Het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Vrije Hanzestad Bremen,
– hierna te noemen „Partijen” –
zijn,
geleid door de wens de samenwerking tussen de hogescholen van het Koninkrijk der Nederlanden
en de Fachhochschulen van de Vrije Hanzestad Bremen te bevorderen en voor de studenten
uit beide staten de studie in het respectieve andere land te vergemakkelijken,
het volgende overeengekomen:
Voor het gehele hoger beroepsonderwijs wordt gestreefd naar samenwerking respectievelijk
vergemakkelijking van de uitwisseling van studenten, voor zover aan de Fachhochschulen
en hogescholen overeenkomstige opleidingen worden aangeboden. Opleidingen die tot
dusverre niet aan de Fachhochschulen en hogescholen worden aangeboden, zullen onder
dit Verdrag vallen zodra zij door beide Partijen in het leven zijn geroepen.
Er worden lijsten uitgewisseld van de opleidingen die op het tijdstip waarop het verdrag
wordt gesloten, aan de Fachhochschulen en hogescholen worden aangeboden.
Het verdrag heeft, overeenkomstig de hieronder genoemde nadere bepalingen, betrekking
op:
-
2.1. studenten die een studie in een door een Fachhochschule en een hogeschool gemeenschappelijk
in het leven geroepen opleiding willen opnemen en voltooien,
-
2.2. studenten die in het kader van uitwisselingsprogramma's tussen hogescholen gedeelten
van de studie aan de partnerhogeschool willen volgen,
-
2.3. individuele studenten (“free movers”) die buiten uitwisselingsprogramma's of gemeenschappelijke
opleidingen om een studie aan een Fachhochschule of een hogeschool willen opnemen
of daar gedeelten van de studie willen volgen.
-
3.1. De Vrije Hanzestad Bremen erkent in overeenstemming met de »Bewertungsvorschläge Niederlande«
van de »Zentralstelle für ausländisches Bildungswesen« (secretariaat van de »Kultusministerkonferenz«)
de voor de toelating tot de studie aan de hogescholen in Nederland vereiste schooldiploma's
-
– diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs (HAVO)
-
– diploma middelbaar beroepsonderwijs (MBO), voor zover dit diploma toegang geeft tot
de studie aan de hogescholen,
-
– diploma van een vooropleiding waarvan het diploma gelijkgesteld is aan de beide genoemde
diploma's
tevens voor de toelating tot de studie aan de Fachhochschulen in Bremen. Indien in
Nederland voor een bepaalde opleiding als vereiste geldt dat bepaalde vakken deel
hebben uitgemaakt van het eindexamen, dan geldt dit ook voor de toelating tot de desbetreffende
opleiding in Bremen.
-
3.2. Het Koninkrijk der Nederlanden erkent het Duitse »Zeugnis der Fachhochschulreife«
of een in Bremen als daaraan gelijkgestelde vooropleiding als een voor de toelating
tot een studie aan de hogescholen vereist diploma.
-
3.3. Voor de in het eerste en tweede lid van artikel 2 van dit Verdrag bedoelde studenten
zal overeenkomstig het beginsel van wederzijds vertrouwen de ontvangende hogeschool
afzien van verificatie van de voor de toelating vereiste diploma's van studenten die
bij de uitzendende hogeschool staan ingeschreven.
De in artikel 2, derde lid, van dit Verdrag bedoelde studenten uit Nederland dienen
aan te tonen dat zij voldoen aan de in Bremen voor de opneming van een studie eventueel
vereiste bijzondere inschrijvingsvoorwaarden als voorwaarde voor de inschrijving.
Voor de in artikel 2, tweede lid, bedoelde studenten uit Nederland is een dergelijk
bewijs niet vereist.
Voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde studenten worden de eventueel vereiste
bijzondere inschrijvingsvoorwaarden in het voor de gemeenschappelijke opleiding door
beide hogescholen op te stellen gemeenschappelijke examenreglement uniform voor alle
aspirant-studenten vastgelegd. Als bijzondere voorwaarde voor de inschrijving voor
een gemeenschappelijke opleiding dient te worden gesteld dat het bezit van voldoende
kennis van de taal van het partnerland wordt aangetoond.
De in artikel 2, eerste lid, van dit Verdrag bedoelde studenten worden aan beide partnerhogescholen
ingeschreven, opdat zij zonder restricties aan beide hogescholen het afsluitend examen
kunnen afleggen en de overeenkomstige titel kunnen verkrijgen. De in artikel 2, tweede
lid, van dit Verdrag bedoelde studenten blijven studenten van de uitzendende hogeschool;
zij dienen aan de ontvangende Fachhochschule als »Nebenhörer« met het recht op het bezoeken van colleges en op het afleggen van examens respectievelijk
aan de ontvangende hogeschool via de procedure van de tweede inschrijving te worden
toegelaten.
Voor de in artikel 2, derde lid, bedoelde studenten gelden de bestaande wettelijke
regelingen.
Beide Partijen zijn het erover eens dat uitwisselingsprogramma's en gemeenschappelijke
opleidingen in beginsel met telkens dezelfde aantallen studenten van de partnerhogescholen
moeten worden gerealiseerd. Op deze grondslag krijgen de Duitse studenten en de met
hen krachtens internationale verdragen gelijkgestelde studenten uit Bremen die aan
een Nederlandse hogeschool studeren, het collegegeld vergoed in het kader van dit
Verdrag; de regeling van de vergoeding van het collegegeld geschiedt in dit verband
door de Nederlandse zijde op dezelfde wijze als dit voor studenten uit Nederland geschiedt.
