Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen [...] en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, Brussel, 24-11-1997

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-04-2019 t/m heden

Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds

Authentiek : NL

Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds

Het Koninkrijk België,

het Koninkrijk Denemarken,

de Bondsrepubliek Duitsland,

de Helleense Republiek,

het Koninkrijk Spanje,

de Franse Republiek,

Ierland,

de Italiaanse Republiek,

het Groothertogdom Luxemburg,

het Koninkrijk der Nederlanden,

de Republiek Oostenrijk,

de Portugese Republiek,

de Republiek Finland,

het Koninkrijk Zweden,

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

hierna „lidstaten” genoemd, en

de Europese Gemeenschap,

de Europese Gemeenschap voor kolen en staal,

hierna „de Gemeenschap” genoemd,

enerzijds, en

het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië,

hierna „Jordanië” genoemd,

anderzijds,

Gelet op het belang van de historische banden tussen de Gemeenschap, haar lidstaten en Jordanië en hun gemeenschappelijke waarden,

Overwegende dat de Gemeenschap, haar lidstaten en Jordanië deze banden wensen te versterken en duurzame betrekkingen op basis van wederkerigheid, solidariteit, partnerschap en gezamenlijke ontwikkeling tot stand wensen te brengen,

Gelet op het belang dat de partijen hechten aan de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, en in het bijzonder aan de eerbiediging van de mensenrechten en de politieke en economische vrijheden waarop de Associatie is gegrondvest,

Gelet op de politieke en economische ontwikkelingen van de laatste jaren in Europa en het Midden-Oosten,

Zich bewust van de noodzaak gezamenlijk te streven naar versterking van de politieke stabiliteit en de economische ontwikkeling in de regio door middel van bevordering van regionale samenwerking,

Verlangende een regelmatige politiek dialoog over bilaterale en internationale kwesties van wederzijds belang in te stellen en te verdiepen,

Overtuigd van de noodzaak van versterking van het proces van sociale en economische modernisering dat Jordanië onderneemt om zijn economie volledig te integreren in de wereldeconomie en te participeren in de gemeenschap van democratische landen,

Gezien het verschil in economische en sociale ontwikkeling tussen Jordanië en de Gemeenschap,

Verlangende tot samenwerking te komen, steunende op een regelmatige dialoog, op economisch, wetenschappelijk, technologisch, cultureel, audiovisueel en sociaal gebied, met het oog op beter wederzijds begrip,

Gezien de gehechtheid van de Gemeenschap en Jordanië aan vrije handel, met name aan de naleving van de rechten en plichten die voortvloeien uit de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT),

Ervan overtuigd dat de Associatieovereenkomst een nieuw klimaat zal scheppen voor hun economische betrekkingen en met name voor de ontwikkeling van handel, investeringen en economische en technologische samenwerking,

Zijn als volgt overeengekomen1:

Artikel 1

  • 1 Er wordt een associatie tot stand gebracht tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Jordanië anderzijds.

  • 2 Deze associatie heeft ten doel:

    • een passend kader tot stand te brengen voor de politieke dialoog, waardoor nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen tot stand kunnen komen;

    • de voorwaarden vast te leggen voor de geleidelijke liberalisering van het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer;

    • het bevorderen van de ontwikkeling van evenwichtige economische en sociale betrekkingen tussen de partijen door middel van dialoog en samenwerking;

    • het verbeteren van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden en het versterken van de productiviteit en de financiële stabiliteit;

    • het aanmoedigen van regionale samenwerking ter consolidatie van de vreedzame coëxistentie en de economische en politieke stabiliteit;

    • het bevorderen van de samenwerking op andere gebieden van wederzijds belang.

Artikel 2

De betrekkingen tussen de partijen en alle bepalingen van deze Overeenkomst zijn gegrondvest op eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens, zoals deze zijn opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die ten grondslag ligt aan het binnen- en buitenlandse beleid van de Partijen en die een essentieel onderdeel van deze Overeenkomst vormt.

TITEL I. POLITIEKE DIALOOG

Artikel 3

  • 1 Er wordt een regelmatige politieke dialoog tussen de Partijen tot stand gebracht. Deze dialoog versterkt de betrekkingen tussen de Partijen en vormt een bijdrage tot de verdere ontwikkeling van duurzaam partnerschap en de verbetering van het wederzijds begrip en de solidariteit.

  • 2 De politieke dialoog en samenwerking hebben met name ten doel:

    • verbetering van het onderling begrip en versterking van de convergentie van de standpunten over internationale vraagstukken, met name ten aanzien van aangelegenheden die belangrijke gevolgen voor een der partijen kunnen hebben;

    • de partijen in staat te stellen het standpunt en de belangen van de andere partij in overweging te nemen;

    • bevordering van de regionale veiligheid en stabiliteit;

    • bevordering van gezamenlijke initiatieven.

Artikel 4

De politieke dialoog heeft betrekking op alle onderwerpen van wederzijds belang en beoogt de weg te openen voor nieuwe samenwerkingsvormen, gericht op gemeenschappelijke doelstellingen, met name vrede, veiligheid, mensenrechten, democratie en regionale ontwikkeling.

Artikel 5

  • 1 De politieke dialoog is gericht op vereenvoudiging van de uitvoering van gezamenlijke initiatieven en vindt met regelmatige tussenpozen plaats, alsmede telkens wanneer de omstandigheden zulks vereisen, met name:

    • a. op ministerieel niveau, voornamelijk in het kader van de Associatieraad;

    • b. op het niveau van hoge functionarissen tussen vertegenwoordigers van Jordanië enerzijds en van het Voorzitterschap van de Raad en de Commissie anderzijds;

    • c. met optimale gebruikmaking van alle diplomatieke kanalen, in het bijzonder door middel van regelmatige briefings door functionarissen, overleg ter gelegenheid van internationale vergaderingen en contacten tussen diplomatieke vertegenwoordigers in derde landen;

    • d. op elke andere wijze die kan bijdragen tot de consolidatie, verdere ontwikkeling en intensivering van deze dialoog.

  • 2 Er wordt een politieke dialoog ingesteld tussen het Europees Parlement en het Parlement van Jordanië.

TITEL II. VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

BASISPRINCIPES

Artikel 6

De Gemeenschap en Jordanië brengen in de loop van een overgangsperiode van ten hoogste 12 jaar, te beginnen bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst, geleidelijk een vrijhandelszone tot stand, overeenkomstig het bepaalde in deze Overeenkomst en in overeenstemming met de bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 1994, hierna „GATT” te noemen.

HOOFDSTUK 1. INDUSTRIEPRODUCTEN

Artikel 7

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Jordanië, met uitzondering van de in bijlage II van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genoemde producten.

Artikel 8

Er worden geen nieuwe invoerrechten of heffingen van gelijke werking ingesteld in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Jordanië.

Artikel 9

Producten van oorsprong uit Jordanië worden bij invoer in de Gemeenschap toegelaten met vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking en zonder kwantitatieve beperkingen of andere maatregelen van gelijke werking.

Artikel 10

  • 1

    • a. De bepalingen van dit hoofdstuk vormen geen beletsel voor het door de Gemeenschap handhaven van een landbouwelement bij invoer van de in bijlage I genoemde producten van oorsprong uit Jordanië.

    • b. Het landbouwelement kan de vorm van een vast bedrag of een ad valorem recht aannemen.

    • c. De op landbouwproducten van toepassing zijnde bepalingen van hoofdstuk 2 zijn van overeenkomstige toepassing op het landbouwelement.

  • 2

    • a. De bepalingen van dit hoofdstuk vormen geen beletsel voor het door Jordanië handhaven van een landbouwelement bij invoer van de in bijlage II genoemde producten van oorsprong uit de Gemeenschap.

    • b. Het landbouwelement dat Jordanië op grond van het bepaalde onder a. kan heffen op de invoer uit de Gemeenschap mag niet meer bedragen dan 50% van het basisrecht dat geheven wordt op de invoer uit landen waarmee Jordanië geen preferentiële handelsregeling heeft, doch die wel een meestbegunstigingsbehandeling genieten.

    • c. Indien Jordanië aantoont dat het equivalent van de rechten die van toepassing zijn op landbouwproducten die in de goederen in bijlage II zijn verwerkt hoger is dan het onder b. genoemde maximum, dan kan de Associatieraad een hoger percentage overeenkomen.

    • d. Jordanië mag de lijst van goederen waarop dit landbouwelement van toepassing is uitbreiden, mits de goederen voorkomen in bijlage I. Dit landbouwelement wordt, vóór het wordt goedgekeurd, ter beoordeling voorgelegd aan het Associatiecomité, dat alle vereiste besluiten kan nemen.

    • e. Op de in bijlage II opgenomen producten van oorsprong uit de Gemeenschap past Jordanië vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst geen hogere invoerrechten en heffingen van gelijke werking toe dan die welke op 1 januari 1996 van toepassing waren.

  • 3 Voor het industrie-element van de in bijlage II opgenomen producten van oorsprong uit de Gemeenschap schaft Jordanië de invoerrechten en heffingen van gelijke werking geleidelijk af overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.

  • 4 De overeenkomstig de leden 1 en 2 toegepaste landbouwelementen kunnen worden verminderd wanneer in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Jordanië de op een basislandbouwproduct toegepaste heffing is verlaagd of wanneer deze verminderingen het gevolg zijn van wederzijdse concessies op het gebied van verwerkte landbouwproducten.

  • 5 De in lid 4 bedoelde vermindering, de lijst van betrokken producten en, in voorkomend geval, de tariefcontingenten waarvoor de verlagingen gelden, worden door de Associatieraad vastgesteld.

Artikel 11

  • 1 De douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij invoer in Jordanië van toepassing zijn op producten van oorsprong uit de Gemeenschap, met uitzondering van de in bijlagen II, III en IV vermelde producten, worden afgeschaft bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst.

  • 2 Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, lid 2, onder b., en lid 3, worden de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij invoer in Jordanië van toepassing zijn op producten van oorsprong uit de Gemeenschap vermeld in bijlage II, geleidelijk afgeschaft overeenkomstig het hierna volgende tijdschema:

    • vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd met 10% van het basisrecht;

    • vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd met 20% van het basisrecht;

    • zes jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd met 30% van het basisrecht;

    • zeven jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd met 40% van het basisrecht;

    • acht jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd met 50% van het basisrecht.

  • 3 De douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij invoer in Jordanië van toepassing zijn op de in lijst A van bijlage III vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap worden geleidelijk afgeschaft volgens het onderstaande tijdschema:

    • bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 80% van het basisrecht;

    • één jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 60% van het basisrecht;

    • twee jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 40% van het basisrecht;

    • drie jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 20% van het basisrecht;

    • vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle resterende rechten en heffingen afgeschaft.

  • 4 De douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij invoer in Jordanië van toepassing zijn op de in lijst B van bijlage III vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap worden geleidelijk afgeschaft volgens het onderstaande tijdschema:

    • vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 90% van het basisrecht;

    • vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 80% van het basisrecht;

    • zes jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 70% van het basisrecht;

    • zeven jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 60% van het basisrecht;

    • acht jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 50% van het basisrecht;

    • negen jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 40% van het basisrecht;

    • tien jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 30% van het basisrecht;

    • elf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 20% van het basisrecht;

    • twaalf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden alle resterende rechten en heffingen afgeschaft.

  • 5 De ten aanzien van de producten in bijlage IV toe te passen regelingen worden vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst door de Associatieraad onderzocht. Bij dit onderzoek stelt de Associatieraad voor de afschaffing van de tarieven voor de producten in bijlage IV een tijdschema op.

  • 6 Indien zich met betrekking tot een bepaald product ernstige problemen voordoen, kunnen de in de leden 2, 3 en 4 genoemde tijdschema's in overleg worden herzien door het Associatiecomité, met dien verstande dat het tijdschema waarvoor de herziening is aangevraagd voor het betrokken product niet verder verlengd kan worden dan de maximale overgangsperiode van twaalf jaar. Indien het Comité geen besluit heeft genomen binnen dertig dagen na de kennisgeving van het verzoek van Jordanië om herziening van het tijdschema, kan Jordanië het tijdschema voorlopig opschorten voor een periode van ten hoogste één jaar.

  • 7 Het basisrecht waarop de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde achtereenvolgende verlagingen worden toegepast is voor elk product het op 1 januari 1996 daadwerkelijk ten opzichte van de Gemeenschap toegepaste recht.

  • 8 Indien na 1 januari 1996 tariefverlagingen op erga omnes-grondslag worden toegepast, treden de verlaagde rechten in de plaats van de in lid 5 bedoelde basisrechten, met ingang van de datum waarop de verlagingen toepassing vinden.

  • 9 Jordanië deelt de Gemeenschap zijn basisrechten mede.

Artikel 11 bis

  • 1 De douanerechten die gelden voor de invoer in Jordanië van de in lijst C van bijlage III bedoelde verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap worden afgeschaft met ingang van de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en Jordanië betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en houdende wijziging van de associatieovereenkomst EG-Jordanië, alsmede de vervanging van de bijlagen I, II, III en IV en de protocollen nrs. 1 en 2 bij de overeenkomst.

  • 2 De douanerechten die gelden voor de invoer in Jordanië van de in lijst D van bijlage III bedoelde verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap worden in vier gelijke jaarlijkse fasen, waarvan de eerste op 1 mei 2006 begint, afgebouwd en moeten met ingang van 1 mei 2009 volledig zijn afgeschaft.

  • 3 De douanerechten die gelden voor de invoer in Jordanië van de in lijst E van bijlage III bedoelde verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap worden in acht gelijke jaarlijkse fasen, waarvan de eerste op 1 mei 2006 begint, afgebouwd en moeten met ingang van 1 mei 2013 volledig zijn afgeschaft.

  • 4 De douanerechten die gelden voor de invoer in Jordanië van de in lijst F van bijlage III bedoelde verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap worden in vijf gelijke jaarlijkse fasen, waarvan de eerste op 1 mei 2006 begint, met 50 % verlaagd en moeten met ingang van 1 mei 2010 50 % van het basistarief bedragen.

  • 5 De douanerechten die gelden voor de invoer in Jordanië van de in lijst G van bijlage III bedoelde verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap worden niet afgeschaft.

  • 6 Met het oog op de in de leden 1 tot en met 5 bedoelde afschaffing van douanerechten, is het basistarief waarop de opeenvolgende verlagingen worden toegepast, het recht dat erga omnes geldt op de dag die voorafgaat aan de datum van ondertekening van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en Jordanië betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en houdende wijziging van de associatieovereenkomst EG-Jordanië, alsmede de vervanging van de bijlagen I, II, III en IV en de protocollen nrs. 1 en 2 bij de overeenkomst.

  • 7 Indien na de ondertekening van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en Jordanië betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en houdende wijziging van de associatieovereenkomst EG-Jordanië, alsmede de vervanging van de bijlagen I, II, III en IV en de protocollen nrs. 1 en 2 bij de overeenkomst, tariefverlagingen op erga omnesgrondslag worden toegepast, in het bijzonder verlagingen die voortvloeien uit de tariefonderhandelingen in de WTO, komen deze verlaagde rechten vanaf de datum waarop de verlagingen toepassing vinden, in de plaats van de in lid 6 bedoelde basisrechten.

Artikel 12

De bepalingen betreffende de afschaffing van invoerrechten zijn eveneens van toepassing op douanerechten van fiscale aard.

Artikel 13

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 11 mag Jordanië buitengewone maatregelen van beperkte duur nemen in de vorm van verhoging of wederinstelling van douanerechten.

    Dergelijke maatregelen mogen uitsluitend worden genomen ten behoeve van jonge industrieën of van bepaalde sectoren waarin herstructureringen plaatsvinden of die met grote moeilijkheden te kampen hebben, vooral wanneer deze moeilijkheden ernstige sociale gevolgen hebben.

    De invoerrechten die krachtens deze maatregelen door Jordanië worden toegepast ten aanzien van producten van oorsprong uit de Gemeenschap mogen niet meer dan 25% ad valorem bedragen en dienen een preferentie voor producten van oorsprong uit de Gemeenschap in te houden. De jaargemiddelde van de totale waarde van de ingevoerde producten waarop dergelijke maatregelen van toepassing zijn mag niet meer bedragen dan 20% van het jaargemiddelde van de totale invoer van industrieproducten uit de Gemeenschap gedurende de laatste drie jaren waarvoor statistische gegevens beschikbaar zijn.

    Deze maatregelen gelden voor een periode van ten hoogste vijf jaar, tenzij het Associatiecomité de toepassing ervan over een langere periode toestaat. Zij treden uiterlijk bij het verstrijken van de maximale overgangsperiode van twaalf jaar buiten werking.

    Deze maatregelen kunnen voor een bepaald product niet worden getroffen, indien meer dan vier jaren zijn verstreken sedert de afschaffing van alle rechten en kwantitatieve beperkingen of heffingen en maatregelen van gelijke werking die op het betrokken product van toepassing waren.

    Jordanië stelt de Associatieraad in kennis van alle buitengewone maatregelen die het voornemens is te treffen. Op verzoek van de Gemeenschap vindt vooraf overleg plaats over deze maatregelen en de sectoren waarop zij betrekking hebben. Indien het dergelijke maatregelen neemt, legt Jordanië aan het Comité een tijdschema voor de afschaffing van de overeenkomstig dit artikel ingestelde douanerechten voor. Dit tijdschema dient te voorzien in geleidelijke afschaffing van deze rechten in gelijke jaarlijkse percentages, beginnende uiterlijk twee jaar nadat de rechten zijn ingesteld. Het Associatiecomité kan een ander tijdschema vaststellen.

  • 2 In afwijking van lid 1, vierde alinea, kan het Associatiecomité, in verband met problemen die het oprichten van een nieuwe industrie met zich meebrengt, en wanneer bepaalde sectoren worden geherstructureerd of met grote moeilijkheden te kampen hebben, Jordanië bij uitzondering toestaan de krachtens lid 1 genomen maatregelen te handhaven voor een periode van maximaal drie jaar na de overgangsperiode van twaalf jaar.

