Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de [...] wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, Oegstgeest, 21-05-1996

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-05-1997 t/m heden

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Israël inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Authentiek : NL

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Israël inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Staat Israël

(hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen),

Overwegende dat strafbare feiten op het gebied van de douanewetten nadeel toebrengen aan de economische en fiscale belangen van hun onderscheiden landen, alsook aan de rechtmatige belangen van handel, nijverheid en landbouw,

Ervan overtuigd dat het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van strafbare feiten op het gebied van de douanewetten en het streven naar verzekering van nauwgezette inning van douanerechten en andere belastingen en heffingen op invoer of uitvoer doeltreffender worden als gevolg van samenwerking tussen hun douaneautoriteiten,

Gelet op de bestaande internationale instrumenten die betrekking hebben op het verlenen van wederzijdse bijstand in douanezaken, zoals de Aanbeveling van de Internationale Douaneraad van 5 december 1953 inzake wederzijdse administratieve bijstand,

Voornemens zijnd de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de Verdragsluitende Partijen te intensiveren,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt verstaan onder „douanewetten”: de wettelijke bepalingen, voorschriften of procedures inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, zowel die welke de douanerechten, belastingen of alle andere heffingen betreffen die worden geïnd door de douane-autoriteiten, als die welke financiële maatregelen betreffen die worden toegepast bij uitvoer, als die welke verboden, beperkingen of controlemaatregelen betreffen, met uitzondering evenwel van wetten inzake deviezenbeperkingen;

  • b. wordt verstaan onder „douaneautoriteiten”: wat de Staat Israël betreft, het Departement van Douane en BTW van het Ministerie van Financiën; wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft: de centrale administratie die verantwoordelijk is voor de toepassing van de douanewetten;

  • c. wordt verstaan onder „strafbaar feit”: ieder strafbaar feit op het gebied van de douanewetten alsook iedere poging tot het begaan van een dergelijk strafbaar feit;

  • d. omvat de uitdrukking „inlichtingen” mede: rapporten, dossiers, documenten, documentatiemateriaal, en gewaarmerkte kopieën daarvan;

  • e. wordt verstaan onder „persoonsgegevens”: alle informatie met betrekking tot een geïdentificeerde of identificeerbare persoon.

Artikel 2

  • 1 De Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar door tussenkomst van hun douaneautoriteiten en in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag wederzijdse administratieve bijstand ten einde:

    • a. te verzekeren dat de douanewetten op de juiste wijze worden toegepast;

    • b. strafbare feiten op het gebied van de douanewetten te voorkomen, te onderzoeken en te bestrijden.

  • 2 Bijstand ingevolge dit Verdrag wordt verleend in overeenstemming met de wetten van de aangezochte Verdragsluitende Partij en voor zover die wetten zulks toestaan.

Artikel 3

  • 1 Het verlenen van bijstand kan worden geweigerd voor zover de aangezochte Verdragsluitende Partij van mening is dat inwilliging van het verzoek de soevereiniteit, de nationale veiligheid, kwesties van openbare orde of andere wezenlijke nationale belangen van de aangezochte Verdragsluitende Partij kan schaden.

  • 2 Het verlenen van bijstand kan worden geweigerd indien de aangezochte Verdragsluitende Partij van mening is dat de gevraagde bijstand nadelig zou kunnen zijn voor een onderzoek of procedure in de aangezochte Verdragsluitende Partij, de veiligheid van personen zou kunnen schaden, een overmatige belasting zou inhouden van de middelen van die Verdragsluitende Partij, of tot schending van een nijverheids-, handels- of beroepsgeheim in die Verdragsluitende Partij zou kunnen leiden.

  • 3 De verplichting tot het verlenen van bijstand geldt niet voor het verstrekken van inlichtingen die de douaneautoriteiten hebben verkregen of waarover zij beschikken in verband met een lopend strafrechtelijk onderzoek, tenzij vooraf de instemming is verkregen van de rechterlijke autoriteit die verantwoordelijk is voor het verrichten van dat onderzoek.

Artikel 4

  • 1 Met inachtneming van artikel 3, eerste lid, van dit Verdrag bepaalt de aangezochte Verdragsluitende Partij, alvorens bijstand te weigeren, of bijstand kan worden verleend onder door haar noodzakelijk geachte voorwaarden. De verzoekende Verdragsluitende Partij dient aan de door de aangezochte Verdragsluitende Partij gestelde voorwaarden te voldoen.

