkbaar zijn met die welke in de Gemeenschap gangbaar zijn;

  • c. de verbetering van technische installaties om aan de communautaire normen te voldoen voor multimodaal vervoer, containervervoer en overlading;

  • d. de verbetering van het transitoverkeer over de weg en over zee en het multimodale transitoverkeer, en het beheer van havens, luchthavens, maritieme en luchtverkeerscontroles, spoorwegen en navigatiehulpmiddelen;

  • e. de reorganisatie en herstructurering van de sector voor grootschalig vervoer, waaronder het openbaar vervoer.

Artikel 53. Informatiemaatschappij en telecommunicatie

  • 1 De partijen erkennen dat informatie- en communicatietechnologieën een cruciaal element zijn van een moderne samenleving, een vitale factor voor de economische en sociale ontwikkeling en een hoeksteen van de opkomende informatiemaatschappij.

  • 2 De samenwerking op dit gebied is gericht op:

    • a) een dialoog over de verschillende aspecten van de informatiemaatschappij, zoals het telecommunicatiebeleid;

    • b) de uitwisseling van informatie en technische bijstand op het gebied van regelgeving, normalisatie, conformiteitsbeoordeling en certificering in verband met informatietechnologieën en telecommunicatie;

    • c) de verspreiding van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en geactualiseerde faciliteiten voor geavanceerde communicatie, informatiediensten en technologie;

    • d) de bevordering en implementatie van gezamenlijke projecten voor onderzoek, technische ontwikkeling en industriële toepassingen in informatietechnologieën, communicatie, telematica en de informatiemaatschappij;

    • e) de deelname van Libanese organisaties aan proefprojecten en Europese programma's, zulks binnen de gevestigde kaders;

    • f) de interconnectie en interoperabiliteit van telematicanetwerken en -diensten in de Gemeenschap en Libanon;

    • g) een dialoog over regelgevende samenwerking op het gebied van internationale diensten, met inbegrip van aspecten met betrekking tot de bescherming van gegevens en privacy.

Artikel 54. Energie

De samenwerking is met name gericht op:

  • a. de bevordering van duurzame energiebronnen;

  • b. de bevordering van energiebesparing en energierendement;

  • c. toegepast onderzoek naar netwerken van gegevensbanken om de economische en sociale actoren van beide partijen met elkaar in verbinding te brengen;

  • d. de ondersteuning van de modernisering en ontwikkeling van energienetwerken en de interconnectie van deze netwerken met netwerken in de Gemeenschap.

Artikel 55. Toerisme

De samenwerking is gericht op:

  • a) de stimulering van investeringen in toerisme;

  • b) de verbetering van de kennis van de toeristenindustrie en het zorgen voor meer samenhang van beleid dat van invloed is op het toerisme;

  • c) de bevordering van een betere seizoenspreiding van toerisme;

  • d) de benadrukking van het belang van het culturele erfgoed voor het toerisme;

  • e) het zorgen voor een passende wisselwerking tussen toerisme en milieu;

  • f) de versterking van het concurrentievermogen van het toerisme door steun voor hogere normen en professionalisme;

  • g) de verbetering van de informatiestromen;

  • h) de intensivering van de opleidingsactiviteiten op het gebied van hotelmanagement en hoteladministratie, en opleiding inzake andere beroepen in het hotelwezen;

  • i) de uitwisseling van ervaring met het oog op een evenwichtige, duurzame ontwikkeling van het toerisme, in het bijzonder door de uitwisseling van informatie, tentoonstellingen, conferenties en publicaties over toerisme.

Artikel 56. Samenwerking op douanegebied

  • 1 De partijen ontwikkelen de samenwerking op douanegebied, teneinde erop toe te zien dat de handelsbepalingen worden nageleefd. Daartoe stellen zij een dialoog in over douanevraagstukken.

  • 2 De samenwerking is met name gericht op:

    • a. de vereenvoudiging van de controles en procedures voor in- en uitklaring van goederen;

    • b. de mogelijkheid van koppeling van de douanevervoersystemen van de Gemeenschap en Libanon;

    • c. de uitwisseling van informatie tussen deskundigen, beroepsopleiding;

    • d. technische bijstand, voor zover van toepassing.

  • 3 Onverminderd de andere vormen van samenwerking waarin deze overeenkomst voorziet, met name op het gebied van de bestrijding van drugsmisbruik en het witwassen van geld, verlenen de administratieve autoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen elkaar wederzijdse bijstand overeenkomstig de bepalingen van protocol nr. 5.

Artikel 57. Samenwerking op het gebied van de statistiek

De samenwerking is gericht op de harmonisatie van de door de partijen gebruikte methoden en de toepassing van gegevens, met inbegrip van gegevensbanken, over alle onder deze overeenkomst vallende terreinen waarvoor statistische gegevens kunnen worden verzameld.

Artikel 58. Bescherming van de consument

De samenwerking op dit gebied is gericht op de harmonisatie van de regelingen voor de bescherming van de consument in de Gemeenschap en Libanon en is voor zover mogelijk gericht op:

  • a) de versterking van de onderlinge compatibiliteit van de consumentenwetgeving, teneinde handelsbelemmeringen te voorkomen;

  • b) de totstandkoming, ontwikkeling en onderlinge koppeling van systemen voor wederzijdse verstrekking van informatie over gevaarlijke voedingsmiddelen en industrieproducten (systemen voor vroegtijdige waarschuwing);

  • c) de uitwisseling van informatie en deskundigen;

  • d) de organisatie van opleidingsregelingen en verlening van technische bijstand.

Artikel 59. Samenwerking bij institutionele versterking en opbouw van de rechtsstaat

De partijen wijzen nogmaals op het belang dat zij hechten aan de rechtsstaat en de goede werking van instellingen op alle niveaus, bij de overheid in het algemeen en op het gebied van de rechtshandhaving en het justitieel apparaat in het bijzonder. Een onafhankelijk en efficiënt justitieel apparaat en een goed opgeleide rechterlijke macht zijn in deze context van bijzonder belang.

Artikel 60. Witwassen van geld

  • 1 De partijen zijn het erover eens dat moet worden samengewerkt om te voorkomen dat hun financiële stelsels worden gebruikt voor het witwassen van opbrengsten uit criminele activiteiten in het algemeen en drugsmisdrijven in het bijzonder.

  • 2 De samenwerking op dit gebied omvat administratieve en technische bijstand met het oog op de totstandkoming van doeltreffende normen en efficiënte implementatie daarvan op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld, in overeenstemming met de internationale normen.

Artikel 61. Preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit

  • 1 De partijen werken samen bij de preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, met name op de volgende gebieden: mensenhandel; exploitatie voor seksuele doeleinden; corruptie; vervalsing van financiële instrumenten; illegale handel in verboden, vervalste of illegaal gekopieerde producten, illegale transacties van, met name, industrieel afval of radioactief materiaal; handel in vuurwapens en explosieven; computercriminaliteit; gestolen auto's.

  • 2 De partijen werken nauw samen met het oog op de totstandkoming van passende mechanismen en normen.

  • 3 De technische en administratieve samenwerking op dit gebied omvat opleiding en de versterking van de doeltreffendheid van de autoriteiten en structuren die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding en preventie van criminaliteit en de totstandkoming van maatregelen op het gebied van misdaadpreventie.

Artikel 62. Samenwerking op het gebied van drugs

  • 1 In het kader van hun respectieve bevoegdheden en bekwaamheden werken de partijen samen met het oog op een evenwichtige en geïntegreerde aanpak van de bestrijding van drugs. Drugsbeleid en drugsmaatregelen zijn gericht op de vermindering van het aanbod van, de handel in en de vraag naar drugs, maar ook op een doeltreffendere controle van precursoren.

  • 2 De partijen komen overeen welke samenwerkingsmethoden nodig zijn om deze doelstellingen te bereiken. De maatregelen zijn gebaseerd op gezamenlijk overeengekomen beginselen die berusten op de vijf basisbeginselen die zijn goedgekeurd op de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over drugs van 1998 (UNGASS).

  • 3 De samenwerking tussen de partijen kan technische en administratieve bijstand omvatten, met name op de volgende terreinen: opstelling van nationale wetgeving en nationaal beleid; oprichting van instellingen en informatiecentra; opleiding van personeel; onderzoek in verband met drugs; preventie van oneigenlijk gebruik van precursoren voor de illegale productie van drugs. De partijen kunnen overeenkomen de samenwerking uit te breiden tot andere terreinen.

TITEL VI . SAMENWERKING INZAKE SOCIALE EN CULTURELE VRAAGSTUKKEN

HOOFDSTUK 1. DIALOOG EN SAMENWERKING OP SOCIAAL GEBIED

Artikel 63

De twee partijen bepalen gezamenlijk welke methoden nodig zijn voor de verwezenlijking van samenwerking op de onder deze titel vallende terreinen.

Artikel 64

  • 1 Tussen de partijen wordt een regelmatige dialoog ingesteld over elk onderwerp op sociaal gebied dat voor hen van belang is.

  • 2 In het kader van deze dialoog wordt onderzocht op welke wijze vooruitgang kan worden geboekt op het gebied van het verkeer van werknemers, gelijke behandeling en sociale integratie van onderdanen van Libanon en van de lidstaten van de Gemeenschap die legaal op het grondgebied van de andere partij verblijven.