HOOFDSTUK 2. LANDBOUWPRODUCTEN

Artikel 14

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de in bijlage II bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Jordanië.

Artikel 14 bis

Voor de handel in landbouwproducten tussen de Gemeenschap en Jordanië worden geen nieuwe douanerechten bij invoer, noch andere heffingen van gelijke werking ingesteld.

Artikel 15

De Gemeenschap en Jordanië stellen geleidelijk een grotere liberalisering in van het onderlinge handelsverkeer in landbouwproducten.

Artikel 16

  • 1 Op landbouwproducten van oorsprong uit Jordanië zijn bij invoer in de Gemeenschap de bepalingen van Protocol 1 van toepassing.

  • 2 Op landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap zijn bij invoer in Jordanië de bepalingen van Protocol 2 van toepassing.

Artikel 17

  • 1 Met ingang van 1 januari 2009 onderzoeken de Gemeenschap en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië de situatie met het oog op de vaststelling van de door de Gemeenschap en Jordanië met ingang van 1 januari 2010 toe te passen liberaliseringsmaatregelen, in overeenstemming met de in artikel 15 opgenomen doelstelling.

  • 2 Onverminderd de in lid 1 opgenomen bepalingen en rekening houdend met de handelsstromen voor landbouwproducten tussen de partijen, en de bijzondere gevoeligheid van deze producten, onderzoeken de Gemeenschap en Jordanië binnen de Associatieraad per product en op basis van wederkerigheid de mogelijkheid om elkaar verdere concessies te verlenen.

HOOFDSTUK 3. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 18

  • 1 In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Jordanië worden geen nieuwe kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking ingesteld.

  • 2 In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Jordanië worden kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft.

  • 3 De Gemeenschap en Jordanië stellen onderling geen douanerechten bij uitvoer of heffingen van gelijke werking, noch kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking in.

Artikel 19

  • 1 Indien ten gevolge van de tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid van een partij een specifieke regeling wordt ingesteld of indien de bestaande regelingen worden gewijzigd, of in geval van wijziging of uitbreiding van de bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van dit landbouwbeleid, kan de betrokken partij voor de betrokken producten de in deze Overeenkomst vervatte regeling wijzigen.

  • 2 De partij die tot een dergelijke wijziging overgaat stelt daarvan het Associatiecomité in kennis. Op verzoek van de andere partij komt het Associatiecomité bijeen om de belangen van genoemde partij op passende wijze in aanmerking te nemen.

  • 3 Ingeval de Gemeenschap of Jordanië op grond van lid 1 de in deze Overeenkomst vervatte regeling voor landbouwproducten wijzigen, kennen zij ten aanzien van de invoer van producten van oorsprong uit de andere partij een voordeel toe dat vergelijkbaar is met het voordeel waarin deze Overeenkomst voorziet.

  • 4 Over de toepassing van dit artikel kan in de Associatieraad overleg worden gepleegd.

Artikel 20

  • 1 Voor producten van oorsprong uit Jordanië geldt bij invoer in de Gemeenschap geen gunstiger regeling dan die welke tussen de lidstaten onderling geldt.

  • 2 De bepalingen van deze Overeenkomst zijn van toepassing onverminderd het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 1911/91 van de Raad van 26 juni 1991 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht op de Canarische eilanden.

Artikel 21

  • 1 De partijen onthouden zich van alle binnenlandse maatregelen of praktijken van fiscale aard die, rechtstreeks of onrechtstreeks, discrimineren tussen de producten van de ene partij en soortgelijke producten van oorsprong uit de andere partij.

  • 2 Voor producten die naar het grondgebied van een der partijen worden uitgevoerd mag geen terugbetaling van binnenlandse belastingen plaatsvinden die hoger is dan de indirecte belastingen die rechtstreeks of onrechtstreeks op deze producten worden geheven.

Artikel 22

  • 1 Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de handhaving of de oprichting van douane-unies, vrijhandelszones of regelingen voor grensverkeer, mits de in deze Overeenkomst neergelegde handelsregelingen daardoor niet worden gewijzigd.

  • 2 De Gemeenschap en Jordanië plegen in het Associatiecomité overleg over overeenkomsten tot oprichting van douane-unies of vrijhandelszones en desgewenst over andere belangrijke onderwerpen in verband met hun handelspolitiek ten aanzien van derde landen. Dergelijk overleg vindt met name plaats bij de toetreding van een derde land tot de Gemeenschap, teneinde rekening te kunnen houden met de wederzijdse belangen van de Gemeenschap en Jordanië.

Artikel 23

Indien een der partijen constateert dat in het handelsverkeer met de andere partij dumping in de zin van artikel VI van de GATT plaatsvindt, kan zij tegen deze praktijk passende maatregelen nemen overeenkomstig de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel en haar nationale wetgeving ter zake, en volgens de voorwaarden en procedures van artikel 26 van deze Overeenkomst.

Artikel 24

Indien een product wordt ingevoerd in hoeveelheden en onder omstandigheden die:

  • ernstige moeilijkheden veroorzaken of dreigen te veroorzaken voor binnenlandse producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten op het grondgebied van een der partijen, of

  • in enige sector van de economie ernstige verstoringen veroorzaken of dreigen te veroorzaken,

kan de betrokken partij passende maatregelen nemen overeenkomstig de bepalingen en procedures van artikel 26.

Artikel 25

Wanneer de naleving van artikel 18, lid 3:

  • i. ertoe leidt dat goederen wederuitgevoerd worden naar een derde land ten aanzien waarvan de exporterende partij voor het betrokken product kwantitatieve uitvoerbeperkingen, uitvoerrechten of maatregelen van gelijke werking toepast, of

  • ii. ernstige tekorten aan producten die van wezenlijk belang zijn voor de exporterende partij doet ontstaan of dreigt te doen ontstaan,

en de bovenbedoelde situaties aanleiding geven of vermoedelijk zullen geven tot ernstige moeilijkheden voor de exporterende partij, kan deze partij passende maatregelen nemen volgens de voorwaarden en procedures van artikel 26. Deze maatregelen mogen geen discriminerend karakter hebben en dienen te worden ingetrokken zodra zij niet langer gerechtvaardigd zijn.

Artikel 26

  • 1 Indien de Gemeenschap of Jordanië de invoer van producten die de in artikel 24 bedoelde moeilijkheden zouden kunnen geven, aan een administratieve procedure onderwerpen die ten doel heeft snel informatie te verschaffen over de ontwikkeling van de handelsstromen, stelt de betrokken partij de andere partij hiervan in kennis.

  • 2 In de in de artikelen 23, 24 en 25 bedoelde gevallen verstrekt de betrokken partij, vóór zij de in de genoemde artikelen bedoelde maatregelen neemt of, in de gevallen waarop lid 3, onder d., van dit artikel van toepassing is, zo spoedig mogelijk, het Associatiecomité alle ter zake dienende informatie teneinde een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

    Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de Overeenkomst het minst verstoren.

    De vrijwaringsmaatregelen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van het Associatiecomité, die hierover periodiek overleg pleegt, met name met het oog op de vaststelling van een tijdschema voor de afschaffing van deze maatregelen zodra de omstandigheden dit toelaten.

  • 3 Voor de toepassing van lid 2 geldt het hierna volgende:

    • a. de exporterende partij wordt van de in artikel 23 bedoelde dumping in kennis gesteld zodra de autoriteiten van de importerende partij een onderzoek hebben geopend. Indien geen einde is gemaakt aan de dumping in de zin van artikel VI van de GATT, of geen andere bevredigende oplossing is gevonden binnen dertig dagen na de kennisgeving van deze zaak, kan de importerende partij passende maatregelen nemen;

    • b. de moeilijkheden welke voortvloeien uit de omstandigheden bedoeld in artikel 24 worden voorgelegd aan het Associatiecomité, dat alle noodzakelijke beslissingen kan nemen om een einde te maken aan deze moeilijkheden.

      Indien het Associatiecomité of de exporterende partij geen beslissing heeft genomen die een einde maakt aan de moeilijkheden of geen andere bevredigende oplossing wordt gevonden binnen dertig dagen na kennisgeving van de zaak, kan de invoerende partij passende maatregelen nemen om het probleem op te lossen. Deze maatregelen mogen niet verder strekken dan hetgeen noodzakelijk is om een oplossing te vinden voor de gerezen moeilijkheden;

    • c. de moeilijkheden die voortvloeien uit de in artikel 25 bedoelde omstandigheden worden aan het Associatiecomité voorgelegd.

      Het Associatiecomité kan elke beslissing nemen die nodig is om een einde te maken aan de moeilijkheden. Indien het geen beslissing heeft genomen binnen dertig dagen nadat de zaak hem is voorgelegd, kan de exporterende partij passende maatregelen nemen ten aanzien van de uitvoer van het betrokken product;

    • d. wanneer uitzonderlijke omstandigheden die tot onmiddellijk optreden nopen kennisgeving of onderzoek vooraf, al naar gelang van het geval, onmogelijk maken, kan de betrokken partij in de in de artikelen 23, 24 en 25 bedoelde omstandigheden onverwijld de vrijwaringsmaatregelen toepassen die strikt noodzakelijk zijn om het probleem op te lossen. De andere partij wordt hiervan onmiddellijk in kennis gesteld.

Artikel 27

Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor verboden of beperkingen op de invoer, uitvoer of doorvoer die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, de bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch erfgoed, de bescherming van de intellectuele, industriële en commerciële eigendom, noch voor voorschriften betreffende goud en zilver. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de partijen vormen.

Artikel 28

Het begrip „producten van oorsprong" voor de toepassing van deze titel en de desbetreffende methoden van administratieve samenwerking zijn gedefinieerd in Protocol 3.

Artikel 29

In het handelsverkeer tussen de twee partijen worden de goederen ingedeeld overeenkomstig de gecombineerde nomenclatuur.

TITEL III. RECHT VAN VESTIGING EN DIENSTEN

HOOFDSTUKRECHT VAN VESTIGING 1

Artikel 30

  • 1

    • a. De Gemeenschap en haar lidstaten kennen voor de vestiging van Jordaanse ondernemingen geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan soortgelijke ondernemingen uit enig derde land toekennen.

    • b. Onverminderd de in bijlage V genoemde voorbehouden, kennen de Gemeenschap en haar lidstaten aan in een lidstaat gevestigde dochterondernemingen van Jordaanse bedrijven ten aanzien van hun transacties geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan enig bedrijf uit de Gemeenschap toekennen.

    • c. De Gemeenschap en haar lidstaten kennen aan in een lidstaat gevestigde filialen van Jordaanse bedrijven ten aanzien van hun transacties geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan filialen van bedrijven uit enig derde land toekennen.

  • 2

    • a. Onverminderd de in bijlage VI genoemde voorbehouden kent Jordanië voor de vestiging van bedrijven uit de Gemeenschap op zijn grondgebied geen minder gunstige behandeling toe dan de meest voordelige behandeling die dit land aan zijn eigen ondernemingen of aan ondernemingen uit enig derde land toekent.

    • b. Jordanië kent de op zijn grondgebied gevestigde dochterondernemingen en filialen van bedrijven uit de Gemeenschap ten aanzien van hun transacties geen minder gunstige behandeling toe dan de meest voordelige behandeling die het aan zijn eigen ondernemingen en filialen of aan ondernemingen en filialen uit enig derde land toekent.

  • 3 De bepalingen van lid 1, onder b., en lid 2, onder b., mogen door de op het grondgebied van een partij gevestigde dochterondernemingen van ondernemingen uit de andere partij niet worden gebruikt om de wetgeving en de voorschriften van de eerstgenoemde partij in verband met de toegang tot specifieke sectoren of activiteiten te ontduiken.

    Aan ondernemingen die op de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst in de Gemeenschap of Jordanië gevestigd zijn, wordt de in lid 1, onder b. en c., en lid 2, onder b., bedoelde behandeling toegekend met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst en aan ondernemingen die zich na deze datum in de Gemeenschap of Jordanië vestigen, met ingang van de datum van vestiging.

Artikel 31

  • 1 Het bepaalde in artikel 30 is niet van toepassing op het vervoer door de lucht, over de binnenwateren en over zee.

  • 2 Wat evenwel de activiteiten van scheepvaartondernemingen op het gebied van het internationale vervoer over zee betreft, met inbegrip van het intermodale vervoer dat ten dele over zee plaatsvindt, biedt elke partij aan ondernemingen van de andere partij de mogelijkheid op haar grondgebied een handelsvertegenwoordiging in de vorm van dochterondernemingen of filialen te vestigen, onder voorwaarden ten aanzien van vestiging en transacties die niet minder gunstig zijn dan de meest voordelige voorwaarden die zij aan haar eigen ondernemingen of aan dochterondernemingen of filialen van ondernemingen uit enig derde land toekent. De bedoelde activiteiten omvatten onder meer:

    • a. het op de markt brengen en de verkoop van maritieme vervoersdiensten en aanverwante diensten door rechtstreekse contacten met klanten, van prijsopgave tot facturering, ongeacht of deze diensten worden verricht of aangeboden door de dienstverlener zelf dan wel door dienstverleners waarmee de verkoper van de diensten een permanent handelsakkoord heeft;

    • b. aankoop en gebruik, voor eigen rekening of voor rekening van hun klanten (en de wederverkoop aan hun klanten) van alle vervoersdiensten en aanverwante diensten, met inbegrip van alle vormen van binnenlands vervoer, in het bijzonder over de binnenwateren, over de weg en per spoor, die voor een geïntegreerde dienstverlening vereist zijn;

    • c. het opstellen van documentatie betreffende vervoersdocumenten, douanedocumenten of andere documenten in verband met de oorsprong en de aard van de vervoerde goederen;

    • d. het verschaffen van handelsinformatie, op enigerlei wijze, onder meer door middel van geautomatiseerde informatiesystemen en systemen voor elektronische gegevensuitwisseling (onverminderd alle niet-discriminatoire beperkingen op het telecommunicatieverkeer);

    • e. het sluiten van enigerlei handelsovereenkomst, met inbegrip van participaties in ondernemingen en het in dienst nemen van plaatselijk aangeworven personeel (of, wanneer het buitenlands personeel betreft, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van deze Overeenkomst), met een in het betrokken land gevestigde scheepvaartonderneming;

    • f. het optreden namens ondernemingen, het organiseren van de afroep van aanvragen om scheepsruimte of, indien nodig, het overnemen van vracht.

Artikel 32

Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

  • a. „onderneming uit Gemeenschap" respectievelijk „Jordaanse onderneming": een overeenkomstig de wetgeving van respectievelijk een lidstaat of Jordanië opgerichte onderneming die haar statutaire zetel, centrale administratie of belangrijkste handelsactiviteit op het grondgebied van respectievelijk de Gemeenschap of Jordanië heeft.

    Indien een overeenkomstig de wetgeving van respectievelijk een lidstaat of Jordanië opgerichte onderneming uitsluitend haar statutaire zetel op het grondgebied van respectievelijk de Gemeenschap of Jordanië heeft, wordt deze onderneming als een onderneming uit de Gemeenschap of als een Jordaanse onderneming beschouwd, indien uit haar transacties een werkelijke en permanente band met de economie van respectievelijk een der lidstaten of Jordanië naar voren treedt;

  • b. „dochteronderneming": een onderneming waarover een andere onderneming daadwerkelijk zeggenschap heeft;

  • c. „filiaal" van een onderneming: een handelszaak zonder rechtspersoonlijkheid die kennelijk een permanent karakter bezit, zoals een agentschap van een moedermaatschappij, een eigen management heeft en over de nodige materiële voorzieningen beschikt om zakelijk overleg te voeren met derden, in dier voege dat laatstgenoemden, hoewel zij ervan op de hoogte zijn dat indien nodig er een rechtsverhouding zal bestaan met de moedermaatschappij waarvan het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt, geen rechtstreeks contact behoeven te hebben met deze moedermaatschappij, doch hun transacties kunnen afhandelen met de genoemde handelszaak die het vorengenoemde agentschap vormt;

  • d. „vestiging": het recht van ondernemingen uit de Gemeenschap of Jordanië als bedoeld onder a. om economische activiteiten uit te oefenen door de oprichting van dochtermaatschappijen en filialen in respectievelijk Jordanië en de Gemeenschap;

  • e. „transacties": het verrichten van economische activiteiten;

  • f. „economische activiteiten": activiteiten met een industrieel of commercieel karakter of activiteiten van personen die een vrij beroep uitoefenen;

  • g. „onderdaan" van een lidstaat of van Jordanië: een natuurlijke persoon die een onderdaan is van een der lidstaten, respectievelijk van Jordanië;

  • h. wat het internationale vervoer over zee betreft, met inbegrip van het intermodale vervoer dat ten dele over zee plaatsvindt, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk en van hoofdstuk 2 eveneens van toepassing op onderdanen van de lidstaten of van Jordanië die buiten het grondgebied van respectievelijk de Gemeenschap of Jordanië gevestigd zijn en op buiten de Gemeenschap of Jordanië gevestigde scheepvaartmaatschappijen waarin onderdanen van respectievelijk de Gemeenschap of Jordanië een meerderheidsbelang hebben, indien de vaartuigen van deze scheepvaartmaatschappijen respectievelijk in die lidstaat of in Jordanië geregistreerd zijn overeenkomstig de respectieve wettelijke voorschriften van de Gemeenschap en Jordanië.

Artikel 33

  • 1 De partijen vermijden, voor zover het in hun vermogen ligt, het nemen van maatregelen of het ontplooien van activiteiten die de voorwaarden voor de vestiging en de activiteiten van ondernemingen uit de andere partij restrictiever maken dan op de dag voorafgaande aan de datum van ondertekening van de Overeenkomst het geval was.

  • 2 De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan die van artikel 44. De omstandigheden waarop artikel 44 van toepassing is, worden uitsluitend geregeld door de bepalingen van dat artikel, met uitsluiting van elk ander artikel.

