Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk [...] het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, Wenen, 22-09-1998

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 30-04-2004 t/m heden

Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk Zweden, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ter uitvoering van artikel III, leden 1 en 4, van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens

Authentiek : NL

Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Zweden, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ter uitvoering van artikel III, leden 1 en 4, van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens

Preambule

Overwegende dat de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, lerland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk Zweden (hierna „de staten" genoemd) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna „de Gemeenschap" genoemd) partij zijn bij een overeenkomst tussen de staten, de Gemeenschap en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (hierna „de organisatie" genoemd) ter uitvoering van artikel III, de leden 1 en 4, van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (hierna de „veiligheidscontroleovereenkomst" genoemd), die op 21 februari 1977 in werking is getreden;

Zich bewust van de wens van de internationale gemeenschap om de nucleaire non-proliferatie verder uit te breiden door de doelmatigheid en efficiency van het veiligheidscontrolesysteem van de organisatie te verbeteren;

Eraan herinnerende dat de organisatie bij de tenuitvoerlegging van de veiligheidscontrole rekening moet houden met de noodzaak om: te vermijden dat de economische en technologische ontwikkeling van de Gemeenschap of de internationale samenwerking op het gebied van vreedzame nucleaire activiteiten worden belemmerd; de vigerende bepalingen inzake gezondheid, veiligheid, fysieke beveiliging en andere veiligheidsvoorschriften alsmede de rechten van personen te eerbiedigen; en elke voorzorgsmaatregel te nemen om commerciële, technologische en industriële geheimen en andere vertrouwelijke informatie waarvan zij kennis krijgt te beschermen;

Overwegende dat de regelmaat en intensiteit van de in dit protocol beschreven activiteiten dienen te worden beperkt tot het minimum dat in overeenstemming is met de doelstelling de doelmatigheid en efficiency van de veiligheidscontrole van de organisatie te verbeteren,

zijn de Gemeenschap, de staten en de organisatie als volgt overeengekomen:

Artikel 1

De bepalingen van de veiligheidscontroleovereenkomst zijn op dit protocol van toepassing voorzover zij relevant zijn voor en verenigbaar zijn met de bepalingen van dit protocol. In geval van tegenstrijdigheid tussen de bepalingen van de veiligheidscontroleovereenkomst en de bepalingen van dit protocol gelden de bepalingen van dit protocol.

VERSTREKKING VAN INFORMATIE

Artikel 2

  • a Elke staat verstrekt de organisatie een verklaring die de onder i, ii, iv, ix en x hieronder genoemde informatie bevat. De Gemeenschap verstrekt de organisatie een verklaring die de onder v, vi en vii hieronder genoemde informatie bevat. Elke staat en de Gemeenschap verstrekken de organisatie een verklaring die de onder iii en viii hieronder genoemde informatie bevat.

    • i. Een algemene beschrijving van en informatie inzake de plaats van onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met de splijtstofkringloop waarbij geen nucleair materiaal betrokken is, die waar dan ook worden uitgevoerd en die worden gefinancierd, uitdrukkelijk zijn goedgekeurd of worden beheerd door, dan wel worden uitgevoerd ten behoeve van de betrokken staat.

    • ii. Door de organisatie op grond van de verwachte verbetering van de doelmatigheid of efficiency wenselijk geachte informatie, voorzover de betrokken staat daarmee instemt, over operationele activiteiten die voor de veiligheidscontrole van belang zijn in faciliteiten en op plaatsen buiten faciliteiten waar gewoonlijk nucleair materiaal wordt gebruikt.

    • iii. Een algemene beschrijving van elk gebouw op elke locatie met inbegrip van de bestemming en, als dat niet uit die beschrijving volgt, de inhoud. De beschrijving moet een plattegrond van de locatie bevatten.

    • iv. Een beschrijving van de omvang van de operaties voor elke plaats die bij de in bijlage I van dit protocol vermelde activiteiten betrokken is.

    • v. Informatie over de plaats, operationele status en geraamde jaarlijkse productiecapaciteit van uraanmijnen, installaties voor uraanconcentratie en installaties voor thoriumconcentratie in elke staat, en de huidige jaarlijkse productie van die mijnen en concentratie-installaties. De Gemeenschap verstrekt op verzoek van de organisatie de gegevens over de huidige jaarlijkse productie van een afzonderlijke mijn of concentratie-installatie. Voor het verstrekken van deze informatie is geen gedetailleerde boekhouding van nucleair materiaal vereist.

    • vi. Informatie over nucleair materiaal, en informatie over basismateriaal dat niet de nodige samenstelling en zuiverheid heeft bereikt om geschikt te zijn voor de fabricage van splijtstof of voor isotoopverrijking, als volgt;

      • a. de hoeveelheden, de chemische samenstelling, het gebruik of voorgenomen gebruik van dat materiaal, al dan niet voor nucleaire toepassingen, voor elke plaats in een staat waar dat materiaal aanwezig is in hoeveelheden van meer dan tien ton uraan en/of twintig ton thorium en voor andere plaatsen waar hoeveelheden van meer dan één ton aanwezig zijn, de totale hoeveelheid voor de staten samen als deze meer bedraagt dan tien ton uraan of twintig ton thorium. Voor het verstrekken van deze informatie is geen gedetailleerde boekhouding van nucleair materiaal vereist;

      • b. de hoeveelheden, de chemische samenstelling en de bestemming van elke export van de staten naar een staat buiten de Gemeenschap van dergelijk materiaal voor specifiek niet-nucleaire doeleinden in hoeveelheden van meer dan:

        • 1) tien ton uraan, dan wel voor achtereenvolgende exporten van uraan naar dezelfde staat van elk minder dan tien ton, maar in totaal meer dan tien ton per jaar;

        • 2) twintig ton thorium, dan wel voor achtereenvolgende exporten van thorium naar dezelfde staat van elk minder dan twintig ton, maar in totaal meer dan twintig ton per jaar;

      • c. de hoeveelheden, de chemische samenstelling, de huidige plaats en het gebruik of het voorgenomen gebruik van elke import in de staten van buiten de Gemeenschap van dergelijk materiaal voor specifiek niet-nucleaire doeleinden in hoeveelheden van meer dan:

        • 1) tien ton uraan, dan wel voor achtereenvolgende importen van uraan van elk minder dan tien ton, maar in totaal meer dan tien ton per jaar;

        • 2) twintig ton thorium, dan wel voor achtereenvolgende importen van thorium van elk minder dan twintig ton, maar in totaal meer dan twintig ton per jaar.

        Over dergelijk materiaal dat bestemd is voor niet-nucleair gebruik, hoeft geen informatie te worden verstrekt als dit eenmaal in de vorm is gebracht voor het niet-nucleaire eindgebruik.

    • vii.

      • a. informatie over de hoeveelheden, het gebruik en de plaatsen van nucleair materiaal dat van veiligheidscontrole is vrijgesteld ingevolge artikel 37 van de veiligheidscontroleovereenkomst;

      • b. informatie over de hoeveelheden (eventueel in de vorm van ramingen) en het gebruik op elke plaats van nucleair materiaal dat van veiligheidscontrole is vrijgesteld ingevolge artikel 36 b van de veiligheidscontroleovereenkomst maar nog niet in de vorm van een niet-nucleair eindgebruik is gebracht, voor hoeveelheden groter dan die welke zijn vermeld in artikel 37 van de veiligheidscontroleovereenkomst. Voor het verstrekken van deze informatie is geen gedetailleerde boekhouding van nucleair materiaal vereist.

    • viii. Informatie over de plaats of verdere verwerking van middelactief of hoogactief afval dat plutonium, hoogverrijkt uraan of uraan-233 bevat en waarvoor de veiligheidscontrole is beëindigd ingevolge artikel 11 van de veiligheidscontroleovereenkomst. Als gebruikt in deze paragraaf omvat „verdere verwerking" niet het opnieuw verpakken van het afval of de verdere conditionering ervan zonder de elementen te scheiden, voor opslag of opberging.

    • ix. De volgende informatie over specifieke uitrusting en niet-nucleair materiaal als vermeld in bijlage II:

      • a. voor elke export uit de Gemeenschap van dergelijke uitrusting en materiaal: de hoedanigheid, hoeveelheid, plaats van voorgenomen gebruik in de staat van bestemming en exportdatum dan wel in voorkomend geval verwachte exportdatum;

      • b. op uitdrukkelijk verzoek van de organisatie bevestiging door de importerende staat van door een staat buiten de Gemeenschap aan de organisatie verstrekte informatie over de export van dergelijke uitrusting en materiaal naar de importerende staat.

    • x. Algemene plannen voor de volgende periode van tien jaar in verband met de ontwikkeling van de splijtstofkringloop (met inbegrip van geplande onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met de splijtstofkringloop) als deze door de bevoegde instanties van de staat zijn goedgekeurd.

  • b Elke staat doet alles wat redelijkerwijze mag worden verwacht om de organisatie de volgende informatie te verstrekken:

    • i. Een algemene beschrijving van en informatie inzake de plaats van onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met de splijtstofkringloop waarbij geen nucleair materiaal betrokken is en die specifiek betrekking hebben op verrijking, opwerking van splijtstof of de verwerking van middelactief of hoogactief afval dat plutonium, hoogverrijkt uraan of uraan-233 bevat, die waar dan ook in de betrokken staat worden uitgevoerd, maar die niet worden gefinancierd, uitdrukkelijk zijn goedgekeurd of worden beheerd door dan wel worden uitgevoerd ten behoeve van die staat. Als gebruikt in deze paragraaf omvat „verwerking" van middelactief of hoogactief afval niet het opnieuw verpakken van het afval of de conditionering ervan zonder de elementen te scheiden, voor opslag of opberging.

    • ii. Een algemene beschrijving van de activiteiten en de identiteit van de persoon of entiteit die dergelijke activiteiten uitvoert op plaatsen die door de organisatie zijn aangewezen buiten een locatie en die naar de mening van de organisatie functioneel in verband kunnen staan met de activiteiten op die locatie. Deze informatie wordt verstrekt als de organisatie daar uitdrukkelijk om verzoekt. De informatie wordt in overleg met de organisatie binnen een redelijke termijn verstrekt.

  • c Op verzoek van de organisatie verstrekken een staat of de Gemeenschap of beide naar gelang van de omstandigheden een aanvulling of opheldering van alle ingevolge dit artikel verstrekte informatie, voorzover zulks relevant is voor de veiligheidscontrole.

Artikel 3

  • a Elke staat of de Gemeenschap of beide naar gelang van de omstandigheden verstrekken de organisatie de in artikel 2.a.i, iii, iv, v, vi.a, vii en x en artikel 2.b.i vermelde informatie binnen 180 dagen na de inwerkingtreding van dit protocol.

  • b Elke staat of de Gemeenschap of beide naar gelang van de omstandigheden verstrekken de organisatie voor 15 mei van elk jaar een bijwerking van de onder a hierboven bedoelde informatie voor de periode die het voorgaande kalenderjaar bestrijkt. Als er geen wijzigingen in de reeds verstrekte informatie zijn, delen elke staat of de Gemeenschap of beide naar gelang van de omstandigheden dat mee.

  • c De Gemeenschap verstrekt de organisatie voor 15 mei van elk jaar de in artikel 2.a.vi.b en c vermelde informatie voor de periode die het voorgaande kalenderjaar bestrijkt.

  • d Elke staat verstrekt de organisatie op kwartaalbasis de in artikel 2.a.ix.a vermelde informatie. Deze informatie wordt binnen 60 dagen na afloop van elk kwartaal verstrekt.

  • e De Gemeenschap en elke staat verstrekken de organisatie de in artikel 2.a.viii vermelde informatie 180 dagen voordat verdere verwerking plaatsvindt en voor 15 mei van elk jaar informatie over wijzigingen in de plaats voor de periode die het voorgaande kalenderjaar bestrijkt.

  • f Elke staat en de organisatie komen overeen op welk tijdstip en met welke regelmaat de in artikel 2.a.ii vermelde informatie wordt verstrekt.

  • g Elke staat verstrekt de organisatie de in artikel 2.a.ix.b vermelde informatie binnen 60 dagen na een verzoek van de organisatie.

BIJKOMENDE TOEGANG

Artikel 4

De volgende bepalingen gelden in verband met de verlening van bijkomende toegang ingevolge artikel 5 van dit protocol:

  • a De organisatie streeft er niet automatisch of systematisch naar de in artikel 2 bedoelde informatie te verifiëren; de organisatie heeft echter toegang tot:

    • i. Elke in artikel 5.a.i of ii bedoelde plaats, waarbij selectief te werk wordt gegaan, om de afwezigheid van niet-aangegeven nucleair materiaal en activiteiten te verifiëren.

    • ii. Elke in artikel 5.b of c bedoelde plaats om een kwestie op te lossen in verband met de juistheid en volledigheid van de ingevolge artikel 2 verstrekte informatie of om een tegenstrijdigheid in die informatie op te lossen.

    • iii. Elke in artikel 5.a.iii bedoelde plaats voorzover nodig om de organisatie in verband met de veiligheidscontrole in staat te stellen de verklaring van de Gemeenschap of een staat betreffende de ontmantelde toestand van een faciliteit of plaats buiten faciliteiten waar gewoonlijk nucleair materiaal werd gebruikt, te verifiëren.

  • b

    • i. Behalve in de onder ii hieronder genoemde gevallen stelt de organisatie de betrokken staat, of voor wat betreft toegang krachtens artikel 5.a of c indien er sprake is van nucleair materiaal, de betrokken staat en de Gemeenschap ten minste 24 uur van tevoren in kennis van de gewenste toegang.

    • ii. Voor de toegang tot elke willekeurige plaats op een locatie die wordt verlangd in verband met bezoeken om de ontwerp-gegevens te verifiëren of in verband met ad hoc of routine-inspecties van die locatie, is de aankondigingstermijn, als de organisatie zulks verzoekt, ten minste twee uur, maar in uitzonderlijke omstandigheden kan deze minder dan twee uur zijn.

  • c De aankondiging geschiedt schriftelijk, waarbij de redenen voor de toegang en de tijdens de toegang uit te voeren activiteiten worden vermeld.

  • d In geval van een vraag of tegenstrijdigheid geeft de organisatie de betrokken staat en in voorkomend geval de Gemeenschap de gelegenheid om opheldering te verschaffen over de vraag of de tegenstrijdigheid, en de oplossing ervan dichterbij te brengen. Deze gelegenheid wordt geboden voordat om toegang wordt verzocht, tenzij de organisatie van mening is dat laattijdige toegang nadelig is voor het doel waarvoor om toegang wordt verzocht. In ieder geval trekt de organisatie geen conclusies over de vraag of de tegenstrijdigheid voordat de betrokken staat en in voorkomend geval de Gemeenschap een dergelijke gelegenheid is geboden.

  • e Tenzij anderszins is toegestaan door de betrokken staat vindt de toegang alleen plaats tijdens de gewone werkuren.

  • f De betrokken staat, of voor wat betreft toegang krachtens artikel 5.a of c, indien er sprake is van nucleair materiaal, de betrokken staat en de Gemeenschap hebben het recht inspecteurs van de organisatie tijdens hun toegang te laten vergezellen door hun vertegenwoordigers en in voorkomend geval inspecteurs van de Gemeenschap op voorwaarde dat de inspecteurs van de organisatie daardoor niet worden vertraagd of anderszins belemmerd bij de uitoefening van hun functies.

Artikel 5

Elke staat verleent de organisatie toegang tot:

  • a

    • i. Elke plaats op een locatie.

    • ii. Elke ingevolge artikel 2.a.v-viii aangewezen plaats.