  • 2 De aangezochte Verdragsluitende Partij kan, indien inwilliging van het verzoek een lopend onderzoek of lopende procedure onder haar rechtsmacht zou beïnvloeden, het verzoek onder bepaalde voorwaarden inwilligen, dan wel de inwilliging van het verzoek of een deel daarvan uitstellen.

  • 3 Indien een verzoek om bijstand niet kan worden ingewilligd, wordt de verzoekende Verdragsluitende Partij daarvan onverwijld in kennis gesteld en wordt haar tevens mededeling gedaan van de redenen voor het weigeren van bijstandsverlening dan wel voor het uitstel van inwilliging van het verzoek of een deel daarvan.

Artikel 5

Indien de douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij om bijstand verzoeken die zij zelf, indien daarom verzocht door de andere Verdragsluitende Partij, niet zouden kunnen verlenen, wijzen zij daarop in hun verzoek. Het inwilligen van een dergelijk verzoek staat ter beoordeling van de aangezochte douaneautoriteiten.

Artikel 6

  • 1 De in dit Verdrag voorziene bijstand wordt rechtstreeks verleend tussen de douaneautoriteiten van de Verdragsluitende Partijen. Deze autoriteiten komen onderling de nadere regelingen voor de uitvoering ervan overeen.

  • 2 De douaneautoriteiten van de Verdragsluitende Partijen kunnen hun opsporingsdiensten in de gelegenheid stellen rechtstreeks met elkaar in verbinding te treden.

Artikel 7

  • 1 De douaneautoriteiten van de Verdragsluitende Partijen verstrekken elkaar op verzoek alle inlichtingen die kunnen bijdragen tot het verzekeren van de juiste inning van douanerechten en andere belastingen en heffingen bij in- of uitvoer, en in het bijzonder inlichtingen die de vaststelling van de douanewaarde, de tariefsoort en de oorsprong van de goederen kunnen vergemakkelijken, of andere inlichtingen aangaande onder dit Verdrag vallende aangelegenheden.

  • 2 Indien de autoriteiten van de aangezochte Verdragsluitende Partij niet over de gevraagde inlichtingen beschikken, stellen zij onderzoeken in overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorschriften die in hun land van toepassing zijn op de inning van douanerechten, belastingen en andere in- en uitvoerheffingen of op inlichtingen aangaande onder dit Verdrag vallende aangelegenheden.

  • 3 Bij het instellen van deze onderzoeken gaan de douaneautoriteiten van de aangezochte Verdragsluitende Partij te werk als handelden zij te eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit in die Verdragsluitende Partij.

Artikel 8

De douaneautoriteiten van de Verdragsluitende Partijen verstrekken elkaar op verzoek de inlichtingen die nodig zijn om te verzekeren dat:

  • a. goederen die in de ene Verdragsluitende Partij zijn ingevoerd op wettige wijze uit de andere Verdragsluitende Partij zijn uitgevoerd;

  • b. goederen die uit de ene Verdragsluitende Partij zijn uitgevoerd op wettige wijze in de andere Verdragsluitende Partij zijn ingevoerd;

  • c. goederen waaraan bij uitvoer uit de ene Verdragsluitende Partij een gunstige behandeling is toegekend, naar behoren in de andere Verdragsluitende Partij zijn ingevoerd, met dien verstande dat tevens inlichtingen worden verstrekt omtrent de aard van het douaneregime waaraan die goederen zijn onderworpen.

Artikel 9

  • 1 De douaneautoriteiten van de Verdragsluitende Partijen verstrekken elkaar uit eigen beweging of op verzoek inlichtingen met betrekking tot strafbare feiten, en in het bijzonder inlichtingen aangaande:

    • a. nieuwe middelen en werkwijzen die worden gebruikt, of waarvan wordt vermoed dat zij worden gebruikt, voor het begaan van strafbare feiten;

    • b. goederen waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij worden gesmokkeld;

    • c. voertuigen, schepen, luchtvaartuigen of andere vervoermiddelen die zijn gebruikt, of waarvan vermoed wordt dat zij zijn gebruikt voor het begaan van strafbare feiten.

  • 2 De douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij verstrekken de douaneautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij, uit eigen beweging of op verzoek, voor zover toegestaan door hun nationale recht, alle beschikbare inlichtingen met betrekking tot ontdekte of voorgenomen transacties die een strafbaar feit vormen of lijken te vormen.