Artikel 34

  • 1 Een op het grondgebied van Jordanië of de Gemeenschap gevestigde onderneming uit respectievelijk de Gemeenschap of Jordanië heeft het recht, met inachtneming van de wetgeving van het gastland van vestiging, op het grondgebied van respectievelijk de Gemeenschap of Jordanië werknemers die onderdanen zijn van de lidstaten van de Gemeenschap of van Jordanië in dienst te nemen of deze door een van haar dochterondernemingen of filialen in dienst te laten nemen, mits dergelijke werknemers een sleutelpositie in de zin van lid 2 bekleden en zij uitsluitend door deze ondernemingen, dochterondernemingen of filialen tewerkgesteld worden. De geldigheidsduur van de verblijfs- en werkvergunningen van deze werknemers is beperkt tot de periode waarin zij als zodanig werkzaam zijn.

  • 2 Werknemers met een sleutelpositie die in dienst zijn van de eerder genoemde ondernemingen, hierna „organisaties" genoemd, zijn „binnen de onderneming overgeplaatste personen" als omschreven onder c. van de hierna volgende categorieën, met dien verstande dat de organisatie een rechtspersoon is en de betrokkenen gedurende ten minste het onmiddellijk aan de overplaatsing voorafgaande jaar in dienst waren van deze organisatie of daarin partners (doch geen aandeelhouders met een meerderheidsbelang) waren:

    • a. leden van het hogere kader van een organisatie die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de organisatie, onder het algemene toezicht en de leiding van de raad van bestuur of de aandeelhouders of daarmee gelijkgestelde personen. Deze personeelsleden

      • geven leiding aan de organisatie of een afdeling of onderafdeling daarvan;

      • houden toezicht op en controleren de werkzaamheden van andere toezichthoudende, hooggespecialiseerde of leidinggevende werknemers;

      • zijn persoonlijk bevoegd werknemers in dienst te nemen en te ontslaan of de indienstneming of het ontslag van werknemers of andere maatregelen in het kader van het personeelsbeleid aan te bevelen.

    • b. binnen een organisatie werkzame personen die beschikken over buitengewone kennis die van wezenlijk belang is voor de dienstverlening van het bedrijf, de onderzoeksuitrusting, de technische werkzaamheden of het management. Afgezien van de voor het functioneren van de betrokken onderneming vereiste specifieke kennis, kan deze kennis bestaan in de bekwaamheid bepaalde werkzaamheden uit te voeren of een bepaald beroep uit te oefenen waarvoor specifieke technische vaardigheden vereist zijn, evenals, in voorkomend geval, het lidmaatschap van een erkende beroepsgroep;

    • c. een „binnen de onderneming overgeplaatste persoon" is een natuurlijke persoon die voor een organisatie op het grondgebied van een partij werkzaam is en die tijdelijk wordt overgeplaatst in het kader van economische activiteiten op het grondgebied van de andere partij. De belangrijkste handelsactiviteit van de betrokken organisatie dient op het grondgebied van een partij plaats te hebben en de overplaatsing dient te geschieden naar een dochteronderneming of filiaal van deze organisatie die op het grondgebied van de andere partij daadwerkelijk soortgelijke economische activiteiten verrichten.

  • 3 De toegang tot en het tijdelijke verblijf op het grondgebied van respectievelijk Jordanië en de Gemeenschap van onderdanen van respectievelijk de lidstaten en Jordanië zijn toegestaan, mits dit vertegenwoordigers van organisaties betreft die leden zijn van het hogere kader van een organisatie, in de zin van artikel 2, onder a., die verantwoordelijk zijn voor de vestiging van een organisatie uit Jordanië respectievelijk de Gemeenschap in de Gemeenschap respectievelijk Jordanië, mits:

    • deze vertegenwoordigers zich niet bezig houden met rechtstreekse verkoop of dienstverlening, en

    • de organisatie in een lidstaat van de Gemeenschap respectievelijk in Jordanië geen andere vertegenwoordiger, kantoor, filiaal of dochteronderneming heeft.

Artikel 35

Teneinde het voor onderdanen van de Gemeenschap en Jordanië eenvoudiger te maken zich in Jordanië respectievelijk de Gemeenschap in een vrij beroep te vestigen en als zodanig werkzaamheden te verrichten, onderzoekt de Associatieraad welke maatregelen vereist zijn met het oog op de wederzijdse erkenning van kwalificaties.

Artikel 36

Het bepaalde in artikel 30 vormt voor een partij geen beletsel om bijzondere voorschriften vast te stellen voor de vestiging en de activiteiten van filialen of dochterondernemingen van ondernemingen van de andere partij die niet op het grondgebied van de eerste partij rechtspersoonlijkheid bezitten, mits deze maatregelen gerechtvaardigd zijn op grond van juridische of technische verschillen tussen deze filialen en filialen van op het grondgebied van de eerste partij wel rechtspersoonlijkheid bezittende ondernemingen, of, waar het financiële diensten betreft, om prudentiële redenen. Het verschil in behandeling mag niet meer inhouden dan wat strikt noodzakelijk is op grond van deze juridische of technische verschillen of, waar het financiële diensten betreft, om deze prudentiële redenen.

HOOFDSTUK 2. GRENSOVERSCHRIJDEND DIENSTENVERKEER

Artikel 37

  • 1 De partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om geleidelijk het verlenen van diensten mogelijk te maken door ondernemingen uit de Gemeenschap of Jordanië die zijn gevestigd op het grondgebied van een andere partij dan die van de persoon voor wie de diensten worden verricht, met inachtneming van de ontwikkeling van de dienstverlenende sectoren op het grondgebied van de partijen.

  • 2 De Associatieraad doet aanbevelingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van lid 1.

Artikel 38

Met het oog op een gecoördineerde ontwikkeling van het vervoer tussen de partijen in overeenstemming met hun commerciële behoeften, kunnen de voorwaarden voor de wederzijdse toegang tot elkaars markten en het verlenen van diensten met betrekking tot het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren, en eventueel het luchtvervoer, worden vastgelegd in bijzondere overeenkomsten, waarover in voorkomend geval tussen de partijen na het in werking treden van deze Overeenkomst wordt onderhandeld.

Artikel 39

  • 1 De partijen verbinden zich tot het daadwerkelijk toepassen van het beginsel van onbeperkte toegang tot de internationale maritieme markt en het internationaal maritiem vervoer op commerciële basis.

    • a. Bovenstaande bepaling doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de gedragscode van de Verenigde Naties voor Lijnvaartconferences en voor een partij bij deze Overeenkomst van toepassing zijn. De niet bij conferences aangesloten lijnvaartmaatschappijen kunnen vrij met een conference concurreren zolang zij zich aan het beginsel van eerlijke concurrentie op commerciële basis houden.

    • b. De partijen bevestigen dat zij vrije concurrentie beschouwen als een essentiële vereiste voor het handelsverkeer in droge en vloeibare bulkgoederen.

  • 2 De partijen verbinden zich ertoe bij de toepassing van de beginselen van lid 1:

    • a. in toekomstige bilaterale overeenkomsten met derde landen geen vrachtverdelingsregelingen op te nemen met betrekking tot het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en het lijnvrachtverkeer. Dit sluit echter de mogelijkheid niet uit om dergelijke regelingen te treffen voor het lijnvrachtverkeer in die uitzonderlijke gevallen waarin de lijnvaartmaatschappijen van de ene of de andere partij bij deze Overeenkomst anders geen reële kans zouden krijgen om aan het handelsverkeer van en naar het betrokken derde land deel te nemen;

    • b. bij het in werking treden van deze Overeenkomst alle unilaterale maatregelen en administratieve, technische en andere belemmeringen op te heffen die een beperkende of discriminerende invloed kunnen hebben op het vrij verrichten van diensten in het internationaal maritiem vervoer.

      Elke partij verleent aan door onderdanen en vennootschappen van de andere partij geëxploiteerde schepen die gebruikt worden voor het vervoer van goederen, passagiers of beide, onder meer geen minder gunstige behandeling dan die welke zij aan haar eigen schepen verleent, ten aanzien van de toegang tot havens, het gebruik van de infrastructuur en van de maritieme hulpdiensten van deze havens, alsmede de daarmee verband houdende vergoedingen en kosten, de douanefaciliteiten en de toewijzing van aanlegplaatsen en installaties voor het laden en lossen.

HOOFDSTUK 3. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 40

  • 2 De in lid 1 bedoelde doelstelling wordt uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst door de Associatieraad aan een eerste onderzoek onderworpen.

  • 3 Bij dit onderzoek houdt de Associatieraad rekening met de vooruitgang die geboekt is bij de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de partijen inzake de desbetreffende activiteiten.

Artikel 41

  • 1 De bepalingen van deze titel worden toegepast behoudens beperkingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid.

  • 2 Zij zijn niet van toepassing op werkzaamheden die op het grondgebied van een partij verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag, ook indien dit slechts incidenteel het geval is.

Artikel 42

Voor de toepassing van deze titel vormt geen der bepalingen van deze Overeenkomst voor de partijen een beletsel voor de toepassing van hun wetten en voorschriften betreffende toelating en verblijf, het verrichten van arbeid, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen en het verrichten van diensten, op voorwaarde dat zulks niet op zodanige wijze geschiedt dat de toepassing de voor een partij uit een specifieke bepaling van de Overeenkomst voortvloeiende voordelen teniet doet of beperkt. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 41.

Artikel 43

Ondernemingen welke worden bestuurd door en de exclusieve eigendom zijn van ondernemingen uit Jordanië en de Gemeenschap gezamenlijk, komen eveneens in aanmerking voor de bepalingen van deze titel.

Artikel 44

De in het kader van deze Overeenkomst door een partij aan de andere toegekende behandeling is met ingang van de termijn van een maand vóór het in werking treden van de daarop betrekking hebbende voorschriften van de GATS, met betrekking tot de sectoren of maatregelen waarop de GATS betrekking heeft, in geen geval gunstiger dan die welke door bedoelde eerstgenoemde partij in het kader van de GATS en met betrekking tot ongeacht welke dienstensector, dienstensubsector en wijze van dienstverlening wordt toegekend.

Artikel 45

Voor de toepassing van deze titel wordt geen rekening gehouden met de behandeling welke door de Gemeenschap, haar lidstaten of Jordanië wordt toegekend op grond van verbintenissen welke in het kader van overeenkomsten inzake economische integratie overeenkomstig de beginselen van artikel V van de GATS zijn aangegaan.

Artikel 46

  • 1 Geen der bepalingen van deze Overeenkomst vormt voor de partijen een beletsel om maatregelen om redenen van bedrijfseconomisch toezicht te nemen, onder meer ten behoeve van investeerders, depositogevers, verzekeringnemers of personen aan wie een financiële dienstverlener een fiduciair recht verschuldigd is, of teneinde de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. Indien dergelijke maatregelen strijdig zijn met de bepalingen van de Overeenkomst, mogen zij niet worden gebruikt als middel om de uit de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen van een partij te ontduiken.

  • 2 Geen der bepalingen van deze Overeenkomst wordt op zodanige wijze geïnterpreteerd dat zij een partij verplicht tot het verstrekken van informatie betreffende de zaken en de boekhouding van individuele klanten, dan wel vertrouwelijke of geoctrooieerde informatie die in het bezit is van overheidsinstanties.

Artikel 47

De bepalingen van deze Overeenkomst vormen voor een partij geen beletsel de maatregelen te nemen die zij noodzakelijk acht om te voorkomen dat de door haar genomen maatregelen in verband met de toegang van derde landen tot haar markten door middel van deze Overeenkomst worden ontdoken.

TITEL IV. BEPALINGEN INZAKE HET BETALINGS- EN KAPITAALVERKEER EN ANDERE ECONOMISCHE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. BETALINGS- EN KAPITAALVERKEER

Artikel 48

Behoudens het bepaalde in de artikelen 51 en 52 zijn betalingen in verband met het verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal in het kader van deze Overeenkomst vrij van beperkingen.

Artikel 49

  • 1 In het kader van het bepaalde in deze Overeenkomst, behoudens het bepaalde in de artikelen 50 en 51 en onverminderd de in artikel 30, lid 2, onder a., bedoelde bijlage VI, gelden geen beperkingen op het verkeer van kapitaal van de Gemeenschap naar Jordanië en op het verkeer van kapitaal met betrekking tot directe investeringen van Jordanië naar de Gemeenschap.

  • 2 Het verkeer van Jordaans kapitaal naar de Gemeenschap, met uitzondering van directe investeringen, is onderworpen aan de geldende wetten van Jordanië.

  • 3 De partijen voeren overleg met het oog op volledige liberalisering van het kapitaalverkeer, zodra de voorwaarden daartoe zijn vervuld.

Artikel 50

Onverminderd andere bepalingen van deze Overeenkomst en andere internationale verplichtingen van de Gemeenschap en Jordanië, vormt artikel 49 geen beletsel voor de toepassing van eventuele beperkingen die op de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Jordanië van kracht zijn ten aanzien van het kapitaalverkeer tussen deze partijen in verband met directe investeringen, met inbegrip van investeringen in onroerend goed, en de vestiging van ondernemingen.

Er zijn evenwel geen beperkingen op de overdracht van kapitaal dat door ingezetenen van de Gemeenschap in Jordanië of door ingezetenen van Jordanië in de Gemeenschap werd geïnvesteerd, noch op de overdracht van alle daaruit voortvloeiende winsten.

Artikel 51

Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden het kapitaalverkeer tussen de Gemeenschap en Jordanië ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor het wisselkoersbeleid of het monetair beleid in de Gemeenschap of in Jordanië, dan kunnen de Gemeenschap of Jordanië, overeenkomstig het bepaalde in de GATS en in de artikelen VIII en XIV van de Overeenkomst betreffende het Internationaal Monetair Fonds, het kapitaalverkeer tussen de Gemeenschap en Jordanië gedurende een periode van ten hoogste zes maanden aan vrijwaringsmaatregelen onderwerpen, indien dergelijke maatregelen strikt noodzakelijk zijn.

Artikel 52

Indien zich met betrekking tot de betalingsbalans van een of meer lidstaten van de Gemeenschap of van Jordanië ernstige moeilijkheden voordoen of dreigen voor te doen, kan de Gemeenschap of Jordanië, al naar gelang van het geval, in overeenstemming met de in de GATT en met de artikelen VIII en XIV van de Overeenkomst betreffende het Internationaal Monetair Fonds bepaalde voorwaarden beperkende maatregelen treffen met betrekking tot lopende transacties, indien dergelijke maatregelen absoluut noodzakelijk zijn. De Gemeenschap of Jordanië, al naar gelang van het geval, brengt deze maatregelen onverwijld ter kennis van de andere partij, en verstrekt deze partij zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de opheffing van deze maatregelen.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN INZAKE DE MEDEDINGING EN ANDERE ECONOMISCHE BEPALINGEN

Artikel 53

  • 1 Onverenigbaar met de goede werking van deze Overeenkomst voor zover de handel tussen de Gemeenschap en Jordanië daardoor ongunstig kan worden beïnvloed zijn:

    • a. alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen welke ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

    • b. het misbruik maken van een machtspositie door een of meer ondernemingen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap of van Jordanië, of op een wezenlijk deel daarvan;

    • c. alle steunmaatregelen van de Staten die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, met uitzondering van afwijkingen die zijn toegestaan krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

  • 2 Alle handelwijzen welke met dit artikel in strijd zijn, worden beoordeeld op grond van de criteria welke voortvloeien uit de toepassing van de regels van de artikelen 85, 86 en 92 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en voor onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallende producten, die van de artikelen 65 en 66 van dat Verdrag, en de communautaire regels betreffende overheidssteun, met inbegrip van het afgeleide recht.

  • 3 De Associatieraad stelt bij besluit genomen binnen een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst de nodige voorschriften vast voor de uitvoering van de leden 1 en 2.

    In afwachting van de vaststelling van deze voorschriften worden de bepalingen van de Overeenkomst inzake de interpretatie en toepassing van de artikelen VI, XVI en XXIII van de GATT toegepast als regels voor de tenuitvoerlegging van lid 1, onder c), en het ermee verband houdende gedeelte van lid 2.

  • 4

    • a. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder c., komen de partijen overeen dat gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst alle door Jordanië aan ondernemingen toegekende overheidssteun wordt beoordeeld met inachtneming van het feit dat Jordanië wordt beschouwd als een regio gelijk aan de streken van de Gemeenschap waar de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, als bedoeld in artikel 92, lid 3, onder a., van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

      De Associatieraad besluit met inachtneming van de economische situatie in Jordanië, of die periode met verdere termijnen van vijf jaar dient te worden verlengd.

    • b. Elke partij garandeert doorzichtigheid ten aanzien van de overheidssteun, onder meer door ieder jaar aan de andere partij mededeling te doen van het totale bedrag en de verdeling van de verstrekte steun en door op verzoek informatie over steunprogramma's te verstrekken. Op verzoek van de ene partij verstrekt de andere partij informatie over bepaalde afzonderlijke steunmaatregelen van de overheid.

  • 5 Met betrekking tot de producten vermeld in hoofdstuk 2 van titel II:

    • is het bepaalde in lid 1, onder c., niet van toepassing;

    • dienen alle praktijken die in strijd zijn met lid 1, onder a., te worden beoordeeld aan de hand van de criteria welke door de Gemeenschap zijn vastgesteld op grond van de artikelen 42 en 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en in het bijzonder bij Verordening nr. 26/1962 van de Raad.

  • 6 Indien de Gemeenschap of Jordanië van mening is dat een bepaalde praktijk onverenigbaar is met lid 1 en:

    • deze met de in lid 3 bedoelde uitvoeringsmaatregelen niet afdoende kan worden tegengegaan, of dat

    • bij ontstentenis van dergelijke voorschriften, de praktijk de belangen van de andere partij ernstig schaadt of dreigt te schaden of aan haar nationale industrie, met inbegrip van de dienstverlenende sector, aanmerkelijke schade toebrengt of dreigt toe te brengen,

    kan de desbetreffende partij passende maatregelen nemen na overleg in het kader van het Associatiecomité of na een termijn van dertig werkdagen volgende op het verzoek om dergelijk overleg.

