De werkzaamheden zoals hierna beschreven in de punten A tot en met C worden voor de
toepassing van de btw-regelgeving op zichzelf beoordeeld. Deze werkzaamheden worden
niet als ondernemer verricht, ook niet als deze werkzaamheden in het verlengde liggen
van of samenhangen met activiteiten waarvoor wel gekwalificeerd wordt als ondernemer.
Dit betekent ook dat geen recht op aftrek bestaat van de btw die toerekenbaar is aan
de hier bedoelde werkzaamheden.
Indien een natuurlijk persoon meerdere commissariaten, toezichtfuncties en dergelijke
zoals hierna in A tot en met C genoemd vervult, en voor geen van die activiteiten
zelfstandig optreedt, kwalificeert die persoon ook niet voor die activiteiten tezamen
als ondernemer in de zin van artikel 7 van de wet.
Ondanks het ontbreken van een arbeidsovereenkomst is geen sprake van zelfstandigheid
in de uitoefening van een economische activiteit als bedoeld in artikel 7 van de wet in de volgende gevallen:
A. Toezichthoudend orgaan met wettelijke grondslag in publiek- of privaatrecht (o.a.
NV, BV, vereniging en stichting (bedrijfstak)pensioenfonds)
De natuurlijke persoon die op persoonlijke titel, al dan niet op voordracht, wordt benoemd in een toezichthoudend orgaan van een rechtspersoon,
welk toezichthoudend orgaan zijn directe wettelijke grondslag vindt in het publiek-
of privaatrecht treedt hierbij, gelet op het hierna volgende, niet zelfstandig op
in de uitoefening van zijn economische activiteit als toezichthouder. Hierbij geldt
dat diegene op basis van dat recht en de statuten zijn toezichthoudende werkzaamheden
verricht als statutair lid van het toezichtsorgaan en juridisch de rechtspersoon vertegenwoordigt
voor namens het toezichtsorgaan uitgevoerde handelingen. Daarnaast blijkt uit de statuten
en daarop gebaseerde reglementen dat hij de toezichtwerkzaamheden als geheel op naam
van en onder verantwoordelijkheid van het toezichthoudende orgaan verricht. Onder toezichthoudend orgaan wordt verstaan de onder meer in het BW genoemde toezichtsorganen
van een NV of van een BV en in het Wbtr genoemde toezichtsorganen van stichtingen als bedoeld in Boek 2, Titel 6 BW en verenigingen als bedoeld in Boek 2, Titel 2 BW die als geheel het toezicht uitoefenen.
De hiervoor bedoelde zelfstandigheid bij stichtingen en verenigingen ontbreekt als
uit de statuten blijkt dat de toezichtwerkzaamheden van de leden op naam van en onder
verantwoordelijkheid van het toezichthoudende orgaan worden verricht en dat de leden
geen individuele verantwoordelijkheid dragen voor de handelingen van het orgaan die
zijn vastgesteld in het kader van de juridische vertegenwoordiging van de rechtspersoon.
Dit is het geval bij een statutair toezichthoudend orgaan dat als zodanig en als geheel
tot taak heeft om toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene
gang van zaken bij de rechtspersoon en de daarmee verbonden onderneming of organisatie.
De natuurlijk persoon is dan als statutair lid juridisch onderdeel van de rechtspersoon
voor namens het toezichtsorgaan uitgevoerde handelingen. Deze situatie is dan vergelijkbaar
met die bij een NV of BV.
Monistisch bestuursmodel
Als een NV of BV het zogenoemde monistisch bestuursmodel toepast in de zin van artikel 2:129a BW (voor NV) of artikel 2:239a BW (voor BV), dan maken de uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders deel uit van
één bestuur. In dat geval is de niet-uitvoerende bestuurder wat de werkzaamheden betreft
vergelijkbaar met de in de vorige alinea genoemde natuurlijke persoon die toezichthoudende
werkzaamheden verricht. Als de niet-uitvoerende bestuurder voldoet aan de criteria
uit de eerste alinea, dan mist hij de in artikel 7 van de wet genoemde zelfstandigheid.
Ook de niet-uitvoerende bestuurders van stichtingen en verenigingen, waaronder (bedrijfstak)pensioenfondsen
als bedoeld in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, die geen individuele verantwoordelijkheid dragen voor de door hen als zodanig uitgevoerde
werkzaamheden waarmee ze juridisch de rechtspersoon vertegenwoordigen, missen de in
artikel 7 van de Wet genoemde zelfstandigheid. De in de eerste alinea genoemde criteria moeten ook in
deze situatie getoetst worden.
B. Bezwaaradviescommissies, adviescolleges met wettelijke taak
Bezwaaradviescommissies in de zin van artikel 7:13 Awb hebben als wettelijke taak een bestuursorgaan dat een bezwaar behandelt, te adviseren
over het bezwaar. De taken en bevoegdheden van deze bezwaaradviescommissies zijn wettelijk
geregeld. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat de voorzitters
en de leden bij de uitoefening van hun taken als geheel op naam van en onder verantwoordelijkheid
van de bezwaaradviescommissie optreden. De adviezen van de bezwaaradviescommissie
maken bovendien juridisch deel uit van de beslissing van het bestuursorgaan (artikel
7:13, lid 7 Awb) en zijn daardoor onderdeel geworden van de handelingen van het bestuursorgaan.
Het ontbreekt de voorzitters en leden van een dergelijke commissie daarom aan zelfstandigheid
in de zin van artikel 7 van de Wet bij het verrichten van deze activiteiten, ongeacht of hiervoor een vergoeding wordt
ontvangen. Als de juridische en feitelijke omstandigheden vergelijkbaar zijn, geldt hetzelfde
voor voorzitters en leden van adviescolleges met een wettelijke taak, zoals adviescolleges
op basis van de Kaderwet (bijvoorbeeld de Gezondheidsraad).
C. Toetsingscommissies, geschillencommissies en vergelijkbare commissies
Op persoonlijke titel, al dan niet op voordracht, benoemde voorzitters en leden van toetsingscommissies,
geschillencommissies en daarmee vergelijkbare commissies ontberen voor hun werkzaamheden
voor deze commissies zelfstandigheid in de zin van de btw in vergelijkbare situaties
als in A en B genoemd. Het gaat hierbij om deelname aan commissies die zelf geen wettelijke
taak hebben, maar door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon
op eigen initiatief zijn ingesteld voor de uitoefening van (een deel van) diens taken.
Uit de statuten moet blijken dat de voorzitters en leden extern geen individuele taken
of verantwoordelijkheden hebben, maar dat zij statutair en reglementair een bepaalde
taakstelling van de commissie als geheel uitvoeren, waarmee de werkzaamheden van (de leden van) de commissie juridisch deel uitmaken
van de handelingen van de rechtspersoon. Een voorwaarde dat de voorzitters en leden
van een dergelijke commissie niet zelfstandig hun werkzaamheden uitoefenen in de zin
van artikel 7 van de Wet is dat een uitspraak of een beslissing van de commissie alleen tot stand kan komen
wanneer de commissie als zodanig de uitspraak doet of de beslissing neemt.
Andere situaties die niet onder A tot en met C vallen, moeten op basis van de specifieke
feiten en omstandigheden van het geval beoordeeld worden aan de hand van regelgeving
en jurisprudentie.