Artikel 10

De douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij houden, uit eigen beweging of op verzoek van de douaneautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij, binnen de grenzen van hun bevoegdheden en in de mate van het mogelijke, toezicht op:

  • a. het verkeer, in het bijzonder het betreden en verlaten van hun grondgebied, van personen die strafbare feiten op het gebied van de douanewetten van de andere Verdragsluitende Partij hebben begaan of van wie wordt vermoed dat zij dergelijke strafbare feiten hebben begaan;

  • b. voertuigen, schepen, luchtvaartuigen en andere vervoermiddelen die zijn gebruikt of waarvan wordt vermoed dat ze zijn gebruikt voor het begaan van strafbare feiten op het gebied van de douanewetten van de andere Verdragsluitende Partij, of waarvan wordt vermoed dat ze worden gebruikt voor het begaan van dergelijke strafbare feiten;

  • c. de verplaatsingen van goederen ten aanzien waarvan door de douaneautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij is gemeld dat het een omvangrijk ongeoorloofd verkeer naar hun grondgebied betreft;

  • d. plaatsen waar ongebruikelijke goederenvoorraden zijn aangelegd, die aanleiding geven tot de veronderstelling dat deze zullen worden gebruikt voor ongeoorloofde invoer in het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 11

Op verzoek van de douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij stellen de douaneautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij onderzoeken in naar alle handelingen die strafbare feiten vormen of waarvan in het algemeen kan worden verondersteld dat zij strafbare feiten vormen krachtens de douanewetten van zowel de verzoekende Verdragsluitende Partij als de aangezochte Verdragsluitende Partij. De douaneautoriteiten van de aangezochte Verdragsluitende Partij delen de resultaten van dit onderzoek mede aan de douaneautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 12

De tot opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren van de douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij kunnen, in bijzondere gevallen, met goedvinden van de andere Verdragsluitende Partij, op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij aanwezig zijn bij het onderzoek door ambtenaren van die Verdragsluitende Partij van strafbare feiten die voor de eerstbedoelde autoriteiten van belang zijn.

Artikel 13

Wanneer de douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij zich, in de gevallen waarin artikel 12 van dit Verdrag voorziet, bevinden op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, dienen zij op verzoek te allen tijde hun ambtelijke hoedanigheid aan te tonen. Zij genieten wettelijke bescherming in overeenstemming met de nationale wetgeving van de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij.

Artikel 14

  • 1 De krachtens dit Verdrag ontvangen inlichtingen en documenten mogen niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan omschreven in dit Verdrag. Toegang tot deze inlichtingen en documenten mag aan andere personen dan degenen die deze voor de toepassing van dit Verdrag nodig hebben, alleen worden verleend met instemming van de douaneautoriteiten die ze hebben verstrekt, en mits dit niet in strijd is met wettelijke bepalingen die bindend zijn voor de douaneautoriteiten die deze inlichtingen of documenten hebben ontvangen.

  • 2 De verzoeken, inlichtingen, rapporten van deskundigen en andere mededelingen die een Verdragsluitende Partij ontvangt, genieten dezelfde wettelijke bescherming en vallen onder hetzelfde ambtsgeheim als in die Verdragsluitende Partij gelden voor gelijksoortige inlichtingen en documenten.

  • 3 De krachtens dit Verdrag ontvangen inlichtingen en documenten mogen alleen als bewijsmiddelen in strafrechtelijke procedures worden aangevoerd na voorafgaande machtiging door de rechterlijke autoriteiten van de Verdragsluitende Partij die deze verstrekt.

Artikel 15

  • 1 De douaneautoriteiten kunnen, in overeenstemming met de doeleinden en binnen de werkingssfeer van dit Verdrag, krachtens dit Verdrag ontvangen inlichtingen en documenten in zowel hun processen-verbaal, rapporten en getuigenissen als hun administratieve procedures als bewijsmiddel gebruiken.

  • 2 Dergelijk gebruik van inlichtingen en documenten dient te geschieden zoals voorgeschreven in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Partij die ze heeft ontvangen.

Artikel 16

Op verzoek van de douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij doen de douaneautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij, in overeenstemming met de op hun grondgebied geldende wetten en voorschriften, aan de betrokken partij, rechtstreeks dan wel door tussenkomst van de bevoegde autoriteit, mededeling van alle maatregelen en beslissingen van de administratieve autoriteiten inzake de toepassing van de douanewetten.

Artikel 17

Op verzoek van de douaneautoriteiten van de ene Verdragsluitende Partij machtigen de douaneautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij hun ambtenaren om ter zake van een strafbaar feit als getuige op te treden voor een rechtbank of gerecht in de aangezochte Verdragsluitende Partij.