  • 3 De dialoog heeft met name betrekking op alle vraagstukken betreffende:

    • a. de levens- en werkomstandigheden van de migrantengemeenschappen;

    • b. migratie;

    • c. illegale immigratie;

    • d. activiteiten en programma's ter bevordering van de gelijke behandeling van ingezetenen van Libanon en van de Gemeenschap, wederzijdse kennis van cultuur en beschaving, de bevordering van tolerantie en de afschaffing van discriminatie.

Artikel 65

  • 1 Teneinde de samenwerking tussen de partijen op sociaal gebied te consolideren, worden activiteiten en programma's uitgevoerd op elk gebied dat voor hen van belang is, waaronder:

    • a. de verbetering van de levensomstandigheden, met name in gebieden met een achterstand en gebieden waarvan de bevolking ontheemd is geraakt;

    • b. de bevordering van de rol van vrouwen in het proces van economische en sociale ontwikkeling, met name door onderwijs en de media;

    • c. de ontwikkeling en versterking van Libanese programma's voor geboorteregeling en bescherming van moeder en kind;

    • d. de verbetering van de stelsels voor sociale zekerheid en ziektekostenverzekering;

    • e. de verbetering van het gezondheidszorgstelsel, met name door samenwerking op het gebied van de volksgezondheid en preventie, gezondheid en veiligheid, alsmede opleiding en management op medisch vlak;

    • f. de implementatie en financiering van uitwisselings- en vrijetijdsbestedingsprogramma's voor gemengde groepen van Europese en Libanese jongeren, jeugdwerkers, vertegenwoordigers van NGO's voor jongeren en andere deskundigen op dit gebied die in de lidstaten verblijven, met het oog op de bevordering van de kennis van elkaars cultuur en de stimulering van tolerantie.

  • 2 De partijen stellen een dialoog in over alle aspecten van wederzijds belang, met name over sociale problemen als werkloosheid, revalidatie van minder gezonde bevolkingsgroepen, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, arbeidsverhoudingen, beroepsopleiding en veiligheid en gezondheid op het werk.

Artikel 66

De samenwerkingsactiviteiten kunnen worden geïmplementeerd in overleg met de lidstaten en relevante internationale organisaties.

HOOFDSTUK 2. SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN CULTUUR, AUDIOVISUELE MEDIA EN INFORMATIE

Artikel 67

  • 1 De partijen bevorderen de culturele samenwerking op gebieden van wederzijds belang, in een geest van respect voor elkaars cultuur. Zij stellen een duurzame dialoog in over cultuur. De samenwerking is met name gericht op het bevorderen van:

    • de conservering en restauratie van historisch en cultureel erfgoed (monumenten en locaties van cultuurhistorische waarde, artefacten, zeldzame boeken en handschriften en dergelijke);

    • de uitwisseling van kunsttentoonstellingen en kunstenaars;

    • de opleiding van personen die in de cultuursector werkzaam zijn.

  • 2 De samenwerking op het gebied van de audiovisuele media is gericht op de bevordering van coproducties en opleidingsactiviteiten. De partijen streven ernaar de deelname van Libanon aan communautaire initiatieven in deze sector te stimuleren.

  • 3 De partijen zijn het erover eens dat cultuurprogramma's van de Gemeenschap en een of meer lidstaten, alsmede andere activiteiten van wederzijds belang, tot Libanon kunnen worden uitgebreid.

  • 4 De partijen stimuleren culturele samenwerking van commerciële aard, met name door middel van gezamenlijke projecten (voor productie, investering en marketing), opleiding en uitwisseling van informatie.

  • 5 Bij de vaststelling van samenwerkingsprojecten en -programma's en gezamenlijke activiteiten besteden de partijen bijzondere aandacht aan jongeren, zelfexpressie, monumentenzorg, verspreiding van cultuur, en communicatievaardigheden met gebruikmaking van schriftelijke en audiovisuele media.

  • 6 De samenwerking wordt geïmplementeerd als uiteengezet in artikel 42.

HOOFDSTUK 3. SAMENWERKING BIJ DE VOORKOMING EN BEHEERSING VAN ILLEGALE IMMIGRATIE

Artikel 68

  • 1 De partijen komen overeen samen te werken bij de voorkoming en beheersing van illegale immigratie. Daartoe wordt het volgende overeengekomen:

    • a) iedere lidstaat van de Europese Gemeenschap verbindt zich ertoe eigen onderdanen die illegaal op het grondgebied van Libanon verblijven op verzoek van Libanon zonder verdere formaliteiten over te nemen, zodra de betrokken personen uitdrukkelijk als zodanig zijn geïdentificeerd;

    • b) Libanon verbindt zich ertoe eigen onderdanen die illegaal op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Gemeenschap verblijven op verzoek van die lidstaat zonder verdere formaliteiten over te nemen, zodra de betrokken personen uitdrukkelijk als zodanig zijn geïdentificeerd.

    Voor dergelijke doeleinden verstrekken de lidstaten en Libanon hun onderdanen passende identiteitsdocumenten.

  • 2 Wat de lidstaten van de Europese Unie betreft zijn de verplichtingen van dit artikel uitsluitend van toepassing op personen die voor de toepassing van het Gemeenschapsrecht geacht worden hun onderdanen te zijn overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie.

  • 3 Wat Libanon betreft zijn de verplichtingen van dit artikel uitsluitend van toepassing op personen die overeenkomstig het Libanese rechtsstelsel en alle relevante wetgeving betreffende het staatsburgerschap geacht worden onderdanen van Libanon te zijn.

Artikel 69

  • 1 Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst openen de partijen op verzoek van een van hen onderhandelingen over de sluiting van onderlinge bilaterale overeenkomsten waarin hun specifieke verplichtingen betreffende de overname van hun onderdanen worden geregeld. Indien een partij zulks noodzakelijk acht, bevatten dergelijke overeenkomsten tevens regelingen voor de overname van onderdanen van derde landen. In die regelingen wordt bepaald welke categorieën van personen onder de regelingen vallen, alsmede op welke wijze de overname dient te geschieden.

  • 2 Libanon wordt passende financiële en technische steun verleend voor de implementatie van deze regelingen.

Artikel 70

De Associatieraad onderzoekt welke andere gezamenlijke inspanningen kunnen worden geleverd ter voorkoming en beheersing van illegale immigratie.

TITEL VII. FINANCIËLE SAMENWERKING

Artikel 71

  • 1 Teneinde zoveel mogelijk bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst wordt een financiële samenwerking ten gunste van Libanon in overweging genomen volgens de passende financiële procedures en met de passende financiële middelen.

  • 2 Deze procedures worden in overleg tussen de partijen vastgesteld met behulp van de meest geschikte instrumenten en met ingang van de inwerkingtreding van deze overeenkomst.

  • 3 Naast de in de titels V en VI van deze overeenkomst genoemde terreinen kan de samenwerking ook betrekking hebben op:

    • a. de vergemakkelijking van hervormingen die gericht zijn op de modernisering van de economie;

    • b. de wederopbouw en het op peil brengen van de economische infrastructuur;

    • c. de bevordering van particuliere investeringen en activiteiten die werkgelegenheid scheppen;

    • d. de bestudering van de gevolgen van de geleidelijke instelling van een vrijhandelszone voor de Libanese economie, met name vanuit het oogpunt van het op peil brengen en herstructureren van de betrokken economische sectoren, zoals de industriesector;

    • e. de totstandkoming van flankerende maatregelen voor beleid in de sociale sectoren, met name met het oog op de hervorming van de sociale zekerheid.

Artikel 72

In het kader van de communautaire instrumenten ter ondersteuning van de programma's voor structurele aanpassing in de landen van het Middellandse-Zeegebied en in nauwe samenwerking met de Libanese autoriteiten en andere partijen, in het bijzonder de internationale financiële instellingen, onderzoekt de Gemeenschap de geschikte middelen ter ondersteuning van de structuurmaatregelen van Libanon die gericht zijn op het herstel van een algemeen financieel evenwicht en het creëren van een economisch klimaat dat een versnelde groei bevordert, waarbij echter de verbetering van het sociale welzijn van de bevolking niet uit het oog wordt verloren.

Artikel 73

Met het oog op een gecoördineerde benadering van de bijzondere macro-economische en financiële problemen die zouden kunnen voortvloeien uit de geleidelijke uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst besteden de partijen bijzondere aandacht aan de ontwikkelingen in het handelsverkeer en de financiële betrekkingen tussen de Gemeenschap en Libanon in het kader van de krachtens titel V ingestelde regelmatige economische dialoog.

TITEL VIII. INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 74

  • 1 Hierbij wordt een Associatieraad opgericht die telkens wanneer de omstandigheden zulks vereisen op ministerniveau bijeenkomt, op initiatief van zijn voorzitter en overeenkomstig de bepalingen in het reglement van orde.

  • 2 De Associatieraad behandelt alle belangrijke vraagstukken die zich in het kader van deze overeenkomst voordoen en alle andere bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang.

Artikel 75

  • 1 De Associatieraad bestaat uit leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen enerzijds en leden van de regering van Libanon anderzijds.