    • iii. Elke ontmantelde faciliteit of ontmantelde plaats buiten faciliteiten waar gewoonlijk nucleair materiaal werd gebruikt.

  • b Elke plaats die door de betrokken staat is vermeld ingevolge artikel 2.a.i, iv, ix.b of artikel 2.b anders dan de onder a.i hierboven bedoelde, met dien verstande dat als de betrokken staat niet in staat is deze toegang te verlenen, die staat alles doet wat redelijkerwijze mag worden verwacht om onverwijld op andere wijze aan de eisen van de organisatie te voldoen.

  • c Elke door de organisatie opgegeven plaats, anders dan de onder a en b hierboven bedoelde, om plaatsgebonden milieusteekproeven te nemen, met dien verstande dat als de betrokken staat niet in staat is deze toegang te verlenen, die staat alles doet wat redelijkerwijze mag worden verwacht om onverwijld op aangrenzende plaatsen of op andere wijze aan de eisen van de organisatie te voldoen.

Artikel 6

Bij de tenuitvoerlegging van artikel 5 kan de organisatie de volgende activiteiten uitvoeren:

  • a Voor toegang overeenkomstig artikel 5.a.i of iii: visuele waarneming, verzameling van milieusteekproeven, gebruik van instrumenten voor stralingsdetectie en -meting, gebruik van zegels en andere in aanvullende regelingen vermelde instrumenten voor identificatie en het signaleren van geknoei en andere objectieve maatregelen die technisch haalbaar zijn gebleken en waarvan het gebruik is goedgekeurd door de raad van beheer (hierna de „raad" genoemd) en nadat overleg heeft plaatsgevonden tussen de organisatie, de Gemeenschap en de betrokken staat.

  • b Voor toegang overeenkomstig artikel 5.a.ii: visuele waameming, telling van objecten van nucleair materiaal, niet-destructieve metingen en het nemen van steekproeven, gebruik van instrumenten voor stralingsdetectie en -meting, onderzoek van documenten in verband met de hoeveelheden, oorsprong en aard van het materiaal, verzameling van milieusteekproeven en andere objectieve maatregelen die technisch haalbaar zijn gebleken en waarvan het gebruik is goedgekeurd door de raad en nadat overleg heeft plaatsgevonden tussen de organisatie, de Gemeenschap en de betrokken staat.

  • c Voor toegang overeenkomstig artikel 5.b: visuele waarneming, verzameling van milieusteekproeven, gebruik van instrumenten voor stralingsdetectie en -meting, onderzoek van voor de veiligheidscontrole relevante documenten over productie en verzending en andere objectieve maatregelen die technisch haalbaar zijn gebleken en waarvan het gebruik is goedgekeurd door de raad en nadat overleg heeft plaatsgevonden tussen de organisatie en de betrokken staat.

  • d Voor toegang overeenkomstig artikel 5.c: verzameling van milieusteekproeven en, ingeval de resultaten geen oplossing opleveren voor de vraag of de tegenstrijdigheid op de door de organisatie ingevolge artikel 5.c opgegeven plaats, toepassing op die plaats van visuele waameming, instrumenten voor stralingsdetectie en -meting en, in overeenstemming tussen de betrokken staat en, indien er sprake is van nucleair materiaal, de Gemeenschap en de organisatie, andere objectieve maatregelen.

Artikel 7

  • a Op verzoek van een staat treffen de organisatie en die staat regelingen voor gereguleerde toegang ingevolge dit protocol om de verspreiding van met het oog op proliferatiegevoelige informatie te voorkomen, om aan de vereisten inzake veiligheid en fysieke bescherming te voldoen, of om vertrouwelijke of commercieel gevoelige informatie te beschermen. Deze regelingen zullen de organisatie niet verhinderen om activiteiten uit te voeren die nodig zijn om de afwezigheid van niet-aangemeld nucleair materiaal en activiteiten op de betrokken plaats te bevestigen, met inbegrip van het oplossen van vragen in verband met de juistheid en volledigheid van de in artikel 2 bedoelde informatie of een tegenstrijdigheid in die informatie.

  • b Een staat kan bij het verstrekken van de in artikel 2 bedoelde informatie de organisatie in kennis stellen van de plaatsen op een locatie of plaats waarvoor gereguleerde toegang van toepassing kan zijn.

  • c In afwachting van de inwerkingtreding van de eventueel vereiste aanvullende regelingen kan een staat gereguleerde toegang verlenen in overeenstemming met het bepaalde onder a. hierboven.

Artikel 8

Niets in dit protocol staat in de weg dat een staat de organisatie toegang verleent tot andere plaatsen dan bedoeld in de artikelen 5 en 9 of de organisatie verzoekt verificatieactiviteiten op een bepaalde plaats uit te voeren. De organisatie doet onverwijld alles wat redelijkerwijze mag worden verwacht om aan een dergelijk verzoek te voldoen.

Artikel 9

Elke staat verleent de organisatie toegang tot door de organisatie opgegeven plaatsen om over een ruimer gebied milieusteekproeven te nemen, met dien verstande dat als een staat niet in staat is dergelijke toegang te verlenen, die staat alles doet wat redelijkerwijze mag worden verwacht om op alternatieve plaatsen aan de eisen van de organisatie te voldoen. De organisatie verlangt dergelijke toegang niet voordat het nemen van milieusteekproeven over een ruimer gebied en de procedurele regelingen daarvoor zijn goedgekeurd door de raad en overleg tussen de organisatie en de betrokken staat heeft plaatsgevonden.

Artikel 10

  • a De organisatie stelt de betrokken staat en in voorkomend geval de Gemeenschap in kennis van:

    • i. De ingevolge dit protocol uitgevoerde activiteiten, met inbegrip van activiteiten in verband met eventuele vragen of tegenstrijdigheden die de organisatie onder de aandacht van de betrokken staat en in voorkomend geval de Gemeenschap had gebracht, en wel binnen 60 dagen nadat de activiteiten door de organisatie zijn uitgevoerd.

    • ii. De resultaten van activiteiten in verband met eventuele vragen of tegenstrijdigheden die de organisatie onder de aandacht van de betrokken staat en in voorkomend geval de Gemeenschap had gebracht, en wel zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen 30 dagen nadat de resultaten door de organisatie zijn bereikt.

  • b De organisatie stelt de betrokken staat en de Gemeenschap in kennis van de conclusies die zij uit haar activiteiten ingevolge dit protocol heeft getrokken. De conclusies worden jaarlijks meegedeeld.

BENOEMING VAN INSPECTEURS VAN DE ORGANISATIE

Artikel 11

  • a

    • i. De directeur-generaal stelt de Gemeenschap en de staten in kennis wanneer de raad ermee instemt dat een functionaris van de organisatie optreedt als veiligheidscontrole-inspecteur. Tenzij de Gemeenschap de directeur-generaal binnen drie maanden nadat zij van de instemming van de raad in kennis is gesteld de directeur-generaal laat weten dat zij niet aanvaardt dat de betrokken functionaris optreedt als inspecteur voor de staten, wordt de aldus aan de Gemeenschap en de staten meegedeelde inspecteur geacht voor de staten te zijn benoemd;

    • ii. De directeur-generaal, die handelt naar aanleiding van een verzoek van de Gemeenschap dan wel op zijn eigen initiatief, stelt de Gemeenschap en de staten onmiddellijk in kennis van de beëindiging van de benoeming van een functionaris als inspecteur voor de staten.

  • b Een kennisgeving als bedoeld onder a hierboven wordt geacht door de Gemeenschap en de staten te zijn ontvangen zeven dagen nadat de kennisgeving door de organisatie per aangetekende post aan de Gemeenschap en de staten is verzonden.

VISA

Artikel 12

Elke staat verleent binnen één maand nadat hij daartoe een verzoek heeft ontvangen de in het verzoek vermelde benoemde inspecteur de nodige meervoudige in- en uitreisvisa en/of transitvisa om de inspecteur in staat te stellen het grondgebied van de betrokken staat binnen te gaan en aldaar te verblijven voor de uitoefening van zijn of haar functies. Alle vereiste visa zijn ten minste één jaar geldig en worden zo nodig vernieuwd om de duur van de benoeming van de inspecteur voor de staten te bestrijken.

AANVULLENDE REGELINGEN

Artikel 13

  • a Ingeval een staat of de Gemeenschap, naar gelang van de omstandigheden, of de organisatie te kennen geeft dat het noodzakelijk is in aanvullende regelingen uiteen te zetten op welke wijze de in dit protocol neergelegde maatregelen moeten worden toegepast, bereiken die staat of die staat en de Gemeenschap en de organisatie overeenstemming over dergelijke aanvullende regelingen binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van dit protocol of, als de noodzaak van dergelijke aanvullende regelingen na de inwerkingtreding van dit protocol naar voren wordt gebracht, binnen 90 dagen na de datum waarop dat is geschied.

  • b In afwachting van de inwerkingtreding van de eventueel vereiste aanvullende regelingen is de organisatie gerechtigd de in dit protocol neergelegde maatregelen toe te passen.

COMMUNICATIESYSTEMEN

Artikel 14

  • a Elke staat staat de organisatie voor officiële doeleinden vrije communicatie toe tussen inspecteurs van de organisatie in die staat en het hoofdkantoor en/of de regionale kantoren van de organisatie, met inbegrip van al dan niet automatische verzending van informatie afkomstig van insluit- en/of controle- of meetapparatuur van de organisatie en beschermt deze communicatie. De organisatie heeft in overleg met de betrokken staat het recht gebruik te maken van internationale systemen voor rechtstreekse communicatie, waaronder satellietsystemen en andere vormen van telecommunicatie, die in die staat niet in gebruik zijn.

    Op verzoek van een staat of de organisatie worden details van de tenuitvoerlegging van dit lid in die staat betreffende de al dan niet automatische verzending van informatie afkomstig van insluit- en/of controle- of meetapparatuur van de organisatie nader uiteengezet in de aanvullende regelingen.

  • b Bij de communicatie en verzending van informatie overeenkomstig lid a hierboven wordt rekening gehouden met de noodzaak om vertrouwelijke of commercieel gevoelige informatie of ontwerp-gegevens die de betrokken staat bijzonder gevoelig acht, te beschermen.

BESCHERMING VAN VERTROUWELIJKE INFORMATIE

Artikel 15

  • a De organisatie handhaaft een strikte regeling om een doeltreffende bescherming te waarborgen tegen de bekendmaking van commerciële technologische en industriële geheimen en andere vertrouwelijke informatie waarvan zij kennis krijgt, met inbegrip van informatie waarvan zij kennis krijgt bij de tenuitvoerlegging van dit protocol.

  • b De onder a hierboven bedoelde regeling omvat onder meer bepalingen inzake:

    • i. algemene beginselen en daarmee samenhangende maatregelen in verband met de behandeling van vertrouwelijke informatie;

    • ii. voorwaarden voor de tewerkstelling van personeel betreffende de bescherming van vertrouwelijke informatie;

    • iii. procedures in geval van schending of vermeende schending van de vertrouwelijkheid.

  • c De onder a hierboven bedoelde regeling wordt door de raad goedgekeurd en periodiek opnieuw bezien.

BIJLAGEN

Artikel 16

  • a De bijlagen van dit protocol vormen hiervan een integrerend onderdeel. Behalve ten behoeve van wijzigingen van de bijlagen I en II wordt in dit instrument met de term „protocol" bedoeld het protocol en de bijlagen samen.

  • b De Iijst van activiteiten van bijlage I en de lijst van uitrusting en materiaal van bijlage II kunnen door de raad worden gewijzigd op advies van een door de raad opgerichte open werkgroep van deskundigen. Deze wijzigingen treden vier maanden nadat zij door de raad zijn goedgekeurd, in werking.

  • c Bijlage III van dit protocol bepaalt op welke wijze in dit protocol neergelegde maatregelen door de Gemeenschap en de staten worden uitgevoerd.

INWERKINGTREDING

Artikel 17

  • a Dit protocol treedt in werking op de datum waarop de organisatie van de Gemeenschap en de staten een schriftelijke kennisgeving ontvangt dat aan hun onderscheiden vereisten voor de inwerkingtreding is voldaan.

  • b De staten en de Gemeenschap kunnen op elk tijdstip voordat dit protocol in werking treedt verklaren dat zij dit protocol al voorlopig zullen toepassen.

  • c De directeur-generaal stelt alle lidstaten van de organisatie onverwijld in kennis van elke verklaring inzake voorlopige toepassing en van de inwerkingtreding van dit protocol.

DEFINITIES

Artikel 18

Als gebruikt in dit protocol betekent:

  • a. Onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met de splijtstofkringloop: die activiteiten die specifiek betrekking hebben op een aspect van de proces- of systeemontwikkeling van een van de volgende zaken:

    • - de conversie van nucleair materiaal,

    • - de verrijking van nucleair materiaal,

    • - de fabricage van splijtstof,

    • - reactoren,

    • - kritieke installaties,

    • - de opwerking van splijtstof,

    • - de verwerking (uitgezonderd opnieuw verpakken of conditioneren zonder de elementen te scheiden, voor opslag of opberging) van middelactief of hoogactief afval dat plutonium, hoogverrijkt uraan of uraan-233 bevat,

    echter uitgezonderd activiteiten in verband met theoretisch of fundamenteel wetenschappelijk onderzoek of onderzoek en ontwikkeling van industriële toepassingen van radio-isotopen, medische, hydrologische en agrarische toepassingen, gevolgen voor de gezondheid en het milieu en beter onderhoud.

  • b. Locatie: het terrein dat door de Gemeenschap en een staat is aangegeven in de toepasselijke ontwerp-gegevens betreffende een faciliteit, met inbegrip van een buiten gebruik gestelde faciliteit en in de informatie over een plaats buiten faciliteiten waar nucleair materiaal gewoonlijk wordt gebruikt, met inbegrip van een buiten gebruik gestelde plaats buiten faciliteiten waar nucleair materiaal gewoonlijk werd gebruikt (dit is beperkt tot plaatsen met hete cellen of plaatsen waar activiteiten in verband met de conversie, verrijking, splijtstoffabricage of opwerking plaatsvonden). Locatie omvat tevens alle installaties die zich bij de faciliteit of plaats bevinden voor de levering of het gebruik van essentiële diensten, zoals: hete cellen voor de verwerking van bestraalde materialen die geen nucleair materiaal bevatten; installaties voor de behandeling, opslag en opberging van afval; en gebouwen die betrekking hebben op specifieke activiteiten die door de betrokken staat ingevolge artikel 2.a.iv zijn aangewezen.

  • c. Ontmantelde faciliteit of ontmantelde plaats buiten faciliteiten: een installatie of plaats waar overgebleven constructies en uitrusting die essentieel waren voor het gebruik ervan, zijn verwijderd of onbruikbaar zijn gemaakt, zodat de installatie of plaats niet wordt gebruikt voor de opslag en niet langer kan worden gebruikt voor de hantering, verwerking of het gebruik van nucleair materiaal.

  • d. Buiten gebruik gestelde faciliteit of buiten gebruik gestelde plaats buiten faciliteiten: een installatie of plaats waar de activiteiten zijn gestaakt en het nucleair materiaal is verwijderd, maar die niet is ontmanteld.

  • e. Hoogverrijkt uraan: uraan dat 20% of meer van de isotoop uraan-235 bevat.

  • f. Plaatsgebonden milieusteekproeven: de verzameling van milieusteekproeven (bijvoorbeeld lucht, water, vegetatie, bodem, uitstrijkpreparaten) op en in de omniddellijke omgeving van een door de organisatie opgegeven plaats om de organisatie te helpen conclusies te trekken over de afwezigheid van niet-aangemeld nucleair materiaal of nucleaire activiteiten op de opgegeven plaats.