    Met betrekking tot praktijken die onverenigbaar zijn met lid 1, onder c., kunnen indien de GATT erop van toepassing is, deze passende maatregelen alleen worden vastgesteld in overeenstemming met de procedures en voorwaarden bepaald in de GATT of in andere in het kader daarvan tot stand gekomen akten die op beide partijen van toepassing zijn.

  • 7 Niettegenstaande eventueel daarmee strijdige bepalingen die overeenkomstig lid 3 zijn vastgesteld, wisselen de partijen informatie uit met inachtneming van de beperkingen welke voortvloeien uit het beroeps- of zakengeheim.

Artikel 54

De lidstaten en Jordanië passen, onverminderd de in het kader van de GATT aangegane verplichtingen, alle staatsmonopolies van commerciële aard geleidelijk aan, in dier voege dat uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst tussen onderdanen van de lidstaten en van Jordanië geen discriminatie meer bestaan wat de voorwaarden voor de aankoop en de afzet van goederen betreft. Het Associatiecomité wordt in kennis gesteld van de maatregelen die daartoe worden genomen.

Artikel 55

Met betrekking tot overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan speciale of exclusieve rechten zijn toegekend, ziet de Associatieraad erop toe dat vanaf het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst geen maatregelen die het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Jordanië verstoren of strijdig zijn met de belangen van de partijen worden vastgesteld of gehandhaafd. Deze bepaling vormt geen beletsel voor de uitvoering, de jure of de facto, van bijzondere taken die aan deze ondernemingen zijn opgedragen.

Artikel 56

  • 1 Overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in bijlage VII waarborgen de partijen een adequate en effectieve bescherming van intellectuele-, industriële- en commerciële-eigendomsrechten overeenkomstig de hoogste internationale normen, alsmede effectieve middelen om deze rechten te doen gelden.

  • 2 De tenuitvoerlegging van dit artikel en van bijlage VII wordt regelmatig door de partijen onderzocht. In geval van problemen op het gebied van intellectuele-, industriële- en commerciële-eigendomsrechten die het handelsverkeer beïnvloeden wordt op verzoek van een partij spoedoverleg gevoerd, teneinde tot wederzijds bevredigende oplossingen te komen.

Artikel 57

De partijen streven ernaar de verschillen op het gebied van harmonisatie en conformiteitsbeoordeling verder te beperken. Daartoe sluiten zij specifieke overeenkomsten met betrekking tot wederzijdse erkenning op het gebied van de conformiteitsbeoordeling.

Artikel 58

De partijen stellen zich een wederzijdse en geleidelijke liberalisering van de overheidsopdrachten ten doel. De Associatieraad pleegt overleg over de tenuitvoerlegging van deze doelstelling.

TITEL V. ECONOMISCHE SAMENWERKING

Artikel 59. Doelstellingen

  • 1 De partijen verbinden zich ertoe hun economische samenwerking te versterken, in hun wederzijds belang, en overeenkomstig de algemene doelstellingen van deze Overeenkomst.

  • 2 De economische samenwerking heeft als doel Jordanië te steunen in zijn activiteiten ter bevordering van duurzame economische en sociale ontwikkeling.

Artikel 60. Toepassingssfeer

  • 1 De samenwerking richt zich in de eerste plaats op terreinen waar zich interne problemen voordoen, of die de gevolgen ondergaan van het liberaliseringsproces van de gehele Jordaanse economie, met name de liberalisering van het handelsverkeer tussen Jordanië en de Gemeenschap.

  • 2 Voorts wordt bij de samenwerking prioriteit gegeven aan de sectoren die de economieën van Jordanië en de Gemeenschap dichter bij elkaar brengen, met name sectoren die groei en werkgelegenheid scheppen.

  • 3 De partijen bevorderen de economische samenwerking tussen Jordanië en andere landen in de regio.

  • 4 Bescherming van het milieu en het ecologische evenwicht is een factor die bij de tenuitvoerlegging van de verschillende terreinen van de economische samenwerking waarvoor dit relevant is in aanmerking wordt genomen.

  • 5 De partijen kunnen overeenkomen de economische samenwerking uit te breiden tot sectoren die niet onder het bepaalde in deze titel vallen.

Artikel 61. Middelen en modaliteiten

De economische samenwerking wordt met name verwezenlijkt door middel van:

  • a. een regelmatige economische dialoog tussen de twee partijen die alle terreinen van het macro-economisch beleid bestrijkt;

  • b. regelmatige uitwisseling van informatie en ideeën in alle sectoren van samenwerking, onder meer door middel van bijeenkomsten van ambtenaren en deskundigen;

  • c. activiteiten op het gebied van adviesverlening, expertise en opleiding;

  • d. gezamenlijke activiteiten als seminars en workshops;

  • e. technische en administratieve bijstand en bijstand op het gebied van de regelgeving;

  • f. bevordering van joint ventures.

Artikel 62. Regionale samenwerking

Ter bevordering van de regionale samenwerking bevorderen de partijen activiteiten met een regionaal effect of waarbij andere landen in de regio betrokken zijn. Deze activiteiten kunnen onder meer inhouden:

  • intra-regionale handel;

  • milieu;

  • ontwikkeling van de economische infrastructuur;

  • wetenschappelijk en technologisch onderzoek;

  • cultuur;

  • douanezaken.

Artikel 63. Onderwijs en opleiding

De samenwerking tussen de partijen richt zich op het vaststellen en benutten van de meest effectieve methoden om de situatie in het onderwijs en de beroepseducatie aanzienlijk te verbeteren, met name ten aanzien van overheidsondernemingen en het particuliere bedrijfsleven, commerciële dienstverlening, de overheid en openbare instellingen, technische instanties, instanties voor normalisatie en certificatie en andere relevante organisaties. Beroepsopleidingen in verband met de herstructurering van de industrie krijgen hierbij speciale aandacht.

De samenwerking bevordert tevens de totstandkoming van contacten tussen gespecialiseerde instanties in de Gemeenschap en Jordanië en de uitwisseling van informatie en ervaringen, alsmede het gezamenlijke gebruik van technische middelen.

Artikel 64. Wetenschappelijke en technologische samenwerking

De samenwerking is gericht op:

  • a. het bevorderen van permanente banden tussen de wetenschapsgemeenschappen van de partijen, met name door middel van:

    • de toegang van Jordanië tot communautaire programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling, overeenkomstig de geldende bepalingen inzake de deelname van derde landen aan deze programma's;

    • de deelname van Jordanië aan gedecentraliseerde samenwerkingsnetwerken;

    • bevordering van synergie tussen opleiding en onderzoek;

  • b. het versterken van de onderzoekscapaciteit van Jordanië;

  • c. het stimuleren van technologische innovatie, het uitwisselen van nieuwe technologieën en het verspreiden van kennis, met name om de aanpassing van de industriële capaciteit van Jordanië te versnellen.

Artikel 65. Milieu

  • 1 De samenwerking is gericht op het voorkomen van de afbraak van het milieu, het intomen van de vervuiling en het rationele gebruik van natuurlijke hulpbronnen, teneinde duurzame ontwikkeling tot stand te brengen en regionale samenwerkingsprojecten te bevorderen.

  • 2 De samenwerking wordt met name geconcentreerd op:

    • woestijnvorming;

    • de kwaliteit van het zeewater en controle op en preventie van vervuiling van de zee;

    • beheer van de watervoorraden;

    • passend gebruik van energie;

    • afvalbeheer;

    • de gevolgen van de industriële ontwikkeling voor het milieu in het algemeen; de veiligheid van industriële installaties in het bijzonder;

    • de gevolgen van de landbouw voor de kwaliteit van bodem en water;

    • milieu-educatie en voorlichting;

    • het gebruik van geavanceerde methoden voor milieubeheer, meet- en controlemethoden, en in het bijzonder het gebruik van het Environmental Information System (EIS) en technieken voor milieu-effectbeoordeling;

    • verzilting.

Artikel 66. Industriële samenwerking

De samenwerking is met name gericht op het bevorderen van:

  • industriële samenwerking tussen ondernemingen in de Gemeenschap en in Jordanië, onder meer inhoudende toegang tot communautaire netwerken voor samenwerking tussen bedrijven en netwerken die in het kader van gedecentraliseerde samenwerking zijn opgezet;

  • modernisering en herstructurering van de Jordaanse industrie;

  • totstandbrenging en bevordering van een voor de ontwikkeling van het particuliere bedrijfsleven gunstig klimaat, teneinde groei en diversifiëring van de industriële productie te stimuleren;

  • samenwerking tussen het midden- en kleinbedrijf in de Gemeenschap en in Jordanië;

  • overdracht van technologie, innovatie en onderzoek en ontwikkeling;

  • diversifiëring van de industriële productie in Jordanië;

  • ontwikkeling van het menselijk potentieel;

  • verbetering van de toegang tot investeringskredieten;

  • stimulering van innovatie;

  • verbetering van ondersteunende informatiediensten.

Artikel 67. Investeringen en stimulering van investeringen

De samenwerking is gericht op het scheppen van een gunstig en stabiel investeringsklimaat in Jordanië. Dit houdt in ontwikkeling van:

  • geharmoniseerde en vereenvoudigde administratieve procedures; mechanismen voor gezamenlijke investeringen, met name in het midden- en kleinbedrijf, en identificatie van en informatie over investeringsmogelijkheden;

  • een juridisch klimaat dat bevorderlijk is voor de onderlinge investeringen, eventueel door de sluiting tussen Jordanië en de lidstaten van overeenkomsten ter bescherming van investeringen en overeenkomsten ter vermijding van dubbele belasting;

  • toegang tot de kapitaalmarkt ten behoeve van de financiering van productieve investeringen;

  • joint ventures van ondernemingen uit Jordanië en de Gemeenschap.

Artikel 68. Normalisatie en conformiteitsbeoordeling

De samenwerking op dit gebied richt zich met name op:

  • a. het bevorderen van de toepassing van communautaire voorschriften op het gebied van normalisatie, metrologie, kwaliteitsnormen en erkenning van conformiteit;

  • b. modernisering van de Jordaanse instanties voor conformiteitsbeoordeling, teneinde te zijner tijd en voor zover mogelijk overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordeling te sluiten;

  • c. het ontwikkelen van structuren en organen voor de bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom, normalisatie en kwaliteitsnormen.

Artikel 69. Aanpassing van wetgeving

De partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om hun wetgeving onderling aan te passen, teneinde de implementatie van deze Overeenkomst te vereenvoudigen.

Artikel 70. Financiële diensten

De partijen werken samen om hun normen en voorschriften te harmoniseren, onder andere met het oog op:

  • a. versterking en herstructurering van de financiële sector in Jordanië;

  • b. verbetering van de boekhoudings- en boekhoudcontrolesystemen, alsmede het toezicht op en de reglementering van het bankwezen, het verzekeringswezen en andere financiële sectoren in Jordanië.

Artikel 71. Landbouw

De partijen concentreren zich bij de samenwerking in het bijzonder op:

  • steun voor hun beleid ter diversifiëring van de productie;

  • bevordering van milieuvriendelijke landbouwmethoden;

  • totstandbrenging van nauwere banden tussen ondernemingen, groeperingen en organisaties die beroepsgroepen vertegenwoordigen in Jordanië en in de Gemeenschap, een en ander op vrijwillige basis;

  • technische bijstand en scholing;

  • harmonisatie van fytosanitaire en veterinaire normen;

  • geïntegreerde ontwikkeling van het platteland, mede inhoudende verbetering van basisdienstverlening en de ontwikkeling van aanverwante economische activiteiten;

  • samenwerking tussen plattelandsregio's, uitwisseling van ervaringen en kennis inzake plattelandsontwikkeling.

Artikel 72. Vervoer

De samenwerking is gericht op:

  • herstructurering en modernisering van weg-, spoorweg-, haven- en luchthaveninfrastructuur die verbonden is met de belangrijkste trans-Europese verbindingen van gemeenschappelijk belang;

  • definitie en toepassing van exploitatienormen die vergelijkbaar zijn met die welke in de Gemeenschap gangbaar zijn;

  • vernieuwing van technische installaties volgens de communautaire normen voor multimodaal vervoer, containervervoer en overslag;

  • geleidelijke versoepelingen van de transitovoorschriften;

  • verbetering van het beheer van luchthavens, de luchtverkeersleiding en de spoorwegen, mede inhoudende samenwerking tussen de verantwoordelijke nationale instanties.

Artikel 73. Informatie-infrastructuur en telecommunicatie

De samenwerking is met name gericht op:

  • a. de telecommunicatie in het algemeen;

  • b. normalisatie, conformiteitsbeproeving en certificatie op het gebied van informatietechnologie en telecommunicatie;

  • c. verbreiding van nieuwe informatietechnologieën, met name op het gebied van netwerken en de onderlinge koppeling van netwerken (ISDN – digitaal netwerk voor geïntegreerde diensten – en EDI – elektronische gegevensuitwisseling);

  • d. stimulering van onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe faciliteiten voor communicatie en informatietechnologieën, gericht op het ontwikkelen van de markt voor uitrusting, diensten en toepassingen in verband met informatietechnologieën en communicatie, diensten en installaties.

Artikel 74. Energie

Bij de samenwerking genieten prioriteit:

  • bevordering van duurzame energiebronnen en binnenlandse energiebronnen;

  • bevordering van energiebesparing en efficiënt energiegebruik;

  • toegepast onderzoek naar datanetwerken in de economische en sociale sector, met name ten behoeve van de verbinding tussen ondernemingen in de Gemeenschap en in Jordanië;

  • ondersteuning van de inspanningen voor modernisering en ontwikkeling van energienetwerken en koppeling daarvan aan de netwerken van de Gemeenschap.

De samenwerking richt zich tevens op vereenvoudiging van de doorvoer van gas, olie en elektriciteit.

Artikel 75. Toerisme

Prioriteit genieten bij de samenwerking op dit gebied:

  • verbetering van de kennis van de toeristenindustrie en versterking van de consistentie van beleid dat op het toerisme van invloed is;

  • betere seizoensspreiding van het toerisme;

  • bevordering van de samenwerking met regio's en steden in buurlanden;

  • betere informatievoorziening voor toeristen en bescherming van hun belangen;

  • benadrukking van het belang van het culturele erfgoed voor het toerisme;

  • zorgen voor een passende wisselwerking tussen toerisme en het milieu;

  • bevordering van de concurrentie in het toerisme door stimulering van professionalisme, met name ten aanzien van het hotelwezen;

  • uitwisseling van informatie inzake geplande projecten voor ontwikkeling en marketing van het toerisme, toeristische beurzen, tentoonstellingen, congressen en publicaties.

Artikel 76. Douane

  • 1 De partijen verbinden zich ertoe de samenwerking op douanegebied te ontwikkelen, teneinde erop toe te zien dat de handelsbepalingen worden nageleefd. Bij de samenwerking hebben prioriteit:

    • a. vereenvoudiging van controles en procedures voor in- en uitklaring van goederen;

    • b. toepassing van het „enig administratief document" en een systeem om de transitregelingen van de Gemeenschap en Jordanië te koppelen.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in de Overeenkomst inzake verdere samenwerking, in het bijzonder wat de bestrijding van drugs en het witwassen van geld betreft, verlenen de douaneadministraties van de partijen elkaar administratieve bijstand overeenkomstig Protocol 4.

Artikel 77. Statistiek

De samenwerking is met name gericht op harmonisatie van de door de partijen gebruikte methoden, zodat betrouwbare statistieken kunnen worden opgesteld voor handel, bevolking, migratie en in het algemeen alle gebieden die onder deze Overeenkomst vallen en voor statistische verwerking in aanmerking komen.

Artikel 78. Witwassen van geld

  • 1 De partijen werken samen om te voorkomen dat hun financiële systemen worden gebruikt voor het witwassen van de opbrengst van criminele activiteiten in het algemeen en drugsmisdrijven in het bijzonder.

  • 2 De samenwerking op dit gebied omvat administratieve en technische bijstand teneinde normen op te stellen voor de bestrijding van het witwassen van geld die gelijkwaardig zijn met die van de Gemeenschap en andere relevante internationale instellingen, met name de Financial Action Task Force (FATF).

Artikel 79. Bestrijding van drugs

  • 1 De samenwerking is met name gericht op:

    • verbetering van de effectiviteit van beleid en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van het aanbod van en de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, almede op bestrijding van het misbruik van deze producten;

    • bevordering van een gezamenlijke aanpak voor het terugdringen van het illegale gebruik van deze producten.

  • 2 De partijen bepalen gezamenlijk, in overeenstemming met hun respectieve wetgeving, welke strategieën en samenwerkingsmethoden geboden zijn om deze doelstellingen te bereiken. Hun optreden, voor zover niet gemeenschappelijk, wordt gebaseerd op overleg en nauwe coördinatie.

    Aan dit optreden kunnen bevoegde openbare en particuliere instellingen en internationale organisaties deelnemen, in samenwerking met de bevoegde instanties van Jordanië, de Gemeenschap en haar lidstaten.

  • 3 De samenwerking wordt verwezenlijkt door middel van uitwisseling van informatie en waar nodig gezamenlijke activiteiten met betrekking tot:

    • oprichting of uitbreiding van instellingen voor sociale dienstverlening en gezondheidszorg en informatiecentra voor de behandeling en sociale reïntegratie van drugsverslaafden;

    • uitvoering van projecten op het gebied van preventie, voorlichting, opleiding, en epidemiologisch onderzoek;

    • het opstellen van normen voor de preventie van het misbruik van precursoren en andere essentiële stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, overeenkomend met de normen van de Gemeenschap en de betrokken internationale organen, met name de Chemical Action Task Force (CATF).

TITEL VI. SOCIALE EN CULTURELE SAMENWERKING

HOOFDSTUK 1. SOCIALE DIALOOG

Artikel 80

  • 1 Tussen de partijen wordt een regelmatige dialoog ingesteld over elk onderwerp op sociaal gebied dat voor hen van belang is.

