Overeenkomst, opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese [...] financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, Brussel, 26-07-1995

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 17-10-2002 t/m heden

Overeenkomst, opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

Authentiek : NL

Overeenkomst, opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

De Hoge Verdragsluitende Partijen bij deze Overeenkomst, de Lid-Staten van de Europese Unie,

Onder verwijzing naar de Akte van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 1995,

Wensend ervoor te zorgen dat hun strafwetgeving doeltreffend bijdraagt tot de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen,

Constaterend dat fraude met betrekking tot de ontvangsten en uitgaven van de Europese Gemeenschappen veelal het nationale kader overschrijdt en vaak wordt gepleegd door georganiseerde criminele groepen,

Ervan overtuigd dat het voor de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen noodzakelijk is dat frauduleuze gedragingen welke die belangen schaden, strafrechtelijk worden vervolgd en dat hiertoe een gemeenschappelijke definitie wordt vastgesteld,

Ervan overtuigd dat deze gedragingen strafbaar moeten worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties – onverminderd de mogelijkheid om in bepaalde gevallen andere sancties op te leggen – en dat, ten minste in ernstige gevallen, in vrijheidsstraffen moet worden voorzien die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.

Erkennend dat ondernemingen een belangrijke rol spelen op terreinen die door de Europese Gemeenschappen worden gefinancierd en dat personen die in een bedrijf over beslissingsbevoegdheid beschikken, in bepaalde omstandigheden niet mogen ontsnappen aan strafrechtelijke aansprakelijkheid,

Vastbesloten om samen de fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, te bestrijden, door verplichtingen op zich te nemen ten aanzien van hun rechtsmacht en op het gebied van uitlevering en wederzijdse strafrechtelijke samenwerking,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:

Artikel 1. Algemene bepalingen

  • 1 Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, verstaan:

    • a. wat de uitgaven betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

      • valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of van de door of voor de Europese Gemeenschappen beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;

      • met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

      • deze middelen worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend;

    • b. wat de ontvangsten betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

      • valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of van de door of voor de Europese Gemeenschappen beheerde begrotingen wederrechtelijk worden verminderd;

      • met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

      • met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt.

  • 2 Onder voorbehoud van artikel 2, lid 2, neemt elke Lid-Staat de nodige en passende maatregelen om het bepaalde in lid 1 in nationaal strafrecht om te zetten, zodat de daarin bedoelde gedragingen als strafbare feiten worden aangemerkt.

  • 3 Onder voorbehoud van artikel 2, lid 2, neemt elke Lid-Staat eveneens de nodige maatregelen opdat het opzettelijk opstellen of verstrekken van valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten met het in lid 1 genoemde gevolg, als strafbare feiten worden aangemerkt, wanneer die handelingen niet reeds strafbaar zijn, hetzij als zelfstandig strafbaar feit, hetzij op grond van medeplichtigheid aan, uitlokking van of poging tot fraude als omschreven in lid 1.

  • 4 Het opzet bij een handeling of een nalaten als bedoeld in de leden 1 en 3, kan worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 2. Sancties

  • 1 Elke Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat op de in lid 1 bedoelde gedragingen, alsmede medeplichtigheid aan, uitlokking van of poging tot de in artikel 1, lid 1, bedoelde gedragingen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld, met inbegrip, ten minste bij ernstige fraude, van vrijheidsstraffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering; als ernstige fraude wordt aangemerkt iedere fraude waarmee een door elke Lid-Staat te bepalen minimumbedrag is gemoeid. Dit minimumbedrag mag niet hoger zijn dan 50.000 ecu.

  • 2 Voor geringe fraude, die betrekking heeft op een totaalbedrag van minder dan 4.000 ecu en waarbij zich volgens zijn wetgeving geen bijzondere strafverzwarende omstandigheden voordoen, kan een Lid-Staat evenwel in sancties voorzien van een andere aard dan de in lid 1 bedoelde.

  • 3 Het in lid 2 genoemde bedrag kan door de Raad van de Europese Unie met eenparigheid van stemmen worden gewijzigd.

Artikel 3. Strafrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevenden

Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen opdat ondernemingshoofden of personen die beslissings- of controlebevoegdheid binnen een onderneming hebben, overeenkomstig de beginselen van zijn nationaal recht, strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van frauduleuze handelingen ten nadele van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 1, die voor rekening van de onderneming door een aan hen ondergeschikte persoon zijn begaan.

Artikel 4. Rechtsmacht

  • 1 Elke Lid-Staat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de overeenkomstig de artikelen 1 en 2, lid 1, strafbaar gestelde feiten waarbij

    • de fraude, deelneming aan, of poging tot fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is begaan of waarbij het voordeel uit de fraude op zijn grondgebied is verkregen;

    • een persoon op zijn grondgebied opzettelijk deelneemt aan of aanzet tot het begaan van dergelijke fraude op het grondgebied van een andere Staat;

    • de dader een eigen onderdaan is, met dien verstande dat zijn nationale recht kan bepalen dat de gedraging ook strafbaar moet zijn in de Lid-Staat waar de feiten zijn begaan.

  • 2 Elke Lid-Staat kan bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 11, lid 2, verklaren dat hij de bepaling van lid 1, derde streepje, van het onderhavige artikel niet toepast.

Artikel 5. Uitlevering en vervolging

  • 1 Elke Lid-Staat die ingevolge zijn nationale recht geen eigen onderdanen uitlevert, treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van overeenkomstig de artikelen 1 en 2, lid 1, strafbaar gestelde feiten die door deze onderdanen buiten zijn grondgebied worden begaan.