  • g. Milieusteekproeven over een ruimer gebied: de verzameling van milieusteekproeven (bijvoorbeeld lucht, water, vegetatie, bodem, uitstrijkpreparaten) op een reeks door de organisatie opgegeven plaatsen om de organisatie te helpen conclusies te bereiken over de afwezigheid van niet-aangemeld nucleair materiaal of nucleaire activiteiten over een ruimer gebied.

  • h. Nucleair materiaal: enigerlei basismateriaal of bijzondere splijtstof zoals gedefinieerd in artikel XX van het statuut. De term basismateriaal is niet van toepassing op erts of ertsresidu. Besluiten van de raad ingevolge artikel XX van het statuut van de organisatie na de inwerkingtreding van dit protocol waardoor de lijst van als basismateriaal of speciaal splijtbaar materiaal beschouwde materialen wordt uitgebreid, hebben wat de toepassing van dit protocol betreft alleen effect als zij door de Gemeenschap en de staten worden aanvaard.

  • i. Faciliteit:

    • i. een reactor, een kritieke installatie, een conversie-installatie, een fabricage-installatie, een opwerkingsinstallatie, een isotopenscheidingsinstallatie of een afzonderlijke opslaginstallatie; of

    • ii. elke plaats waar nucleair materiaal gewoonlijk wordt gebruikt in hoeveelheden groter dan één kilogram effectief.

  • j. Plaats buiten faciliteiten: elke installatie of plaats die geen faciliteit is en waar nucleair materiaal gewoonlijk wordt gebruikt in hoeveelheden van één kilogram effectief of minder.

Bijlage I. Lijst van activiteiten bedoeld in artikel 2.a.iv van het Protocol

  • i. De vervaardiging van rotorbuizen voor centrifuges of de assemblage van gascentrifuges.

    Onder rotorbuizen voor centrifuges wordt verstaan dunwandige cilinders als beschreven onder post 5.1.1b van bijlage II.

    Onder gascentrifuges wordt verstaan centrifuges als beschreven in de inleiding bij post 5.1. van bijlage II.

  • ii. De vervaardiging van diffusiebarrières.

    Onder diffusiebarrières wordt verstaan dunne, poreuze filters als beschreven onder post 5.3.1a van bijlage II.

  • iii. De vervaardiging of assemblage van systemen met lasers.

    Onder systemen met lasers wordt verstaan systemen die onderdelen bevatten als beschreven onder post 5.7. van bijlage II.

  • iv. De vervaardiging of assemblage van elektromagnetische isotopenscheiders.

    Onder elektromagnetische isotopenscheiders wordt verstaan onderdelen als bedoeld onder post 5.9.1 van bijlage II die ionenbronnen bevatten als beschreven onder post 5.9.1a van bijlage II.

  • v. De vervaardiging of assemblage van kolommen ofextractieuitrusting .

    Onder kolommen of extractieuitrusting wordt verstaan onderdelen als beschreven onder de posten 5.6.1, 5.6.2, 5.6.3, 5.6.5, 5.6.6, 5.6.7 en 5.6.8 van bijlage II.

  • vi. De vervaardiging van aërodynamische scheidingsstraalpijpen of vortexbuizen.

    Onder aërodynamische scheidingsstraalbuizen ofvortexbuizen wordt verstaan scheidingsstraalbuizen en vortexbuizen als beschreven onder respectievelijk de posten 5.5.1 en 5.5.2 van bijlage II.

  • vii. De vervaardiging of assemblage van systemen voor het genereren van uraanplasma.

    Onder systemen voor het genereren van uraanplasma wordt verstaan systemen voor het genereren van uraanplasma als beschreven onder post 5.8.3 van bijlage II.

  • viii. De vervaardiging van zirkoniumbuizen.

    Onder zirkoniumbuizen wordt verstaan buizen als beschreven onder post 1.6 van bijlage II.

  • ix. De vervaardiging of verrijking van zwaar water of deuterium.

    Onder zwaar water of deuterium wordt verstaan deuterium, zwaar water (deuteriumoxide) en elke andere deuteriumverbinding waarin de verhouding tussen deuterium- en waterstofatomen groter is dan 1:5000.

  • x. De vervaardiging van grafiet voor nucleaire toepassingen.

    Onder grafiet voor nucleaire toepassingen wordt verstaan grafiet met een zuiverheid beter dan 5 ppm boorequivalent en met een dichtheid groter dan 1,50g/cm3.

  • xi. De vervaardiging van containers voor bestraalde splijtstof.

    Onder containers voor bestraalde splijtstof wordt verstaan vaten voor het vervoer en/of de opslag van bestraalde splijtstof die chemische, thermische en stralingsbescherming bieden en de vervalwarmte dissiperen tijdens het hanteren, het vervoer en de opslag.

  • xii. De vervaardiging van regelstaven voor reactoren.

    Onder regelstaven voor reactoren wordt verstaan staven als beschreven onder post 1.4. van bijlage II.

  • xiii. De vervaardiging van kritisch veilige tanks en vaten.

    Onder kritische veilige tanks en vaten wordt verstaan onderdelen als beschreven onder de posten 3.2. en 3.4. van bijlage II.

  • xiv. De vervaardiging van hakmachines voor bestraalde splijtstofelementen.

    Onder hakmachines voor bestraalde splijtstofelementen wordt verstaan uitrusting als beschreven onder post 3.1. van bijlage II.

  • xv. De constructie van hete cellen.

    Onder hete cellen wordt verstaan een cel of een aantal met elkaar verbonden cellen met een totaal volume van ten minste 6 m3 waarvan de afscherming gelijk is aan of beter is dan het equivalent van 0,5 m beton, met een dichtheid van 3,2g/cm3 of meer, uitgerust met apparatuur voor werkzaamheden op afstand.

Bijlage II. Lijst van specifieke uitrusting en niet-nucleair materiaal voor het aanmelden van uitvoer en invoer ingevolge artikel 2.a.ix

1. REACTOREN EN UITRUSTING DAARVOOR

1.1. Volledige kernreactoren

Kernreactoren met een zodanige werking dat zij een beheerste zichzelf onderhoudende kettingreactie van kernsplijting handhaven, uitgezonderd nulenergiereactoren, welke laatste reactoren zijn gedefinieerd als reactoren waarvan de nominale plutoniumproductie ten hoogste 100 g per jaar bedraagt.

TOELICHTING

Een „kernreactor" omvat in principe de delen in of rechtstreeks bevestigd aan het reactorvat, de uitrusting, die het vermogensniveau in de kern regelt, alsmede de onderdelen die gewoonlijk het primaire koelmiddel van de reactorkern bevatten, daarmee in rechtstreeks (contact) komen of dit reguleren.

Het is niet de bedoeling dat reactoren die redelijkerwijze zo kunnen worden gewijzigd dat zij aanzienlijk meer dan 100 g plutonium per jaar produceren, worden uitgesloten. Reactoren die zijn ontworpen om langdurig op een significant vermogen in bedrijf te zijn, worden ongeacht hun capaciteit voor de productie van plutonium niet beschouwd als „nulenergiereactoren".

1.2. Reactordrukvaten

Metalen vaten, hetzij als complete eenheden, hetzij als grote geprefabriceerde onderdelen daarvoor, die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd als omhulsel van de kern van een kernreactor als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven en die bestand zijn tegen de werkdruk van het primaire koelmiddel.

TOELICHTING

Een bovenplaat voor een reactordrukvat valt onder post 1.2. als groot geprefabriceerd onderdeel van een drukvat.

Inwendige delen van reactoren (bijvoorbeeld ondersteunende kolommen en platen voor de kern en andere inwendige delen van het reactorvat, geleidingsbuizen voor regelstaven, hitteschilden, keerschotten, roosterplaten van de reactorkern en diffusorplaten, enz.) worden doorgaans geleverd door de leverancier van de reactor. In sommige gevallen maken bepaalde interne ondersteunende componenten deel uit van de fabricage van het drukvat. Deze onderdelen zijn dermate cruciaal voor de veiligheid en betrouwbaarheid van het bedrijf van de reactor (en bijgevolg voor de waarborgen en aansprakelijkheid van de reactorleverancier) dat levering ervan buiten de standaardregeling voor de levering voor de reactor zelf, niet gebruikelijk zal zijn. Hoewel de afzonderlijke levering van deze unieke, speciaal ontworpen en vervaardigde, kritieke, grote en dure onderdelen niet per se buiten het aandachtsgebied valt, worden dergelijke leveringen dan ook onwaarschijnlijk geacht.

1.3. Laad- en losinrichtingen voor reactorbrandstof

Manipuleeruitrusting speciaal ontworpen of vervaardigd voor het inbrengen of verwijderen van splijtstof in een kernreactor als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven, geschikt voor operaties in bedrijf of uitgerust met technisch geavanceerde voorzieningen voor het positioneren of aligneren om complexe brandstofmanipulaties in uitgeschakelde toestand mogelijk te maken, bijvoorbeeld operaties waarbij direct zicht op of toegang tot de splijtstof normalerwijze niet mogelijk is.

1.4. Regelstaven voor reactoren

Staven die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor de beheersing van de reactiesnelheid in een kernreactor als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven.

TOELICHTING

Deze post omvat naast het deel voor de neutronenabsorptie ook de draag- of ophangconstructies daarvoor als deze afzonderlijk worden geleverd.

1.5. Drukpijpen voor reactoren

Buizen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd om dienst te doen als houder van de splijtstofelementen en het primaire koelmiddel in een kernreactor als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven bij een werkdruk van meer dan 5,1 MPa (740 psi).

1.6. Zirkoniumbuizen

Zirkoniummetaal en legeringen in de vorm van buizen of samenstellingen van buizen en in hoeveelheden groter dan 500 kg gerekend over een willekeurige periode van 12 maanden, speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in een kernreactor als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven en waarin de gewichtsverhouding tussen hafnium en zirkonium minder is dan 1:500.

1.7. Pompen voor het primaire koelmiddel

Pompen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor het doen circuleren van het primaire koelmiddel van kernreactoren als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven.

TOELICHTING

Speciaal ontworpen of vervaardigde pompen kunnen uitgebreide afdichtingssystemen of meervoudige afdichtingssystemen bevatten om lekkage van het primaire koelmiddel te voorkomen, pompen met ingekapselde rotor en pompen met traagheidssystemen. Deze definitie omvat pompen die zijn gecertificeerd volgens NC-1 of gelijkwaardige normen.

2. NIET-NUCLEAIRE MATERIALEN VOOR REACTOREN

2.1. Deuterium en zwaar water

Deuterium, zwaar water (deuteriumoxide) en elke andere deuteriumverbinding waarin de verhouding tussen deuterium- en waterstofatomen groter is dan 1:5000 voor gebruik in een kernreactor als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven in hoeveelheden groter dan 200 kg deuteriumatomen voor elk ontvangend land over elke willekeurige periode van twaalf maanden.

2.2. Grafiet voor nucleaire toepassingen

Grafiet met een zuiverheid beter dan 5 ppm boorequivalent en met een dichtheid groter dan 1,50 g/cm3 voor gebruik in een kernreactor als gedefinieerd in paragraaf 1.1. hierboven in hoeveelheden groter dan 3 x 104 kg (30 ton) voor elk ontvangend land over elke willekeurige periode van twaalf maanden.

OPMERKING

Wat de aanmelding betreft, bepaalt de regering of de uitvoer van grafiet dat aan bovenstaande specificaties voldoet al dan niet bestemd is voor gebruik in kernreactoren.

3. FABRIEKEN VOOR HET OPWERKEN VAN BESTRAALDE SPLIJTSTOFELEMENTEN EN SPECIAAL DAARVOOR ONTWORPEN OF VERVAARDIGDE UITRUSTING

INLEIDING

Bij de opwerking van bestraalde splijtstof worden plutonium en uraan gescheiden van sterk radioactieve splijtingsproducten en andere transurane elementen. Deze scheiding kan met verschillende technische procédés worden bereikt. In de loop van de jaren is het purexproces echter het meest gebruikte en aanvaarde procédé geworden. Het purexproces bestaat uit het oplossen van bestraalde splijtstof in salpeterzuur, gevolgd door de scheiding van het uraan, het plutonium en de splijtingsproducten door vloeistofextractie waarbij een mengsel van tributylfosfaat in een organisch oplosmiddel wordt gebruikt.

Purexinstallaties hebben procesfuncties die vergelijkbaar zijn, bijvoorbeeld: fijnhakken van bestraalde splijtstofelementen, oplossen van de splijtstof, vloeistofextractie en opslag van procesvloeistoffen. Er kan uitrusting zijn om uraannitraat langs thermische weg te denitrificeren, plutoniumnitraat om te zetten in oxide of metaal en het effluent dat splijtingsproducten bevat om te zetten in een vorm die geschikt is voor langdurige opslag of opberging. Het specifieke type en de configuratie van de uitrusting voor deze functies kan echter verschillen voor verschillende purexinstallaties om diverse redenen, zoals het type en de hoeveelheid op te werken bestraalde splijtstof en de beoogde bestemming van de teruggewonnen materialen en de veiligheids- en onderhoudsfilosofie waar bij het ontwerp van de installatie van is uitgegaan.

Een „fabriek voor het opwerken van bestraalde splijtstofelementen" omvat de uitrusting en onderdelen die in de regel rechtstreeks in aanraking komen met de bestraalde splijtstof en de voornaamste processtromen van nucleair materiaal en splijtingsproducten en deze rechtstreeks regelen.

Deze processen, met inbegrip van volledige systemen voor de conversie van plutonium en de productie van plutoniummetaal, kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van de maatregelen die zijn genomen om kriticiteit (bijvoorbeeld door middel van de geometrie), blootstelling aan straling (bijvoorbeeld door middel van afscherming) en toxiciteitsgevaren (bijvoorbeeld door middel van insluiting) te voorkomen.

In de zinsnede „en speciaal ontworpen of vervaardigde uitrusting" voor het opwerken van bestraalde splijtstofelementen zijn begrepen:

3.1. Hakmachines voor bestraalde splijtstofelementen

INLEIDING

Deze uitrusting doorbreekt de bekleding van de splijtstof om het bestraalde nucleaire materiaal in oplossing te brengen. Speciaal ontworpen metaalscharen worden het meest algemeen gebruikt, hoewel ook geavanceerde uitrusting, bijvoorbeeld lasers, kan worden gebruikt.

Op afstand bediende uitrusting, speciaal ontworpen of vervaardigd voor het gebruik in een opwerkingsfabriek als hierboven beschreven en bestemd voor het snijden, hakken of knippen van bestraalde splijtstofpakketten, -bundels of -staven.

3.2. Oplostanks

INLEIDING

Oplostanks zijn normaliter bestemd voor de fijngehakte verbruikte splijtstof. In deze kritisch veilige tanks wordt het bestraalde nucleaire materiaal opgelost in salpeterzuur en worden de resterende omhullingen uit de processtroom verwijderd.

Kritisch veilige tanks (bijvoorbeeld ring- of plaattanks met een kleine diameter) speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in een opwerkingsfabriek als hierboven omschreven, bestemd voor het oplossen van bestraalde splijtstof, die bestand zijn tegen hete, sterk corrosieve vloeistoffen en die op afstand gevuld en onderhouden kunnen worden.