  • 2 De dialoog is een instrument voor onderzoek naar wijzen om vooruitgang te bewerkstelligen wat betreft het verkeer van werknemers, de gelijke behandeling en de sociale integratie van onderdanen van Jordanië en van de Gemeenschap die legaal op het grondgebied van gastlanden verblijven.

  • 3 De dialoog heeft met name betrekking op alle problemen betreffende:

    • a. leef- en werkomstandigheden van migrantengemeenschappen;

    • b. migratie;

    • c. illegale immigratie en de voorwaarden voor terugzending van personen die niet voldoen aan de bepalingen van de wetgeving inzake verblijf en vestiging die in het gastland van toepassing is;

    • d. activiteiten en programma's ter bevordering van de gelijke behandeling van onderdanen van Jordanië en van de Gemeenschap, wederzijdse kennis van cultuur en beschaving, bevordering van tolerantie en bestrijding van discriminatie.

Artikel 81

De dialoog op sociaal gebied wordt gehouden op dezelfde niveaus en volgens dezelfde procedures als die van titel I van deze Overeenkomst, die tevens als kader ervoor kan dienen.

HOOFDSTUK 2. SAMENWERKING OP SOCIAAL GEBIED

Artikel 82

  • 1 De partijen erkennen het belang van sociale ontwikkeling, een essentiële component van alle economische ontwikkeling. Bijzondere prioriteit wordt toegekend aan de eerbiediging van fundamentele sociale rechten.

  • 2 Teneinde de samenwerking op sociaal gebied tussen de partijen te consolideren worden activiteiten en programma's op elk gebied dat voor hen van belang is uitgevoerd.

    Hierbij hebben de volgende onderwerpen prioriteit:

    • a. vermindering van de migratiedruk door het scheppen van werkgelegenheid en het ontwikkelen van het onderwijs in de emigratiegebieden;

    • b. reïntegratie van teruggestuurde illegale immigranten;

    • c. bevordering van de participatie van vrouwen in het sociale en economische ontwikkelingsproces, met name door middel van onderwijs en de media, overeenkomstig het Jordaanse beleid op dit gebied;

    • d. ontwikkeling en versterking van Jordaanse programma's voor gezinsplanning en bescherming van moeder en kind;

    • e. verbetering van het stelsel voor sociale zekerheid;

    • f. verbetering van de gezondheidszorg;

    • g. verbetering van levensomstandigheden in achtergestelde, dichtbevolkte gebieden;

    • h. uitvoering en financiering van uitwisselings- en vrijetijdsprogramma's voor gemengde groepen Europese en Jordaanse jongeren die in de lidstaten verblijven ter bevordering van de kennis van elkaars cultuur en van de tolerantie.

Artikel 83

Samenwerkingsprojecten kunnen worden gecoördineerd met de lidstaten en de relevante internationale organisaties.

Artikel 84

De Associatieraad richt voor het einde van het eerste jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst een werkgroep op. Deze is belast met permanente evaluatie van de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de hoofdstukken 1 en 2.

HOOFDSTUK 3. CULTURELE SAMENWERKING EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 85

  • 1 Met het oog op de vergroting van wederzijdse kennis en begrip en rekening houdend met reeds ondernomen activiteiten, verbinden de partijen zich ertoe, met respect voor elkaars cultuur, een vaste basis te leggen voor een duurzame culturele dialoog en een permanente culturele samenwerking te bevorderen op alle daarvoor geschikte terreinen.

  • 2 Bij de vaststelling van samenwerkingsactiviteiten en -programma's en gezamenlijke activiteiten besteden de partijen bijzondere aandacht aan jongeren, aan zelfexpressie en communicatievaardigheden met gebruikmaking van schriftelijke en audiovisuele media, en aan monumentenzorg en verbreiding van cultuur.

  • 3 De partijen komen overeen dat de bestaande programma's voor culturele samenwerking in de Gemeenschap en de lidstaten tot Jordanië kunnen worden uitgebreid.

  • 4 De partijen stimuleren activiteiten van wederzijds belang op het gebied van informatie en communicatie.

TITEL VII. FINANCIËLE SAMENWERKING

Artikel 86

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze Overeenkomst wordt een financieel samenwerkingspakket aan Jordanië ter beschikking gesteld overeenkomstig de passende procedures en financiële middelen.

Deze procedures worden na de inwerkingtreding van de Overeenkomst in overleg tussen de partijen vastgesteld met behulp van de meest geschikte instrumenten.

Naast de in titel V en titel VI van deze Overeenkomst genoemde terreinen heeft deze samenwerking vooral betrekking op:

  • het bevorderen van hervormingen die gericht zijn op de modernisering van de economie;

  • het op peil brengen van de economische infrastructuur;

  • het bevorderen van particuliere investeringen en activiteiten die werkgelegenheid scheppen;

  • het opvangen van de gevolgen voor de Jordaanse economie van de geleidelijke instelling van een vrijhandelszone, met name door het op peil brengen en herstructureren van de industrie;

  • het begeleiden van het beleid in de sociale sectoren.

Artikel 87

In het kader van de communautaire financiële instrumenten ter ondersteuning van de programma's voor structurele aanpassing in de landen van het Middellandse-Zeegebied, en in nauwe samenwerking met de Jordaanse autoriteiten en met andere donoren, in het bijzonder andere internationale financiële instellingen, onderzoekt de Gemeenschap op welke wijze ondersteuning kan worden geboden voor de structuurmaatregelen die Jordanië neemt om een algemeen financieel evenwicht te herstellen en een economisch klimaat te scheppen dat een versnelde groei bevordert en tegelijkertijd het sociale welzijn van de bevolking verbetert.

Artikel 88

Met het oog op een gecoördineerde benadering van bijzondere macro-economische en financiële problemen die uit de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst zouden kunnen voortvloeien, besteden de partijen bijzondere aandacht aan de ontwikkelingen in het handelsverkeer en de financiële betrekkingen tussen de Gemeenschap en Jordanië in het kader van de krachtens titel V ingestelde regelmatige economische dialoog.

TITEL VIII. INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 89

Er wordt een Associatieraad opgericht, die één maal per jaar, of telkens wanneer de omstandigheden zulks vereisen, op ministerieel niveau bijeenkomt op initiatief van zijn voorzitter, overeenkomstig het reglement van orde.

De Associatieraad behandelt alle belangrijke vraagstukken die zich in het kader van de Overeenkomst voordoen, alsmede alle andere bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang.

Artikel 90

  • 1 De Associatieraad bestaat uit enerzijds leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en anderzijds leden van de regering van Jordanië.

  • 2 De leden van de Associatieraad kunnen regelingen treffen om zich te doen vertegenwoordigen, overeenkomstig de daartoe in het reglement van orde van deze Associatieraad vast te stellen voorwaarden.

  • 3 De Associatieraad stelt zijn reglement van orde vast.

  • 4 De Associatieraad wordt beurtelings voorgezeten door een lid van de Raad van de Europese Unie en een lid van de regering van Jordanië, zulks overeenkomstig het bepaalde in het reglement van orde van de Associatieraad.

Artikel 91

De Associatieraad heeft, voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst, in de in de Overeenkomst genoemde gevallen beslissingsbevoegdheid.

De besluiten van de Associatieraad zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan. De Associatieraad kan tevens alle nuttige aanbevelingen doen.

De besluiten en aanbevelingen van de Associatieraad worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de partijen.

Artikel 92

  • 1 Er wordt een Associatiecomité opgericht, dat toezicht houdt op het beheer van deze Overeenkomst, onder voorbehoud van de aan de Raad toegekende bevoegdheden.

  • 2 De Associatieraad kan alle of een deel van zijn bevoegdheden aan het Associatiecomité delegeren.

Artikel 93

  • 1 Het Associatiecomité vergadert op het niveau van ambtenaren en bestaat uit enerzijds vertegenwoordigers van de leden van de Raad van de Europese Unie en van leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, en anderzijds vertegenwoordigers van de regering van Jordanië.

  • 2 Het Associatiecomité stelt zijn reglement van orde vast.

  • 3 Het voorzitterschap van het Associatiecomité wordt bij toerbeurt bekleed door een vertegenwoordiger van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en een vertegenwoordiger van de regering van Jordanië.

Artikel 94

  • 1 Het Associatiecomité heeft beslissingsbevoegdheid inzake het beheer van deze Overeenkomst en op de terreinen waarop de Raad het comité bevoegdheden heeft toegekend.

  • 2 Besluiten worden in overleg tussen de partijen genomen en zijn bindend voor de partijen, die gehouden zijn de maatregelen te nemen die voor de uitvoering ervan nodig zijn.

Artikel 95

De Associatieraad kan besluiten werkgroepen of lichamen in te stellen die voor de uitvoering van de Overeenkomst nodig zijn.

Artikel 96

De Associatieraad neemt alle nuttige maatregelen ter bevordering van de samenwerking en de contacten tussen het Europees Parlement en het parlement van Jordanië.

Artikel 97

  • 1 Elk der partijen kan ieder geschil dat verband houdt met de toepassing of de interpretatie van deze Overeenkomst aan de Associatieraad voorleggen.

  • 2 De Associatieraad kan het geschil bij besluit beslechten.

  • 3 Elke partij is verplicht de voor de uitvoering van het in lid 2 bedoelde besluit vereiste maatregelen te treffen.

  • 4 Indien het geschil niet overeenkomstig lid 2 kan worden beslecht, kan elk der partijen de andere partij ervan in kennis stellen dat zij een scheidsrechter heeft aangewezen, waarop de andere partij binnen twee maanden een tweede scheidsrechter dient aan te wijzen. Voor de toepassing van deze procedure worden de Gemeenschap en de lidstaten geacht één partij bij het geschil te zijn.

    De Associatieraad wijst een derde scheidsrechter aan.

    De scheidsrechters beslissen bij meerderheid van stemmen.

    Elke partij bij het geschil dient de maatregelen te treffen die voor de tenuitvoerlegging van de beslissing van de scheidsrechters noodzakelijk zijn.

Artikel 98

Niets in de Overeenkomst belet een overeenkomstsluitende partij maatregelen te nemen:

  • a. die zij nodig acht om de onthulling van informatie die tegen haar vitale veiligheidsbelangen indruist te beletten;

  • b. die verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogsmateriaal of met onderzoek, ontwikkeling of productie die absoluut vereist zijn voor defensiedoeleinden, mits deze maatregelen geen afbreuk doen aan de concurrentievoorwaarden voor producten die niet voor specifiek militaire doeleinden bestemd zijn;

  • c. die zij van vitaal belang voor haar eigen veiligheid acht, in geval van ernstige binnenlandse problemen die de openbare orde bedreigen, in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen die een oorlogsdreiging inhouden, of om verplichtingen na te komen die zij voor de bewaring van de vrede en de internationale veiligheid is aangegaan.

Artikel 99

Op de door deze Overeenkomst bestreken terreinen en onverminderd eventueel daarin neergelegde bijzondere bepalingen, geldt het volgende:

  • de regelingen die Jordanië ten opzichte van de Gemeenschap toepast mogen geen aanleiding geven tot discriminatie tussen de lidstaten, hun onderdanen of hun vennootschappen;

  • de regelingen die de Gemeenschap ten opzichte van Jordanië toepast mogen geen aanleiding geven tot discriminatie tussen Jordaanse onderdanen of vennootschappen.

Artikel 100

Ten aanzien van directe belastingen heeft geen der bepalingen van de Overeenkomst tot gevolg dat:

  • de door een partij toegekende voordelen op fiscaal gebied in enige internationale overeenkomst of regeling waardoor deze partij gebonden is worden uitgebreid;

  • vaststelling of toepassing door een partij van enige maatregel die gericht is op het voorkomen van fraude of belastingontduiking wordt verhinderd;

  • afbreuk wordt gedaan aan het recht van een partij de ter zake doende bepalingen van haar fiscale wetgeving toe te passen op belastingplichtigen die zich niet in dezelfde situatie bevinden, met name ten aanzien van hun woonplaats.

Artikel 101

  • 1 De partijen treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze Overeenkomst te voldoen. Zij zien erop toe dat de in de Overeenkomst aangegeven doelstellingen worden bereikt.

  • 2 Indien een der partijen van mening is dat de andere partij een verplichting die uit de Overeenkomst voortvloeit niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen. Alvorens dit te doen, behalve in bijzonder spoedeisende gevallen, verstrekt zij de Associatieraad alle ter zake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, teneinde een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

    Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de goede werking van de Overeenkomst het minst verstoren. Deze maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van de Associatieraad gebracht en op verzoek van de andere partij in de Associatieraad besproken.

Artikel 102

De protocollen 1 tot en met 4 en de bijlagen I tot en met VII vormen een integrerend onderdeel van de Overeenkomst. De verklaringen en de briefwisselingen zijn opgenomen in de Slotakte, die een integrerend onderdeel vormt van de Overeenkomst.

Artikel 103

Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder „partijen" verstaan: enerzijds de Gemeenschap, of de lidstaten, of de Gemeenschap en de lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en anderzijds, Jordanië.

Artikel 104

De Overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

Elk der partijen kan de Overeenkomst door kennisgeving aan de andere partij opzeggen. Zes maanden na de datum van die kennisgeving houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn.

Artikel 105

Deze Overeenkomst is van toepassing op enerzijds het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing zijn, overeenkomstig het bepaalde in die verdragen, en anderzijds op het grondgebied van Jordanië.

Artikel 106

Deze Overeenkomst, die is opgesteld in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse en de Arabische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, wordt neergelegd bij het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Artikel 107

  • 1 Deze Overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures goedgekeurd.

Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de partijen elkaar ervan kennisgeving doen dat de in de eerste alinea bedoelde procedures zijn voltooid.

  • 2 Bij inwerkingtreding vervangt deze Overeenkomst de op 18 januari 1977 te Brussel ondertekende Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië en de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en Jordanië.

GEDAAN te Brussel, de vierentwintigste november negentienhonderd zevenennegentig.

Protocol nr. 1. betreffende de regelingen die bij de invoer in de Gemeenschap van landbouwproducten van oorsprong uit Jordanië van toepassing zijn

1.

De in bijlage genoemde producten van oorsprong uit Jordanië mogen in de Gemeenschap worden ingevoerd onder de voorwaarden die hierna en in de bijlage zijn vermeld.

2.

  • a De douanerechten worden afgeschaft of verlaagd volgens de percentages die naast de betrokken producten in kolom A zijn vermeld.

  • b Voor bepaalde producten waarvoor het gemeenschappelijk douanetarief in een ad valorem-douanerecht en in een specifiek douanerecht voorziet, zijn de in de kolommen A en C vermelde verlagingspercentages uitsluitend op de ad valorem-douanerechten van toepassing.

3.

Voor bepaalde producten worden de douanerechten afgeschaft binnen de grenzen van de tariefcontingenten die voor elk van deze producten in kolom B zijn vermeld. Voor ingevoerde hoeveelheden die de contingenten overschrijden, worden de douanerechten, afhankelijk van het product, volledig toegepast dan wel verlaagd volgens de percentages in kolom C.

4.

Voor bepaalde in lid 3 en in kolom D vermelde producten worden de tariefcontingenten vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst verhoogd in vier gelijke jaarlijkse stappen, die elk overeenkomen met 3% van deze bedragen.

5.

Voor bepaalde in kolom D vermelde producten kan de Gemeenschap een referentiehoeveelheid vaststellen, indien uit de door haar opgestelde jaarlijkse balans van het handelsverkeer blijkt dat de van een product of producten ingevoerde hoeveelheden moeilijkheden dreigen te veroorzaken op de markt van de Gemeenschap. Indien de invoer van een dergelijk product de referentiehoeveelheid overschrijdt, kan de Gemeenschap voor het betrokken product een communautair tariefcontingent openen voor een hoeveelheid die gelijk is aan de referentiehoeveelheid. Voor ingevoerde hoeveelheden die de contingenten overschrijden, worden de douanerechten, afhankelijk van het product, volledig toegepast dan wel verlaagd volgens de percentages in kolom C.

Protocol nr. 2. betreffende de regelingen die bij de invoer in Jordanië van landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap van toepassing zijn

1.

De in de bijlage vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap zijn bij invoer in Jordanië aan de hierna genoemde voorwaarden en aan de in de bijlage vastgestelde voorwaarden onderworpen.

2.

De invoerrechten en heffingen van gelijke werking mogen niet hoger zijn dan het in kolom A vermelde percentage.

Protocol nr. 3. betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

  • a. „vervaardiging”: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;

  • b. „materiaal”: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen, enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;

  • c. „product”: het verkregen product, zelfs indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;

  • d. „goederen”: zowel materialen als producten;

  • e. „douanewaarde”: de waarde zoals bepaald bij de overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);

  • f. „prijs af fabriek”: de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in Jordanië in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;

  • g. „waarde van de materialen”: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of Jordanië is betaald;

  • h. „waarde van de materialen van oorsprong”: de waarde van deze materialen als omschreven onder g), welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;

  • i. „toegevoegde waarde”: de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte materialen die van oorsprong zijn uit de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waar cumulatie van toepassing is of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die in de Gemeenschap of in Jordanië voor deze materialen is betaald;

  • j. „hoofdstukken” en „posten”: de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit protocol „het geharmoniseerd systeem” of „GS” genoemd;

  • k. „ingedeeld”: de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;

  • l. „zending”: producten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of bij gebreke daarvan, een enkele factuur;

  • m. „gebieden”: omvatten ook de territoriale wateren.

TITEL II. DEFINITIE VAN HET BEGRIP „PRODUCTEN VAN OORSPRONG’’

Artikel 2. Algemene voorwaarden

  • 1 Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd van oorsprong te zijn uit de Gemeenschap:

    • a. geheel en al in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 5;

    • b. in de Gemeenschap verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6;

    • c. goederen van oorsprong uit de Europese Economische Ruimte (EER), in de zin van Protocol nr. 4 bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 2 Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit Jordanië:

    • a. geheel en al in Jordanië verkregen producten, in de zin van artikel 5;

    • b. in Jordanië verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Jordanië een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6.