  • 2 De leden van de Associatieraad mogen regelingen treffen om zich te doen vertegenwoordigen, overeenkomstig de daartoe in het reglement van orde vast te stellen voorwaarden.

  • 3 De Associatieraad stelt zijn eigen reglement van orde vast.

  • 4 De Associatieraad wordt beurtelings voorgezeten door een lid van de Raad van de Europese Unie en een lid van de regering van Libanon, overeenkomstig de bepalingen in het reglement van orde.

Artikel 76

  • 1 De Associatieraad heeft voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst beslissingsbevoegdheid in de daarin genoemde gevallen.

  • 2 Besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan. De Associatieraad kan ook aanbevelingen doen.

  • 3 Besluiten en aanbevelingen van de Associatieraad worden in onderlinge overeenstemming tussen de partijen vastgesteld.

Artikel 77

  • 1 Hierbij wordt een Associatiecomité opgericht, dat toezicht houdt op de implementatie van deze overeenkomst, onder voorbehoud van de aan de Associatieraad toegekende bevoegdheden.

  • 2 De Associatieraad kan alle of een deel van zijn bevoegdheden aan het Associatiecomité delegeren.

Artikel 78

  • 1 Het Associatiecomité vergadert op het niveau van ambtenaren en bestaat uit vertegenwoordigers van de leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Europese Gemeenschappen enerzijds en vertegenwoordigers van de regering van Libanon anderzijds.

  • 2 Het Associatiecomité stelt zijn reglement van orde vast.

  • 3 Het Associatiecomité vergadert in beginsel beurtelings in de Gemeenschap en in Libanon.

Artikel 79

  • 1 Het Associatiecomité heeft beslissingsbevoegdheid inzake het beheer van de overeenkomst en op de terreinen waarop de Associatieraad bevoegdheden aan het Associatiecomité heeft gedelegeerd.

  • 2 Besluiten van het Associatiecomité worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de partijen. Deze besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan.

Artikel 80

De Associatieraad kan besluiten werkgroepen of lichamen in te stellen die voor de uitvoering van deze overeenkomst nodig zijn. Hij stelt voor alle aldus aan hem ondergeschikte werkgroepen of lichamen de werkopdracht vast.

Artikel 81

De Associatieraad kan alle nuttige maatregelen nemen ter vergemakkelijking van de samenwerking en de contacten tussen het Europees Parlement en het Libanese parlement, en tussen het Economisch en Sociaal Comité van de Gemeenschap en de tegenhanger van deze instelling in Libanon.

Artikel 82

  • 1 Elk der partijen kan ieder geschil in verband met de toepassing of interpretatie van deze overeenkomst aan de Associatieraad voorleggen.

  • 2 De Associatieraad kan het geschil bij besluit beslechten.

  • 3 Elke partij is gebonden de maatregelen verbonden aan de uitvoering van het in lid 2 genoemde besluit te treffen.

  • 4 Indien het geschil niet overeenkomstig lid 2 kan worden beslecht, kan elk der partijen de andere partij ervan in kennis stellen dat zij een scheidsrechter heeft aangewezen, waarop de andere partij binnen twee maanden een tweede scheidsrechter dient aan te wijzen. Voor de toepassing van deze procedure worden de Gemeenschap en de lidstaten geacht één der beide partijen bij het geschil te zijn.

De Associatieraad wijst een derde scheidsrechter aan.

De scheidsrechters beslissen bij meerderheid van stemmen.

Elke partij bij het geschil treft de maatregelen die voor de tenuitvoerlegging van het besluit van de scheidsrechters noodzakelijk zijn.

Artikel 83

Niets in deze overeenkomst belet een der partijen maatregelen te nemen:

  • a. die zij nodig acht om de onthulling van informatie die tegen haar vitale veiligheidsbelangen indruist, te beletten;

  • b. die verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogsmateriaal of met onderzoek, ontwikkeling of productie die absoluut vereist zijn voor defensiedoeleinden, mits deze maatregelen geen afbreuk doen aan de concurrentievoorwaarden voor producten die niet voor specifiek militaire doeleinden bestemd zijn;

  • c. die zij van vitaal belang voor haar eigen veiligheid acht, in geval van ernstige binnenlandse problemen die de openbare orde bedreigen, in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen die een oorlogsdreiging inhouden, of om verplichtingen na te komen die zij voor de bewaring van de vrede en de internationale veiligheid is aangegaan.

Artikel 84

  • 1 Op de door deze overeenkomst bestreken terreinen en onverminderd de daarin neergelegde bijzondere bepalingen, geldt het volgende:

    • de regelingen die Libanon ten opzichte van de Gemeenschap toepast mogen geen aanleiding geven tot onderlinge discriminatie van de lidstaten, hun onderdanen of hun vennootschappen;

    • de regelingen die de Gemeenschap ten opzichte van Libanon toepast mogen geen aanleiding geven tot onderlinge discriminatie van Libanese onderdanen of vennootschappen.

Artikel 85

Ten aanzien van directe belastingen heeft geen der bepalingen van deze overeenkomst tot gevolg dat:

  • de door een partij toegekende voordelen op fiscaal gebied in enige internationale overeenkomst of regeling waardoor deze partij gebonden is, worden uitgebreid;

  • de vaststelling of toepassing door een der partijen van enige maatregel die gericht is op het voorkomen van fraude of belastingontduiking, wordt verhinderd;

  • afbreuk wordt gedaan aan het recht van een partij de ter zake doende bepalingen van haar fiscale wetgeving toe te passen op belastingplichtigen die zich niet in een zelfde situatie bevinden, met name ten aanzien van hun woonplaats.

Artikel 86

  • 1 De partijen treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen. Zij zien erop toe dat de in deze overeenkomst aangegeven doelstellingen worden bereikt.

  • 2 Indien een van de partijen van mening is dat de andere partij een verplichting van deze overeenkomst niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen. Alvorens dit te doen, behalve in bijzonder dringende gevallen, verstrekt zij de Associatieraad alle terzake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

  • 3 Bij de keuze van maatregelen als bedoeld in lid 2 wordt voorrang gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst het minst verstoren. De partijen komen voorts overeen dat deze maatregelen in overeenstemming dienen te zijn met het internationale recht en in verhouding dienen te staan tot de schending. Deze maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van de Associatieraad gebracht; op verzoek van de andere partij wordt daaromtrent in de Associatieraad overleg gepleegd.

Artikel 87

De bijlagen 1 en 2 en de protocollen 1 tot en met 5 vormen een integrerend onderdeel van deze overeenkomst.

Artikel 88

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „partijen” verstaan: enerzijds de Gemeenschap, of de lidstaten, of de Gemeenschap en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en anderzijds Libanon.

Artikel 89

  • 1 Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

  • 2 Elk van beide partijen kan deze overeenkomst door kennisgeving aan de andere partij opzeggen. Zes maanden na de datum van die kennisgeving houdt deze overeenkomst op van toepassing te zijn.

Artikel 90

Deze overeenkomst is van toepassing op enerzijds het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de voorwaarden waarin dat Verdrag voorziet en anderzijds het grondgebied van Libanon.

Artikel 91

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse en de Arabische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. Zij wordt nedergelegd bij het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Artikel 92

  • 1 Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures goedgekeurd.

  • 2 De overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de partijen elkaar kennisgeving doen van de voltooiing van de in lid 1 bedoelde procedures.

  • 3 Bij haar inwerkingtreding vervangt deze overeenkomst de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Libanon en de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en Libanon, die op 3 mei 1977 te Brussel werden ondertekend.

Artikel 93. Interimovereenkomst

De partijen komen overeen dat indien, in afwachting van de voltooiing van de procedures die nodig zijn voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst, de bepalingen van bepaalde gedeelten van deze overeenkomst, met name die met betrekking tot het vrije verkeer van goederen, door middel van een interimovereenkomst tussen de Gemeenschap en Libanon tot uitvoering worden gebracht, in dergelijke omstandigheden voor de toepassing van de titels II en IV van deze overeenkomst, van de bijlagen 1 en 2 en van de protocollen 1 tot en met 5 daarbij, onder „datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst” wordt verstaan: de datum van inwerkingtreding van de interimovereenkomst voor wat betreft de verplichtingen die in deze artikelen, bijlagen en protocollen zijn opgenomen.