3.3. Vloeistofextractors en uitrusting voor vloeistofextractie

INLEIDING

Vloeistofextractors ontvangen de oplossing van bestraalde splijtstof van de oplostanks en de organische oplossing die uraan, plutonium en splijtingsproducten scheidt. Uitrusting voor vloeistofextractie wordt normaliter ontworpen om aan strikte bedrijfsparameters te voldoen, bijvoorbeeld lange levensduur zonder onderhoudseisen of gemakkelijk te vervangen, eenvoudige bediening en regeling en aanpasbaarheid aan variaties in de procesomstandigheden.

Speciaal ontworpen of vervaardigde vloeistofextractors, zoals gestapelde kolommen of pulskolommen, mengers-ontmengers of centrifugale contactors voor gebruik in een fabriek voor de opwerking van bestraalde splijtstof. Vloeistofextractors moeten bestand zijn tegen de corrosieve werking van salpeterzuur. Vloeistofextractors worden normaliter volgens extreem hoge normen (waaronder speciale las-, keurings-, kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroletechnieken) vervaardigd van roestvrij staal met een laag koolstofgehalte, titaan, zirkonium of andere hoogwaardige materialen.

3.4. Chemische voorraad- en opslagvaten

INLEIDING

De vloeistofextractiestap resulteert in drie grote vloeistofstromen. Voorraad- en opslagvaten worden gebruikt voor de verdere verwerking van deze drie processtromen, en wel als volgt:

  • a. De zuivere uraannitraatoplossing wordt geconcentreerd door indamping en in een denitrificatieproces omgezet in uraanoxide. Dit oxide wordt opnieuw gebruikt in de splijtstofkringloop.

  • b. De oplossing van hoogradioactieve splijtingsproducten wordt normaliter geconcentreerd door verdamping en opgeslagen als concentraat. Dit concentraat kan vervolgens worden ingedampt en omgezet in een vorm die geschikt is voor opslag of opberging.

  • c. De zuivere plutoniumnitraatoplossing wordt geconcentreerd en opgeslagen alvorens naar volgende processtappen te worden overgebracht. Vooral voorraad- en opslagvaten voor plutoniumoplossingen worden ontworpen om kriticiteitsproblemen te vermijden die het gevolg zijn van veranderingen in de concentratie en vorm van deze stroom.

    Speciaal ontworpen of vervaardigde voorraad- en opslagvaten voor het gebruik in een fabriek voor de opwerking van bestraalde splijtstof. De voorraad- en opslagvaten moeten bestand zijn tegen de corrosieve werking van salpeterzuur.

    De voorraad- en opslagvaten worden normaliter gefabriceerd van materialen als roestvrij staal met een laag koolstofgehalte, titaan of zirkonium of andere hoogwaardige materialen. Voorraad- en opslagvaten kunnen worden ontworpen om op afstand te worden bediend en onderhouden en kunnen de volgende kenmerken bezitten om de nucleaire kriticiteit te beheersen:

    • 1) wanden of inwendige structuren met een boorequivalent van tenminste 2%, of

    • 2) een maximale diameter van 175 mm (7 inch) voor cilindrische vaten, of

    • 3) een maximale breedte van 75 mm (3 inch) voor rechthoekige of ringvormige vaten.

3.5. Systemen voor de omzetting van plutoniumnitraat in plutoniumoxide

INLEIDING

In de meeste opwerkingsinstallaties betreft het laatste proces de omzetting van het opgeloste plutoniumnitraat in plutoniumdioxide. De belangrijkste onderdelen van dit proces zijn: opslag en aanpassing van het ingangsmateriaal, bezinken en scheiden van vaste stof en vloeistof, calcineren, hanteren van het product, ventileren, afvalbeheer en procesregeling.

Complete systemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor de omzetting van plutoniumnitraat in plutoniumoxide, met name zo aangepast dat kriticiteit en stralingseffecten worden vermeden en de toxiciteitsrisico's tot een minimum worden herleid.

3.6. Systemen voor de productie van plutoniummetaal uit plutoniumoxide

INLEIDING

In dit proces, dat in een opwerkingsinstallatie kan plaatsvinden, wordt plutoniumdioxide gefluorideerd, doorgaans met het sterk corrosieve waterstoffluoride, tot plutoniumfluoride dat vervolgens wordt gereduceerd met behulp van zeer zuiver calciummetaal tot metallisch plutonium en een calciumfluorideslak. De belangrijkste onderdelen van dit proces zijn: fluorideren (bijvoorbeeld met uitrusting die is vervaardigd van of bekleed met een edel metaal), metaalreductie (bijvoorbeeld in keramische vaten), terugwinning van slak, hantering van de producten, ventilatie, afvalbeheer en procesregeling.

Complete systemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor de productie van plutoniummetaal, met name zo aangepast dat kriticiteit en stralingseffecten worden vermeden en de toxiciteitsrisico's tot een minimum worden herleid.

4. FABRIEKEN VOOR DE VERVAARDIGING VAN SPLIJTSTOFELEMENTEN

Een „fabriek voor de vervaardiging van splijtstofelementen" omvat uitrusting die:

  • a. in de regel in rechtstreeks contact komt met de productiestroom van nucleair materiaal of deze rechtstreeks verwerkt of reguleert, of

  • b. zorgt voor de afdichting van het nucleaire materiaal in de splijtstofstaaf.

5. FABRIEKEN VOOR DE SCHEIDING VAN ISOTOPEN VAN URAAN EN SPECIAAL DAARVOOR ONTWORPEN OF VERVAARDIGDE UITRUSTING, ANDERE DAN ANALYSE-INSTRUMENTEN

In de zinsnede „speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting, andere dan analyse-instrumenten" voor de scheiding van uraanisotopen zijn begrepen:

5.1. Gascentrifuges en assemblages en onderdelen speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in gascentrifuges

INLEIDING

Een gascentrifuge bestaat in de regel uit één of meer dunwandige cilinders met een diameter tussen 75 mm (3 inch) en 400 mm (16 inch) die in een vacuüm worden geplaatst en ronddraaien met een hoge omtreksnelheid van circa 300 m/s of meer, waarbij de centrale as verticaal geplaatst is. Om de hoge snelheid te bereiken moeten de constructiematerialen van de roterende onderdelen een hoge sterkte/dichtheidsverhouding hebben en moeten de rotoropstelling, en dus ook de afzonderlijke onderdelen daarvan, volgens zeer nauwe toleranties worden vervaardigd om de onbalans te minimaliseren. In tegenstelling tot andere centrifuges wordt de gascentrifuge voor uraanverrijking gekenmerkt door de aanwezigheid van één of meer roterende schijfvormige keerschotten in de rotorkamer en een stationaire buisconfiguratie voor het aan- en afvoeren van het UF6-gas met tenminste drie afzonderlijke kanalen waarvan er twee zijn verbonden met inlaatstukken die vanaf de rotoras naar de buitenzijde van de rotorkamer lopen. In het vacuüm bevinden zich eveneens een aantal kritische onderdelen die niet roteren en die, hoewel zij speciaal ontworpen zijn, niet moeilijk te vervaardigen zijn en evenmin worden vervaardigd uit unieke materialen. Voor een centrifuge-installatie is evenwel een groot aantal van deze onderdelen vereist, zodat de hoeveelheden een belangrijke indicatie voor het eindgebruik kunnen opleveren.

5.1.1. Roterende onderdelen

  • a. Complete rotoren:

    Dunwandige cilinders, of een aantal onderling verbonden dunwandige cilinders, vervaardigd van één of meer van de materialen met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding als beschreven in de TOELICHTING bij deze sectie. Voor onderling verbonden cilinders geldt dat zij zijn samengevoegd met behulp van flexibele balgen of ringen als beschreven in sectie 5.1.1.c hieronder. In zijn uiteindelijke vorm is de rotor voorzien van één of meer inwendige keerschotten en deksels als beschreven in sectie 5.1.1. d en e hieronder. Het is echter mogelijk dat het volledige samenstel slechts gedeeltelijk geassembleerd wordt geleverd.

  • b. Rotorbuizen:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde dunwandige cilinders met een dikte van 12 mm (0,5 inch) of minder, een diameter tussen 75 mm (3 inch) en 400 mm (16 inch) en vervaardigd van één of meer van de materialen met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding als beschreven in de TOELICHTING bij deze sectie.

  • c. Balgen of ringen:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde onderdelen om een rotorbuis op bepaalde plaatsen te verstevigen of om een aantal rotorbuizen samen te voegen. Een balg is een korte cilinder met een wanddikte van 3 mm (0,12 inch) of minder, een diameter tussen 75 mm (3 inch) en 400 mm (16 inch) voorzien van een spiraal en vervaardigd van één of meer van de materialen met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding als beschreven in de TOELICHTING bij deze sectie.

  • d. Keerschotten:

    Schijfvormige onderdelen met een diameter tussen 75 mm (3 inch) en 400 mm (16 inch), speciaal ontworpen of vervaardigd om in de rotorbuis van een centrifuge te worden gemonteerd om de aftapkamer te isoleren van de belangrijkste scheidingskamer en in sommige gevallen de circulatie van het UF6-gas in de belangrijkste scheidingskamer van de rotorbuis te bevorderen, vervaardigd van één of meer van de materialen met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding als beschreven in de TOELICHTING bij deze sectie.

  • e. Boven- en onderdeksels:

    Schijfvormige onderdelen met een diameter tussen 75 mm (3 inch) en 400 mm (16 inch), speciaal ontworpen of vervaardigd om op de uiteinden van een rotorbuis te worden geplaatst en zodoende het UF6 in de rotorbuis opgesloten te houden, en in sommige gevallen om als geïntegreerd onderdeel een element van het bovenste lager (bovendeksel) te ondersteunen, te bevestigen of te bevatten of om de roterende delen van de motor en het onderste lager (onderdeksel) te dragen, vervaardigd van één of meer van de materialen met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding als beschreven in de TOELICHTING bij deze sectie.

TOELICHTING

De voor roterende onderdelen van centrifuges gebruikte materialen zijn:

  • a. maraging-staal met een maximale treksterkte van 2,05 x 109 N/m2 (300.000 psi) of meer;

  • b. aluminiumlegeringen met een maximale treksterkte van 0,46 x 109 N/m2 (67.000 psi) of meer;

  • c. vezelmateriaal geschikt voor gebruik in composietconstructies met een specifieke modulus van 12,3 x 106 m of meer en een specifieke treksterkte van 0,3 x 106 m of meer („specifieke modulus" is Young's Modulus in N/m2 gedeeld door het soortgelijk gewicht in N/m3; „speci-fieke treksterkte" is de treksterkte in N/m2 gedeeld door het soortgelijk gewicht in N/m3).

5.1.2. Statische onderdelen

  • a. Magnetische lagers:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde lagers bestaande uit een ringvormige magneet in een behuizing die een dempend medium bevat. De behuizing wordt vervaardigd van een materiaal dat bestand is tegen UF6 (zie TOELICHTING) bij sectie 5.2.). De magneet is gekoppeld aan een poolschoen of een tweede magneet die aan het bovendeksel als beschreven in 5.1.1. e is bevestigd. De magneet kan ringvormig zijn met een verhouding tussen de buiten- en binnendiameter kleiner dan of gelijk aan 1,6:1. De magneet kan een beginpermeabiliteit van 0,15 H/m (120.000 in CGS-eenheden) of meer, of een remanentie van 98,5% of meer, of een energiedichtheid groter dan 80 kJ/m3 (107 gauss x oersted) hebben. Naast de gebruikelijke materiaaleigenschappen geldt dat de afwijking van de magnetische assen ten opzichte van de geometrische assen aan zeer kleine toleranties moet voldoen (minder van 01, mm of 0,0004 inch) of dat de homogeniteit van het materiaal van de magneet van groot belang is.

  • b. Lagers/dempers:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde lagers bestaande uit een taats/lagerkomsamenstel gemonteerd op een demper. De taats is in de regel een as van gehard staal met een halve bol aan het ene uiteinde en een voorziening om de taats aan de in 5.1.1. e beschreven onderdeksel te bevestigen aan het andere uiteinde.

    Aan de as kan evenwel een hydrodynamisch lager bevestigd zijn. De lagerkom is kogelvormig met een halfronde holte in één oppervlak. Deze onderdelen worden vaak los van de demper geleverd.

  • c. Moleculaire pompen:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde cilinders met inwendige, machinaal vervaardigde of geëxtrudeerde langwerpige spiraalvormige groeven en inwendige, machinaal vervaardigde boorgaten. Typische afmetingen zijn: binnendiameter: 75 mm (3 inch) tot 400 mm (16 inch), wanddikte 10 mm (0,4 inch) of meer, lengte gelijk aan of groter dan de diameter. De groeven hebben doorgaans een rechthoekige doorsnede en zijn 2 mm (0,08 inch) of meer diep.

  • d. Stators:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde ringvormige stators voor zeer snelle meerfasige wisselstroomhysteresismotoren (magnetische weerstandsmotoren) voor synchrone werking in vacuüm, met een frequentiebereik van 600 Hz – 2000 Hz en een vermogensbereik van 50 VA – 1.000 VA. De stators bestaan uit meerfasige wikkelingen op een gelamineerde ijzerkern met geringe verliezen die is samengesteld uit dunne lagen met een typische dikte van 2,0 mm (0,08 inch) of minder.

  • e. Centrifugebehuizingen/houders:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde onderdelen om de rotorbuis van een gascentrifuge te bevatten. De behuizing bestaat uit een starre cilinder met een wanddikte tot 30 mm (1,2 inch) met nauwkeurig afgewerkte uiteinden om de lagers te positioneren en met één of meer flensen voor de bevestiging. De bewerkte uiteinden zijn evenwijdig aan elkaar en staan met een nauwkeurigheid van 0,05 graden of beter loodrecht op de lengteas van de cilinder.

    De behuizing kan ook een honingraatachtige constructie hebben om plaats te bieden aan een aantal rotorbuizen. De behuizingen zijn vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6.

  • f. Inlaatstukken:

    Speciaal ontworpen of vervaardigde buizen met een binnendiameter tot 12 mm (0,5 inch) voor extractie van UF6-gas uit de rotorbuis volgens het principe van een Pitot-buis (d.w.z. met een opening die naar de perifere gasstroom in de rotorbuis is gericht, bijvoorbeeld door het uiteinde van een radiaal geplaatste buis om te buigen) die aan het centrale gasextractiesysteem kan worden bevestigd. De buizen zijn vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6.

5.2. Speciaal voor verrijkingsinstallaties volgens het gascentrifugeprincipe ontworpen of vervaardigde hulpsystemen, uitrusting en onderdelen

INLEIDING

De hulpsystemen, uitrusting en onderdelen voor een gascentrifuge-installatie zijn de systemen om UF6 in de centrifuges te brengen, de afzonderlijke centrifuges met elkaar te verbinden tot cascades (of trappen) om een steeds hogere verrijkingsgraad te bereiken en systemen om het verarmde en het verrijkte UF6 uit de centrifuges af te voeren, alsmede de uitrusting die nodig is om de centrifuges aan te drijven of de installatie te regelen.

In de regel wordt UF6 vanuit vaste toestand verdampt in verwarmde autoclaven en in gasvormige toestand naar de centrifuges geleid via de cascadeverdeelleidingen. De stromen verarmd en verrijkt UF6-gas die van de centrifuges afkomstig zijn, worden eveneens via cascadeverdeelleidingen afgevoerd naar koude vallen (op een temperatuur van ongeveer 203 K (-70°C)) waar zij worden gecondenseerd, waarna het UF6 in geschikte containers voor vervoer of opslag wordt overgebracht. Omdat een verrijkingsinstallatie vele duizenden centrifuges omvat die in cascades zijn opgesteld, zijn er vele kilometers cascadeverdeelleidingen, met duizenden lasverbindingen en een grote mate van herhaling in de lay-out. De uitrusting, onderdelen en leidingsystemen worden vervaardigd volgens zeer hoge vacuüm- en schoonheidsnormen.

