Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties kleinere sectoren

[Regeling vervalt per 10-10-2029.]
Geraadpleegd op 13-08-2025. Gebruikte datum 'geldig op' 10-01-2025.
Geldend van 10-10-2024 t/m 03-06-2025

Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 8 oktober 2024, nr. WJZ/ 43866467, houdende regels voor de verstrekking van subsidie voor het sluiten van veehouderijlocaties met diersoorten behorend tot kleinere sectoren voor de reductie van stikstofdepositie op natuurgebieden (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties kleinere sectoren)

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1. begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. bepaling stikstofvracht

  • 1 De stikstofvracht wordt bepaald met gebruik van AERIUS Check.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde berekening wordt uitgegaan van:

  • 3 Indien de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

§ 2. Criteria voor subsidieverstrekking

Artikel 4. grondslag

  • 1 De minister kan een veehouder die een veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren drijft, op aanvraag subsidie verstrekken voor de onomkeerbare sluiting van een veehouderijlocatie indien:

    • a. de stikstofvracht die deze locatie op een overbelast Natura 2000-gebied veroorzaakt ten minste gelijk is aan de minimale stikstofvracht die voor dat gebied is vermeld in bijlage 1; of

    • b. de stikstofvracht die deze locatie veroorzaakt ten minste 2.500 mol stikstof per jaar bedraagt.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel b, geldt niet voor een veehouderijlocatie met vleeskalveren.

  • 3 Het eerste lid geldt alleen voor een veehouderij die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 2472/2022 vastgestelde criteria.

Artikel 5. vereisten

  • 1 Er is sprake van een onomkeerbare sluiting van een veehouderijlocatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, indien:

    • a. niet langer landbouwhuisdieren worden gehouden op de locatie;

    • b. de dierlijke meststoffen zijn verwijderd van de locatie;

    • c. al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving:

      • 1°. de veehouder bij het bevoegd gezag een omgevingsrechtelijke melding heeft gedaan dat hij op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt; of

      • 2°. het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden;

    • d. in het geval de veehouder beschikt over een natuurvergunning voor de locatie: deze vergunning is ingetrokken tenzij onderdeel e van toepassing is;

    • e. in het geval de veehouder voornemens is om op de locatie na de sluiting andere activiteiten te gaan verrichten, het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit heeft genomen:

      • 1°. op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend,

      • 2°. waarbij voor zover het besluit een wijziging van een natuurvergunning betreft de vergunninghouder wordt verplicht om de toestemming voor de stikstofemissie van de andere activiteiten te laten intrekken ten behoeve van een of meer Natura 2000-gebieden, wanneer hij niet langer gebruik maakt van die toestemming;

    • f. het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente binnen de grenzen waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt, een verzoek van de veehouder in behandeling heeft genomen om het omgevingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd;

    • g. de veehouder zich met gebruikmaking van de in bijlage 2 opgenomen modelovereenkomst met de Staat der Nederlanden heeft verbonden om:

      • 1°. niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

      • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en

      • 3°. niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten en voor zover van belang voor het op grond van deze regeling te verstrekken subsidiebedrag, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

      en

    • h. de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren op de locatie gebruikte productiecapaciteit is afgebroken en verwijderd.

  • 2 De minister kan ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, met dat gebruik instemt.

Artikel 6. afwijzingsgronden

  • 1 De aanvraag van de veehouder wordt afgewezen indien de veehouder op de veehouderijlocatie niet daadwerkelijk een veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren drijft en voor zover de desbetreffende productiecapaciteit niet onafgebroken gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van indiening van de aanvraag op bedrijfseconomisch gangbare wijze gebruikt is.

  • 2 De aanvraag wordt afgewezen indien de veehouder:

    • a. zich reeds heeft verplicht om de veehouderijlocatie te sluiten of reeds een aanvang heeft gemaakt met de sluiting van de locatie; of

    • b. ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied die voor de veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk ter beschikking stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning.

  • 3 Alleen indien de aanvrager voldoet aan de normen van de Europese Unie of de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren, komt hij voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking. Een aanvraag wordt afgewezen indien de aanvrager niet aan de normen van de Europese Unie voldoet en zijn activiteiten als veehouder moet beëindigen.

§ 3. Subsidiebedrag

Artikel 7. subsidiecomponenten

De subsidie omvat:

  • a. een bijdrage in verband met het verlies van de waarde van de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit als gevolg van de onomkeerbare sluiting van de veehouderijlocatie, behoudens voor zover ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend op grond van artikel 5, tweede lid;

  • b. Voor veehouderijen met een stikstofvracht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b; een bijdrage in verband met de kosten van het afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren op de locatie gebruikte productiecapaciteit.

