Verdrag inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Honduras, 's-Gravenhage, 15-01-2001

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-09-2002 t/m heden

Verdrag inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Honduras

Authentiek : NL

Verdrag inzake bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Honduras

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Honduras,

hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens hun van oudsher bestaande vriendschapsbanden te versterken en de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat betreft investeringen door de onderdanen van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij,

In het besef dat overeenstemming over de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder de term „investeringen” verstaan alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten uit aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en joint ventures;

    • iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en knowhow;

    • v. concessies en andere rechten verleend bij wet of krachtens een overeenkomst met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen, exploiteren en winnen van natuurlijke rijkdommen.

  • b. omvat de term „onderdanen” met betrekking tot elk van de Verdragsluitende Partijen:

    • i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben overeenkomstig haar wetten;

    • ii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;

    • iii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van een derde staat, als dochterondernemingen, die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder i of van rechtspersonen zoals omschreven onder ii.

  • c. wordt onder de term „grondgebied” verstaan:

    het land met inbegrip van zijn luchtruim en de territoriale zee alsmede de exclusieve economische zone en het continentaal plat, dat zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de territoriale zee, waarover rechtsmacht en soevereine rechten worden uitgeoefend, in overeenstemming met internationaal recht.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van het recht van elke Verdragsluitende Partij de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, staat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke, willekeurige of discriminerende maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door die onderdanen. Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen volledige zekerheid en bescherming toe.

  • 2 Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen onderdanen of aan investeringen van onderdanen van een derde staat, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken onderdaan.

  • 3 Indien een Verdragsluitende Partij onderdanen van een derde staat bijzondere voordelen heeft toegekend uit hoofde van internationale overeenkomsten tot oprichting van vrijhandelszones, douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim-overeenkomsten die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot de investeringen van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 5 Indien de wettelijke bepalingen van een van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan voor investeringen op haar grondgebied door onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kan worden gemaakt op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent iedere Verdragsluitende Partij aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen onderdanen of aan die van een derde staat die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken onderdanen. Hiertoe wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Verdragsluitende Partij toegekend:

  • a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of

  • b. uit hoofde van haar deelneming aan een vrijhandelszone, douane-unie, economische unie of soortgelijke instelling; of

  • c. op basis van wederkerigheid met een derde staat.

Artikel 5

  • 1 De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investering vrijelijk kunnen worden overgemaakt, zonder vertraging, in vrij inwisselbare valuta. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;

    • b. gelden nodig

      • i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindproducten, of

      • ii. om kapitaalgoederen te vervangen teneinde de continuïteit van een investering te waarborgen;

    • c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;

    • d. gelden voor de terugbetaling van leningen;

    • e. royalty's of honoraria;

    • f. inkomens, salarissen en andere inkomsten van onderdanen van een Verdragsluitende Partij die zij hebben verworven op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij in verband met in dit Verdrag bedoelde investeringen;

    • g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

    • h. betalingen die voortvloeien uit artikel 7;

    • i. betalingen voortvloeiend uit de beslechting van geschillen.

  • 2 Onverminderd het voorgaande lid, kan een Verdragsluitende Partij de overmaking vertragen door middel van de rechtvaardige, non-discriminatoire en te goeder trouwe uitvoering van maatregelen:

    • a. teneinde de rechten van crediteuren te beschermen,

    • b. die verband houden met of de naleving waarborgen van wetten en voorschriften

      • i. inzake de uitgifte van en de handel in effecten, termijncontracten en derivaten,

      • ii. inzake de rapportage of vastlegging van overmakingen, of

    • c. in verband met strafrechtelijke overtredingen en beschikkingen of uitspraken in bestuursrechtelijke procedures en arbitrale gedingen,

      mits dergelijke maatregelen en hun uitvoering niet worden gebruikt om te ontkomen aan de verplichtingen van de Verdragsluitende Partij uit hoofde van dit Verdrag.

  • 3 De bepalingen van dit Verdrag tasten de rechten en verplichtingen van de Verdragsluitende Partijen die voortvloeien uit hun lidmaatschap van het Internationaal Monetair Fonds uit hoofde van de statuten van het Fonds niet aan.

Artikel 6

Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor direct of indirect aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maatregelen worden genomen uit algemene noodzaak of in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;

  • b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan;

  • c. de maatregelen gaan vergezeld van onverwijlde, adequate en doeltreffende schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling vertegenwoordigt de werkelijke marktwaarde of bij ontbreken daarvan de werkelijke waarde, voorafgaand aan het tijdstip waarop de maatregelen of de ophanden zijnde maatregelen openbaar werden, van de getroffen investeringen, dient rente tot aan de dag van betaling te omvatten tegen een gewone commerciële rentevoet of tegen de bancaire rentevoet in het desbetreffende land, naar gelang welke het best is voor de gerechtigden en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, zonder vertraging te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken gerechtigden aangewezen land in een vrij inwisselbare valuta.