5.2.1. Voedingssystemen/systemen voor het afvoeren van de verarmde en verrijkte stromen

Speciaal ontworpen of vervaardigde processystemen, waaronder:

  • Voedingsautoclaven (of stations) voor het doorvoeren van UF6 naar de centrifugecascades met een druk tot 100 kPa (15 psi) en een debiet van 1 kg/h of meer;

  • Desublimatoren (of koude vallen) die gebruikt worden om UF6 uit de cascades te verwijderen bij een druk tot 3 kPa (0,5 psi). De desublimatoren kunnen worden afgekoeld tot 203 K (– 70°C) en verwarmd tot 343 K (70°C);

  • Opvangstations voor verarmd en verrijkt uraan om UF6 in containers op te slaan.

Deze installatie, uitrusting en leidingen zijn geheel vervaardigd van of bekleed met materiaal dat tegen UF6 bestand is (zie TOELICHTING bij deze sectie) en zijn vervaardigd volgens zeer hoge vacuüm- en schoonheidsnormen.

5.2.2. Stelsels van machineverdeelleidingen

Speciaal ontworpen of vervaardigde stelsels van buizen en verdeelleidingen om het UF6 de centrifugecascades te hanteren. Het leidingennet is in de regel van het type met „drievoudige" verdeelleidingen waarbij elke centrifuge is aangesloten op elk van de drie verdeelleidingen. Het is dan ook sterk repetitief van vorm. Het is volledig vervaardigd van materiaal dat tegen UF6 bestand is (zie TOELICHTING bij deze sectie) en is vervaardigd volgens zeer hoge vacuüm- en schoonheidsnormen.

5.2.3. UF6 massaspectrometers/ionenbronnen

Speciaal ontworpen of vervaardigde magnetische of quadrupool massaspectrometers waarmee „on-line" monsters kunnen worden genomen van de UF6-voedingsstroom en van verarmde en verrijkte UF6-gasstromen en die alle onderstaande eigenschappen hebben:

  • 1. oplossend vermogen 1 a.m.e. voor massa's groter dan 320 a.m.e.;

  • 2. ionenbronnen vervaardigd van of bekleed met nichroom of monel of vernikkeld;

  • 3. ionisatiebronnen die werken met elektronenbeschieting;

  • 4. collectorsysteem geschikt voor isotopenanalyse.

5.2.4. Frequentieomzetters

Frequentieomzetters (ook bekend als convertors of invertors) speciaal ontworpen of vervaardigd voor de voeding van motorstators als gedefinieerd onder 5.1.2 d) of onderdelen en subassemblages hiervoor, die aan alle onderstaande specificaties voldoen:

  • 1. een meerfasige spanning van 600 tot 2000 Hz;

  • 2. hoge stabiliteit (frequentieafwijkingen minder dan 0,1%);

  • 3. geringe harmonische vervorming (minder dan 2%); en

  • 4. een rendement hoger dan 80%.

TOELICHTING

De hierboven vermelde onderdelen komen rechtstreeks in aanraking met het UF6-procesgas of regelen rechtstreeks de centrifuges en de stroom van het gas van centrifuge naar centrifuge en cascade naar cascade.

Materialen die bestand zijn tegen corrosie door UF6, zijn bijvoorbeeld roestvrij staal, aluminium, aluminiumlegeringen, nikkel of legeringen die 60% of meer nikkel bevatten.

5.3. Speciaal ontworpen of vervaardigde assemblages en onderdelen voor gebruik in gasdiffusieverrijkingsinstallaties

INLEIDING

Bij de scheiding van uraanisotopen door middel van gasdiffusie wordt de belangrijkste technologische assemblage gevormd door een speciale poreuze gasdiffusiebarrière, een warmtewisselaar voor de koeling van het gas (dat door de compressie wordt verwarmd), afsluit- en regelkleppen en pijpleidingen. Aangezien bij de gasdiffusie gebruik wordt gemaakt van uraanhexafluoride (UF6), moeten alle oppervlakken van uitrusting, pijpleidingen en instrumenten (die in aanraking met het gas komen) zijn vervaardigd van materialen die stabiel blijven als zij met UF6 in aanraking komen. Voor een gasdiffusieinstallatie zijn een aantal van deze assemblages vereist, zodat de hoeveelheden een belangrijke aanwijzing voor het eindgebruik kunnen opleveren.

5.3.1. Gasdifussiebarrières

  • a. Speciaal ontworpen of vervaardigde dunne, poreuze filters met een poriegrootte van 100 – 1.000 Å (angstrom), een dikte van 5 mm (0,2 inch) of minder en, voor buisvormige membranen, met een diameter van 25 mm (1 inch) of minder, vervaardigd van metallisch, polymeer of keramisch materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, en

  • b. speciaal vervaardigde verbindingen of poeders voor de fabricage van dergelijke filters. Dergelijke verbindingen en poeders omvatten nikkel of legeringen die 60% of meer nikkel bevatten, aluminiumoxide en volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren die tegen UF6 bestand zijn, met een zuiverheidsgraad van 99,9% of meer, een korrelgrootte kleiner dan 10 micrometer en een zeer uniforme deeltjesgrootte, die speciaal voor de fabricage van gasdiffusiebarrières zijn vervaardigd.

5.3.2. Gasdifussorvaten

Speciaal ontworpen of vervaardigde hermetisch afgesloten cilindrische vaten met een diameter van meer dan 300 mm (12 inch) en een lengte groter dan 900 mm (35 inch), of rechthoekige vaten van vergelijkbare afmetingen, voorzien van een inlaatkoppeling en twee uitlaatkoppelingen die alle een diameter van meer dan 50 mm (2 inch) hebben, bestemd om de gasdiffusiebarrière te bevatten, vervaardigd van of bekleed met materiaal dat bestand is tegen UF6 en ontworpen voor horizontale of verticale installatie.

5.3.3. Compressoren en aanjagers

Speciaal ontworpen compressoren van het axiale, centrifugale of verdringerstype of aanjagers met een aanzuigcapaciteit van 1 m3/min of meer UF6 en een werkdruk tot enkele honderden kPa (100 psi), ontworpen om langdurig in een UF6-atmosfeer te werken met of zonder een elektromotor van het vereiste vermogen, alsmede afzonderlijke assemblages van dergelijke compressoren en aanjagers. Deze compressoren en aanjagers hebben een werkdrukverhouding tussen 2:1 en 6:1 en zijn vervaardigd van of bekleed met materiaal dat bestand is tegen UF6.

5.3.4. Asafdichtingen

Speciaal ontworpen of vervaardigde vacuümafdichtingen met aan- en afvoerkoppelingen, om de as die de rotor van de compressor of aanjager verbindt met de aandrijfmotor af te dichten, zodat een betrouwbare afdichting wordt verkregen tegen het inlekken van lucht in de binnenkamer van de compressor of aanjager die met UF6 is gevuld. Dergelijke afdichtingen zijn in de regel ontworpen op een inleksnelheid van het buffergas van minder dan 1.000 cm3/min. (60 inch3/min.).

5.3.5. Warmtewisselaars voor de koeling van UF6

Speciaal ontworpen of vervaardigde warmtewisselaars, vervaardigd van of bekleed met materiaal dat tegen UF6 bestand is (uitgezonderd roestvrij staal) of met koper dan wel een willekeurige combinatie van deze metalen, ontworpen op een leksnelheid die een drukverandering van minder dan 10 Pa (0,0015 psi) per uur veroorzaakt bij een drukverschil van 100 kPa (15 psi).

5.4. Speciaal voor gasdiffusieverrijking ontworpen of vervaardigde hulpsystemen, uitrusting en onderdelen

INLEIDING

De hulpsystemen, uitrusting en onderdelen voor gasdiffusieverrijkingsinstallaties zijn de systemen die nodig zijn om UF6 in de gasdiffusie-eenheid in te voeren, de afzonderlijke eenheden te koppelen tot cascades (of trappen) om een steeds hogere verrijkingsgraad te bereiken en de systemen om het verrijkte en het verarmde UF6 uit de diffusiecascades af te voeren. Vanwege de zeer inerte eigenschappen van diffusiecascades heeft elke onderbreking van de werking ervan, met name het stilleggen, ernstige gevolgen. Een strikte en constante handhaving van het vacuüm in alle technische systemen, automatische beveiliging tegen ongevallen en nauwkeurige automatische regeling van de gasstroming zijn dan ook van belang in een gasdiffusie-installatie. Dit alles impliceert dat de installatie moet zijn uitgerust met een groot aantal speciale meet-, regel- en stuursystemen.

In de regel wordt UF6 verdampt uit cilinders die in autoclaven zijn geplaatst, en wordt het in gasvormige toestand via een cascadeverdeelleiding naar het ingangspunt gevoerd. De verrijkte en verarmde UF6-gasstromen die de uitgangspunten verlaten, worden via cascadeverdeelleidingen naar hetzij koude vallen, hetzij compressorstations gevoerd waar het UF6-gas vloeibaar wordt gemaakt, waarna het UF6 in geschikte containers voor vervoer of opslag wordt overgebracht. Omdat een gasdiffusieverrijkingsinstallatie is samengesteld uit een groot aantal gasdiffusie-eenheden die in cascades zijn gerangschikt, zijn er vele kilometers cascadeverdeelleidingen met duizenden lasverbindingen en een grote mate van herhaling in de lay-out. De uitrusting, onderdelen en leidingstelsels worden gefabriceerd volgens zeer hoge vacuüm- en schoonheidsnormen.

5.4.1. Voedingssystemen/systemen voor het afvoeren van de verarmde en de verrijkte stroom

Speciaal ontworpen of vervaardigde processystemen die geschikt zijn voor een werkdruk van 300 kPa (45 psi) of minder, waaronder:

voedingsautoclaven (of systemen) voor het doorvoeren van UF6 naar de diffusiecascades; desublimatoren (of koude vallen) die gebruikt worden om het UF6 uit de diffusiecascades te verwijderen; liquefactors waar het UF6-gas uit de cascade wordt samengeperst en gekoeld om het om te zetten in vloeibaar UF6; opvangssystemen voor verrijkt en verarmd uraan om UF6 in containers op te slaan

5.4.2. Stelsels van verdeelleidingen

Speciaal ontworpen of vervaardigde stelsels van buizen en verdeelleidingen om het UF6 in de gasdiffusiecascades te hanteren. Dit leidingnet is in de regel van het type met „dubbele" verdeelleidingen waarbij elke cel is aangesloten op elk van de verdeelleidingen.

5.4.3. Vacuümsystemen

  • a. Speciaal ontworpen of vervaardigde grote vacuümspruitstukken, vacuümverdeelleidingen en vacuümpompen met een afzuigcapaciteit van 5 m3/min. (175 ft3/min) of meer.

  • b. Vacuümpompen speciaal ontworpen voor gebruik in een atmosfeer die UF6 bevat, vervaardigd van of bekleed met aluminium, nikkel of legeringen die meer dan 60% nikkel bevatten. Deze pompen kunnen van het roterende of het verdringertype zijn, zijn voorzien van verdringer- en fluorkoolstofafdichtingen en gebruik maken van een speciale werkvloeistof.

5.4.4. Speciale afsluiters en regelkleppen

Speciaal ontworpen of vervaardigde manuele of automatische balgafsluiters en -regelkleppen vervaardigd van materiaal dat bestand is tegen UF6, met een diameter van 40 tot 1.500 mm (1,5 tot 59 inch) bestemd voor installatie in de hoofd- en de hulpsystemen van gasdiffusieverrijkingsinstallaties.

5.4.5. UF6-massaspectrometers/ionenbronnen

Speciaal ontworpen of vervaardigde magnetische of quadrupool massaspectrometers waarmee „on-line" monsters kunnen worden genomen van de UF6-voedingsstroom en van verarmde en verrijkte UF6-gasstromen en die alle onderstaande eigenschappen hebben:

  • 1. oplossend vermogen 1 a.m.e. voor massa's groter dan 320 a.m.e.;

  • 2. ionenbronnen vervaardigd van of bekleed met nichroom of monel of vernikkeld;

  • 3. ionisatiebronnen die werken met elektronenbeschieting;

  • 4. collectorsysteem geschikt voor isotopenanalyse.

TOELICHTING

De bovenstaande onderdelen komen rechtstreeks in aanraking met het UF6-procesgas of regelen rechtstreeks de gasstroom in de cascade. Alle oppervlakken die met het procesgas in aanraking komen, zijn volledig vervaardigd van of bekleed met materiaal dat bestand is tegen UF6. Wat de posten betreft die betrekking hebben op gasdiffusieonderdelen, omvatten de materialen die bestand zijn tegen corrosie door UF6 roestvrij staal, aluminium, aluminiumlegeringen, aluminiumoxide, nikkel of legeringen die 60% of meer nikkel bevatten en volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren die bestand zijn tegen UF6.

5.5. Speciaal voor aërodynamische verrijkinginstallaties ontworpen of vervaardigde systemen, uitrusting en onderdelen

INLEIDING

In aërodynamische verrijkingsprocessen wordt een mengsel van gasvormig UF6 en een licht gas (waterstof of helium) samengeperst en vervolgens door scheidingselementen gevoerd waar isotopenscheiding plaatsvindt met behulp van grote centrifugale krachten die worden opgewekt over een gekromde wand. Er zijn twee processen van dit type met succes ontwikkeld: het proces met scheidingsstraalpijpen en het proces met vortexbuizen. Voor beide processen omvatten de belangrijkste onderdelen van een scheidingstrap cilindrische vaten waarin de speciale scheidingselementen (straalpijpen of vortexbuizen), zijn ondergebracht, gascompressoren en warmtewisselaars om de compressiewarmte af te voeren. Voor een aërodynamische installatie zijn een aantal van deze trappen vereist, zodat hoeveelheden een belangrijke aanwijzing kunnen vormen voor het eindgebruik. Aangezien in aërodynamische processen gebruik wordt gemaakt van UF6, moeten alle oppervlakken van uitrusting, pijpleidingen en instrumenten (die met het gas in aanraking komen) zijn vervaardigd van materialen die stabiel blijven als zij met UF6 in aanraking komen.

TOELICHTING

De in deze sectie opgenomen onderdelen komen rechtstreeks in aanraking met het UF6-procesgas of regelen rechtstreeks de gasstroom in de cascade. Alle oppervlakken die met het procesgas in aanraking komen, zijn volledig vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen UF6. Wat de posten betreft die betrekking hebben op onderdelen van aërodynamische verrijkingsinstallaties, omvatten de materialen die bestand zijn tegen corrosie door UF6 koper, roestvrij staal, aluminium, aluminiumlegeringen, aluminiumoxide, nikkel of legeringen die 60% of meer nikkel bevatten en volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren die bestand zijn tegen UF6.

5.1.1. Scheidingsstraalpijpen

Speciaal ontworpen of vervaardigde scheidingsstraalpijpen en assemblages daarvan. De scheidingsstraalpijpen bestaan uit spleetvormige, gebogen kanalen met een kromtestraal van minder dan 1 mm (typisch 0,1 tot 0,05 mm), die bestand zijn tegen corrosie door UF6, met een scherpe scheidingsrand in de straalpijp die de gasstroom in tweeën deelt.