GEDAAN te Brussel op 17 juni 2002.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN

Gemeenschappelijke verklaring betreffende de preambule van de overeenkomst

De partijen verklaren zich ervan bewust te zijn dat liberalisering van het handelsverkeer tussen beide partijen impliceert dat maatregelen dienen te worden genomen voor de aanpassing en herstructurering van de Libanese economie, hetgeen gevolgen kan hebben voor de begrotingsmiddelen en het tempo van de wederopbouw van Libanon.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 3 van de overeenkomst

De partijen herhalen hun voornemen inspanningen te ondersteunen voor het bereiken van een rechtvaardige, alomvattende en duurzame vredesregeling in het Midden-Oosten.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 14 van de overeenkomst

Beide partijen komen overeen te onderhandelen met het oog op de wederzijdse verlening van concessies in de handel in vis en visserijproducten, op basis van reciprociteit en wederzijds belang, met het doel uiterlijk twee jaar na de ondertekening van deze overeenkomst tot overeenstemming te komen over de details.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 27 van de overeenkomst

De partijen bevestigen hun voornemen de export van giftige afvalstoffen te verbieden en de Europese Gemeenschap bevestigt haar voornemen Libanon bijstand te verlenen bij het zoeken naar oplossingen voor de door giftige afvalstoffen veroorzaakte problemen.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 28 van de overeenkomst

Gezien het tijdsbestek dat nodig is voor de totstandkoming van vrijhandelszones tussen Libanon en de andere mediterrane landen, zal de Gemeenschap alle bij haar ingediende verzoeken om vroegtijdige toepassing van diagonale cumulatie met deze landen, in welwillende overweging nemen.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 35 van de overeenkomst

De implementatie van de in artikel 35, lid 2, genoemde samenwerking is afhankelijk van de inwerkingtreding van een Libanese mededingingswet en het aantreden van de autoriteit die verantwoordelijk is voor de toepassing van die wet.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 38 van de overeenkomst

De partijen komen overeen dat voor de toepassing van de overeenkomst intellectuele, industriële en commerciële eigendom inzonderheid het volgende omvat: auteursrechten, met inbegrip van de auteursrechten op computerprogramma's, en naburige rechten, de rechten voor databanken, de rechten inzake octrooien, industriële ontwerpen, geografische aanduidingen, met inbegrip van benamingen van oorsprong, handelsmerken en dienstmerken, topografieën van geïntegreerde schakelingen, alsmede bescherming tegen oneerlijke mededinging als bedoeld in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, en bescherming van niet-openbaargemaakte informatie over knowhow. De bepalingen van artikel 38 mogen niet worden uitgelegd op een wijze die een der partijen ertoe verplicht toe te treden tot andere internationale verdragen dan die genoemd in bijlage 2. De Gemeenschap verleent de Republiek Libanon technische bijstand bij haar streven te voldoen aan haar verplichtingen in het kader van artikel 38.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 47 van de overeenkomst

De partijen erkennen de noodzaak van modernisering van de Libanese productiesector om deze beter aan te passen aan de realiteit van de internationale en Europese economie. De Gemeenschap zal Libanon steunen bij de uitvoering van een steunprogramma voor de industriesectoren die zullen worden geherstructureerd en gemoderniseerd om het hoofd te bieden aan problemen die kunnen voortvloeien uit de liberalisering van het handelsverkeer en met name de afschaffing van tarieven.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 60 van de overeenkomst

De partijen zijn het erover eens dat de normen die zijn opgesteld door de Financiële Actie Task Force (FATF) deel uitmaken van de in lid 2 bedoelde internationale normen.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende werknemers (artikel 65 van de overeenkomst)

De partijen bevestigen opnieuw het belang dat zij hechten aan de eerlijke behandeling van buitenlandse werknemers die legaal op hun grondgebied tewerkgesteld zijn. De lidstaten komen overeen dat zij, op verzoek van Libanon, bereid zijn onderhandelingen te openen over bilaterale overeenkomsten met betrekking tot arbeidsomstandigheden, betaling, ontslag en rechten inzake sociale zekerheid van Libanese werknemers die legaal op hun grondgebied tewerkgesteld zijn.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 67 van de overeenkomst

De partijen verklaren bijzondere aandacht te besteden aan de bescherming, conservering en restauratie van locaties en monumenten.

Zij komen overeen samen te werken bij het streven naar de terugkeer van die onderdelen van het Libanese culturele erfgoed die het land illegaal hebben verlaten in de periode sinds 1974.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 86 van de overeenkomst

  • a. De partijen komen, met het oog op de juiste interpretatie en praktische toepassing van deze overeenkomst, overeen dat onder de in artikel 86 bedoelde „bijzonder dringende gevallen” worden verstaan: gevallen van wezenlijke inbreuk op de overeenkomst door één van de partijen. Wezenlijke inbreuk op de overeenkomst houdt in:

    • - afwijzing van de overeenkomst die niet in overeenstemming is met de algemene regels van het internationaal recht;

    • - schending van het essentiële onderdeel van de overeenkomst, namelijk artikel 2.

  • b. De partijen komen overeen dat onder de in artikel 86 genoemde „passende maatregelen” worden verstaan: maatregelen die in overeenstemming zijn met het internationaal recht. Indien een partij in bijzonder dringende gevallen als bedoeld in artikel 86 een maatregel neemt, kan de andere partij een beroep doen op de procedure voor de beslechting van geschillen.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende visa

De partijen komen overeen te onderzoeken of de procedures voor de afgifte van visa vereenvoudigd en versneld kunnen worden, met name voor te goeder trouw zijnde personen die betrokken zijn bij de uitvoering van de overeenkomst, zoals onder andere zakenlieden, investeerders, academici, personen in opleiding en overheidsfunctionarissen. Partners en minderjarige kinderen van personen die legaal op het grondgebied van de andere partij verblijven, komen eveneens in aanmerking.

VERKLARINGEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP

Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende Turkije

De Gemeenschap herinnert eraan dat, overeenkomstig de douane-unie die van kracht is tussen de Gemeenschap en Turkije, dit land verplicht is, in de betrekkingen met landen die geen lid zijn van de Gemeenschap, het gemeenschappelijk douanetarief toe te passen, alsmede, geleidelijk, de preferentiële douaneregeling van de Gemeenschap, hetgeen inhoudt dat maatregelen dienen te worden genomen en onderhandelingen dienen te worden geopend over overeenkomsten met de betrokken landen op een voor beide partijen voordelige basis. Bijgevolg nodigt de Gemeenschap Libanon uit zo spoedig mogelijk onderhandelingen te openen met Turkije.

Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende artikel 35 van de overeenkomst

De Europese Gemeenschap verklaart dat zij, in het kader van de interpretatie van artikel 35, lid 1, alle handelwijzen die in strijd zijn met dat artikel zal beoordelen aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de regels die vervat zijn in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van het afgeleide recht.

Protocol 4. betreffende de definitie van het begrip 'producten van oorsprong' en regelingen voor administratieve samenwerking

TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:

  • a. „vervaardiging”: elk type be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;

  • b. „materiaal”: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;

  • c. „product”: het verkregen product, zelfs indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;

  • d. „goederen”: zowel materialen als producten;

  • e. „douanewaarde”: de waarde zoals bepaald bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);

  • f. „prijs af fabriek”: de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in Libanon in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voorzover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;

  • g. „waarde van de materialen”: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of Libanon is betaald;

  • h. „waarde van de materialen van oorsprong”: de waarde van deze materialen als omschreven onder (g), welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;

  • i. „toegevoegde waarde”: de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte producten van oorsprong uit andere landen dan die waarin die producten zijn verkregen;

  • j. „hoofdstukken” en „posten”: de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit protocol „geharmoniseerd systeem” of „GS” genoemd;

  • k. „ingedeeld”: de indeling van een product of een materiaal onder een bepaalde post;

  • l. „zending”: producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van één vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of bij gebreke daarvan, één factuur;

  • m. „gebieden”: ook de territoriale wateren.

TITEL II. DEFINITIE VAN HET BEGRIP „PRODUCTEN VAN OORSPRONG"

Artikel 2. Algemene eisen

  • 1 Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit de Gemeenschap:

    • a. geheel en al in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 5 van dit Protocol;

    • b. in de Gemeenschap verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit protocol.

  • 2 Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit Libanon:

    • a. geheel en al in Libanon verkregen producten in de zin van artikel 5 van dit protocol;

    • b. in Libanon verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Libanon een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit Protocol.

Artikel 3. Bilaterale cumulatie van de oorsprong

  • 1 Materialen van oorsprong uit de Gemeenschap worden beschouwd als materialen van oorsprong uit Libanon indien zij in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits zij evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 7, lid 1, van dit Protocol genoemde be- of verwerkingen.

  • 2 Materialen van oorsprong uit Libanon worden beschouwd als materialen van oorsprong uit de Gemeenschap, indien ze in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits zij evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 7, lid 1, van dit Protocol genoemde be- of verwerkingen.

Artikel 4. Diagonale cumulatie van de oorsprong

  • 1 Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 worden materialen van oorsprong uit landen die een Europees-mediterrane associatieovereenkomst hebben gesloten in de zin van de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en Libanon en deze landen beschouwd als materialen van oorsprong uit de Gemeenschap en Libanon, indien ze in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen in dit land zogenaamde „toereikende be- of verwerkingen” hebben ondergaan.

    Dit lid is niet van toepassing op materialen van oorsprong uit Turkije die zijn opgenomen in de lijst in bijlage III bij dit Protocol.

  • 2 Producten die ingevolge lid 1 het karakter van product van oorsprong hebben verkregen, behouden het karakter van product van oorsprong uit de Gemeenschap of Libanon uitsluitend indien de aldaar toegevoegde waarde hoger is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in lid 1 genoemde landen. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het in lid 1 genoemde land waar de meeste waarde is toegevoegd aan de gebruikte materialen van oorsprong. Bij de toekenning van de oorsprong wordt geen rekening gehouden met materialen die van oorsprong zijn uit de andere in lid 1 genoemde landen die in de Gemeenschap of Libanon een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan.