Artikel 7

Aan onderdanen van een Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstgenoemde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen onderdanen of aan onderdanen van een derde staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken onderdanen.

Artikel 8

Indien de investeringen van een onderdaan van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's of op andere wijze aanleiding geven tot betaling van schadeloosstelling ten aanzien van dergelijke investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar of de door de ene Verdragsluitende Partij aangewezen instantie in de rechten van de bedoelde onderdaan, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering of krachtens een andere toegekende schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

  • 1 Geschillen die mogelijk ontstaan tussen een van de Verdragsluitende Partijen en een onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die onderdaan op het grondgebied van de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij worden, zo veel mogelijk, in der minne geschikt tussen de betrokken partijen.

  • 2 Indien het geschil niet is beslecht binnen een periode van zes maanden na de datum waarop een der partijen bij het geschil om minnelijke schikking heeft verzocht, stemt die Verdragsluitende Partij ermee in het geschil op verzoek van de betrokken onderdaan voor te leggen aan:

    • a. het bevoegde nationale rechtscollege van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de investering is gedaan;

    • b. het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID) ter beslechting door arbitrage of bemiddeling krachtens het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor ondertekening;

    • c. een internationaal scheidsgerecht ad hoc krachtens het arbitragereglement van de Commissie voor Internationaal Handelsrecht van de Verenigde Naties (UNCITRAL).

  • 3 Een rechtspersoon die onderdaan is van de ene Verdragsluitende Partij en die, voordat een dergelijk geschil ontstaat, onder toezicht staat van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b, van het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten voor de toepassing van het Verdrag behandeld als een onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij.

  • 4 De scheidsrechterlijke uitspraken zijn definitief en bindend voor de partijen bij het geschil en worden tenuitvoergelegd in overeenstemming met de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de investering is gedaan.

  • 5 Elke Verdragsluitende Partij stemt er bij deze mee in investeringsgeschillen ter beslechting naar keuze van de onderdaan voor te leggen aan een van de instanties voor geschillenbeslechting genoemd in de voorgaande leden.

Artikel 10

De bepalingen van dit Verdrag zijn ook van toepassing op investeringen die voor de datum van inwerkingtreding ervan zijn gedaan door onderdanen van een Verdragsluitende Partij. Zij zijn evenwel niet van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan voor de inwerkingtreding ervan.

Artikel 11

Elk van beide Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Verdragsluitende Partij voorstellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van het Verdrag. De andere Verdragsluitende Partij neemt dit voorstel in welwillende overweging en biedt passende gelegenheid voor dergelijk overleg.

Artikel 12

  • 1 Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een periode van zes maanden langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Verdragsluitende Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van een van beide Verdragsluitende Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Verdragsluitende Partij benoemt een scheidsman en de twee aldus benoemde scheidslieden benoemen tezamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Verdragsluitende Partijen is, tot hun voorzitter.

  • 2 Indien een van beide Verdragsluitende Partijen verzuimt haar scheidsman te benoemen en indien zij binnen twee maanden geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Verdragsluitende Partij tot deze benoeming over te gaan, kan de laatstgenoemde Verdragsluitende Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 3 Indien de beide scheidslieden niet binnen twee maanden na hun benoeming overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Verdragsluitende Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

  • 4 Indien in de in het tweede en derde lid bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat de hoogste anciënniteit heeft, beschikbaar is en geen onderdaan is van een van de Verdragsluitende Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

  • 5 Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elk stadium van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Verdragsluitende Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Verdragsluitende Partijen dit overeenkomen.

  • 6 Tenzij de Verdragsluitende Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast.

  • 7 Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing bij meerderheid van stemmen. Deze beslissing is onherroepelijk en bindend voor de Verdragsluitende Partijen.

Artikel 13

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Rijk in Europa, op de Nederlandse Antillen en op Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 14

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijk vereiste procedures is voldaan, en blijft van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar.

  • 2 Tenzij ten minste zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

  • 3 Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan voor de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

  • 4 Met inachtneming van de in het tweede lid genoemde termijn is het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van een deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in twee oorspronkelijke exemplaren te 's-Gravenhage op 15 januari 2001 in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) A. JORRITSMA-LEBBINK

Voor de Republiek Honduras

(w.g.) BERMUDEZ FLORES

Naar boven