5.5.2.. Vortexbuizen

Speciaal ontworpen of vervaardigde vortexbuizen en assemblages daarvan. De vortexbuizen hebben een cilindrische of conische vorm en zijn vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, met een diameter tussen 0,5 cm en 4 cm, een lengte/diameterverhouding gelijk aan of kleiner dan 20:1 en één of meer tangentiële inlaten. Zij kunnen aan een of aan beide uiteinden zijn uitgerust met aanhangsels van het straalpijptype.

TOELICHTING

Het gas komt de vortexbuis tangentieel aan één uiteinde binnen of via wervelschoepen of op verschillende tangentiële plaatsen langs de buis.

5.5.3. Compressoren en aanjagers

Speciaal ontworpen of vervaardigde compressoren of aanjagers van het verdringer-, centrifugale of axiale type, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, met een aanzuigcapaciteit van ten minste 2 m3/min van het UF6/dragergas-mengsel (dragergas: waterstof of helium).

TOELICHTING

Deze compressoren en aanjagers hebben typisch een drukverhouding tussen 1,2:1 en 6:1.

5.5.4. Asafdichtingen

Speciaal ontworpen of vervaardigde asafdichtingen, inclusief aan- en afvoerkoppelingen, voor de afdichting van de as die de compressor- of aanjagerrotor verbindt met de aandrijfmotor, teneinde een betrouwbare afdichting te waarborgen tegen het naar buiten lekken van procesgassen of het naar binnen lekken van lucht of afdichtingsgassen in de binnenste kamer van de compressor of aanjager die met het UF6/dragergasmengsel is gevuld.

5.5.5. Warmtewisselaars voor de gaskoeling

Speciaal ontworpen of vervaardigde warmtewisselaars, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6.

5.5.6. Behuizingen van scheidingselementen

Speciaal ontworpen of vervaardigde behuizingen van scheidingselementen, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, bedoeld om vortexbuizen of scheidingsstraalpijpen te bevatten.

TOELICHTING

Deze behuizingen kunnen een cilindrische vorm hebben, met een diameter van meer dan 300 mm en een lengte van meer dan 900 mm, of rechthoekige vorm met soortgelijke afmetingen, en kunnen ontworpen zijn voor horizontale of verticale installatie.

5.5.7. Voedingssystemen en opvangsystemen voor verrijkt en verarmd uraan

Speciaal ontworpen of vervaardigde processystemen of apparatuur voor verrijkingsinstallaties, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, met inbegrip van:

  • a. voedingsautoclaven, ovens of systemen voor het doorvoeren van UF6 naar het verrijkingsproces;

  • b. desublimatoren (of koelvallen) die gebruikt worden om UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen voor verder transport na verhitting;

  • c. stollingsstations of liquefactors die worden gebruikt om UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen door het samen persen en om te zetten in vloeibare of vaste vorm;

  • d. opvangsystemen voor verarmd of verrijkt uraan om UF6 in containers op te slaan.

5.5.8. Stelsels van verdeelleidingen

Speciaal ontworpen of vervaardigde stelsels van buizen en verdeelleidingen, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, om het UF6 te hanteren binnen de aërodynamische cascades. Dit leidingnet is doorgaans van het type met „dubbele" verdeelleidingen, waarbij elke trap of groep van trappen is verbonden met elk van de verdeelleidingen.

5.5.9. Vacuümsystemen en -pompen

  • a. speciaal ontworpen of vervaardigde vacuümsystemen met een afzuigcapaciteit van 5 m3/min of meer, bestaande uit vacuümspruitstukken, -verdeelleidingen en -pompen en ontworpen voor gebruik in een atmosfeer die UF6 bevat;

  • b. vacuümpompen speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in een atmosfeer die UF6 bevat, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6. Deze pompen kunnen fluorkoolstofafdichtingen bevatten en speciale werkvloeistoffen gebruiken.

5.5.10. Speciale afsluiters en regelkleppen

Speciaal ontworpen of vervaardigde manuele of automatische balgafsluiters en -regelkleppen vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, met een diameter van 40 tot 1500 mm, voor installatie in de hoofd- en de hulpsystemen van aërodynamische verrijkingsinstallaties.

5.5.11. UF6 massaspectrometers/ionenbronnen.

Speciaal ontworpen of vervaardigde magnetische of quadrupool-massaspectrometers/ionenbronnen waarmee „on line" monsters kunnen worden genomen van de UF6-voedingsstroom en van verarmde en verrijkte UF6-gasstromen en die alle onderstaande eigenschappen hebben:

  • 1. oplossend vermogen 1 a.m.e. voor massa's groter dan 320 a.m.e.;

  • 2. ionenbronnen vervaardigd van of bekleed met nichroom of monel of vervaardigd van vernikkelde onderdelen;

  • 3. ionisatiebronnen die werken met elektronenbeschieting;

  • 4. collectorsysteem dat geschikt is voor isotopenanalyse.

5.5.12. Processystemen om UF6 van het dragergas te scheiden

Systemen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd om UF6 van het dragergas (waterstof of helium) te scheiden.

TOELICHTING

Deze systemen zijn ontworpen om het UF6-gehalte van het dragergas (waterstof of helium) te verminderen tot 1 ppm of minder, en kunnen apparatuur omvatten zoals: a. cryogene warmtewisselaars en cryogene scheiders die geschikt zijn voor temperaturen van – 120°C of lager; of b. cryogene koeleenheden die geschikt zijn voor temperaturen van – 120°C of lager; of c. scheidingsstraalpijpen of vortexbuizen voor de scheiding van UF6 van het dragergas; of d. koudevallen voor UF6 die geschikt zijn voor temperaturen van – 20°C of lager.

5.6. Speciaal voor verrijkingsprocessen met behulp van chemische uitwisseling of ionenwisseling ontworpen of vervaardigde systemen, uitrusting en onderdelen

INLEIDING

Het kleine massaverschil tussen de isotopen van uraan veroorzaakt kleine verschillen in de chemische reactie-evenwichten die voor de scheiding van die isotopen kunnen worden gebruikt. Er zijn twee methoden ontwikkeld: vloeistofvloeistof chemische uitwisseling en vaste-stof-vloeistof ionenwisseling.

Bij vloeistof-vloeistof chemische uitwisseling, worden twee tegen elkaar in stromende niet-mengbare vloeistoffasen (waterachtig en organisch) met elkaar in contact gebracht om het cascade-effect van duizenden scheidingstrappen te verkrijgen. De waterige fase bestaat uit uraanchloride in een zoutzuuroplossing. De organische fase bestaat uit een extractant die uraanchloride in een organisch oplosmiddel bevat. De in de scheidingscascade gebruikte contactors zijn hetzij vloeistof-vloeistof-uitwisselingskolommen (zoals pulskolommen met zeefplaten), hetzij centrifugale-contactors voor vloeistof-vloeistofuitwisseling. Voor refluxdoeleinden zijn aan beide uiteinden van de scheidingscascade chemische conversies (oxidatie of reductie) vereist. Bij het ontwerp wordt zeer veel aandacht geschonken aan het voorkomen van verontreiniging van de processtromen met bepaalde metaalionen. Daarom worden kunststof-, met kunststof beklede (onder meer fluorkoolwaterstofpolymeren) en/of met glas beklede kolommen en buizen gebruikt.

Bij vaste-stof-vloeistof ionenwisseling gebeurt de verrijking via uraanadsorptie/desorptie op een speciaal, zeer snel reagerend ionenwisselhars of -adsorbens.

Een oplossing van uraan in zoutzuur en andere chemische agentia wordt door een cilindrische, met gestapelde lagen van het adsorbens gevulde, verrijkingskolom gestuurd. Om een continu proces te verkrijgen, is een refluxsysteem nodig dat het uraan van het adsorbens terug in de vloeistofkringloop brengt zodat verrijkt en verarmd uraan kunnen worden opgevangen. Dit gebeurt met behulp van geschikte chemische reductie/oxidatie-agentia die volledig worden teruggewonnen in gescheiden externe kringlopen en die gedeeltelijk kunnen worden geregenereerd binnen de isotopenscheidingskolommen zelf. Gezien de aanwezigheid van hete geconcentreerde zoutzuuroplossingen moet de apparatuur ver-vaardigd zijn van of bekleed zijn met speciale corrosiebestendige materialen.

5.6.1. Kolommen voor vloeistof-vloeistofuitwisseling (chemische uitwisseling)

Tegenstroomkolommen voor vloeistof-vloeistofuitwisseling met een mechanische voeding (i.e. pulskolommen met zeefplaten, trilplaatkolommen en kolommen met interne-turbinemengers), speciaal ontworpen of vervaardigd voor uraanverrijking via chemische uitwisseling. Met het oog op hun bestandheid tegen corrosie door geconcentreerde zoutzuuroplossingen zijn deze kolommen en hun inwendige onderdelen vervaardigd van of bekleed met geschikte kunststoffen (zoals fluorkoolwaterstofpolymeren) of glas. De verblijftijd per trap in deze kolommen is kort (30 sec. of minder).

5.6.2. Centrifugale contactors voor vloeistof-vloeistofuitwisseling (chemische uitwisseling)

Centrifugale contactors voor vloeistof-vloeistofuitwisseling, speciaal ontworpen of vervaardigd voor uraanverrijking via chemische uitwisseling. Dergelijke contactors gebruiken rotatie om dispersie van de organische en waterige stromen te verkrijgen en vervolgens de centrifugale kracht om de verschillende fasen te scheiden. Met het oog op hun bestandheid tegen corrosie door geconcentreerde zoutzuuroplossingen zijn de contactors vervaardigd van of bekleed met geschikte kunststoffen (zoals fluorkoolwaterstofpolymeren) of glas. De verblijftijd per trap in deze centrifugale contactors is kort (30 sec. of minder).

5.6.3. Uraanreductiesystemen en uitrusting (chemische uitwisseling)

  • a. Speciaal ontworpen of vervaardigde elektrochemische reductiecellen, ontworpen om uraan van een valentietoestand naar een andere te reduceren voor uraanverrijkingsdoeleinden via chemische uitwisseling. De met de processtroom in contact komende celmaterialen moeten bestand zijn tegen corrosie door geconcentreerde zoutzuuroplossingen.

    TOELICHTING

    Het kathodegedeelte moet zo ontworpen zijn dat re-oxidatie van het uraan naar zijn hogere valentietoestand wordt voorkomen. Om het uraan in het kathodecompartiment te houden, kan de cel een ondoorlatend membraan bevatten dat vervaardigd is van een speciaal kationenwisselingsmateriaal. De kathode bestaat uit een geschikte vaste geleider zoals grafiet.

  • b. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen aan de verrijkingskant van de cascade, ontworpen om U4+ uit de organische stroom te verwijderen, de zuurverhouding aan te passen en de elektrochemische reductiecellen te voeden.

    TOELICHTING

    Deze systemen bestaan uit vloeistofextractie-apparatuur om U4+ uit de organische stroom in een waterige oplossing te brengen, verdampings- en/of andere apparatuur voor de pH-aanpassing van de oplossing en pompen en andere transferapparatuur voor het voeden van de elektrochemische reductiecellen. Bij het ontwerp wordt zeer veel aandacht geschonken aan het voorkomen van verontreiniging van de waterige stroom met bepaalde metaalionen. Daarom bestaat het systeem uit onderdelen die vervaardigd zijn van of bekleed zijn met geschikte materialen (zoals glas, fluorkoolwaterstofpolymeren, polyfenylsulfaat, polyethersulfon en met hars geïmpregneerd grafiet).

5.6.4. Systemen voor de behandeling van het voedingsmateriaal (chemische uitwisseling)

Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen, ontworpen om zeer zuivere uraanchloridevoedingsoplossingen te produceren voor installaties voor uraanisotopenscheiding op basis van chemische uitwisseling.

TOELICHTING

Deze systemen bestaan uit voorzieningen voor het in oplossing brengen, voor vloeistofextractie en/of voor ionenwisseling voor de zuivering van U6+ of U4+ en uit elektrolytische cellen voor de reductie van U6+ of U4+ tot U3+. Deze systemen produceren uraanchlorideoplossingen die slechts enkele ppm metaalonzuiverheden zoals chroom, ijzer, vanadium, molybdeen en andere bivalente of hogere multivalente kationen bevatten. Materialen voor de bouw van onderdelen van systemen voor de behandeling van zeer zuiver U3+ zijn onder meer glas, fluorkoolwaterstofpolymeren, polyfenylsulfaat en polyethersulfon alsmede met kunststofbekleed en met hars geïmpregneerd grafiet.

5.6.5. Oxidatiesystemen voor uraan (chemische uitwisseling)

Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de oxidatie van U3+ tot U4+ voor het terugvoeren naar de uraanisotopenscheidingscascade bij verrijking op basis van chemische uitwisseling.

TOELICHTING

Deze systemen kunnen voorzieningen omvatten zoals:

  • a. apparatuur voor het in contact brengen van chloor en zuurstof met de waterige effluent afkomstig van de isotopenscheidingsapparatuur en voor het extraheren van de resulterende U4+ in de gestripte organische stroom die terugkomt van het productuiteinde van de cascade;

  • b. apparatuur om water af te scheiden van zoutzuur zodat water en geconcentreerd zoutzuur op de geschikte plaatsen terug in het proces kunnen worden gebracht.

5.6.6. Ionenwisselharsen/adsorbentia met snelle reactietijd (ionenwisseling)

Speciaal voor uraanverrijking met behulp van ionenwisselaars ontworpen of vervaardigde ionenwisselharsen of -adsorbentia met snelle reactietijd, met inbegrip van poreuze harsen met een macroscopische vernetting en/of vliezige structuren waarin de actieve chemische uitwisselgroepen voorkomen in een oppervlaktelaag op een inactieve poreuze ondersteunende structuur, en andere composiete structuren met een geschikte vorm, waaronder deeltjes of vezels. Deze ionenwisselharsen/adsorbentia hebben diameters van 0,2 mm of minder, moeten bestand zijn tegen geconcentreerd zoutzuur en moeten sterk genoeg zijn om niet te worden afgebroken in de uitwisselingskolommen. De harsen/adsorbentia zijn speciaal ontworpen voor zeer snelle uraanisotopenuitwisselingssnelheden (uitwisselingshalveringstijd van minder dan 10 sec.) en zijn geschikt voor werktemperaturen in het gebied van 100°C tot 200°C.

5.6.7. Ionenwisselkolommen (ionenwisseling)

Speciaal voor uraanverrijking met behulp van ionenwisselaars ontworpen of vervaardigde ionenwisselkolommen (cilindrisch) met een diameter van meer dan 1000 mm waarin gestapelde lagen ionenwisselharsen/adsorbentia kunnen worden gebracht en ondersteund. Deze kolommen zijn vervaardigd van of beschermd met materiaal (zoals titaan of fluorkoolwaterkunststoffen) dat bestand is tegen corrosie door geconcentreerd zoutzuur en dat geschikt is voor werktemperaturen in het gebied van 100°C tot 200°C en werkdrukken boven 0,7 Mpa (102 psia).

5.6.8. Ionenwisselrefluxsystemen (ionenwisseling)

  • a. Speciaal ontworpen of vervaardigde chemische of elektrochemische reductiesystemen voor het regenereren van de chemische reductiemiddelen die in ionenwissel-uraanverrijkingscascades worden gebruikt.

  • b. Speciaal ontworpen of vervaardigde chemische of elektrochemische oxidatiesystemen voor het regenereren van de chemische oxidatiemiddelen die in ionenwissel-uraanverrijkigscascades worden gebruikt.