  • 3 Cumulatie op grond van dit artikel kan slechts worden toegepast indien de gebruikte materialen het karakter van product van oorsprong hebben verkregen door de toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan de in dit Protocol opgenomen oorsprongsregels. De Gemeenschap en Libanon delen elkaar, via de Europese Commissie, de gegevens mede over de overeenkomsten die zij met de andere in lid 1 genoemde landen hebben gesloten en over de daarin opgenomen oorsprongsregels.

  • 4 Zodra aan de eisen van lid 3 is voldaan en een datum voor de inwerkingtreding van deze bepalingen is vastgesteld, leeft iedere partij de op haar rustende kennisgevingsverplichtingen na.

Artikel 5. Geheel en al verkregen producten

  • 1 Als geheel en al in de Gemeenschap of in Libanon verkregen worden beschouwd:

    • a. aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen producten;

    • b. aldaar geoogste producten van het plantenrijk;

    • c. aldaar geboren en opgefokte levende dieren;

    • d. producten afkomstig van aldaar gehouden levende dieren;

    • e. voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;

    • f. producten van de zeevisserij en andere door hun schepen buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of Libanon uit de zee gewonnen producten;

    • g. producten uitsluitend van de onder f bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;

    • h. met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;

    • i. afval afkomstig van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;

    • j. producten, gewonnen van of vanonder de zeebodem buiten de territoriale wateren, mits zij alleen het recht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;

    • k. goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a tot en met j bedoelde producten zijn vervaardigd.

  • 2 De termen „hun schepen” en „hun fabrieksschepen” in lid 1, onder f en (g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:

    • a. die in een lidstaat van de Gemeenschap of in Libanon zijn ingeschreven of geregistreerd;

    • b. die de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap of van Libanon voeren;

    • c. die voor ten minste 50 procent toebehoren aan onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Libanon of aan een vennootschap die haar hoofdkantoor in een van deze staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een Lid-Staat van de Gemeenschap of van Libanon, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan deze staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan;

    • d. waarvan de kapitein en de officieren allen onderdanen zijn van een lidstaat of van Libanon; en

    • e. waarvan de bemanning voor ten minste 75 percent uit onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Libanon bestaat.

Artikel 6. Toereikende bewerking of verwerking

  • 1 Voor de toepassing van artikel 2 worden producten die niet geheel en al verkregen zijn, geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.

    Deze voorwaarden geven voor alle onder deze overeenkomst vallende producten aan welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om het karakter van product van oorsprong te verkrijgen en zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat, indien een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in de lijst voor dat product heeft voldaan, als materiaal gebruikt wordt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 worden in bijlage IIA vermelde producten die niet geheel en al zijn verkregen, geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan, indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage IIA is voldaan.

    Het bepaalde in dit lid is gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst van toepassing.

  • 3 In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:

    • a. wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 10 percent van de prijs af fabriek van het product;

    • b. wanneer in de lijst een of meer percentages zijn gegeven voor de maximumwaarde van de materialen die niet van oorsprong zijn, en deze percentages door de toepassing van dit lid niet worden overschreden.

      Dit lid is niet van toepassing op producten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem.

  • 4 De leden 1, 2 en 3 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7.

Artikel 7. Ontoereikende bewerking of verwerking

  • 1 Behoudens het bepaalde in lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 6 is voldaan:

    • a. behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren (luchten, uitspreiden, drogen, koelen, in water zetten waaraan zout, zwaveldioxide of andere producten zijn toegevoegd, verwijderen van beschadigde gedeelten en soortgelijke verrichtingen);

    • b. eenvoudige verrichtingen zoals stofvrij maken, zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen), wassen, verven en snijden;

    • c. i. veranderen van verpakkingen, splitsen en samenvoegen van colli;

      ii. eenvoudig verpakken in flessen, zakken, etuis, dozen of blikken, bevestigen op kaartjes of plankjes, enz., en alle andere handelingen in verband met de opmaak;

    • d. het aanbrengen van merken, etiketten of soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op hun verpakkingen;

    • e. eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten, indien een of meer bestanddelen van het mengsel niet voldoen aan de voorwaarden van dit protocol om als producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Libanon te worden beschouwd;

    • f. eenvoudig samenvoegen van delen tot een volledig product;

    • g. twee of meer van de onder a) tot en met f) vermelde behandelingen tezamen;

    • h. het slachten van dieren.

  • 2 Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald product heeft ondergaan ontoereikend zijn in de zin van lid 1 worden alle be- of verwerkingen die dit product in de Gemeenschap of in Libanon heeft ondergaan tezamen genomen.

Artikel 8. Determinerende eenheid

  • 1 De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol is het product dat bij de bepaling van de indeling volgens het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

    Dit betekent dat:

    • a. wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;

    • b. wanneer een zending bestaat uit een aantal eendere producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.

  • 2 Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 9. Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

Artikel 10. Assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15% van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 11. Neutrale elementen

Om te bepalen of een product van oorsprong is, is het niet noodzakelijk de oorsprong na te gaan van de eventueel bij de vervaardiging gebruikte

  • a. energie en brandstof;

  • b. fabrieksuitrusting;

  • c. machines en werktuigen;

  • d. goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen.

TITEL III. TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 12. Territorialiteitsbeginsel

  • 1 De in titel II genoemde voorwaarden met betrekking tot het verkrijgen van het karakter van product van oorsprong moeten zonder onderbreking in de Gemeenschap of in Libanon zijn vervuld behoudens het bepaalde in artikel 4.

  • 2 Producten van oorsprong die uit de Gemeenschap of Libanon naar een ander land worden uitgevoerd en daarna weer worden ingevoerd, kunnen, behoudens het bepaalde in artikel 4, niet langer als producten van oorsprong worden beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:

    • a. de teruggekeerde goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen; en

    • b. zij in het land waarnaar ze waren uitgevoerd geen andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren.

Artikel 13. Rechtstreeks vervoer

  • 1 De bij de Overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit Protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de Gemeenschap en Libanon of via het grondgebied van de andere in artikel 4 genoemde landen zijn vervoerd. Goederen die één enkele zending vormen, kunnen via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dit grondgebied, voor zover zij in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.

    Producten van oorsprong mogen per pijpleiding via een ander grondgebied dan dat van de Gemeenschap of van Libanon worden vervoerd.

  • 2 Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:

    • a. één vervoersdocument dat in het land van uitvoer is opgesteld ter dekking van het vervoer door het land van doorvoer; of

    • b. een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat, waarin:

      • i. de producten nauwkeurig zijn omschreven,

      • ii. de data zijn vermeld waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder opgave van de naam van de gebruikte schepen, of van de andere gebruikte vervoermiddelen; en

      • iii. een verklaring betreffende de voorwaarden waarop de producten in het land van doorvoer zijn verbleven; of

    • c. bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.

Artikel 14. Tentoonstellingen

  • 1 De Overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander dan een in artikel 4 genoemd land zijn verzonden en die na de tentoonstelling in de Gemeenschap of in Libanon worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

    • a. een exporteur deze producten vanuit de Gemeenschap of Libanon naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en ze daar heeft tentoongesteld;

    • b. deze exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze afgestaan aan een geadresseerde in de Gemeenschap of Libanon;

    • c. de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, zijn verzonden; en

    • d. de producten, vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.

  • 2 Een bewijs van de oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel V afgegeven of opgesteld en op de normale wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd ten aanzien van de aard van de producten en de voorwaarden waarop zij werden tentoongesteld.

  • 3 Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.

TITEL IV. TERUGGAVE OF VRIJSTELLING

Artikel 15. Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten

  • 1 Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Libanon of een van de andere in artikel 4 genoemde landen in de zin van dit protocol waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap of in Libanon niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

  • 2 Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor algehele of gedeeltelijke terugbetaling of vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de Gemeenschap of in Libanon van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging worden gebruikt, indien een dergelijke terugbetaling of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit genoemde materialen zijn verkregen worden uitgevoerd, doch niet van toepassing is indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.

  • 3 De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient steeds bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave of vrijstelling van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn betaald.

  • 4 De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 8, lid 2, op accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 9 en op artikelen die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 10, wanneer dergelijke producten niet van oorsprong zijn.

  • 5 De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen van de soort waarop de overeenkomst van toepassing is. Zij doen geen afbreuk aan het stelsel van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

  • 6 Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing gedurende de zes jaar die volgen op de inwerkingtreding van de overeenkomst.

  • 7 Na de inwerkingtreding van het bepaalde in dit artikel en in afwijking van lid 1 mag Libanon regelingen voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten en heffingen van gelijke werking toepassen op materialen die bij de vervaardiging van producten van oorsprong zijn gebruikt, onder het volgende voorbehoud:

    • a. een douanerecht van 5%, of een lager recht indien dit in Libanon van toepassing is, wordt geheven op producten die onder de hoofdstukken 25 tot en met 49 en 64 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld;

    • b. een douanerecht van 10%, of een lager recht indien dit in Libanon van toepassing is, wordt geheven op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld.

    Voor het einde van de overgangsperiode bedoeld in artikel 6 van de overeenkomst wordt de toepassing van de bepalingen van dit lid geëvalueerd.