  • 3 De bepalingen van lid 1, onder c), zijn alleen van toepassing indien er een vrijhandelsovereenkomst van toepassing is tussen enerzijds Jordanië en anderzijds de EER/EVA-landen (IJsland, Liechtenstein en Noorwegen).

Artikel 3. Cumulatie in de Gemeenschap

  • 1 Onverminderd artikel 2, lid 1, worden producten als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein) (1), IJsland, Noorwegen, Turkije of de Gemeenschap, op voorwaarde dat deze materialen in de Gemeenschap be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 1, worden producten als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit de Faeröer of een land dat deelneemt aan het Euromediterrane partnerschap, dat is gebaseerd op de verklaring van Barcelona die werd vastgesteld tijdens de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995, met uitzondering van Turkije, op voorwaarde dat deze materialen in de Gemeenschap be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 3 Indien de in de Gemeenschap verrichte be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan de in artikel 7 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product enkel als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde groter is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere dan in de leden 1 en 2 bedoelde landen. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land dat de hoogste waarde vertegenwoordigt van de bij de vervaardiging in de Gemeenschap gebruikte materialen van oorsprong.

  • 4 De producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 genoemde landen die in de Gemeenschap geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van deze landen worden uitgevoerd.

  • 5 De cumulatie waarin dit artikel voorziet kan uitsluitend worden toegepast op voorwaarde dat:

    • a. een preferentiële handelsovereenkomst overeenkomstig artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT) van toepassing is tussen de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprong en het land van bestemming;

    • b. materialen en producten de oorsprong hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die van dit protocol; en

    • c. kennisgevingen zijn gepubliceerd waaruit blijkt dat is voldaan aan de vereisten voor de toepassing van cumulatie in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en in Jordanië volgens zijn eigen procedures.

    De cumulatie waarin dit artikel voorziet, is van toepassing met ingang van de datum die is aangegeven in de kennisgeving in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie. De Gemeenschap zal Jordanië door tussenkomst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen nadere gegevens verstrekken over de overeenkomsten, met inbegrip van de datums van inwerkingtreding, en de daarin opgenomen oorsprongsregels, die met de andere in de leden 1 en 2 genoemde landen worden toegepast.

Artikel 4. Cumulatie in Jordanië

  • 1 Onverminderd artikel 2, lid 2, worden producten als van oorsprong uit Jordanië beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein)2, IJsland, Noorwegen, Roemenië, Turkije of de Gemeenschap, op voorwaarde dat deze materialen in Jordanië be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 2, worden producten als van oorsprong uit Jordanië beschouwd indien zij daar zijn verkregen door be- of verwerking van materialen van oorsprong uit de Faeröer of een land dat deelneemt aan het Euro-mediterrane partnerschap, dat gebaseerd is op de verklaring van Barcelona die werd vastgesteld tijdens de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995, met uitzondering van Turkije, op voorwaarde dat deze materialen in Jordanië be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen toereikende be- of verwerkingen hebben ondergaan.

  • 3 Indien de in Jordanië verrichte be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan de in artikel 7 bedoelde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product enkel als van oorsprong uit Jordanië beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde groter is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in de leden 1 en 2 bedoelde landen. Is dit niet het geval dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land waar de meeste waarde is toegevoegd aan de bij de vervaardiging in Jordanië gebruikte materialen van oorsprong.

  • 4 De producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 genoemde landen die in Jordanië geen enkele be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van deze landen worden uitgevoerd.

  • 5 De cumulatie waarin dit artikel voorziet kan uitsluitend worden toegepast op voorwaarde dat:

    • a. een preferentiële handelsovereenkomst overeenkomstig artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT) van toepassing is tussen de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprong en het land van bestemming;

    • b. materialen en producten de oorsprong hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die van dit protocol; en

    • c. kennisgevingen zijn gepubliceerd waaruit blijkt dat is voldaan aan de vereisten voor de toepassing van cumulatie in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en in Jordanië volgens zijn eigen procedures.

    De cumulatie waarin dit artikel voorziet, is van toepassing met ingang van de datum die is aangegeven in de kennisgeving in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Jordanië zal de Gemeenschap door tussenkomst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen nadere gegevens verstrekken over de overeenkomsten, met inbegrip van de datums van inwerkingtreding, en de daarin opgenomen oorsprongsregels, die met de andere in de leden 1 en 2 genoemde landen worden toegepast.

Artikel 5. Geheel en al verkregen producten

  • 1 Als geheel en al in de Gemeenschap of in Jordanië verkregen worden beschouwd:

    • a. aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen minerale producten;

    • b. aldaar geoogste producten van het plantenrijk;

    • c. aldaar geboren en gefokte levende dieren;

    • d. producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;

    • e. voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;

    • f. producten van de zeevisserij en andere buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of van Jordanië door hun schepen uit de zee gewonnen producten;

    • g. producten uitsluitend uit de onder f bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;

    • h. aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;

    • i. afval en schroot afkomstig van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;

    • j. producten, gewonnen uit de zeebodem of -ondergrond buiten de territoriale wateren, mits zij alleen het recht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;

    • k. goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a tot en met j bedoelde producten zijn vervaardigd.

  • 2 De termen „hun schepen’’ en „hun fabrieksschepen’’ in lid 1, onder f en g, zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:

    • a. die in een lidstaat van de Gemeenschap of Jordanië zijn ingeschreven of geregistreerd;

    • b. die de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap of van Jordanië voeren;

    • c. die voor ten minste 50% toebehoren aan onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Jordanië of aan een onderneming die haar hoofdkantoor in een van deze staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een lidstaat van de Gemeenschap of van Jordanië, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan deze staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan;

    • d. waarvan de kapitein en de officieren onderdanen zijn van lidstaten van de Gemeenschap of van Jordanië;

      en

    • e. waarvan de bemanning voor ten minste 75% bestaat uit onderdanen van lidstaten of van Jordanië.

Artikel 6. Toereikende bewerking of verwerking

  • 1 Niet geheel en al verkregen producten worden geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan in de zin van artikel 2, indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.

    In deze lijst is voor alle onder deze overeenkomst vallende producten aangegeven welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om de oorsprong te verkrijgen en zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat indien een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in die lijst voor dat product heeft voldaan, als materiaal gebruikt wordt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt.

  • 2 In afwijking van lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst in bijlage II bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:

    • a. wanneer de totale waarde ervan niet meer dan 10% bedraagt van de prijs af fabriek van het product;

    • b. wanneer een in de lijst vermelde maximumwaarde voor niet van oorsprong zijnde materialen door de toepassing van dit lid niet wordt overschreden.

      Dit lid is niet van toepassing op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld.

  • 3 De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van artikel 7.

Artikel 7. Ontoereikende be- of verwerking

  • 1 Behoudens lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen beschouwd als ontoereikend om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 6 is voldaan:

    • a. behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;

    • b. het splitsen en samenvoegen van colli;

    • c. het wassen, schoonmaken; het stofvrij maken, verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;

    • d. het strijken of persen van textiel;

    • e. het eenvoudig schilderen of polijsten;

    • f. het doppen, het geheel of gedeeltelijk bleken, het polijsten of glanzen van granen en rijst;

    • g. het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten;

    • h. het pellen, ontpitten of schillen van noten, vruchten of groenten;

    • i. het aanscherpen, eenvoudig vermalen of eenvoudig versnijden;

    • j. het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen);

    • k. het eenvoudig plaatsen in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de opmaak;

    • l. het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking ;

    • m. het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten;

    • n. het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen;

    • o. twee of meer van de onder a tot en met n vermelde behandelingen tezamen;

    • p. het slachten van dieren.

  • 2 Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald product heeft ondergaan ontoereikend zijn in de zin van lid 1 worden alle be- of verwerkingen die dit product in de Gemeenschap of in Jordanië heeft ondergaan tezamen genomen.

Artikel 8. Determinerende eenheid

  • 1 De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol is het product dat bij de bepaling van de indeling volgens het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd. Hieruit volgt:

    • a. wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerd systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;

    • b. wanneer een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.

  • 2 Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 9. Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn inbegrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

Artikel 10. Stellen of assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15% van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 11. Neutrale elementen

Om te bepalen of een product een product van oorsprong is, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van bij de vervaardiging van dat product gebruikte:

  • a. energie en brandstof;

  • b. fabrieksuitrusting;

  • c. machines en werktuigen;

  • d. goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen; die bij de vervaardiging gebruikt kunnen zijn.

TITEL III. TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 12. Territorialiteitsbeginsel

  • 1 Behoudens artikel 2, lid 1, onder c), de artikelen 3 en 4, en lid 3 van dit artikel moet aan de voorwaarden in titel II voor het verkrijgen van de oorsprong zonder onderbreking in de Gemeenschap of in Jordanië zijn voldaan.

  • 2 Behoudens de artikelen 3 en 4 worden producten van oorsprong die uit de Gemeenschap of Jordanië naar een ander land worden uitgevoerd en vervolgens opnieuw worden ingevoerd, als niet van oorsprong beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

    • a. de terugkerende goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen; en

    • b. de goederen tijdens de periode dat ze waren uitgevoerd geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren.

  • 3 Het verkrijgen van de oorsprong overeenkomstig de voorwaarden van titel II wordt niet beïnvloed door be- of verwerkingen buiten de Gemeenschap of Jordanië van uit de Gemeenschap of Jordanië uitgevoerde en later wederingevoerde materialen, indien:

    • a. deze materialen geheel en al in de Gemeenschap of Jordanië zijn verkregen dan wel, voorafgaand aan de uitvoer, aldaar be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan die welke in artikel 7 zijn genoemd; en

    • b. ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:

      • i. de wederingevoerde goederen het resultaat zijn van de be- of verwerking van de uitgevoerde materialen; en

      • ii. de totale buiten de Gemeenschap of Jordanië toegevoegde waarde niet meer dan 10% bedraagt van de prijs af fabriek van het als product van oorsprong aangemerkte eindproduct.

  • 4 Voor de toepassing van lid 3 is titel II betreffende het verlenen van de oorsprong niet van toepassing op buiten de Gemeenschap of Jordanië verrichte be- of verwerkingen. Wanneer evenwel, in de lijst van bijlage II, voor de vaststelling van het karakter van product van oorsprong van het betrokken eindproduct een regel is opgenomen die de maximumwaarde van alle gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen vaststelt, mogen de totale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die in de betrokken partij worden verwerkt en de totale buiten de Gemeenschap of Jordanië overeenkomstig dit artikel toegevoegde waarde het vermelde percentage niet overschrijden.

  • 5 Voor de toepassing van de leden 3 en 4 wordt onder „totale toegevoegde waarde’’ verstaan alle buiten de Gemeenschap of Jordanië gemaakte kosten, met inbegrip van de waarde van de toegevoegde materialen.

  • 6 De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten die niet aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II voldoen of die slechts kunnen worden aangemerkt als toereikend te zijn be- of verwerkt door toepassing van de algemene tolerantieregel van artikel 6, lid 2.

  • 7 De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten van de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem.

  • 8 De buiten de Gemeenschap of Jordanië verrichte be- of verwerkingen als bedoeld in dit artikel vinden plaats in het kader van de regeling passieve veredeling of een soortgelijke regeling.

Artikel 13. Rechtstreeks vervoer

  • 1 De bij deze overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de Gemeenschap en Jordanië of over het grondgebied van een ander in de artikelen 3 en 4 genoemd land waarmee cumulatie van toepassing is, zijn vervoerd. Goederen die één enkele zending vormen, kunnen via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dit grondgebied, voor zover ze in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren. Producten van oorsprong mogen via een pijpleiding door een ander grondgebied dan dat van de Gemeenschap of van Jordanië worden vervoerd.

  • 2 Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:

    • a. een enkel vervoerdocument dat het vervoer dekt van het land van uitvoer door het land van doorvoer;

    • b. een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat:

      • i. een nauwkeurige omschrijving van de goederen;

      • ii. de data waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder vermelding van de gebruikte schepen of andere vervoermiddelen; en

      • iii at een verklaring bevat over de voorwaarden waarop de goederen in het land van doorvoer verbleven;

    • c. hetzij, bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.

Artikel 14. Tentoonstellingen

  • 1 De overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander dan de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zijn verzonden en die na de tentoonstelling zijn verkocht en in de Gemeenschap of in Jordanië worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

    • a. een exporteur deze producten vanuit de Gemeenschap of Jordanië naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en ze daar heeft tentoongesteld;

    • b. deze exporteur de producten heeft verkocht of overgedragen aan een geadresseerde in de Gemeenschap of in Jordanië;

    • c. de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan zijn verzonden; en

    • d. dat de goederen vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.

  • 2 Een bewijs van de oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel V afgegeven of opgesteld en op de normale wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd betreffende de aard van de goederen en de omstandigheden waaronder zij zijn tentoongesteld.

  • 3 Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.

TITEL IV. TERUGGAVE EN VRIJSTELLING VAN RECHTEN

Artikel 15. Verbod op de teruggave of vrijstelling van douanerechten

  • 1

    • a. Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Jordanië, of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap of in Jordanië niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

    • b. De onder hoofdstuk 3 en de posten 1604 en 1605 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), waarvoor overeenkomstig titel V een bewijs van de oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap niet in aanmerking voor teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

  • 2 Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor terugbetaling of algehele of gedeeltelijke vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de Gemeenschap of in Jordanië van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging worden gebruikt en op de in lid 1, onder b), bedoelde producten, indien een dergelijke terugbetaling of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit genoemde materialen zijn verkregen worden uitgevoerd, doch niet van toepassing is indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.

  • 3 De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient steeds bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave of vrijstelling van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn betaald.

  • 4 De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 8, lid 2, op accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 9 en op artikelen die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 10, wanneer dergelijke producten niet van oorsprong zijn.

  • 5 De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen van de soort waarop de overeenkomst van toepassing is. Zij doen geen afbreuk aan het systeem van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

  • 6 Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien de producten worden beschouwd als van oorsprong uit de Gemeenschap of Jordanië zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen.

  • 7 Niettegenstaande lid 1 mag Jordanië, behalve voor producten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het geharmoniseerd systeem, regelingen toepassen voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die van toepassing zijn op niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong, op voorwaarde dat:

    • a) een douanerecht van 4 %, of een lager recht indien dit in Jordanië van toepassing is, wordt geheven op producten die onder de hoofdstukken 25 tot en met 49 en 64 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld;

    • b) een douanerecht van 8 %, of een lager recht indien dit in Jordanië van toepassing is, wordt geheven op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld.

    Dit lid is tot en met 31 december 2012 van toepassing en kan in onderling overleg worden herzien.

TITEL V. BEWIJS VAN OORSPRONG

Artikel 16. Algemene voorwaarden

  • 1 De bepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Jordanië worden ingevoerd en op producten van oorsprong uit Jordanië die in de Gemeenschap worden ingevoerd, op vertoon van een van de volgende bewijzen van oorsprong:

    • a. een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage III a is opgenomen;

    • b. een certificaat inzake goederenverkeer EUR-MED, waarvan het model in bijlage III b is opgenomen;

    • c. in de in artikel 22, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur (hierna „factuurverklaring’’ genoemd, of „factuurverklaring EUR-MED’’) op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument, waarin de producten duidelijk genoeg zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden; de teksten van de factuurverklaringen zijn opgenomen in de bijlagen IV a en IV b.

  • 2 Niettegenstaande lid 1 vallen producten van oorsprong in de zin van dit protocol in de in artikel 27 bedoelde gevallen onder de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst zonder dat een van de in lid 1 bedoelde bewijzen van oorsprong behoeft te worden overgelegd.

Artikel 17. Afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat

  • 1 In afwijking van artikel 16, lid 7, kan een EUR.1-certificaat bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien

    • a. dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd;

    • b. ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het EUR.1-certificaat wel was afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.

  • 2 Met het oog op de toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de producten waarop het EUR.1-certificaat betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.

  • 3 De douaneautoriteiten kunnen eerst tot afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.

  • 4

    • Op een achteraf afgegeven certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

    • ES „EXPEDIDO A POSTERIORI’’

    • CS „VYSTAVENO DODATEČNĚ’’

    • DA „UDSTEDT EFTERFØLGENDE’’

    • DE „NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT’’

    • ET „TAGANTJÄRELE VÄLJA ANTUD’’

    • EL „ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ϒΣΤΕΡΩΝ.’’

    • EN „ISSUED RETROSPECTIVELY’’

    • FR „DÉLIVRÉ A POSTERIORI’’

    • IT „RILASCIATO A POSTERIORI’’

    • LV „IZSNIEGTS RETROSPEKTĪVI’’

    • LT „RETROSPEKTYVUSIS IŠDAVIMAS’’

    • HU „KIADVA VISSZAMENŐLEGES HATÁLLYAL’’

    • MT „MAH–RUĠ RETROSPETTIVAMENT’’

    • NL „AFGEGEVEN A POSTERIORI’’

    • PL „WYSTAWIONE RETROSPEKTYWNIE’’

    • PT „EMITIDO A POSTERIORI’’

    • SL „IZDANO NAKNADNO’’

    • SK „VYDANÉ DODATOČNE’’

    • FI „ANNETTU JÄLKIKÄTEEN’’

    • SV „UTFÄRDAT I EFTERHAND’’

    • AR „

    Bijlage 10000050789.png
  • 5 De in lid 4 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen" van het EUR.1- certificaat.

Artikel 18. Afgifte van een duplicaat van een EUR.1-certificaat

  • 1 In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een EUR.1-certificaat, kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hadden afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

  • 2  Op het aldus afgegeven duplicaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

    • ES „DUPLICADO’’

    • CS „DUPLIKÁT’’

    • DA „DUPLIKAT’’

    • DE „DUPLIKAT’’

    • ET „DUPLIKAAT’’

    • EL „ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ.’’