Artikel 18

Met uitzondering van kosten die verbonden zijn aan het gebruik van de diensten van deskundigen of het optreden als getuige, wordt de verzoekende Verdragsluitende Partij niet verantwoordelijk gesteld voor de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van dit Verdrag. Indien voor de uitvoering van een verzoek echter aanzienlijke kosten van buitengewone aard vereist zijn of zullen zijn, zal de Verdragsluitende Partij die het verzoek doet, deze kosten dragen.

Artikel 19

  • 1 Wanneer door een Verdragsluitende Partij verstrekte persoonsgegevens worden opgeslagen en verwerkt in geautomatiseerde gegevensbestanden in de andere Verdragsluitende Partij, neemt de laatstbedoelde de nodige maatregelen ter verzekering van een norm inzake gegevensbescherming die ten minste gelijkwaardig is aan de norm die voortvloeit uit de toepassing van de grondbeginselen beschreven in de Bijlage, die een integrerend onderdeel van dit Verdrag vormt.

  • 2 Met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die ingevolge dit Verdrag worden uitgewisseld, zijn voorts de volgende bepalingen van toepassing:

    • a. de verstrekte persoonsgegevens mogen alleen worden gebruikt door de douaneautoriteiten tenzij, met inachtneming van de nationale wetgeving, de autoriteiten die de gegevens verstrekken uitdrukkelijk instemmen met gebruik door andere autoriteiten;

    • b. de Verdragsluitende Partij die persoonsgegevens verstrekt, verzekert de juistheid van deze gegevens. Indien mocht blijken dat deze Verdragsluitende Partij onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens die niet verstrekt hadden mogen worden, dan wordt dit onverwijld medegedeeld aan de Verdragsluitende Partij die de gegevens heeft ontvangen. De Verdragsluitende Partij die een dergelijke mededeling ontvangt, verbetert of verwijdert de gegevens overeenkomstig de mededeling;

    • c. van de verstrekking en de ontvangst van persoonsgegevens wordt aantekening gemaakt in zowel het gegevensbestand waaruit zij afkomstig zijn als het gegevensbestand waarin zij worden opgeslagen.

Artikel 20

Wanneer persoonsgegevens worden verzonden vanuit of worden opgeslagen in een niet geautomatiseerd gegevensbestand, is artikel 19 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

  • 1 Wanneer persoonsgegevens worden ontleend aan en opgeslagen in niet geautomatiseerde gegevensbestanden, is artikel 19 van toepassing met uitzondering van het bepaalde onder letter c. Daarnaast zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a. van de verstrekking en de ontvangst van persoonsgegevens wordt aantekening gemaakt behalve in gevallen waarin dit niet nodig is, met name wanneer deze gegevens niet worden gebruikt, of slechts voor korte tijd worden gebruikt;

    • b. het gebruik van door de ene Verdragsluitende Partij verstrekte persoonsgegevens wordt in de andere Verdragsluitende Partij beschermd in ten minste dezelfde mate als voorzien krachtens de wetgeving van de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij ten aanzien van het gebruik van soortgelijke gegevens.

  • 2 Wanneer een Verdragsluitende Partij een toezichthoudende autoriteit heeft benoemd om onafhankelijk toe te zien op de naleving van de bepalingen inzake gegevensbescherming met betrekking tot gegevens die buiten een geautomatiseerd gegevensbestand worden opgeslagen, geeft deze Verdragsluitende Partij die toezichthoudende autoriteit ook de bevoegdheid toe te zien op de naleving op deze gebieden van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 22

  • 1 Wat de Staat Israël betreft, is dit Verdrag van toepassing op zijn grondgebied.

  • 2 Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing op het grondgebied in Europa. Het Verdrag kan echter, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba.

  • 3 Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, met inbegrip van voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

Artikel 23

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat de Verdragsluitende Partijen elkaar langs diplomatieke weg schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de constitutionele of nationale vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan.

  • 2 Dit Verdrag wordt voor onbepaalde tijd gesloten, maar elk van beide Verdragsluitende Partijen kan het te allen tijde opzeggen.

  • 3 Van de opzegging wordt ten minste zes maanden voor het einde van een kalenderjaar kennisgeving gedaan. Het Verdrag houdt dan op van kracht te zijn aan het einde van dat kalenderjaar.

  • 4 Tenzij anders overeengekomen, wordt door de beëindiging van dit Verdrag niet tegelijkertijd de toepassing daarvan op de Nederlandse Antillen en/of Aruba beëindigd, indien het daartoe is uitgebreid overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, tweede lid.