  • 2 Wanneer een onderdaan van een Lid-Staat ervan wordt verdacht zich in een andere Lid-Staat schuldig te hebben gemaakt aan strafbaar gestelde gedragingen als bedoeld in de artikelen 1 en 2, lid 1, en de Lid-Staat de betrokkene louter op grond van zijn of haar nationaliteit niet aan die andere Lid-Staat uitlevert, legt deze Lid-Staat de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor opdat, indien daartoe aanleiding bestaat, een strafvervolging kan worden ingesteld. Met het oog op de strafvervolging worden de dossiers, inlichtingen en voorwerpen die op het strafbaar feit betrekking hebben, overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering toegezonden. De verzoekende Lid-Staat wordt in kennis gesteld van de vervolging en de afloop daarvan.

  • 3 Een Lid-Staat mag uitlevering in geval van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad niet weigeren op grond van het loutere feit dat het gaat om een delict inzake heffingen of douanerechten.

Artikel 6. Samenwerking

  • 1 Wanneer twee of meer Lid-Staten betrokken zijn bij een strafbaar gestelde fraude als omschreven in artikel 1, werken deze Lid-Staten doeltreffend samen bij het onderzoek, de vervolging en de bestraffing van het strafbaar feit, bijvoorbeeld door middel van wederzijdse rechtshulp, uitlevering, overdracht van strafvervolging of tenuitvoerlegging van in een andere Lid-Staat gewezen rechterlijke beslissingen.

  • 2 Wanneer meer dan één Lid-Staat bevoegd is en elk van hen ter zake van dezelfde feiten een vervolging kan instellen, bepalen de betrokken Lid-Staten in onderling overleg wie van hen de dader of daders zal vervolgen, met het doel de vervolging zo mogelijk in één Lid-Staat te centraliseren.

Artikel 7. Ne bis in idem-beginsel

  • 1 De Lid-Staten passen in hun nationale strafrecht het „ne bis in idem"-beginsel toe, volgens hetwelk een persoon die bij onherroepelijk vonnis in een Lid-Staat is berecht, in een andere Lid-Staat niet kan worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of feitelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende Staat niet meer ten uitvoer gelegd kan worden.

  • 2 Bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 11, lid 2, kan een Lid-Staat verklaren dat hij in een of meer van de volgende gevallen niet door lid 1 van dit artikel is gebonden:

    • a. indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op zijn eigen grondgebied hebben afgespeeld. In het laatste geval is deze uitzondering echter niet van toepassing indien de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de Lid-Staat waarin het vonnis werd gewezen;

    • b. indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen een inbreuk vormen op de veiligheid of andere even wezenlijke belangen van deze Lid-Staat;

    • c. indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zijn begaan door een ambtenaar van deze Lid-Staat in strijd met zijn ambtsplichten.

  • 3 Uitzonderingen ten aanzien waarvan een verklaring uit hoofde van lid 2 is afgelegd, zijn niet van toepassing wanneer de betrokken Lid-Staat ter zake van dezelfde feiten de andere Lid-Staat om vervolging heeft verzocht of heeft ingestemd met de uitlevering van de betrokken persoon.

  • 4 Dit artikel laat de relevante bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen Lid-Staten, alsmede de met betrekking daartoe afgelegde verklaringen, onverlet.

Artikel 8. Hof van Justitie

  • 1 Geschillen tussen Lid-Staten over de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst worden, met het oog op een oplossing, in een eerste fase in de Raad besproken volgens de procedure van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Indien binnen zes maanden geen oplossing is gevonden, kan de zaak door een bij het geschil betrokken partij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd.

  • 2 Ieder geschil tussen één of meer Lid-Staten en de Commissie betreffende artikel 1 of artikel 10 van deze Overeenkomst dat niet door middel van onderhandelingen kon worden opgelost, kan aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden voorgelegd.

Artikel 9. Nationale bepalingen

Niets in deze Overeenkomst belet de Lid-Staten nationale bepalingen aan te nemen die verder gaan dan de verplichtingen uit hoofde van deze Overeenkomst.

Artikel 10. Mededeling

  • 1 De Lid-Staten delen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen de tekst mede van hun nationale bepalingen ter omzetting van de verplichtingen die krachtens deze Overeenkomst op hen rusten.

  • 2 Voor de toepassing van deze Overeenkomst stellen de Hoge Verdragsluitende Partijen in de Raad van de Europese Unie vast, welke gegevens moeten worden verstrekt, respectievelijk uitgewisseld tussen de Lid-Staten onderling dan wel tussen de Lid-Staten en de Commissie, alsmede de wijze waarop een en ander geschiedt.

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1 Deze Overeenkomst wordt de Lid-Staten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.

  • 2 De Lid-Staten stellen de Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze Overeenkomst vereiste procedure.

  • 3 Deze Overeenkomst treedt in werking negentig dagen na de kennisgeving als bedoeld in lid 2 door de Lid-Staat die als laatste daartoe overgaat.

Artikel 12. Toetreding van nieuwe Lid-Staten

  • 1 Elke Staat die lid wordt van de Europese Unie, kan tot deze Overeenkomst toetreden.

  • 2 De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van deze Overeenkomst in de taal van de toetredende Staat, is authentiek.

  • 3 De akten van toetreding worden nedergelegd bij de depositaris.

  • 4 Deze Overeenkomst treedt ten aanzien van elke toetredende Staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van haar inwerkingtreding indien deze Overeenkomst bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden.

Artikel 13. Depositaris

  • 1 De Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van deze Overeenkomst.

  • 2 De depositaris maakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen de stand van de aannemingen en toetredingen, alsmede de verklaringen, voorbehouden en andere kennisgevingen met betrekking tot deze Overeenkomst bekend.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze Overeenkomst hebben gesteld.

GEDAAN te Brussel, de zesentwintigste juli negentienhonderd vijfennegentig, in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, dat wordt neergelegd in het archief van het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie.

Naar boven