    • EN „DUPLICATE’’

    • FR „DUPLICATA’’

    • IT „DUPLICATO’’

    • LV „DUBLIKĀTS’’

    • LT „DUBLIKATAS’’

    • HU „MÁSODLAT’’

    • MT „DUPLIKAT’’

    • NL „DUPLICAAT’’

    • PL „DUPLIKAT’’

    • PT „SEGUNDA VIA’’

    • SL „DVOJNIK’’

    • SK „DUPLIKÁT’’

    • FI „KAKSOISKAPPALE’’

    • SV „DUPLIKAT’’

    • AR „

    Bijlage 10000050790.png

    ’’.

  • 3 De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen" van het duplicaat van het EUR.1-certificaat.

  • 4 Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke EUR.1-certificaat geldt vanaf die datum.

Artikel 19. Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED

  • 1 In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hadden afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

  • 2 Op het aldus afgegeven duplicaat wordt het volgende Engelse woord aangebracht: „DUPLICATE’’.

  • 3 De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in vak 7 van het duplicaat-certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED.

  • 4 Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, is vanaf die datum geldig.

Artikel 20. Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor producten van oorsprong die in de Gemeenschap of in Jordanië onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door een of meer certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED worden vervangen bij verzending van deze producten of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de Gemeenschap of in Jordanië. Dit certificaat of deze certificaten EUR.1 of EUR-MED worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.

Artikel 21. Gescheiden boekhouding

  • 1 Wanneer het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden van identieke en onderling verwisselbare materialen die van oorsprong en die niet van oorsprong zijn, kunnen de douaneautoriteiten op schriftelijk verzoek van de betrokkene toestaan dat voor het beheer van deze voorraden de methode van gescheiden boekhouding (hierna: „de methode’’ genoemd) wordt gebruikt.

  • 2 Met behulp van de methode moet het mogelijk zijn dat in een bepaalde referentieperiode hetzelfde aantal producten „van oorsprong’’ wordt verkregen als verkregen zou zijn indien de voorraden fysiek waren gescheiden.

  • 3 De douaneautoriteiten kunnen aan de verlening van de in lid 1 bedoelde vergunning voor het gebruik van deze methode de door hen passend geachte voorwaarden verbinden.

  • 4 De methode wordt toegepast, en de toepassing ervan wordt vastgelegd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen die van toepassing zijn in het land waar het product is vervaardigd.

  • 5 Het bedrijf dat de methode toepast, kan bewijzen van de oorsprong afgeven of aanvragen, al naar gelang van het geval, voor de hoeveelheid producten die als van oorsprong kunnen worden beschouwd. De vergunninghouder verstrekt op verzoek van de douaneautoriteiten een verklaring over de wijze waarop de hoeveelheden zijn beheerd.

  • 6 De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning en kunnen deze intrekken wanneer de vergunninghouder deze niet correct gebruikt of niet aan een van de andere in dit protocol omschreven voorwaarden voldoet.

Artikel 22. Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED

  • 1 Een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED als bedoeld in artikel 16, lid 1, onder c), kan worden opgesteld door:

    • a. een toegelaten exporteur in de zin van artikel 23;

      of

    • b. alle exporteurs, voor zendingen bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 EUR bedraagt.

  • 2 Behoudens lid 3 kan een factuurverklaring worden opgesteld in de volgende gevallen:

    •  indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap of Jordanië, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, en voldoen aan de andere eisen van dit protocol;

    •  indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, en voldoen aan de andere eisen van dit protocol, op voorwaarde dat een EUR-MED-certificaat of een factuurverklaring EUR-MED is afgegeven in het land van oorsprong.

  • 3 Een factuurverklaring EUR-MED kan worden opgesteld indien de producten kunnen worden beschouwd als van oorsprong uit de Gemeenschap, uit Jordanië of uit een van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen waarmee cumulatie van toepassing is, en aan de voorwaarden van dit protocol voldoen,

    en:

    •  cumulatie werd toegepast met materialen van oorsprong uit een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen,

    of

    •  de producten kunnen worden gebruikt als materialen in het kader van cumulatie voor de vervaardiging van producten voor uitvoer naar een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, of

    •  de producten opnieuw kunnen worden uitgevoerd uit het land van bestemming naar een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen.

  • 4 Een factuurverklaring EUR-MED bevat een van de volgende verklaringen in het Engels:

    •  indien de oorsprong is verkregen door toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen:

    „CUMULATIE TOEGEPAST MET ……’’ (naam land(en))

    •  indien de oorsprong is verkregen zonder toepassing van cumulatie met materialen van oorsprong uit een of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde landen:

    „GEEN CUMULATIE TOEGEPAST’’.

  • 5 De exporteur die een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED opstelt moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 6 Een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED, waarvan de tekst in de bijlagen IV a en IV b is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlagen opgenomen talenversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de factuurverklaring met de hand wordt opgesteld, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.

  • 7 De factuurverklaring en factuurverklaringen EUR-MED worden door de exporteur eigenhandig ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 23 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle factuurverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze eigenhandig had ondertekend.

  • 8 Een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de goederen waarop zij betrekking heeft, doch dient binnen twee jaar na de invoer van deze producten in het land van invoer te worden aangeboden.

Artikel 23. Toegelaten exporteurs

  • 1 De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur (hierna „toegelaten exporteur’’ genoemd) die veelvuldig producten verzendt waarop de overeenkomst van toepassing is vergunning verlenen factuurverklaringen of factuurverklaringen EUR-MED op te stellen ongeacht de waarde van de betrokken producten. Om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen, moet de exporteur naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige waarborgen bieden met betrekking tot de controle op de oorsprong van de producten en de naleving van alle andere voorwaarden van dit protocol.

  • 2 De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van door hen noodzakelijk geachte voorwaarden.

  • 3 De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe, dat in de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED wordt vermeld.

  • 4 De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.

  • 5 De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet meer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet meer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet, of de vergunning oneigenlijk gebruikt.

Artikel 24. Geldigheid van bewijzen van oorsprong

  • 1 Bewijzen van oorsprong zijn vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer en moeten binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.

  • 2 Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden.

  • 3 In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 25. Overlegging van bewijzen van oorsprong

Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen om een vertaling van dit bewijs vragen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van de overeenkomst voldoen.

Artikel 26. Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 27. Vrijstelling van bewijs van oorsprong

  • 1 Goederen die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong behoeft te worden overgelegd, voor zover aan zulke goederen ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van dit protocol voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.

  • 2 Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is wordt beschouwd de invoer van incidentele aard van goederen die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de geadresseerde, de reiziger of de leden van hun gezin, mits noch de aard, noch de hoeveelheid van de goederen op commerciële doeleinden wijzen.

  • 3 Voorts mag de totale waarde van deze producten niet hoger zijn dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 28. Bewijsstukken

De in artikel 17, lid 3, en artikel 22, lid 5, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED worden gedekt producten van oorsprong zijn uit de Gemeenschap, Jordanië of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

  • a. een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de producten te verkrijgen;

  • b. in de Gemeenschap of in Jordanië afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;

  • c. in de Gemeenschap of in Jordanië afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking in de Gemeenschap of in Jordanië blijkt;

  • d. certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of factuurverklaringen of factuurverklaringen EUR-MED waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt, die overeenkomstig dit protocol in de Gemeenschap of in Jordanië zijn afgegeven of opgesteld, of die in een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen zijn opgesteld overeenkomstig oorsprongsregels die gelijk zijn aan de oorsprongsregels in dit protocol;

  • e. passende bewijsstukken betreffende be- of verwerking buiten de Gemeenschap of Jordanië in toepassing van artikel 12 waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan.

Artikel 29. Bewaring van de bewijzen van oorsprong en de andere bewijsstukken

  • 1 De exporteur die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED verzoekt, bewaart de in artikel 17, lid 3, bedoelde bewijsstukken gedurende een periode van ten minste drie jaar.

  • 2 Exporteurs die een factuurverklaring of een factuurverklaring EUR-MED opstellen, dienen een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 22, lid 5, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar te bewaren.

  • 3 De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED afgeven bewaren het in artikel 17, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende een periode van ten minste drie jaar.

  • 4 De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED en de factuurverklaringen en factuurverklaringen EUR-MED die bij hen werden ingediend gedurende een periode van ten minste drie jaar.

Artikel 30. Verschillen en vormfouten

  • 1 Geringe verschillen tussen de gegevens op het bewijs van oorsprong en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het EUR.1-certificaat of de factuurverklaring niet automatisch ongeldig, indien blijkt dat het document wel degelijk met de aangebrachte goederen overeenstemt.

  • 2 Kennelijke vormfouten, zoals typefouten, op het bewijs van oorsprong leiden niet tot weigering van dit document indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 31. In euro uitgedrukte bedragen

  • 1 Voor de toepassing van artikel 22, lid 1, onder b), en artikel 27, lid 3, worden, wanneer de producten gefactureerd zijn in een andere valuta dan de euro, de tegenwaarde van de in euro uitgedrukte bedragen in de nationale valuta van de lidstaten van de Gemeenschap, van Jordanië of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen, jaarlijks door elk van de betrokken landen vastgesteld.

  • 2 Artikel 22, lid 1, onder b), en artikel 27, lid 3, zijn van toepassing op zendingen op basis van de valuta waarin de factuur is opgesteld, overeenkomstig het bedrag dat door het betrokken land is vastgesteld.

  • 3 De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn gelijk aan de tegenwaarde in die valuta van de in euro uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van de maand oktober van elk jaar. De tegenwaarde wordt de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor 15 oktober medegedeeld en is van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Commissie van de Europese Gemeenschappen stelt alle betrokken landen in kennis van de desbetreffende tegenwaarden.

  • 4 Een land mag het bedrag dat het resultaat is van de omrekening in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag naar boven of beneden afronden. Het afgeronde bedrag mag niet meer dan 5% afwijken van het bedrag dat het resultaat is van de omrekening. Een land kan de tegenwaarde in nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag handhaven, indien de omrekening van dat bedrag, bij de in lid 3 bedoelde jaarlijkse aanpassing, vóór het afronden, leidt tot een stijging van minder dan 15% van de tegenwaarde in nationale valuta. De tegenwaarde in nationale valuta kan ongewijzigd blijven, indien de omrekening tot een daling van de tegenwaarde leidt.

  • 5 De in euro uitgedrukte bedragen kunnen door het Associatiecomité op verzoek van de Gemeenschap of Jordanië worden herzien. Bij deze herziening onderzoekt het Associatiecomité of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan te dien einde besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.

TITEL VI. REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 32. Wederzijdse bijstand

  • 1 De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Jordanië doen elkaar via de Europese Commissie afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen en factuurverklaringen EUR-MED of leveranciersverklaringen.

  • 2 Met het oog op de correcte toepassing van dit protocol verlenen de Gemeenschap en Jordanië elkaar, via de bevoegde douane-instanties, bijstand bij de controle op de echtheid van de EUR.1- en EUR-MED-certificaten en de factuurverklaringen en factuurverklaringen EUR-MED en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 33. Controle van de bewijzen van oorsprong

  • 1 Bewijzen van oorsprong worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd, alsmede wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.

  • 2 Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED of een kopie van deze documenten, terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, in voorkomend geval onder vermelding van de redenen waarom een controle wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.

  • 3 De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.

  • 4 Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

  • 5 De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die deze hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Jordanië of een van de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

  • 6 Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.

Artikel 34. Regeling van geschillen

Geschillen ten aanzien van de in artikel 33 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden door de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die deze hebben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit protocol worden aan het Associatiecomité voorgelegd.

In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Artikel 35. Sancties

Sancties worden getroffen tegen ieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel goederen onder de preferentiële regeling te doen vallen.

Artikel 36. Vrije zones

  • 1 De Gemeenschap en Jordanië nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van de oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.

  • 2 In afwijking van lid 1 geven de bevoegde douaneautoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Jordanië die onder dekking van een bewijs van oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd, een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED af, mits deze be- of verwerking in overeenstemming is met de bepalingen van dit protocol.

TITEL VII. CEUTA EN MELILLA

Artikel 37. Toepassing van het protocol

  • 1 De in artikel 2 gebruikte term „Gemeenschap’’ heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla.

  • 2 Producten van oorsprong uit Jordanië die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van Protocol nr. 2 bij de Akte van toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap. Jordanië zal op onder de overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde regeling toepassen als op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die uit de Gemeenschap worden ingevoerd.

  • 3 Bij toepassing van lid 2 op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, is dit protocol van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van artikel 38.

Artikel 38. Bijzondere voorwaarden

  • 1 Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig artikel 13, worden beschouwd als:

  • 1 producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:

    • a. geheel en al in Ceuta en Melilla verkregen producten;

    • b. in Ceuta en Melilla verkregen producten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a bedoelde producten zijn gebruikt, mits:

      • i. deze producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 6; of

      • ii. deze producten van oorsprong zijn uit Jordanië of uit de Gemeenschap en be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 7 bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen;

  • 2 producten van oorsprong uit Jordanië:

    • a. geheel en al in Jordanië verkregen producten;

    • b. in Jordanië verkregen producten, bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, voor zover:

      • i. deze producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 6; of

      • ii. deze producten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of de Gemeenschap en zij be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan de in artikel 7 genoemde be- of verwerkingen.

  • 2 Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.

  • 3 De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt „Jordanië’’ en „Ceuta en Melilla’’ in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of op de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED. Voor producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt de oorsprong bovendien vermeld in vak 4 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of op de factuurverklaring of de factuurverklaring EUR-MED.

  • 4 De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit protocol in Ceuta en Melilla.

TITEL VIII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 39. Wijzigingen op het protocol

De Associatieraad kan besluiten bepalingen van dit protocol te wijzigen.

Artikel 40. Overgangsbepaling voor goederen in doorvoer of in opslag

Deze overeenkomst kan worden toegepast op goederen die aan de bepalingen van dit protocol voldoen en die op de datum van inwerkingtreding van dit protocol onderweg zijn of die in de Gemeenschap of in Jordanië tijdelijk zijn opgeslagen of zich daar in een douane-entrepot of vrije zone bevinden, mits binnen vier maanden na genoemde datum een EUR.1- of EUR-MED-certificaat bij de douaneautoriteiten van het land van invoer wordt ingediend dat achteraf door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer is opgesteld, tezamen met de documenten waaruit blijkt dat de goederen rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig artikel 13.

Protocol nr. 4. betreffende wederzijdse bijstand tussen administratieve autoriteiten in douanezaken

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

  • a. „douanewetgeving": alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van de partijen van toepassing zijn op de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing van goederen onder een douaneregeling, met inbegrip van de verbods-, beperkings- en controlemaatregelen die deze partijen hebben vastgesteld;

  • b. „verzoekende autoriteit": een bevoegde administratieve autoriteit die hiertoe door een partij is aangewezen en die een verzoek om administratieve bijstand in douanezaken indient;

  • c. „aangezochte autoriteit": een bevoegde administratieve autoriteit die hiertoe door een partij is aangewezen en die een verzoek om administratieve bijstand in douanezaken ontvangt;

  • d. „persoonsgegevens": alle inlichtingen over een bepaalde of te bepalen natuurlijke persoon.

Artikel 2. Werkingssfeer

  • 1 De partijen verlenen elkaar bijstand, op de onder hun rechtsbevoegdheid vallende gebieden, en op de wijze en onder de voorwaarden als in dit protocol vastgesteld, ten aanzien van de preventie, de opsporing en het onderzoek van overtredingen van de douanewetgeving.

  • 2 De bijstand in douanezaken waarin dit protocol voorziet, geldt voor elke administratieve autoriteit van de partijen die bevoegd is voor de toepassing van dit protocol. Deze bijstand doet geen afbreuk aan de regels betreffende de wederzijdse bijstand in strafzaken en geldt niet voor informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van de rechterlijke autoriteiten worden uitgeoefend, tenzij deze autoriteiten hiermee instemmen.

Artikel 3. Bijstand op verzoek

  • 1 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verschaft de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die deze nodig heeft voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, met inbegrip van informatie betreffende vastgestelde of voorgenomen transacties die met deze wetgeving in strijd zijn of kunnen zijn.

  • 2 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mede of goederen die uit het grondgebied van een partij zijn uitgevoerd, op regelmatige wijze op het grondgebied van de andere partij zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

  • 3 Op aanvraag van de verzoekende autoriteit ziet de aangezochte autoriteit erop toe, binnen de grenzen van haar wetgeving, dat bijzonder toezicht wordt uitgeoefend op:

    • a. natuurlijke personen of rechtspersonen ten aanzien waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat zij de douanewetgeving overtreden of hebben overtreden;

    • b. plaatsen waar goederen op zodanige wijze worden opgeslagen dat er aanleiding is om te vermoeden dat zij bedoeld zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

    • c. goederenbewegingen waarover is gemeld dat zij aanleiding kunnen geven tot overtredingen van de douanewetgeving;

    • d. vervoermiddelen waarvan op redelijke gronden wordt vermoed dat zij bij het plegen van overtredingen van de douanewetgeving zijn gebruikt, worden gebruikt of zouden kunnen worden gebruikt.

Artikel 4. Bijstand op eigen initiatief

De partijen verlenen elkaar bijstand, in overeenstemming met hun wetten, voorschriften en andere rechtsinstrumenten, indien zij zulks noodzakelijk achten voor de juiste toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder indien zij informatie hebben verkregen over:

  •  transacties die met deze wetgeving in strijd zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor de andere partij;

  •  nieuwe middelen of methoden die bij dergelijke transacties worden gebruikt;

  •  goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp vormen van overtredingen van de douanewetgeving;

  •  natuurlijke personen of rechtspersonen waarvan redelijkerwijze vermoed kan worden dat zij in strijd met de douanewetgeving handelen of hebben gehandeld;

  •  vervoermiddelen waarvan redelijkerwijze vermoed kan worden dat zij bij overtredingen van de douanewetgeving zijn gebruikt, worden gebruikt of zouden kunnen worden gebruikt.

Artikel 5. Afgifte van documenten/Kennisgeving van besluiten

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, overeenkomstig haar wetgeving, alle maatregelen die nodig zijn voor:

  •  de afgifte van documenten

  •  de kennisgeving van besluiten

in verband met de toepassing van dit protocol, aan een geadresseerde die op haar grondgebied verblijft of gevestigd is. In dergelijk geval is artikel 6, lid 3, van toepassing.