TITEL V. BEWIJS VAN OORSPRONG

Artikel 16. Algemene eisen

  • 1 Deze overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Libanon worden ingevoerd, en producten van oorsprong uit Libanon die in de Gemeenschap worden ingevoerd, op vertoon van:

    • a. een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage IV is opgenomen; of

    • b. in de in artikel 21, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in bijlage V is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument en waarin de producten duidelijk genoeg zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden (hierna „factuurverklaring” genoemd).

  • 2 In afwijking van lid 1 vallen producten van oorsprong in de zin van dit Protocol in de in artikel 26 bedoelde gevallen onder de toepassing van de Overeenkomst zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.

Artikel 17. Procedure voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1 Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 (hierna „EUR.1-certificaat” genoemd) wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde vertegenwoordiger.

  • 2 Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde vertegenwoordiger zowel het EUR.1-certificaat als het aanvraagformulier in. Modellen van beide formulieren zijn in bijlage IV opgenomen. Deze formulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de formulieren met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.

  • 3 De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, dient op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar dit certificaat wordt afgegeven, steeds bereid te zijn de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.

  • 4 Het EUR.1-certificaat wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Gemeenschap of van Libanon indien de uit te voeren goederen kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, uit Libanon of uit een van de andere in artikel 4 genoemde landen en indien aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 5 De met de afgifte van EUR.1-certificaten belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de producten inderdaad van oorsprong zijn en of aan alle andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan. Te dien einde hebben zij het recht bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten. De met de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 belaste douaneautoriteiten zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. In het bijzonder gaan zij na of de voor de omschrijving van de goederen bestemde ruimte op zodanige wijze is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen onmogelijk zijn.

  • 6 De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.

  • 7 Een EUR.1-certificaat wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.

Artikel 18. Afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat

  • 1 In afwijking van artikel 17, lid 7, kan een EUR.1-certificaat bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien:

    • a. dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd; of

    • b. ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wel is afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.

  • 2 Met het oog op de toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.

  • 3 Vóór de douaneautoriteiten tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan, dienen zij te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.

  • 4 Op achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 moet een van de volgende vermeldingen worden aangebracht:

    BG

    „ИЗДАДЕН ВПОСЛЕДСТВИЕ”

    ES

    „EXPEDIDO A POSTERIORI”

    CS

    „VYSTAVENO DODATEČNĚ”

    DA

    „UDSTEDT EFTERFØLGENDE”

    DE

    „NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT”

    ET

    „VÄLJA ANTUD TAGASIULATUVALT”

    EL

    „ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ΥΣΤΕΡΩΝ”

    EN

    „ISSUED RETROSPECTIVELY”

    FR

    „DÉLIVRÉ A POSTERIORI”

    IT

    „RILASCIATO A POSTERIORI”

    LV

    „IZSNIEGTS RETROSPEKTĪVI”

    LT

    „RETROSPEKTYVUSIS IŠDAVIMAS”

    HU

    „KIADVA VISSZAMENŐLEGES HATÁLLYAL”

    MT

    „MAĦRUĠ RETROSPETTIVAMENT”

    NL

    „AFGEGEVEN A POSTERIORI”

    PL

    „WYSTAWIONE RETROSPEKTYWNIE”

    PT

    „EMITIDO A POSTERIORI”

    RO

    „EMIS A POSTERIORI”

    SL

    „IZDANO NAKNADNO”

    SK

    „VYDANÉ DODATOČNE”

    FI

    „ANNETTU JÄLKIKÄTEEN”

    SV

    „UTFÄRDAT I EFTERHAND”

    AR

    Bijlage 10000056854.png

     

    „Izdano naknadno”

  • 5 De in lid 4 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

Artikel 19. Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

[Wordt voorlopig toegepast per 01-01-2007]

  • 1 In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de douaneautoriteiten die het certificaat hebben afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

  • 2 Op het aldus afgegeven certificaat wordt een van de volgende vermeldingen aangebracht:

    BG

    „ДУБЛИКАТ”

    ES

    „DUPLICADO”

    CS

    „DUPLIKÁT”

    DA

    „DUPLIKAT”

    DE

    „DUPLIKAT”

    ET

    „DUPLIKAAT”

    EL

    „ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ”

    EN

    „DUPLICATE”

    FR

    „DUPLICATA”

    IT

    „DUPLICATO”

    LV

    „DUBLIKĀTS”

    LT

    „DUBLIKATAS”

    HU

    „MÁSODLAT”

    MT

    „DUPLIKAT”

    NL

    „DUPLICAAT”

    PL

    „DUPLIKAT”

    PT

    „SEGUNDA VIA”

    RO

    „DUPLICAT”

    SL

    „DVOJNIK”

    SK

    „DUPLIKÁT”

    FI

    „KAKSOISKAPPALE”

    SV

    „DUPLIKAT”

    AR

    Bijlage 10000056855.png

  • 3 De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

  • 4 Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke EUR.1-certificaat, geldt vanaf die datum.

Artikel 20. Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor producten van oorsprong die in de Gemeenschap of Libanon onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door een of meer EUR.1-certificaten worden vervangen bij verzending van deze producten of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de Gemeenschap of in Libanon. Dit certificaat of deze certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.

Artikel 21. Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

  • 1 Factuurverklaringen als bedoeld in artikel 16, lid 1, onder b), kunnen worden opgesteld door:

    • a. een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22;

    • b. alle exporteurs, voor zendingen bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6000 euro bedraagt.

  • 2 Een factuurverklaring kan worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit de Gemeenschap, Libanon of een van de in artikel 4 genoemde landen kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van dit Protocol voldoen.

  • 3 De exporteur die de factuurverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds bereid zijn de nodige documenten over te leggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 4 Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage V is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de factuurverklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.

  • 5 De factuurverklaringen worden door de exporteur eigenhandig ondertekend. Toegelaten exporteurs in de zin van artikel 22 behoeven deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits zij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doen toekomen waarin zij de volle verantwoordelijkheid op zich nemen voor alle factuurverklaringen waaruit hun identiteit blijkt, alsof zij deze eigenhandig hadden ondertekend.

  • 6 Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft of later, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de producten waarop zij betrekking heeft in het land van invoer worden aangeboden.

Artikel 22. Toegelaten exporteurs

  • 1 De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur die veelvuldig producten verzendt waarop de overeenkomst van toepassing is vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken producten. Om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen, moet de exporteur naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige waarborgen bieden met betrekking tot de controle op de oorsprong van de producten en de naleving van alle andere voorwaarden van dit Protocol.

  • 2 De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van de door hen noodzakelijk geachte voorwaarden.

  • 3 De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe, dat op de factuurverklaringen moet worden vermeld.

  • 4 De douaneautoriteiten controleren het gebruik dat de toegelaten exporteur van de vergunning maakt.

  • 5 De vergunning kan door de douaneautoriteiten te allen tijde worden ingetrokken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet langer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 23. Geldigheid van het bewijs van oorsprong

  • 1 Een bewijs van oorsprong is vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer. Het moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.

  • 2 Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden.

  • 3 In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 24. Overlegging van het bewijs van de oorsprong

Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van dit bewijs verlangen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze Overeenkomst voldoen.

Artikel 25. Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de Afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 26. Vrijstelling van bewijs van oorsprong

  • 1 Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat het nodig is een formeel bewijs van oorsprong over te leggen, voorzover aan zulke producten ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van dit Protocol voldoen en er over de juistheid van een dergelijke verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.

  • 2 Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is wordt beschouwd de invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijke gebruik van de geadresseerde, de reiziger of de leden van zijn gezin, voorzover noch de aard noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijzen.

  • 3 Voorts mag de totale waarde van deze producten niet meer bedragen dan 500 euro voor kleine zendingen of 1 200 euro voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 27. Ondersteunende documenten

De in artikel 17, lid 3 en artikel 21, lid 3 bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een EUR.1-certificaat of een factuurverklaring worden gedekt producten van oorsprong zijn uit de Gemeenschap, Libanon of een van de andere in lid 4 genoemde landen en aan de andere voorwaarden van dit Protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

  • a. een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de producten te verkrijgen;

  • b. in de Gemeenschap of in Libanon afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;

  • c. in de Gemeenschap of in Libanon afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit be- of verwerking in de Gemeenschap of in Libanon blijkt;

  • d. EUR.1-certificaten of factuurverklaringen waaruit blijkt dat de gebruikte materialen van oorsprong zijn, die overeenkomstig dit Protocol in de Gemeenschap of in Libanon zijn afgegeven of opgesteld, of in een van de andere in artikel 4 genoemde landen, overeenkomstig oorsprongsregels die gelijk zijn aan de in dit protocol opgenomen oorsprongsregels.

Artikel 28. Bewaring van de oorsprongsbewijzen en andere bewijsstukken

  • 1 De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, bewaart de in artikel 17, lid 3 bedoelde bewijsstukken gedurende een periode van ten minste drie jaar.

  • 2 Exporteurs die een factuurverklaring opstellen, dienen een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 21, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar te bewaren.

  • 3 De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een EUR.1-certificaat afgeven, bewaren het in artikel 17, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende een periode van ten minste drie jaar.

  • 4 De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de EUR.1-certificaten en factuurverklaringen die bij hen werden ingediend gedurende ten minste drie jaar.