Artikel 8. bijdrage waardeverlies en sloopkosten

  • 1 De in artikel 7, onderdeel a, bedoelde bijdrage bedraagt:

    • a. 100% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit, voor zover het een veehouderijlocatie betreft met een stikstofvracht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a;

    • b. 120% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit, voor zover het een veehouderijlocatie betreft met een stikstofvracht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b;

    behoudens voor zover ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend op grond van artikel 5, tweede lid.

  • 2 De gecorrigeerde vervangingswaarde, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald door per dierenverblijf het aantal m2 van het dierenverblijf te vermenigvuldigen met het bedrag dat in bijlage 3 is vermeld voor het desbetreffende dierenverblijf, uitgaand van de levensduur, uitgedrukt in jaren en maanden, van de romp van het dierenverblijf op het tijdstip dat is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen a en b.

  • 3 De in artikel 7, onderdeel b, bedoelde bijdrage wordt bepaald door per dierenverblijf het aantal m2 van het dierenverblijf te vermenigvuldigen met € 45,–.

§ 4. Aanvraag tot subsidieverlening

Artikel 9. openstellingsperiode en subsidieplafond

  • 1 Aanvragen voor subsidie op grond van artikel 4, eerste lid, kunnen worden ingediend in de periode van 18 november 2024 tot en met 20 december 2024.

  • 2 Het subsidieplafond voor de verstrekking van subsidies op aanvragen die zijn ingediend in de in het eerste lid bedoelde periode, bedraagt € 50.000.000,–.

Artikel 10. aanvraag subsidieverlening

  • 1 Een subsidieaanvraag wordt ingediend bij de minister met gebruikmaking van een daartoe door de minister ter beschikking gesteld middel.

  • 2 Indien een aanvraag is ingediend in het tijdvak 18 november 2024 tot en met 20 december 2024, die in aanmerking komt voor toewijzing op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting, wordt de aanvraag aangemerkt als aanvraag op grond van die regeling. In dat geval wordt de aanvraag geacht te zijn gedaan op het tijdstip waarop de oorspronkelijke aanvraag is ingediend en zo nodig is aangevuld om te voldoen aan de wettelijke voorschriften.

  • 3 De aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. de veehouderijlocatie van de aanvrager waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c. het gemiddelde aantal landbouwhuisdieren, onderscheiden naar diercategorieën, dat op de veehouderijlocatie is gehouden in het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar;

    • d. een opgave of de aanvrager voor de veehouderijlocatie beschikt over een natuurvergunning;

    • e. een opgave van de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit, met vermelding, voor zover het een dierenverblijf betreft, van:

      • 1°. de datum waarop voor het eerst landbouwhuisdieren in het dierenverblijf zijn gehouden; en

      • 2°. de oppervlakte van het dierenverblijf, uitgedrukt in m2, uitgaand van de buitenmaten van het dierenverblijf;

  • 4 Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden gevoegd:

    • a. een kopie van, voor zover van toepassing, de omgevingsrechtelijke melding, de omgevingsvergunning milieu en de natuurvergunning betreffende de veehouderijlocatie waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een verklaring van de aanvrager dat:

      • 1°. hij op de veehouderijlocatie daadwerkelijk een veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren drijft;

      • 2°. de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit onafgebroken gedurende de vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag op bedrijfseconomisch gangbare wijze is gebruikt;

    • c. een kopie van de uitkomsten van de berekening van de stikstofvracht;

    • d. een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • e. een actuele kaart van de veehouderijlocatie, met aanduiding van de voor de veehouderij met diersoorten behorend tot kleinere sectoren gebruikte productiecapaciteit;

    • f. een kopie van de bouwtekening van de dierenverblijven waar de aanvraag betrekking op heeft;

    • g. een kopie van de meest recente beschikking voor de bepaling van de waarde, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, van de productiecapaciteit.

§ 6. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 12. fasering sluiting van een veehouderijlocatie

  • 1 De subsidieontvanger voldoet aan:

    • a. het vereiste, vermeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, door de in die bepaling bedoelde overeenkomst binnen zes maanden na de subsidieverlening ondertekend aan de minister te zenden;

    • b. de vereisten, vermeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b en f, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, is gesloten;

    • c. de vereisten, vermeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen c, d, e en h, voor zover van toepassing, binnen 28 maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, is gesloten, met dien verstande dat de subsidieontvanger, voor zover van toepassing, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, is gesloten, bij het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen c en e, een of meer aanvragen indient tot het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen c, d respectievelijk e.

  • 2 Het afbreken en verwijderen van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel h, vindt niet eerder plaats dan nadat de minister heeft geconstateerd dat uitvoering is gegeven aan de in artikel 5, eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde vereisten.