Artikel 6. Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

  • 1 Verzoeken in het kader van dit protocol worden schriftelijk gedaan en gaan vergezeld van de bescheiden die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen mondelinge verzoeken worden aanvaard, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

  • 2 De overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken bevatten de hierna volgende gegevens:

    • a. de naam van de verzoekende autoriteit,

    • b. de gevraagde maatregel,

    • c. het voorwerp en de reden van het verzoek,

    • d. de relevante wetten, voorschriften en andere rechtselementen,

    • e. zo nauwkeurig en volledig mogelijke informatie betreffende de natuurlijke personen of rechtspersonen waarop het onderzoek betrekking heeft,

    • f. een overzicht van de relevante feiten en van het reeds uitgevoerde onderzoek, behalve in de in artikel 5 bedoelde gevallen.

  • 3 De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aanvaardbare taal.

  • 4 Indien een verzoek niet in de juiste vorm wordt gedaan, kan om correctie of aanvulling worden verzocht. Er kunnen echter reeds voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Artikel 7. Behandeling van verzoeken

  • 1 De aangezochte autoriteit behandelt verzoeken om bijstand, binnen de grenzen van haar bevoegdheden en met de middelen waarover zij beschikt, alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde partij handelt, door reeds beschikbare informatie te verstrekken en het nodige onderzoek te verrichten of te doen verrichten. Deze bepaling is eveneens van toepassing op een administratieve dienst waaraan de aangezochte autoriteit het verzoek heeft doorgezonden, indien de laatstgenoemde niet zelfstandig kan handelen.

  • 2 Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wetten, voorschriften en andere rechtsinstrumenten van de aangezochte partij.

  • 3 Daartoe gemachtigde ambtenaren van een partij kunnen, met instemming van de andere betrokken partij en op de door deze gestelde voorwaarden, van de diensten van de aangezochte autoriteit of van een andere instantie die onder de aangezochte autoriteit ressorteert, informatie verkrijgen over transacties die met de douanewetgeving in strijd zijn of kunnen zijn, wanneer de verzoekende autoriteit deze nodig heeft ter uitvoering van het bepaalde in dit protocol.

  • 4 Ambtenaren van een partij kunnen, met de toestemming van de andere partij en op de door deze gestelde voorwaarden, aanwezig zijn bij onderzoek dat op het grondgebied van de laatstgenoemde wordt verricht.

Artikel 8. Vorm waarin de informatie dient te worden verstrekt

  • 1 De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het onderzoek aan de verzoekende autoriteit mede in de vorm van bescheiden, voor echt gewaarmerkte afschriften van bescheiden, rapporten en dergelijke.

  • 2 De in lid 1 bedoelde bescheiden kunnen worden vervangen door informatie die, in welke vorm dan ook, met behulp van systemen voor automatische gegevensverwerking voor hetzelfde doel wordt verstrekt.

Artikel 9. Gevallen waarin geen bijstand behoeft te worden verleend

  • 1 De partijen kunnen de in dit protocol bedoelde bijstand weigeren wanneer het verlenen ervan:

    • a. de soevereiniteit van Jordanië of van een lidstaat van de Gemeenschap waaraan op grond van dit protocol om bijstand wordt gevraagd zou kunnen aantasten;

    • b. de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen in het gevaar zou kunnen brengen;

    • c. de toepassing inhoudt van andere valuta- of belastingregelingen dan die welke betrekking hebben op de douanerechten; of

    • d. de schending zou inhouden van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim.

  • 2 Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

  • 3 Indien bijstand wordt geweigerd, dient dit besluit en de redenen ervan terstond aan de verzoekende autoriteit te worden medegedeeld.

Artikel 10. Uitwisseling van gegevens en geheimhoudingsplicht

  • 1 Alle informatie die ter uitvoering van dit protocol in welke vorm dan ook wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter. Zij valt onder de geheimhoudingsplicht en geniet de bescherming van de wetgeving ter zake van de partij die ze heeft ontvangen en van de desbetreffende bepalingen die op de instellingen van de Gemeenschap van toepassing zijn.

  • 2 Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden doorgegeven indien de partij die deze ontvangt zich ertoe verbindt deze op een wijze te beschermen die gelijkwaardig is aan de wijze waarop de partij die deze gegevens verstrekt deze beschermt.

  • 3 De verkregen informatie mag uitsluitend worden gebruikt voor de in dit protocol omschreven doeleinden. Een partij mag deze informatie slechts voor andere doeleinden gebruiken na schriftelijke toestemming van de administratieve autoriteit die ze heeft verstrekt. Voorts gelden voor deze informatie de door deze autoriteit vastgestelde beperkingen.

  • 4 Het bepaalde in lid 3 vormt geen beletsel voor het gebruik van informatie in gerechtelijke of administratieve procedures die op een later tijdstip worden ingesteld wegens niet-naleving van de douanewetgeving. De bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt wordt van een dergelijk gebruik in kennis gesteld.

  • 5 De partijen kunnen de overeenkomstig het bepaalde in dit protocol verkregen informatie en geraadpleegde bescheiden als bewijsmateriaal gebruiken in hun rapporten, getuigenverklaringen en in gerechtelijke procedures.

Artikel 11. Deskundigen en getuigen

  • 1 Een onder een aangezochte autoriteit ressorterende ambtenaar kan worden gemachtigd, binnen de perken van de hem verleende machtiging, in het rechtsgebied van een andere partij als getuige of deskundige op te treden in gerechtelijke of administratieve procedures die betrekking hebben op aangelegenheden waarop dit protocol van toepassing is, en daarbij de voor deze procedures noodzakelijke voorwerpen, bescheiden of voor echt gewaarmerkte afschriften van bescheiden over te leggen. In de convocatie dient uitdrukkelijk te worden vermeld over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid de betrokken ambtenaar zal worden ondervraagd.

  • 2 De gemachtigde ambtenaar geniet op het grondgebied van de verzoekende autoriteit dezelfde rechtsbescherming als de eigen ambtenaren van die autoriteit.

Artikel 12. Kosten van de bijstand

De partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die ter uitvoering van het bepaalde in dit protocol zijn gemaakt, met uitzondering, in voorkomend geval, van de uitgaven voor deskundigen, getuigen, tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.

Artikel 13. Tenuitvoerlegging

  • 1 De nationale douaneautoriteiten van Jordanië, enerzijds, en de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, anderzijds. Deze instanties stellen alle praktische maatregelen en bepalingen voor de toepassing van dit protocol vast, rekening houdend met de voorschriften op het gebied van de gegevensbescherming. Zij kunnen, via het Comité Douanesamenwerking, de Associatieraad voorstellen doen voor wijzigingen die huns inziens in dit protocol dienen te worden aangebracht.

  • 2 De partijen plegen overleg over en stellen elkaar in kennis van alle uitvoeringsbepalingen die op grond van dit protocol worden vastgesteld.

Artikel 14. Complementariteit

Onverminderd artikel 10, doen overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand die tussen een of meer lidstaten van de Europese Gemeenschap en Jordanië zijn of worden gesloten geen afbreuk aan de communautaire bepalingen betreffende de uitwisseling, tussen de bevoegde diensten van de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten, van alle over douaneaangelegenheden verkregen informatie die voor de Gemeenschap van belang kan zijn.

Slotakte

De gevolmachtigden van:

Het Koninkrijk België,

het Koninkrijk Denemarken,

de Bondsrepubliek Duitsland,

de Helleense Republiek,

het Koninkrijk Spanje,

de Franse Republiek,

Ierland,

de Italiaanse Republiek,

het Groothertogdom Luxemburg,

het Koninkrijk Der Nederlanden,

de Republiek Oostenrijk,

de Portugese Republiek,

de Republiek Finland,

het Koninkrijk Zweden,

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

hierna „de lidstaten” te noemen, en van

de Europese Gemeenschap en de EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR Kolen en Staal,

hierna „de Gemeenschap” te noemen,

enerzijds, en

de gevolmachtigden van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië,

hierna „Jordanië” te noemen,

anderzijds,

bijeengekomen te Brussel op 24-11-1997, voor de ondertekening van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, hierna de „Euro-mediterrane overeenkomst" te noemen, hebben de volgende teksten aangenomen:

de Euro-mediterrane overeenkomst, de bijlagen daarbij en de volgende protocollen:

Protocol nr. 1 betreffende de regelingen die bij de invoer in de Gemeenschap van landbouwproducten van oorsprong uit Jordanië van toepassing zijn,

Protocol nr. 2 betreffende de regelingen die bij de invoer in Jordanië van landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap van toepassing zijn,

Protocol nr. 3 betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking,

Protocol nr. 4 betreffende wederzijdse bijstand tussen administratieve autoriteiten in douanezaken.

De gevolmachtigden van de lidstaten en van de Gemeenschap en de gevolmachtigden van Jordanië hebben de volgende gemeenschappelijke verklaringen aangenomen, die aan deze Slotakte zijn gehecht:

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 28 van de Overeenkomst

Gemeenschappelijke verklaring betreffende de artikelen 51 en 52 van de Overeenkomst

Gemeenschappelijke verklaring betreffende intellectuele, industriële en commerciële eigendom (artikel 56 en bijlage VII)

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 62 van de Overeenkomst

Gemeenschappelijke verklaring betreffende gedecentraliseerde samenwerking

Gemeenschappelijke verklaring betreffende Titel VII van de Overeenkomst

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 101 van de Overeenkomst

Gemeenschappelijke verklaring betreffende werknemers

Gemeenschappelijke verklaring betreffende samenwerking ten behoeve van preventie van en de controle op illegale immigratie

Gemeenschappelijke verklaring inzake de bescherming van gegevens

Gemeenschappelijke verklaring betreffende het Prinsdom Andorra

Gemeenschappelijke verklaring betreffende de Republiek San Marino.

De gevolmachtigden van de lidstaten en van de Gemeenschap en de gevolmachtigden van Jordanië hebben eveneens kennis genomen van de overeenkomsten in de vorm van een briefwisseling die bij deze Slotakte zijn gevoegd:

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Gemeenschap en Jordanië betreffende de invoer in de Gemeenschap van afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen van onderverdeling 0603 10 van het gemeenschappelijk douanetarief.

GEDAAN te Brussel, de vierentwintigste november negentienhonderd zevenennegentig.

Gemeenschappelijke Verklaringen

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende Artikel 28

Teneinde, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Cannes en de Conferentie van Barcelona, de geleidelijke totstandkoming van een totale Europees-mediterrane vrijhandelszone te bevorderen,

  • komen de Partijen overeen in Protocol nr. 3 inzake de definitie van het begrip „producten van oorsprong”, te voorzien in de tenuitvoerlegging van diagonale cumulatie vóór de vrijhandelsovereenkomsten tussen landen in het Middellandse-Zeegebied worden gesloten en in werking treden;

  • bevestigen de Partijen opnieuw dat zij de oorsprongsregels in de gehele Europees-mediterrane vrijhandelszone wensen te harmoniseren. De Associatieraad neemt indien nodig maatregelen tot herziening van het Protocol met het oog op de verwezenlijking van deze doelstelling.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende de artikelen 51 en 52

Indien zich voor Jordanië tijdens de geleidelijke tenuitvoerlegging van de Overeenkomst ernstige problemen in verband met de betalingsbalans voordoen, kunnen Jordanië en de Gemeenschap overleg voeren over de meest geschikte middelen en modaliteiten om Jordanië te helpen deze problemen het hoofd te bieden.

Deze besprekingen vinden plaats in samenwerking met het Internationaal Monetair Fonds.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende intellectuele, industriële en commerciële eigendom (artikel 56 en bijlage VII)

De Partijen komen overeen dat, in het kader van de Overeenkomst, intellectuele, industriële en commerciële eigendom inzonderheid het volgende omvat: auteursrechten, met inbegrip van de auteursrechten op computerprogramma's, en naburige rechten, octrooien, industriële tekeningen en modellen, geografische aanduidingen, met inbegrip van benamingen van oorsprong, fabrieks- en handelsmerken, schema's (topografieën) van geïntegreerde schakelingen, alsmede bescherming tegen oneerlijke mededinging, als bedoeld in artikel 10 onder a), van het Verdrag van Parijs voor de bescherming van industriële eigendom (Akte van Stockholm, 1967) en bescherming van niet-openbaargemaakte informatie inzake knowhow.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende artikel 62

De Partijen bevestigen opnieuw dat zij het vredesproces in het Midden-Oosten wensen te bevorderen en dat zij menen dat de vrede door middel van regionale samenwerking moet worden geconsolideerd. De Gemeenschap is bereid steun te verlenen aan door Jordanië en andere Partijen in de regio voorgestelde gezamenlijke ontwikkelingsprojecten, behoudens de desbetreffende technische en budgettaire procedures van de Gemeenschap.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende gedecentraliseerde samenwerking

De Partijen bevestigen opnieuw het belang dat zij hechten aan programma's voor gedecentraliseerde samenwerking als middel ter bevordering van de uitwisseling van ervaring en de overdracht van kennis in het Middellandse-Zeegebied en tussen de Europese Gemeenschap en haar partners.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende titel VII

De Gemeenschap en Jordanië nemen passende maatregelen, door middel van technische en financiële steun, om te bevorderen dat het Jordaanse bedrijfsleven bestaande faciliteiten moderniseert en nieuwe faciliteiten opzet, en het daarbij bij te staan.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende artikel 101

  • 1. De Partijen komen overeen dat met het oog op de correcte interpretatie en de praktische toepassing van de Overeenkomst onder de in artikel 101 van de Overeenkomst bedoelde bijzonder dringende gevallen wordt verstaan: gevallen van ernstige schending van de Overeenkomst door een der Partijen. Een ernstige schending van de Overeenkomst bestaat in:

    • verwerping van de Overeenkomst in strijd met de algemene regels van het internationale recht;

    • schending van de in artikel 2 genoemde essentiële elementen van de Overeenkomst.

  • 2. De Partijen komen overeen dat de in artikel 101 genoemde „passende maatregelen” bestaan uit maatregelen die zijn genomen overeenkomstig het internationale recht. Indien een der Partijen in een bijzonder dringend geval een maatregel neemt uit hoofde van artikel 101, kan de andere Partij een beroep doen op de procedure voor geschillenbeslechting.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende werknemers

De Partijen bevestigen opnieuw het belang dat zij hechten aan billijke behandeling van buitenlandse werknemers die legaal op hun grondgebied verblijven en werkzaam zijn. De lidstaten bevestigen dat zij bereid zijn op verzoek van Jordanië onderhandelingen in overweging te nemen over de sluiting van bilaterale wederzijdse overeenkomsten inzake arbeidsvoorwaarden voor en sociale-zekerheidsrechten van werknemers uit Jordanië en de lidstaten die legaal verblijven en werkzaam zijn op hun grondgebied.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende samenwerking ten behoeve van de preventie van en de controle op illegale immigratie

  • 1. De Partijen komen overeen samen te werken teneinde illegale immigratie te voorkomen en te controleren. Hiertoe stemmen beide Partijen ermee in hun onderdanen die illegaal op het grondgebied van de andere Partij verblijven op verzoek van de laatstgenoemde zonder verdere formaliteiten terug te nemen. Tevens verstrekken de Partijen hun onderdanen hiertoe de nodige identiteitsdocumenten.

    Wat de lidstaten van de Europese Unie betreft is deze verplichting uitsluitend van toepassing ten aanzien van personen die voor gemeenschapsdoeleinden als hun onderdanen moeten worden beschouwd, overeenkomstig Verklaring nr. 2 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie.

  • 2. Elke partij stemt ermee in op verzoek van de andere Partij bilaterale overeenkomsten te sluiten waarbij specifieke verplichtingen inzake de samenwerking ten behoeve van de preventie van en de controle op illegale immigratie worden geregeld, waaronder de verplichting tot terugname van onderdanen van andere staten en stateloze personen die het grondgebied van de ene Partij zijn binnengekomen vanuit het grondgebied van de andere Partij.

  • 3. De Associatieraad onderzoekt welke andere gezamenlijke inspanningen voor de preventie van en de controle op illegale immigratie kunnen worden genomen.

  • 4. Niets in de tenuitvoerlegging van deze gezamenlijke verklaring mag zo worden opgevat dat het ertoe leidt dat de respectieve verplichtingen die elke Partij op grond van de overeengekomen normen inzake de mensenrechten is aangegaan, worden doorkruist of beperkt.

Gezamenlijke Verklaring inzake de bescherming van gegevens

De Partijen komen overeen dat de bescherming van gegevens zal worden gegarandeerd op alle gebieden waar de uitwisseling van persoonsgegevens wordt overwogen.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende het Prinsdom Andorra

  • 1. Producten van oorsprong uit het Prinsdom Andorra die onder de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, worden door Jordanië aanvaard als zijnde van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze Overeenkomst.

  • 2. Protocol 3 is van overeenkomstige toepassing bij het bepalen van de oorsprong van de hierboven vermelde producten.

Gemeenschappelijke Verklaring betreffende de Republiek San Marino

  • 1. Producten van oorsprong uit de Republiek San Marino worden door Jordanië aanvaard als zijnde van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze Overeenkomst.

  • 2. Protocol 3 is van overeenkomstige toepassing bij het bepalen van de oorsprong van de hierboven vermelde producten.

Overeenkomst in de vorm van een Briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en Jordanië betreffende de invoer in de gemeenschap van afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen van onderverdeling 0603 10 van het gemeenschappelijk douanetarief

[Vervallen per 29-01-2006]

Protocol

[Red: Ligt ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is gepubliceerd in PbEU L 117 van 27 april 2013, blz. 2-5.]

  1. [Red: De oorspronkelijke Bijlagen bij de Overeenkomst en de Protocollen liggen ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn gepubliceerd in PbEG 2002, L 129 en PbEU 2005, L 283.] ^ [1]
  2. Het Vorstendom Liechtenstein heeft een douane-unie met Zwitserland en is partij bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. ^ [2]
Naar boven