Artikel 24

De Partijen komen overeen bijeen te komen ten einde dit Verdrag te bezien, op verzoek of na het verstrijken van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding ervan, tenzij zij elkaar er schriftelijk van in kennis stellen dat zulks niet nodig is.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Oegstgeest op 21 mei 1996, welke datum overeenkomt met de derde dag van Sivan 5756, in drie originele exemplaren, in de Nederlandse, de Hebreeuwse en de Engelse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) D. E. WITTEVEEN

Voor de Regering van de Staat Israël,

(w.g.) J. GAL

Bijlage Grondbeginselen van gegevensbescherming

1.

Persoonsgegevens die langs geautomatiseerde weg worden verwerkt, dienen:

  • a. op eerlijke en rechtmatige wijze te worden verkregen en verwerkt;

  • b. te worden opgeslagen voor bepaalde en legitieme doeleinden, en niet te worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden;

  • c. toereikend, ter zake dienend en niet overmatig te zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden opgeslagen;

  • d. nauwkeurig te zijn en, zo nodig, te worden bijgewerkt;

  • e. te worden bewaard in een zodanige vorm dat de betrokkene hierdoor niet langer te identificeren is dan strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens zijn opgeslagen.

2.

Persoonsgegevens waaruit ras, politieke overtuiging, godsdienstige of andere levensbeschouwing blijken, alsmede die welke betrekking hebben op gezondheid of sexueel gedrag, mogen niet langs geautomatiseerde weg worden verwerkt, tenzij het interne recht passende waarborgen ter zake biedt. Hetzelfde geldt voor persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen.

3.

Er dienen passende beveiligingsmaatregelen te worden getroffen om persoonsgegevens opgeslagen in geautomatiseerde bestanden te beschermen tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, toevallig verlies en ongeoorloofde toegang, wijziging of verspreiding.

4.

Een ieder dient in staat te worden gesteld:

  • a. kennis te nemen van het bestaan van een geautomatiseerd bestand met persoonsgegevens, de voornaamste doeleinden hiervan, alsmede de identiteit en de gewone verblijfplaats of hoofdvestiging van de houder van het bestand;

  • b. met redelijke tussenpozen en zonder overmatige vertraging of kosten uitsluitsel te verkrijgen over de vraag of persoonsgegevens over hem in het geautomatiseerde bestand zijn opgeslagen en die gegevens in begrijpelijke vorm medegedeeld te krijgen;

  • c. in voorkomend geval die gegevens te doen verbeteren of uitwissen, indien deze zijn verwerkt in strijd met de bepalingen van het interne recht ter uitvoering van de grondbeginselen vervat in de beginselen 1 en 2 van deze Bijlage;

  • d. over een rechtsmiddel te beschikken, indien geen gevolg wordt gegeven aan een verzoek om uitsluitsel of, al naargelang het geval, mededeling, verbetering of uitwissing van persoonsgegevens als bedoeld in de paragrafen b en c van dit beginsel.

5.

  • 1 Op het in de beginselen 1, 2 en 4 van deze Bijlage bepaalde is geen uitzondering toegestaan, tenzij binnen de in dit beginsel gestelde grenzen.

  • 2 Van het in de beginselen 1, 2 en 4 van deze Bijlage bepaalde kan worden afgeweken, indien de wet van de Verdragsluitende Partij in een dergelijke afwijking voorziet en het hier een maatregel betreft die in een democratische samenleving noodzakelijk is ten behoeve van:

    • a. de bescherming van de veiligheid van de Staat, de openbare veiligheid, de geldelijke belangen van de Staat of de bestrijding van strafbare feiten;

    • b. de bescherming van de betrokkene en van de rechten en vrijheden van anderen.

  • 3 Aan de uitoefening van de in beginsel 4, paragrafen b, c en d, van deze Bijlage opgesomde rechten mogen bij wet beperkingen worden gesteld wat betreft geautomatiseerde bestanden van persoonsgegevens die worden gebruikt voor statistiek of voor wetenschappelijk onderzoek, indien er kennelijk geen risico bestaat dat inbreuk zal worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.

6.

Elke Verdragsluitende Partij verbindt zich passende sancties en rechtsmiddelen in te stellen ter zake van schending van bepalingen van het interne recht waarmede uitvoering wordt gegeven aan de grondbeginselen van gegevensbescherming, vervat in deze Bijlage.

7.

Geen der bepalingen van deze Bijlage mag worden uitgelegd in de zin van een beperking of aantasting van de bevoegdheid van iedere Verdragsluitende Partij om aan betrokkenen een verdergaande bescherming te bieden dan in deze Bijlage is bepaald.

Naar boven