    TOELICHTING

    In het ionenwisselverrijkingsproces kan bijvoorbeeld driewaardig titaan (Ti3+) worden gebruikt als reducerend kation en in dat geval regenereert het reductiesysteem Ti3+ door het reduceren van Ti4+.

    In het proces kan bijvoorbeeld driewaardig ijzer (Fe3+) als oxidans worden gebruikt en in dat geval regenereert het oxidatiesysteem Fe3+ door het oxideren van Fe2+.

5.7. Speciaal voor gebruik in verrijkingsinstallaties met lasers ontworpen of vervaardigde systemen, uitrusting en onderdelen

INLEIDING

De huidige verrijkingssystemen op basis van lasers kunnen worden ingedeeld in twee categorieën: die waarin het procesmedium atomaire uraandamp is en die waarin het procesmedium de damp van een uraanverbinding is. De gebruikte nomenclatuur voor dergelijke processen is: eerste categorie – Atomic Vapor Laser Isotope Separation (AVLIS of SILVA); tweede categorie – Molecular Laser Isotope Separation (MLIS of MOLIS) en Chemical Reaction by Isotope Selective Laser Activation (CRISLA). De systemen, uitrusting en onderdelen voor laserverrijkingsinstallaties omvatten: (a) voedingsinrichtingen voor uraan-metaaldamp (voor selectieve foto-ionisatie) of voedingsinrichtingen voor de damp van een uraanverbinding (voor fotodissociatie of chemische activering); (b) inrichtingen voor het verzamelen van verrijkt en verarmd uraanmetaal als „product" en „afval" in de eerste categorie, en inrichtingen voor het verzamelen van gedissocieerde of verbindingen die aan de reactie hebben deelgenomen als „product" en niet-aangetaste verbindingen als „afval" in de tweede categorie; (c) proceslasersystemen voor het selectief exciteren van het uraan-235 en (d) apparatuur voor de behandeling van voedingsmateriaal en de omzetting van product. Gezien de complexiteit van de spectroscopie van uraanatomen en -verbindingen kan het nodig zijn alle mogelijke beschikbare lasertechnieken te gebruiken.

TOELICHTING

Vele van de in deze sectie genoemde onderdelen komen in direct contact met uraanmetaaldamp of gesmolten uraanmetaal of met procesgassen die bestaan uit UF6 of een mengsel van UF6 en andere gassen. Alle oppervlakten die in contact komen met het uraan of UF6 zijn volledig vervaardigd van of beschermd door corrosiebestendig materiaal. In deze sectie over op lasertechnieken gebaseerde verrijkingsapparatuur zijn de materialen die bestand zijn tegen corrosie door verdampt of vloeibaar uraanmetaal of uraanverbindingen onder meer met yttriumoxide bedekt grafiet en tantaal, terwijl de materialen die bestand zijn tegen corrosie door UF6 onder meer zijn: koper, roestvrij staal, aluminium, aluminiumlegeringen, nikkel of legeringen die ten minste 60% nikkel bevatten, alsmede UF6-bestendige volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren.

5.7.1. Uraanverdampingssystemen (AVLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde uraanverdampingssystemen die krachtige strip- of scanning-elektronenkanonnen bevatten met een afgegeven vermogen op het trefmateriaal van meer dan 2,5 kW/cm.

5.7.2. Systemen voor het hanteren van gesmolten uraanmetaal (AVLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde behandelingssystemen voor gesmolten uraan of uraanlegeringen, bestaande uit smeltkroezen en koelapparatuur daarvoor.

TOELICHTING

De smeltkroezen en andere onderdelen van dergelijke systemen die in contact komen met gesmolten uraan of uraanlegeringen worden vervaardigd van of beschermd door materialen die op afdoende wijze corrosie- en hittebestendig zijn. Geschikte materialen zijn onder meer tantaal, met yttriumoxide bedekt grafiet, grafiet bedekt met andere oxiden van zeldzame aarden of mengsels daarvan.

5.7.3. Opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uraan (AVLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uraanmetaal in gesmolten of vaste vorm.

TOELICHTING

De onderdelen van dergelijke opvangsystemen worden vervaardigd van of beschermd door materialen die bestand zijn tegen de hitte van en corrosie door uraanmetaaldampen of gesmolten uraan (zoals tantaal en met yttriumoxide bedekt grafiet) en kunnen onder meer zijn: pijpen, kleppen, fittingen, „goten", doorvoeren, warmtewisselaars en collectorplaten voor magnetische, elektrostatische of andere scheidingsmethoden.

5.7.4. Behuizingen voor scheidingsmodules (AVLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde cilindrische of rechthoekige vaten die zijn ontworpen om de uraandampbron, het elektronenkanon en de opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uraan te bevatten.

TOELICHTING

Deze behuizingen hebben een groot aantal poorten voor het doorvoeren van elektriciteit en water, laserbundelvensters, vacuümpompverbindingen en poorten voor de instrumentatie en monitoring. Er is voorzien in openings- en afsluitingsinrichtingen om vernieuwing/herstelling van de interne onderdelen mogelijk te maken.

5.7.5. Supersone uitstroomstraalpijpen (MLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde supersone uitstroomstraalpijpen voor het koelen van UF6 en transportgas tot 150 K of minder en vervaardigd van materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6.

5.7.6. Productopvangsystemen voor uraanpentafluoride (MLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde produktopvangsystemen voor uraanpentafluoride (UF5) in vaste vorm, bestaande uit collectoren van het filter-, impact- of cycloontype of combinaties daarvan en vervaardigd van materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF5/UF6.

5.7.7. UF6/transportgascompressoren (MLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde compressoren voor UF6/transportgasmengsels, ontworpen voor langdurige werking in een UF6-omgeving. De onderdelen van deze compressoren die in contact komen met procesgassen worden vervaardigd van of beschermd door materialen die bestand zijn tegen corrosie door UF6.

5.7.8. Asafdichtingen (MLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde asafdichtingen, inclusief aan- en afvoerkoppelingen, ontworpen voor de afdichting van de as die de compressorrotor verbindt met de aandrijfmotor, teneinde een betrouwbare afdichting te waarborgen tegen het naar buiten lekken van procesgassen of het naar binnen lekken van lucht of afdichtingsgassen in de binnenste kamer van de compressor die met het UF6/dragergasmengsel is gevuld.

5.7.9. Systemen om UF5 te fluoreren (MLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen om UF5 (vast) te fluoreren tot UF6 (gas).

TOELICHTING

Deze systemen zijn bedoeld om het opgevangen UF5-poeder te fluoreren tot UF6 dat vervolgens wordt opgevangen in producthouders of wordt gebruikt als voedingsgas voor MLIS-eenheden ten behoeve van een nieuwe verrijkingstrap. Een methode is om de fluoreringsreactie te doen plaatsvinden binnen het isotopenscheidingssysteem teneinde direct aan de „product"-collectoren te reageren en op te vangen. In een andere aanpak wordt het UF5-poeder van de „product"collectoren naar een geschikt reactievat gebracht (bv. wervelbedreactor, schroefreactor of vlamtoren) met het oog op fluorering. In beide gevallen wordt uitrusting voor de opslag en overbrenging van fluor (of een ander geschikt fluoreringsmiddel) en voor het opvangen en overbrengen van UF6 gebruikt.

5.7.10. UF6 massaspectrometers/ionenbronnen (MLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde magnetische of quadrupool-massaspectrometers/ionenbronnen waarmee „on line" monsters kunnen worden genomen van de UF6-voedingsstroom en van verarmde en verrijkte UF6-gasstromen en die alle onderstaande eigenschappen hebben:

  • 1. oplossend vermogen 1 a.m.e. voor massa's groter dan 320 a.m.e.;

  • 2. ionenbronnen vervaardigd van of bekleed met nichroom of monel of vervaardigd van vernikkelde onderdelen;

  • 3. ionisatiebronnen die werken met elektronenbeschieting;

  • 4. collectorsysteem dat geschikt is voor isotopenanalyse.

5.7.11. Voedingssystemen en opvangsystemen voor verrijkt en verarmd uraan (MLIS)

Speciaal ontworpen of vervaardigde processystemen of apparatuur voor verrijkingsinstallaties, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6, met inbegrip van:

  • a. voedingsautoclaven, ovens of systemen voor het doorvoeren van UF6 naar het verrijkingsproces;

  • b. desublimatoren (of koude vallen) die gebruikt worden om UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen voor verder transport na verhitting;

  • c. stollingsstations of liquefactors die worden gebruikt om UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen door het samen te persen en om te zetten in vloeibare of vaste vorm;

  • d. opvangsystemen voor verarmd of verrijkt uraan om UF6 in containers op te slaan.

5.7.12. Processystemen om UF6 van het dragergas te scheiden (MLIS)

Systemen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd om UF6 van het dragergas te scheiden. Dit dragergas kan stikstof, argon of een ander gas zijn.

TOELICHTING

Deze systemen kunnen apparatuur omvatten zoals:

  • a. cryogene warmtewisselaars en cryogene scheiders die geschikt zijn voor temperaturen van -120°C of lager; of

  • b. cryogene koeleenheden die geschikt zijn voor temperaturen van -120°C of lager; of

  • c. koudevallen voor UF6 die geschikt zijn voor temperaturen van -20°C of lager.

5.7.13. Lasersystemen (AVLIS, MLIS en CRISLA)

Speciaal voor de scheiding van uraanisotopen ontworpen of vervaardigde lasersystemen.

TOELICHTING

De lasersystemen voor het AVLIS-proces bestaan doorgaans uit twee lasers: een koperdamplaser en een kleurstoflaser. Lasersystemen voor het MLIS-proces bestaan doorgaans uit een CO2- of excimere-laser en een multi-pass optische-cel met aan beide uiteinden draaiende spiegels. Lasers of lasersystemen voor beide processen vergen een stabilisator voor het frequentiespectrum die gedurende lange perioden in bedrijf kan zijn.

5.8. Speciaal voor gebruik in verrijkingsinstallaties op basis van plasmascheiding ontworpen of vervaardigde systemen, uitrusting en onderdelen

TOELICHTING

In het plasmascheidingsproces wordt een plasma van uraanionen door een elektrisch veld gevoerd dat is afgestemd op de U-235-ionresonantiefrequentie zodat deze ionen preferentieel energie absorberen en de diameter van hun schroefvormige omloopbaan groter wordt. Ionen met een grote omloopdiameter worden afgevangen om een product te verkrijgen dat met U-235 verrijkt is. Het plasma, dat wordt verkregen door uraandamp te ioniseren, wordt ingesloten in een vacuümkamer met behulp van een sterk door een supergeleidende magneet geproduceerd magnetisch veld. De voornaamste technische systemen van het proces zijn het systeem voor het genereren van het uraanplasma, de scheidingsmodule met de supergeleidende magneet en de metaalverwijderingssystemen met de opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uraan.

5.8.1. Microgolfbronnen en antennes

Speciaal ontworpen of vervaardigde microgolfbronnen en antennes voor het produceren of versnellen van ionen, met de volgende karakteristieken: frequentie groter dan 30 Ghz en een gemiddeld uitgangsvermogen van meer dan 50 kW voor ionproductie.

5.8.2. Ionisatieaanslagspoelen

Speciaal ontworpen of vervaardigde RF-ionisatieaanslagspoelen voor frequenties van meer dan 100 kHz en een gemiddeld vermogen van meer dan 40 kW.

5.8.3. Systemen voor het genereren van het uraanplasma

Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor het genereren van het uraanplasma die krachtige strip- op het trefmateriaal of scanning-elektronenkanonnen bevatten met een afgegeven vermogen van meer dan 2,5 kW/cm.

5.8.4. Systemen voor het hanteren van gesmolten uraanmetaal

Speciaal ontworpen of vervaardigde behandelingssystemen voor gesmolten uraan of uraanlegeringen, bestaande uit smeltkroezen en koelapparatuur daarvoor.

TOELICHTING

De smeltkroezen en andere onderdelen van dergelijke systemen die in contact komen met gesmolten uraan of uraanlegeringen worden vervaardigd van of beschermd door materialen die op afdoende wijze corrosie- en hittebestendig zijn. Geschikte materialen zijn onder meer tantaal, met yttriumoxide bedekt grafiet, grafiet bedekt met andere oxiden van zeldzame aarden of mengsels daarvan.

5.8.5. Opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uraanmetaal

Speciaal ontworpen of vervaardigde opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uraan in vaste vorm. De onderdelen van dergelijke opvangsystemen worden vervaardigd van of beschermd door materialen die bestand zijn tegen de hitte van en corrosie door uraandampen, zoals tantaal en met yttriumoxide bedekt grafiet.

5.8.6. Behuizingen voor scheidingsmodules

Speciaal voor gebruik in verrijkingsinstallaties op basis van plasmascheiding ontworpen of vervaardigde cilindrische vaten die zijn ontworpen om de uraanplasmabron, de RF-spoel en de opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uraan te bevatten.

TOELICHTING

Deze behuizingen hebben een groot aantal poorten voor het doorvoeren van elektriciteit, diffusiepompverbindingen en poorten voor de instrumentatie en monitoring. Er is voorzien in openings- en afsluitingsinrichtingen om vernieuwing/herstelling van de interne onderdelen mogelijk te maken, en zij zijn vervaardigd van een geschikt niet-magnetisch materiaal zoals roestvrij staal.

5.9. Speciaal voor gebruik in elektromagnetische-verrijkingsinstallaties ontworpen of vervaardigde systemen, uitrusting en onderdelen

TOELICHTING

In het elektromagnetische proces worden uraanmetaalionen, geproduceerd door ionisatie van een voedingszout (typisch UCL4), versneld en door een magnetisch veld gevoerd dat ervoor zorgt dat de ionen van de verschillende isotopen een verschillend pad gaan volgen. De voornaamste onderdelen van een elektromagnetische isotopenscheidingsinstallatie zijn onder meer: een magnetisch veld voor het afbuigen van de ionenbundel en de scheiding van de isotopen, een ionenbron en het daarmee verbonden versnellersysteem en een collectorsysteem voor de gescheiden ionen. Hulpsystemen zijn onder meer de voedingen voor de magneten, de hoogspanningsvoedingen voor de ionenbronnen, het vacuümsysteem en uitgebreide chemische hanteringssystemen voor het opvangen van het product en het schoonmaken/recycleren van de onderdelen.

5.9.1. Elektromagnetische isotopenscheiders

Elektromagnetische isotopenscheiders, speciaal ontworpen of vervaardigd voor de scheiding van uraanisotopen, en uitrusting en onderdelen daarvoor, zoals:

  • a. ionenbronnen

    Speciaal ontworpen of vervaardigde enkel- of meervoudige uraanionenbronnen, bestaande uit een dampbron, ionisator en bundelversneller, vervaardigd van geschikte materialen zoals grafiet, roestvrij staal of koper, en geschikt om een totale ionenbundelstroom te leveren van 50 mA of meer;

  • b. ionencollectoren

    Speciaal voor het opvangen van ionenbundels met verrijkt of verarmd uraan ontworpen of vervaardigde ionencollectorplaten, bestaande uit twee of meer spleten en opvangkamers en vervaardigd van geschikte materialen zoals grafiet of roestvrij staal;

  • c. vacuümbehuizingen

    Speciaal voor elektromagnetische uraanscheidingssystemen ontworpen of vervaardigde vacuümbehuizingen, vervaardigd van geschikte niet-magnetische materialen zoals roestvrij staal en ontworpen voor een werkdruk van 0,1 Pa of lager;

    TOELICHTING

    De behuizingen zijn speciaal ontworpen om de ionenbron, de collectorplaten en de watergekoelde „liners" te bevatten en zijn voorzien van verbindingen voor de diffusiepomp en van openings- en afsluitingsinrichtingen om verwijdering/herinstallatie van deze onderdelen mogelijk te maken.