Artikel 13. informatieverplichting voortgang

  • 1 De subsidieontvanger verstrekt de minister op diens verzoek informatie over de uitvoering van de in artikel 5, eerste lid, bedoelde vereisten.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde informatieverstrekking vindt plaats met gebruikmaking van een daartoe door de minister ter beschikking gesteld middel.

Artikel 14. overige verplichtingen

  • 2 De subsidieontvanger stelt geen ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied die voor de veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk ter beschikking voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning.

§ 7. Gegevensverwerking

Artikel 15. gegevensverwerking

  • 1 De minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen op grond van deze regeling gebruikmaken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, de Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PB EU 2016, L 84) en de Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (Pb EU 2019, L 314).

§ 8. Bevoorschotting

Artikel 16. bevoorschotting

  • 1 De minister verstrekt de subsidieontvanger uiterlijk zes weken na ontvangst van de ondertekende overeenkomst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, een voorschot van 20% van het subsidiebedrag.

  • 2 De minister verstrekt de subsidieontvanger een voorschot van 60% van het subsidiebedrag uiterlijk zes weken nadat aan de hand van de in artikel 13, tweede lid, bedoelde informatieverstrekking is vastgesteld dat uitvoering is gegeven aan de in artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b en f bedoelde vereisten en dat de subsidieontvanger, voor zover van toepassing, bij het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen c en e, een of meer aanvragen heeft ingediend tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen c, d respectievelijk e.

§ 9. Subsidievaststelling

Artikel 17. subsidievaststelling

De aanvraag om subsidievaststelling wordt uiterlijk dertien weken na afloop van de in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, bedoelde termijn van 28 maanden ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

§ 10. Slotbepalingen

Artikel 18. staatssteun

  • 2 De minister maakt, gelet op de Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (2022/C 485/01), na de datum van de subsidievaststelling de volgende gegevens over de subsidieverstrekking bekend:

    • a. de naam van de subsidieontvanger;

    • b. de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag;

    • c. de datum van de subsidievaststelling;

    • d. het feit dat de subsidieverstrekking betrekking heeft op een onderneming die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 2472/2022 vastgestelde criteria;

    • e. de provincie op het grondgebied waarvan de locatie zich bevindt;

    • f. de voornaamste economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de subsidieaanvraag actief was.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, blijven ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 19. inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt vijf jaren na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld.

Artikel 20. citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties kleinere sectoren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 oktober 2024

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

F.M. Wiersma

Bijlage 1. behorende bij artikel 1 van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties kleinere sectoren

Natuurgebied nummer

Natuurgebied

Minimale stikstofvracht (mol N/jaar)