Aan de hogescholen van de Vrije Hanzestad Bremen wordt geen collegegeld geheven; de
als gewone studenten aan de Fachhochschulen in Bremen ingeschreven Nederlandse studenten
zijn echter tijdens hun studie aan de Fachhochschulen verplicht tot betaling van de
bijdrage voor de sociale en culturele voorzieningen ten behoeve van de studenten aan
de desbetreffende hogeschool en voor de door studenten verrichte bestuurlijke taken.
Beide Partijen zijn het erover eens dat met betrekking tot de studiefinanciering voor
de studenten het recht van het land van herkomst geldt, ook indien de studie in het
partnerland wordt gevolgd; dit laat bestaande verdergaande regelingen in het respectieve
partnerland onverlet.
Studenten uit Nederland behouden bij een studie aan een Fachhochschule in Bremen hun
aanspraak op studiefinanciering op voorwaarde dat zij voldoen aan de naar Nederlands
recht vereiste voorwaarden, in het bijzonder inzake de studievorderingen, het daadwerkelijke
studeren, alsmede de maximale inschrijvingsduur en de duur van de studiefinanciering;
de voor de verlening van studiefinanciering vereiste informatie dient door de betrokken
onderwijsinstelling tijdig beschikbaar te worden gesteld.
De erkenning van studie- en examenresultaten geschiedt op de grondslag van de Overeenkomst
tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek
Duitsland inzake de erkenning van equivalenties op het gebied van het hoger onderwijs
van 23 maart 1983. Beide Partijen zijn het erover eens dat dat Verdrag mede van toepassing
is op de destijds nog niet bestaande hogescholen in Nederland.
-
9.1. Door een Fachhochschule en een hogeschool in het kader van een samenwerkingsovereenkomst
gemeenschappelijk in het leven geroepen opleidingen als bedoeld in artikel 2, eerste
lid, van dit Verdrag zijn uitsluitend opleidingen met een uniforme studiestructuur
en voor alle studenten verbindende, uniforme examenregelingen en een uniforme studieduur,
die in een uniform studie- en examenreglement voor de gemeenschappelijke opleiding
worden vastgelegd.
-
9.2. In het examenreglement wordt vastgelegd welke studieresultaten (aantal en aard) overeenstemmen
met het Nederlandse propaedeutisch examen respectievelijk met de »Diplomvorprüfung«
in Bremen, zodat aan de in beide landen bestaande wettelijke bepalingen wordt voldaan.
-
10.1. Voor studies aan Duitse hogescholen is een normstudieduur vastgelegd, ten aanzien
waarvan overschrijdingen geen sancties met zich meebrengen. In Nederland is voor alle
opleidingen van de eerste fase tot en met het eerste afsluitend examen aan hogescholen
en universiteiten wettelijk een minimale cursusduur voorgeschreven van in de regel
vier jaar bij een eveneens wettelijk vastgelegde maximale inschrijvingsduur van in
de regel zes jaar; voor deeltijdstudies zijn de studieduur en de maximale inschrijvingsduur
overeenkomstig langer.
-
10.2. Beide Partijen komen overeen voor een in het kader van een samenwerkingsovereenkomst
van twee partnerhogescholen in het leven geroepen gemeenschappelijke opleiding een
maximale cursusduur van vier jaar en een maximale inschrijvingsduur van zes jaar in
het gemeenschappelijke examenreglement vast te leggen. Behalve om gewichtige redenen
(bijvoorbeeld ziekte, zwangerschap, deelneming in commissies van de hogeschool en
van de studentenraad) mag de maximale inschrijvingsduur niet worden overschreden;
voor deeltijdstudies zijn de cursusduur en de maximale inschrijvingsduur overeenkomstig
langer.
Voor de realisering en begeleiding van het stagesemester in een gemeenschappelijke
opleiding dienen overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag uniforme regelingen te worden
vastgelegd. De begeleiding in het kader van uitwisselingsprogramma's en in gemeenschappelijke
opleidingen wordt verzorgd door de hogeschool in het gebied waarvan de stage wordt
gelopen.
Beide Partijen zijn het erover eens de door Fachhochschulen en hogescholen gemeenschappelijk
in het leven geroepen opleidingen door onafhankelijke commissies te laten evalueren
om een evenredig hoog opleidingsniveau te kunnen waarborgen; de commissies worden
ingesteld door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de »Senator
für Bildung und Wissenschaft«. Elke commissie mag uit niet meer dan vijf leden bestaan,
van wie er een respectievelijk twee door elke Partij worden benoemd; beide Partijen
benoemen gezamenlijk de voorzitter, die van geen van de desbetreffende hogescholen
deel mag uitmaken. De desbetreffende hogescholen dienen erbij te worden betrokken.
Beide Partijen verplichten zich ertoe hun hogescholen in het kader van de gevoteerde
middelen uit de begroting in redelijke mate financiële middelen ter beschikking te
stellen om de doeleinden van het Verdrag te kunnen realiseren.
Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum
waarop de Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de constitutionele
eisen is voldaan.
Dit Verdrag kan door beide partijen per 30 augustus van elk jaar worden opgezegd met
inachtneming van een termijn van zes maanden. De opzegging dient schriftelijk te geschieden.
In een dergelijk geval blijven de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot de
tijdens de geldingsduur van het Verdrag getroffen regelingen van kracht voor de duur
van de periode waarin de studenten hun studie op de voorgeschreven wijze kunnen voltooien,
echter in geen geval langer dan zes jaar na opzegging van het verdrag.
Dit Verdrag is slechts van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk der
Nederlanden.