Artikel 29. Verschillen en vormfouten

  • 1 Worden geringe verschillen vastgesteld tussen de gegevens in het bewijs van oorsprong en de gegevens in de documenten die in verband met de formaliteiten bij invoer bij het douanekantoor worden ingediend, dan is het bewijs van oorsprong daardoor niet automatisch ongeldig, indien blijkt dat het wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.

  • 2 Kennelijke vormfouten zoals typefouten op het bewijs van oorsprong maken dit document niet ongeldig indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 30. In euro uitgedrukte bedragen

  • 1 Het land van uitvoer stelt de tegenwaarde vast in zijn nationale valuta van de in euro uitgedrukte bedragen en deelt deze via de Europese Commissie aan de landen van invoer mede.

  • 2 Indien deze bedragen hoger zijn dan de overeenkomstige door het land van invoer vastgestelde bedragen, worden zij door laatstgenoemd land aanvaard indien de producten gefactureerd zijn in de valuta van het land van uitvoer. Indien de producten gefactureerd zijn in de valuta van een lidstaat van de Gemeenschap of van een van de in artikel 4 genoemde andere landen, aanvaardt het land van invoer het door het betrokken land medegedeelde bedrag.

  • 3 De te gebruiken tegenwaarde van de euro in een nationale valuta is de tegenwaarde van de euro in die nationale valuta op de eerste werkdag van oktober 1999.

  • 4 De in euro uitgedrukte bedragen en de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de lidstaten en van Libanon worden op verzoek van de Gemeenschap of van Libanon door het Associatiecomité herzien. Bij deze herziening ziet het Associatiecomité erop toe dat de bedragen in de nationale valuta's niet dalen. Voorts onderzoekt het comité of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dit verband besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.

TITEL VI. REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 31. Wederzijdse bijstand

  • 1 De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Libanon doen elkaar via de Europese Commissie afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen.

  • 2 Met het oog op de correcte toepassing van dit Protocol verlenen de Gemeenschap en Libanon elkaar, via de bevoegde douaneautoriteiten, bijstand bij de controle op de echtheid van de EUR.1-certificaten en de factuurverklaringen en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 32. Controle van de oorsprongsbewijzen

  • 1 De bewijzen van oorsprong worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en ook wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.

  • 2 Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het EUR.1-certificaat, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, eventueel onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.

  • 3 De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Te dien einde hebben zij het recht bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten.

  • 4 Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

  • 5 De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten al dan niet echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Libanon of een van de andere in artikel 4 genoemde landen beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.

  • 6 Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen, of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.

Artikel 33. Beslechting van geschillen

Geschillen ten aanzien van de in artikel 32 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden tussen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die deze hebben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit protocol worden aan het Associatiecomité voorgelegd. In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Artikel 34. Sancties

Tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel producten onder de preferentiële regeling te doen vallen, worden sancties getroffen.

Artikel 35. Vrije zones

  • 1 De Gemeenschap en Libanon nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van de oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 dienen de bevoegde douaneautoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Libanon, die onder dekking van een bewijs van de oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd, een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw EUR.1-certificaat af te geven, mits deze be- of verwerking met de bepalingen van dit protocol overeenstemt.

TITEL VII. CEUTA EN MELILLA

Artikel 36. Toepassing van het protocol

  • 1 De in artikel 2 gebruikte term „Gemeenschap” heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla.

  • 2 Producten van oorsprong uit Libanon die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap. Libanon zal op onder de overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde regeling toepassen als op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die uit de Gemeenschap worden ingevoerd.

  • 3 Bij toepassing van lid 2 op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla is dit protocol van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van artikel 37.

Artikel 37. Bijzondere voorwaarden

  • 1 Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, worden beschouwd als:

    • 1. producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:

    • a. geheel en al in Ceuta en Melilla verkregen producten;

    • b. in Ceuta en Melilla verkregen producten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a bedoelde producten zijn gebruikt, mits:

      • i. deze producten een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit Protocol, of voorzover

      • ii. deze producten van oorsprong zijn uit Libanon of uit de Gemeenschap in de zin van dit Protocol, en be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 7, lid 1, bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen;

  • 2 producten van oorsprong uit Libanon:

    • a. geheel en al in Libanon verkregen producten;

    • b. in Libanon verkregen producten waarin andere dan de onder a bedoelde producten zijn gebruikt, voorzover:

      • i. deze producten een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit Protocol, of voorzover

      • ii. deze producten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of de Gemeenschap in de zin van dit Protocol, en be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 7, lid 1, bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen.

  • 2 Ceuta en Melilla worden als één enkel grondgebied beschouwd.

  • 3 De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt „Libanon” en „Ceuta en Melilla” in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of op de factuurverklaring. Voor producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt het karakter van oorsprong bovendien vermeld in vak 4 van het EUR.1-certificaat of op de factuurverklaring.

  • 4 De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit Protocol in Ceuta en Melilla.

TITEL VIII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 38. Wijziging van het Protocol

De Associatieraad kan besluiten bepalingen van dit protocol te wijzigen.

Artikel 39. Uitvoering

De Gemeenschap en Libanon nemen, ieder voor zich, de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit Protocol.

Artikel 40. Goederen in doorvoer of in opslag

De Overeenkomst kan worden toegepast op goederen die aan de bepalingen van dit Protocol voldoen en die op de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst onderweg zijn of die in de Gemeenschap of in Libanon tijdelijk zijn opgeslagen in een douane-entrepot of vrije zone, mits binnen vier maanden na die datum een EUR.1-certificaat bij de douaneautoriteiten van de Staat van invoer wordt ingediend dat achteraf door de bevoegde instanties van de Staat van uitvoer is afgegeven, te zamen met de documenten waaruit blijkt dat de goederen rechtstreeks zijn vervoerd.

Protocol 5. inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:

  • a. „douanewetgeving”: de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van de Gemeenschap en Libanon van toepassing zijn op de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing daarvan onder andere douaneregelingen of -procedures, met inbegrip van verbods-, beperkings- en controlemaatregelen;

  • b. „verzoekende autoriteit”: een bevoegde administratieve autoriteit die hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand indient;

  • c. „aangezochte autoriteit”: een bevoegde administratieve autoriteit die hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand ontvangt;

  • d. „persoonsgegevens”: alle informatie betreffende een natuurlijke persoon wiens identiteit bekend is of kan worden vastgesteld;

  • e. „met de douanewetgeving strijdige handeling”: elke overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving.

Artikel 2. Toepassingsgebied

  • 1 De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar bijstand, op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden, en op de wijze en op de voorwaarden als bij dit protocol vastgesteld, om ervoor te zorgen dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, in het bijzonder bij de preventie, de opsporing en het onderzoek van handelingen in strijd met deze wetgeving.

  • 2 De bijstand in douanezaken waarin dit protocol voorziet, geldt voor elke administratieve autoriteit van de overeenkomstsluitende partijen die bevoegd is voor de toepassing van dit protocol. Deze bijstand doet geen afbreuk aan de regels betreffende de wederzijdse bijstand in strafzaken en geldt niet voor informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van de rechterlijke autoriteiten worden uitgeoefend, tenzij deze autoriteiten hiermee instemmen.

  • 3 Bijstand bij de invordering van rechten, heffingen en boetes valt niet onder dit protocol.

Artikel 3. Bijstand op verzoek

  • 1 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verschaft de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die deze nodig heeft om erop toe te zien dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van informatie betreffende voorgenomen of vastgestelde handelingen die met deze wetgeving in strijd zijn of zouden kunnen zijn.

  • 2 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mede:

    • a. of goederen die uit het gebied van een overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd op regelmatige wijze in de andere overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst;

    • b. of goederen die in het gebied van een overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd op regelmatige wijze uit de andere overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

  • 3 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, overeenkomstig haar wet- en regelgeving, de nodige maatregelen met het oog op bijzonder toezicht op:

    • a. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij handelingen verrichten of hebben verricht die met de douanewetgeving in strijd zijn;

    • b. plaatsen waar goederen op zodanige wijze worden opgeslagen dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om bij handelingen in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

    • c. goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

    • d. vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of zouden kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt.

Artikel 4. Ongevraagde bijstand

De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar ongevraagd bijstand overeenkomstig hun wetten, voorschriften en andere rechtsinstrumenten indien zij dit noodzakelijk achten voor de juiste toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder indien zij informatie hebben verkregen over:

  • handelingen die met deze wetgeving in strijd zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor de andere overeenkomstsluitende partij;

  • nieuwe middelen of methoden die bij overtredingen van de douanewetgeving worden gebruikt;

  • goederen die het voorwerp vormen van handelingen in strijd met de douanewetgeving;

  • natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij handelingen verrichten of hebben verricht die met de douanewetgeving in strijd zijn;

  • middelen van vervoer waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij gebruikt zijn of kunnen worden om handelingen te verrichten die met de douanewetgeving in strijd zijn.

Artikel 5. Afgifte van documenten en kennisgeving van besluiten

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit overeenkomstig haar wet- en regelgeving alle maatregelen die nodig zijn voor:

  • de afgifte van documenten of

  • de kennisgeving van besluiten die van de verzoekende autoriteit uitgaan en verband houden met de toepassing van dit protocol, aan een geadresseerde die op het grondgebied van de aangezochte autoriteit verblijft of gevestigd is. Verzoeken om verstrekking van documenten of kennisgeving van besluiten worden schriftelijk aan de aangezochte autoriteit gericht in een officiële taal van die autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal.