  • d. Magnetische poolschoenen

    Speciaal ontworpen of vervaardigde magnetische poolschoenen met een diameter van meer dan 2 m, bedoeld om een constant magnetisch veld te handhaven binnen een elektromagnetische isotopenscheider en het magnetisch veld tussen naburige separatoren over te brengen.

5.9.2. Hoogspanningsvoedingen

Speciaal ontworpen of vervaardigde hoogspanningsvoedingen voor ionenbronnen die alle volgende eigenschappen hebben: geschikt voor continubedrijf, uitgangsspanning van 20.000 V of meer, uitgangsstroom van 1 A of meer en spanningsregeling beter dan 0,01% over een periode van 8 uur.

5.9.3. Voedingen voor magneten

Speciaal ontworpen of vervaardigde voedingen voor magneten (hoog vermogen, gelijkstroom) die alle volgende eigenschappen hebben: geschikt voor continubedrijf met een uitgangsstroom van 500 A of meer en een spanning van 100 V of meer en met een stroom- of spanningsregeling beter dan 0,01% over een periode van 8 uur.

6. FABRIEKEN VOOR DE PRODUCTIE VAN ZWAAR WATER, DEUTERIUM OF DEUTERIUMVERBINDINGEN EN SPECIAAL DAARVOOR ONTWORPEN OF VERVAARDIGDE UITRUSTING

INLEIDING

Zwaar water kan op een groot aantal verschillende manieren worden geproduceerd. De twee processen die echter bewezen hebben commercieel levensvatbaar te zijn, zijn het zwavelwaterstof-water-wisselproces (GS-proces) en het ammoniakwaterstof-wisselproces.

Het GS-proces is gebaseerd op de uitwisseling van waterstof en deuterium tussen water en zwavelwaterstof binnen een reeks torens waarvan het bovenste gedeelte koud en het onderste gedeelte warm is. Water vloeit naar beneden door de torens, terwijl het zwavelwaterstofgas circuleert van de bodem naar de top van de torens. Een aantal geperforeerde platen zorgt voor een betere menging van gas en water. Deuterium migreert naar het water bij lage temperaturen en naar de zwavelwaterstof bij hoge temperaturen. Gas of water, met deuterium verrijkt, wordt op de grens tussen de hete en de koude sectie uit de torens van de eerste trap verwijderd, waarna het proces wordt herhaald in de volgende torens. Het product van de laatste trap, namelijk water dat tot 30% met deuterium is verrijkt, wordt naar een destillatie-installatie gestuurd waar vervolgens voor kernreactoren geschikt zwaar water, i.e. 99,75% deuteriumoxide, wordt gemaakt.

Bij het ammoniak-waterstof-wisselproces wordt deuterium geëxtraheerd uit synthesegas door contact met vloeibaar ammoniak in aanwezigheid van een katalysator. Het synthesegas stroom naar wisseltorens en naar een ammoniakconvertor. Binnen de torens stroomt het gas van de bodem naar de top, terwijl de vloeibare ammoniak van de top naar de bodem vloeit. Het deuterium wordt uit de waterstof in het synthesegas gehaald en in de ammoniak geconcentreerd. De ammoniak stroomt in een ammoniakkraker aan de voet van de installatie, terwijl het gas aan de bovenzijde in een ammoniakconvertor stroomt. In verschillende trappen wordt verdere verrijking verkregen, terwijl voor gebruik in kernreactoren geschikt zwaar water wordt verkregen door een einddestillatie. Het synthesegas kan verkregen worden van een ammoniakfabriek, die op haar beurt kan zijn gebouwd in samenhang met een ammoniak-waterstofwisselinstallatie voor zwaar water. In het ammoniak-waterstofwisselproces kan ook gewoon water worden gebruikt als deuteriumbron.

Essentiële apparatuur voor de productie van zwaar water via het GS- of het ammoniak-waterstofwisselproces, wordt vaak ook in verschillende takken van de chemische en petrochemische industrie gebruikt. Dit geldt met name voor kleine installaties die het GS-proces gebruiken. Slechts weinig systemen zijn echter zonder meer „uit voorraad" beschikbaar. Bij het GS- en het ammoniakwaterstofwisselproces moeten grote hoeveelheden ontvlambare, corrosieve en toxische vloeistoffen worden gehanteerd bij hoge bedrijfsdrukken. Bij het vastleggen van het ontwerp en de bedrijfsnormen van de installaties voor deze processen moet dus grote aandacht worden besteed aan de selectie van en de specificaties voor de te gebruiken materialen, teneinde een lange levensduur, gepaard aan een grote veiligheid en betrouwbaarheid te waarborgen. De meeste uitrusting zal derhalve worden vervaardigd overeenkomstig de eisen van de klant.

Tenslotte moet worden opgemerkt dat zowel in het GS- als in het ammoniakwaterstofwisselproces, onderdelen die afzonderlijk niet specifiek voor de productie van zwaar water zijn ontworpen of vervaardigd, kunnen worden geassembleerd tot systemen die wel degelijk voor de productie van zwaar water zijn ontworpen of vervaardigd. Voorbeelden van dergelijke systemen zijn het katalysatorsysteem voor het ammoniak-waterstofwisselproces en waterdestillatiesystemen voor de eindconcentratie van zwaar water tot voor kernreactoren geschikt materiaal.

De apparatuur die speciaal is ontworpen of vervaardigd voor de productie van zwaar water via het zwavelwaterstof-water-wisselproces of het ammoniakwaterstof-wisselproces omvat onder meer:

6.1. Zwavelwaterstof-water-wisseltorens

Wisseltorens die van fijn koolstofstaal (zoals ASTM A5 16) zijn vervaardigd, met diameters van 6 m (20 ft) tot 9 m (30 ft), geschikt voor bedrijfsdrukken van ten minste 2 Mpa (300 psi) en met een extra dikte met het oog op corrosiebescherming van ten minste 6 mm, speciaal ontworpen of vervaardigd voor de productie van zwaar water via het zwavelwaterstof-water-wisselproces.

6.2. Aanjagers en compressoren

Eéntraps, lagedruk (i.e. 0,2 Mpa of 30 psi) centrifugaalaanjagers of -compressoren voor zwavelwaterstofcirculatie (i.e. gas dat meer dan 70% H2S bevat), speciaal ontworpen of vervaardigd voor de productie van zwaar water via het zwavelwaterstof-water-wisselproces. Deze aanjagers of compressoren hebben een debiet van ten minste 56 m3/sec. (120.000 SCFM) bij bedrijfsdrukken van ten minste 1,8 Mpa (260 psi ) zuiging en hebben afdichtingen voor nat H2S-bedrijf.

6.3. Ammoniak-waterstof-wisseltorens

Ammoniak-waterstof-wisseltorens, met een hoogte van ten minste 35 m (114,3 ft) en diameters van 1,5 m (4,9 ft) tot 2,5 m (8,2 ft), geschikt voor bedrijfsdrukken van meer dan 15 MPa (2225 psi), speciaal ontworpen of vervaardigd voor de productie van zwaar water via het ammoniak-waterstof-wisselproces. Deze torens zijn voorzien van ten minste één kraaggat van dezelfde diameter als het cilindrische gedeelte waardoor de interne onderdelen van de toren kunnen worden ingebracht of weggenomen.

6.4. Interne onderdelen van de toren en getrapte pompen

Interne onderdelen van de toren en getrapte pompen, speciaal ontworpen of vervaardigd voor de productie van zwaar water via het ammoniak-waterstof-wisselproces. Bedoelde onderdelen zijn onder meer speciaal ontworpen trapcontactoren die een nauw contact tussen gas en vloeistof moeten waarborgen. De getrapte pompen zijn onder meer speciaal ontworpen dompelpompen voor de circulatie van vloeibaar ammoniak in de afzonderlijke contacttrappen in de toren.

6.5. Ammoniak-kraakinstallaties

Ammoniak-kraakinstallaties, ontworpen voor een bedrijfsdruk van ten minste 3 Mpa (450 psi), speciaal ontworpen of vervaardigd voor de productie van zwaar water via het ammoniak-waterstof-wisselproces.

6.6. Infraroodabsorptie-analysatoren

Infraroodabsorptie-analysatoren die „on-line" waterstof-deuteriumverhoudingen kunnen meten waarbij de deuteriumconcentratie 90% of meer bedraagt.

6.7. Katalytische branders

Katalytische branders voor de omzetting van volledig verrijkt deuteriumgas in zwaar water, speciaal ontworpen of vervaardigd voor de productie van zwaar water via het ammoniak-waterstof-wisselproces.

7. FABRIEKEN VOOR DE OMZETTING VAN URAAN EN SPECIAAL HIERVOOR ONTWORPEN OF VERVAARDIGDE UITRUSTING

INLEIDING

Uraanomzettingsfabrieken en -systemen kunnen een of meerdere omzettingen uitvoeren van de ene chemische vorm van uraan in de andere, bijvoorbeeld omzetting van uraanertsconcentraten in UO3, omzetting van UO3 in UO2, omzetting van uraanoxiden in UF4 of UF6, omzetting van UF4 in UF6, omzetting van UF6 in UF4, omzetting van UF4 in uraanmetaal en omzetting van uraanfluoriden in UO2. Essentiële apparatuur voor fabrieken voor de omzetting van uraan wordt vaak ook in verschillende takken van de chemie-procesindustrie gebruikt. Voorbeelden daarvan zijn ovens, roterende ovens, wervelbedreactoren, vlamtorenreactoren, vloeistofcentrifuges, destillatiekolommen en vloeistof-vloeistofextractiekolommen. Slechts weinig systemen zijn echter zonder meer „uit voorraad" beschikbaar. De meeste uitrusting moet worden vervaardigd overeenkomstig de eisen van de klant. In bepaalde gevallen zijn bijzondere ontwerp- en constructiespecificaties vereist met het oog op de bescherming tegen de corrosieve eigenschappen van bepaalde gehanteerde chemicaliën (HF, F2, CIF3 en uraanfluoriden). Tenslotte moet worden opgemerkt dat bij alle processen voor de omzetting van uraan onderdelen die afzonderlijk niet specifiek voor de omzetting van uraan zijn ontworpen of vervaardigd, kunnen worden geassembleerd tot systemen die wel degelijk voor de omzetting van uraan zijn ontworpen of vervaardigd.

7.1. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van uraanertsconcentraten in UO3

TOELICHTING

Uraanertsconcentraten kunnen worden omgezet in UO3 door het erts eerst op te lossen in salpeterzuur en gezuiverd uranylnitraat te extraheren met gebruikmaking van een oplosmiddel zoals tributylfosfaat. Vervolgens wordt het uranylnitraat omgezet in UO3 hetzij door concentratie en denitrificatie, hetzij door neutralisatie met ammoniakgas en de vorming van ammoniumdiuranaat gevolgd door filtering, droging en calcinering.

7.2. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van UO3 in UF6

TOELICHTING

UO3 kan direct worden omgezet in UF6 door fluorering. Het proces vereist een bron van fluorgas of chloortrifluoride.

7.3. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van UO3 in UO2

TOELICHTING

UO3 kan worden omgezet in UO2 door reductie van UO3 met gekraakt ammoniakgas of waterstof.

7.4. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van UO2 in UF4

TOELICHTING

UO2 kan worden omgezet in UF4 door UO2 te laten reageren met waterstoffluoridegas (HF) op 300–500°C.

7.5. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van UF4 in UF6

TOELICHTING

UF4 kan worden omgezet in UF6 door een exotherme reactie met fluor in een torenreactor. UF6 wordt uit de hete effluentgassen geconcentreerd door de effluentenstroom door een tot -10°C gekoelde koudeval te voeren. Voor dit proces is een bron van fluorgas vereist.

7.6. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van UF4 in uraanmetaal

TOELICHTING

UF4 kan worden omgezet in uraanmetaal door reductie met magnesium (grote batchprocessen) of calcium (kleine batchprocessen). De reactie verloopt bij een temperatuur boven het smeltpunt van uraan (1130°C).

7.7. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van UF6 in UO2

TOELICHTING

UF6 kan worden omgezet in UO2 via een van de volgende drie processen. In het eerste wordt UF6 gereduceerd en gehydroliseerd tot UO2 met behulp van waterstof en stoom. In het tweede wordt UF6 gehydroliseerd door oplossing in water, ammoniak wordt toegevoegd om het ammoniumdiuranaat te doen neerslaan en het diuranaat wordt gereduceerd tot UO2 met stikstof bij 820°C. In het derde proces worden gasvormig UF6, CO2 en NH3 gecombineerd in water, waarbij ammoniumuranylcarbonaat neerslaat. Dit ammoniumuranylcarbonaat wordt gecom- bineerd met stoom en waterstof bij 500–600°C om zo UO2 te verkrijgen.

In een splijtstoffabricage-installatie is de eerste stap vaak de omzetting van UF6 in UO2.

7.8. Speciaal ontworpen of vervaardigde systemen voor de omzetting van UF6 in UF4

TOELICHTING

UF6 wordt omgezet in UF4 door reductie met waterstof.

Bijlage III

Onverminderd artikel 1 van dit protocol werken de organisatie en de Gemeenschap ingeval de maatregelen in dit protocol betrekking hebben op door de Gemeenschap aangemeld nucleair materiaal, samen om de tenuitvoerlegging van die maatregelen te vergemakkelijken en overbodig dubbel werk te vermijden.

De Gemeenschap verstrekt de organisatie informatie over overdrachten voor al dan niet-nucleaire doeleinden van elke staat naar een andere lidstaat van de Gemeenschap en van een lidstaat van de Gemeenschap naar elke staat die overeenkomt met de informatie die wordt verstrekt ingevolge artikel 2.a.vi.b en c inzake de export en import van bronmateriaal dat niet de nodige samenstelling en zuiverheid heeft bereikt om geschikt te zijn voor de fabricage van splijtstof of voor isotoopverrijking.

Elke staat verstrekt de organisatie informatie over overdrachten van en naar een andere lidstaat van de Gemeenschap die overeenkomt met de informatie over specifieke uitrusting en niet-nucleair materiaal als vermeld in bijlage II van dit protocol die wordt verstrekt ingevolge artikel 2.a.ix.a inzake export en, op uitdrukkelijk verzoek van de organisatie, ingevolge artikel 2.a.ix.b inzake import.

Met betrekking tot het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Gemeenschap zal de Gemeenschap de in dit protocol voor staten neergelegde maatregelen eveneens ten uitvoer leggen, in voorkomend geval in nauwe samenwerking met de staat op het grondgebied waarvan er een vestiging van het centrum is.

Het Liaisoncomité, dat is opgericht bij artikel 25 a van het in artikel 26 van de veiligheidscontroleovereenkomst bedoelde protocol, wordt uitgebreid, zodat vertegenwoordigers van de staten eraan kunnen deelnemen en het kan worden aangepast aan de nieuwe omstandigheden die uit dit protocol voortvloeien.

Ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit protocol en onverminderd de onderscheiden bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Gemeenschap en haar lidstaten stelt elke staat die besluit de tenuitvoerlegging van bepaalde bepalingen die ingevolge dit protocol de verantwoordelijkheid van de staten zijn, toe te vertrouwen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de andere partijen bij het protocol daarvan door middel van een begeleidend schrijven in kennis. De Commissie van de Europese Gemeenschappen brengt de andere partijen bij het protocol op de hoogte ingeval zij een dergelijk besluit aanvaardt.

Naar boven