1

Waddenzee

1

2

Duinen en Lage Land Texel

490

3

Duinen Vlieland

10

4

Duinen Terschelling

59

5

Duinen Ameland

116

6

Duinen Schiermonnikoog

107

7

Noordzeekustzone

1

13

Alde Feanen

77

15

Van Oordt’s Mersken

12

16

Wijnjeterper Schar

18

17

Bakkeveense Duinen

27

18

Rottige Meenthe & Brandemeer

90

21

Lieftinghsbroek

9

22

Norgerholt

9

23

Fochteloërveen

265

24

Witterveld

56

25

Drentsche Aa-gebied

98

26

Drouwenerzand

20

27

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

1158

28

Elperstroomgebied

5

29

Holtingerveld

124

30

Dwingelderveld

589

31

Mantingerbos

6

32

Mantingerzand

81

33

Bargerveen

192

34

Weerribben

352

35

De Wieden

260

36

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

5

37

Olde Maten & Veerslootslanden

12

38

Rijntakken

53

39

Vecht- en Beneden-Reggegebied

287

40

Engbertsdijksvenen

151

41

Boetelerveld

32

42

Sallandse Heuvelrug

162

43

Wierdense Veld

50

44

Borkeld

35

45

Springendal & Dal van de Mosbeek

108

46

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

33

47

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

76

48

Lemselermaten

9

49

Dinkelland

32

50

Landgoederen Oldenzaal

70

51

Lonnekermeer

7

53

Buurserzand & Haaksbergerveen

143

54

Witte Veen

13

55

Aamsveen

12

57

Veluwe

5300

58

Landgoederen Brummen

23

60

Stelkampsveld

7

61

Korenburgerveen

97

62

Willinks Weust

9

63

Bekendelle

20

64

Wooldse Veen

6

65

Binnenveld

7

69

De Bruuk

14

70

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

53

71

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

1

81

Kolland & Overlangbroek

10

82

Uiterwaarden Lek

9

83

Botshol

20

84

Duinen Den Helder-Callantsoog

46

85

Zwanenwater & Pettemerduinen

68

86

Schoorlse Duinen

201

87

Noordhollands Duinreservaat

478

88

Kennemerland-Zuid

244

89

Eilandspolder

1

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

34

91

Polder Westzaan

17

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

48

94

Naardermeer

47

95

Oostelijke Vechtplassen

59

96

Coepelduynen

9

97

Meijendel & Berkheide

165

98

Westduinpark & Wapendal

15

99

Solleveld & Kapittelduinen

39

100

Voornes Duin

131

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

50

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

101

105

Zouweboezem

1

112

Biesbosch

10

113

Voordelta

6

114

Krammer-Volkerak

30

115

Grevelingen

135

116

Kop van Schouwen

144

117

Manteling van Walcheren

124

118

Oosterschelde

5

121

Yerseke en Kapelse Moer

1

122

Westerschelde & Saeftinghe

3

123

Zwin & Kievittepolder

1

124

Groote Gat

1

125

Canisvliet

1

128

Brabantse Wal

1167

129

Ulvenhoutse Bos

30

130

Langstraat

11

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

189

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

13

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

214

134

Regte Heide & Riels Laag

49

135

Kempenland-West

248

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

217

137

Strabrechtse Heide & Beuven

171

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

621

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

801

140

Groote Peel

470

141

Oeffelter Meent

3

142

Sint Jansberg

72

143

Zeldersche Driessen

8

144

Boschhuizerbergen

41

145

Maasduinen

1432

146

Sarsven en De Banen

29

147

Leudal

45

148

Swalmdal

10

149

Meinweg

353

150

Roerdal

25

153

Bunder- en Elslooërbos

40

154

Geleenbeekdal

65

155

Brunssummerheide

46

156

Bemelerberg & Schiepersber

22

157

Geuldal

1373

158

Kunderberg

9

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

10

160

Savelsbos

127

161

Noorbeemden & Hoogbos

3

Bijlage 2. behorende bij artikel 5, eerste lid, onderdeel g, van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties kleinere sectoren

Modelovereenkomst

... (naam), in zijn/haar hoedanigheid van privé persoon en als natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft, verder te noemen: de veehouder en

de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, namens deze, ....... van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

overwegende:

dat de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties kleinere sectoren (verder: de regeling), artikel 5, eerste lid, onderdeel g, als voorwaarde bevat voor subsidieverstrekking dat de subsidie ontvangende veehouder zich bij overeenkomst moet hebben verbonden om:

  • 1°. niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

  • 2°. zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden;

  • 3°. niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie dezelfde diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

dat de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de regeling te ontvangen voor het beëindigen van de veehouderijlocatie met adres ... (verder te noemen: de locatie), is toegewezen;

komen het volgende overeen:

  • 1. De veehouder zal, na te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel 5 van de regeling, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden.

  • 2. De veehouder zal bij overdracht van de locatie of een deel daarvan in de koopovereenkomst een zogenaamd kettingbeding opnemen luidende dat de locatie niet gebruikt zal worden voor het houden van landbouwhuisdieren en dat elke volgende verkrijger aan dezelfde verplichting wordt verbonden.

  • 3. De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren en schrijft deze kwalitatieve verplichting in de openbare registers in.

  • 4. De veehouder zal niet op een andere locatie dan de hiervoor bedoelde locatie, in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, dezelfde diersoorten gaan houden, behoudens voor zover het een locatie betreft waar hij ten tijde van de aanvraag om subsidie op grond van de regeling reeds dezelfde diersoorten hield.

Datum en plaats:

   

................, ..........

   

....

....

 

(.... = naam vertegenwoordiger van de Staat)

 

(... = naam veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)

     
 

....

(... = naam echtgenote / echtgenoot van veehouder, geboortedatum en BSN-nummer)

Bijlage 3. behorende bij artikel 8, tweede lid, van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties kleinere sectoren: gecorrigeerde vervangingswaarde per m2 van dierenverblijven1

Bijlage 272411.png
Gecorrigeerde vervangingswaarde per m2 van een dierenverblijf voor geiten
Bijlage 272412.png
Gecorrigeerde vervangingswaarde per m2 van een dierenverblijf voor konijnen
Bijlage 272413.png
Gecorrigeerde vervangingswaarde per m2 van een dierenverblijf voor vleeseenden
Bijlage 272414.png
Gecorrigeerde vervangingswaarde per m2 van een dierenverblijf voor overig rundvee
Bijlage 272415.png
Gecorrigeerde vervangingswaarde per m2 van een dierenverblijf voor vleeskalveren
  1. In verband met het vereiste van artikel 6, eerste lid, over voorafgaand gebruik gedurende vijf jaar, wordt geen subsidie verstrekt voor een dierenverblijf dat minder dan vijf jaar tevoren in gebruik is genomen. Daarom is toepassing van de gecorrigeerde vervangingswaarden van een dierenverblijf tot vijf jaar oud niet aan de orde en om die reden zijn deze waarden in de tabel grijs gemarkeerd. ^ [1]