Artikel 6. Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

  • 1 Verzoeken op grond van dit protocol worden schriftelijk gedaan en gaan vergezeld van de bescheiden die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen mondelinge verzoeken worden aanvaard, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

  • 2 De overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken bevatten de hiernavolgende gegevens:

    • a. de naam van de verzoekende autoriteit;

    • b. de gevraagde maatregel;

    • c. het voorwerp en de reden van het verzoek;

    • d. de toepasselijke wet- en regelgeving en andere rechtselementen;

    • e. zo nauwkeurig en volledig mogelijke gegevens betreffende de natuurlijke personen of rechtspersonen op wie het onderzoek betrekking heeft;

    • f. een overzicht van de relevante feiten en van het onderzoek dat reeds is uitgevoerd.

  • 3 De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aanvaardbare taal. Deze eis is niet van toepassing op documenten die bij het in lid 1 bedoelde verzoek zijn gevoegd.

  • 4 Indien een verzoek niet in de juiste vorm wordt gedaan, kan om correctie of aanvulling worden verzocht. Er kunnen echter reeds voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Artikel 7. Behandeling van verzoeken

  • 1 Om aan een verzoek om bijstand te voldoen, handelt de aangezochte autoriteit, binnen de grenzen van haar bevoegdheden en met de middelen waarover zij beschikt, alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde overeenkomstsluitende partij handelt, door reeds beschikbare informatie te verstrekken en het nodige onderzoek te verrichten of te laten verrichten. Deze bepaling is tevens van toepassing op instanties aan welke de aangezochte autoriteit het verzoek doorzendt, indien deze autoriteit niet zelfstandig kan handelen.

  • 2 Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wetten, regels, bepalingen en andere rechtsinstrumenten van de aangezochte overeenkomstsluitende partij.

  • 3 Daartoe gemachtigde ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij kunnen met instemming van de andere overeenkomstsluitende partij en op de door deze gestelde voorwaarden, in de kantoren van de aangezochte autoriteit of van een andere betrokken instantie als bedoeld in lid 1, gegevens verzamelen over handelingen die met de douanewetgeving in strijd zijn of kunnen zijn en die de verzoekende autoriteit voor de toepassing van dit protocol nodig heeft.

  • 4 Ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij kunnen, met instemming van de andere overeenkomstsluitende partij en op de door deze gestelde voorwaarden, aanwezig zijn bij onderzoek dat op het grondgebied van laatstgenoemde wordt verricht.

Artikel 8. Vorm waarin de informatie dient te worden verstrekt

  • 1 De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het ingestelde onderzoek aan de verzoekende autoriteit mede in de vorm van documenten, gewaarmerkte kopieën van documenten, rapporten en dergelijke.

  • 2 Deze informatie kan met behulp van systemen voor automatische gegevensverwerking worden verstrekt.

  • 3 De originelen van dossiers en documenten worden uitsluitend op verzoek toegezonden wanneer gewaarmerkte afschriften ontoereikend zijn. Deze originelen worden ten spoedigste geretourneerd.

Artikel 9. Gevallen waarin geen bijstand hoeft te worden verleend

  • 1 Bijstand kan worden geweigerd of van voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld wanneer een partij van oordeel is dat bijstand op grond van dit protocol:

    • a. de soevereiniteit van Libanon of van de lidstaat die om bijstand is verzocht, zou kunnen aantasten; of

    • b. de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen in gevaar zou kunnen brengen, in het bijzonder in de in artikel 10, lid 2, bedoelde gevallen; of

    • c. tot schending van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim zou leiden.

  • 2 De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien deze een lopend onderzoek, een lopende strafvervolging of procedure zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of de bijstand kan worden verleend op door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.

  • 3 Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

  • 4 Indien bijstand wordt geweigerd, dient het besluit daartoe en de redenen daarvoor terstond aan de verzoekende autoriteit te worden medegedeeld.

Artikel 10. Uitwisseling van informatie en geheimhouding

  • 1 Alle informatie die ter uitvoering van dit protocol in welke vorm dan ook wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter. Zij valt onder de geheimhoudingsplicht en geniet de bescherming van de wetgeving ter zake van de overeenkomstsluitende partij die ze heeft ontvangen en van de desbetreffende bepalingen die op de instellingen van de Gemeenschap van toepassing zijn.

  • 2 Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden doorgegeven indien de overeenkomstsluitende partij die deze ontvangt zich ertoe verbindt deze op een wijze te beschermen die ten minste gelijkwaardig is aan de wijze waarop de overeenkomstsluitende partij die deze gegevens verstrekt deze beschermt. Te dien einde stellen de overeenkomstsluitende partijen elkaar in kennis van hun terzake geldende voorschriften, met inbegrip van, in voorkomend geval, de rechtsvoorschriften van de lidstaten van de Gemeenschap.

  • 3 Het gebruik van op grond van dit protocol verkregen informatie in gerechtelijke en administratieve procedures in verband met overtredingen van de douanewetgeving wordt geacht voor de doeleinden van dit protocol te geschieden. De overeenkomstsluitende partijen kunnen derhalve in hun bewijsvoeringen, verslagen en getuigenissen en bij procedures die bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt, gebruik maken van krachtens dit protocol verkregen informatie en geraadpleegde documenten. De bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt of inzage heeft gegeven in deze documenten, wordt van dergelijk gebruik in kennis gesteld.

  • 4 De verkregen informatie wordt uitsluitend voor de toepassing van dit protocol gebruikt. Indien een van de overeenkomstsluitende partijen dergelijke informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, dient zij vooraf om de schriftelijke toestemming te verzoeken van de autoriteit die de informatie heeft verstrekt. Dergelijke informatie mag uitsluitend op de door deze autoriteit vastgestelde voorwaarden worden gebruikt.

Artikel 11. Deskundigen en getuigen

Een onder een aangezochte autoriteit ressorterende ambtenaar kan worden gemachtigd, binnen de perken van de hem verleende machtiging, als getuige of deskundige op te treden in gerechtelijke of administratieve procedures die betrekking hebben op aangelegenheden waarop dit protocol van toepassing is, en daarbij de voor deze procedures noodzakelijke voorwerpen, bescheiden of gewaarmerkte kopieën over te leggen. In de convocatie dient uitdrukkelijk te worden vermeld over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid de betrokken ambtenaar zal worden ondervraagd.

Artikel 12. Kosten van de bijstand

De overeenkomstsluitende partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die ter uitvoering van dit protocol zijn gemaakt, met uitzondering, in voorkomend geval, van de uitgaven voor deskundigen, getuigen, tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.

Artikel 13. Uitvoering

  • 1 Met de tenuitvoerlegging van dit protocol zijn enerzijds de douaneautoriteiten van Libanon en anderzijds de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de lidstaten belast. Zij stellen alle praktische maatregelen en regelingen voor de toepassing van dit protocol vast, daarbij de voorschriften op het gebied van de gegevensbescherming in aanmerking nemend. Zij kunnen de bevoegde autoriteiten aanbevelingen doen over wijzigingen die naar hun oordeel in dit protocol moeten worden aangebracht.

  • 2 De overeenkomstsluitende partijen raadplegen elkaar en stellen elkaar in kennis van alle uitvoeringsbepalingen die op grond van dit protocol worden vastgesteld.

Artikel 14. Andere overeenkomsten

  • 1 Rekening houdend met de respectieve bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en van haar lidstaten, geldt voor de bepalingen van dit protocol het volgende:

    • zij hebben geen gevolgen voor de verplichtingen van de overeenkomstsluitende partijen op grond van andere internationale overeenkomsten of verdragen;

    • zij worden geacht een aanvulling te vormen op overeenkomsten betreffende wederzijdse bijstand die zijn gesloten of kunnen worden gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en Libanon; en

    • zij hebben geen gevolgen voor de communautaire bepalingen betreffende de uitwisseling tussen de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de douaneautoriteiten van de lidstaten van gegevens die op grond van dit protocol zijn verkregen en die van belang kunnen zijn voor de Gemeenschap.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in lid 1 hebben de bepalingen van dit protocol voorrang op de bepalingen van bilaterale overeenkomsten betreffende wederzijdse bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten en Libanon zijn of kunnen worden gesloten, indien de bepalingen van laatstgenoemde overeenkomsten met die van dit protocol strijdig zijn.

  • 3 Ten aanzien van vraagstukken in verband met de toepassing van dit protocol plegen de overeenkomstsluitende partijen onderling overleg om deze op te lossen in het kader van het door de Associatieraad, overeenkomstig artikel 12 van de Associatieovereenkomst ingestelde (ad hoc-comité).

Protocol

[Wordt voorlopig toegepast per 09-02-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is gepubliceerd in PbEU 2015, L 47.]

  1. [Red: De oorspronkelijke Bijlagen en de Protocollen 1, 2 en 3 bij de Overeenkomst en de Protocollen liggen ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn gepubliceerd in PbEU 2006, L 143.] ^ [1]
Naar boven