Bij overtredingen waarvan de omvang niet kwantificeerbaar is, wordt de duur van de
overtreding als indicator voor de ernst van de overtreding in aanmerking genomen.
Voor deze duur wordt een factor bepaald en deze factor wordt vermenigvuldigd met een
vast bedrag op basis van de aard van de overtreding. Dit wordt weergegeven in de volgende
formule:
3.2. Duur overtreding
De duur van de overtreding betreft de periode waarbinnen het handelen of nalaten dat
verboden was heeft plaatsgevonden of de periode waarover dit handelen of nalaten effect
heeft gehad. De duur van de overtreding wordt vastgesteld per half jaar, waarbij naar
boven wordt afgerond. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij een overtreding van 4 maanden
een factor van 0,5 wordt toegepast en voor een overtreding van een jaar en een dag
een factor 1,5.
Gaat het om een eenmalige niet kwantificeerbare overtreding, waarbij de duur niet
van belang is, dan is het boetebedrag gelijk aan het vaste bedrag op basis van de
aard van de overtreding. Er wordt in dit geval een factor 1 gebruikt.
3.3. Factor omvang
Met de factor omvang is beoogd het boetebedrag af te stemmen op de grotere of kleinere
plaats die de overtreder inneemt in het marktsysteem. Daarvoor zijn per beleidsterrein
drie categorieën vastgesteld. Aan de laagste categorie is de factor 0,6 toegekend,
aan de middelste categorie de factor 0,8 en aan de hoogste categorie de factor 1.
Bij Hernieuwbare Energie wordt gedifferentieerd naar de omvang van het totaal dat
is ingeboekt door de overtreder in het betreffende jaar van de overtreding.
Tabel 3.3.1 Hernieuwbare energie
Bij ETS stationair wordt voor de categorie-indeling aansluiting gezocht bij de indeling
van broeikasgasinstallaties in artikel 19, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2019 inzake de monitoring en rapportage van de emissies
van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG (de MRV). Deze indeling is gemaakt op grond van de omvang van de gemiddelde geverifieerde
jaarlijkse emissies van de installatie in de handelsperiode direct vóór de huidige
handelsperiode en staat in het monitoringsplan van de installatie vermeld. Als de
installatie in het geldende monitoringsplan niet is ingedeeld, gaat het bestuur af
op het emissieverslag van de installatie over het jaar waarin de overtreding is begaan.
Als de overtreding langer dan een jaar heeft geduurd, neemt het bestuur een gemiddelde
van de jaarlijkse emissies. Zo nodig maakt het bestuur een schatting van de jaarlijkse
emissies. Bij overtredingen in het kader van de CO2-heffing voor de industrie gaat het bestuur af op de jaarlijkse industriële emissies
zoals gerapporteerd in het industrieel emissieverslag. Bij overtredingen in het kader
van de minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking gaat het bestuur af op de elektriciteitsemissies zoals
gerapporteerd in het elektriciteitsemissieverslag.
Tabel 3.3.2 ETS Stationair, CO2-heffing voor de industrie en minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking
In sommige gevallen kan het nodig zijn om het boetebedrag dat onder A. is vastgesteld,
te corrigeren. In onderdeel B van de boeteformule is een correctiefactor opgenomen,
waarmee kan worden gecorrigeerd voor de mate waarin de overtreding aan de overtreder
kan worden verweten of het feit dat het gaat om herhaaldelijke overtreding (recidive).
De hoogte van de correctiefactor wordt als volgt bepaald:
Correctiefactor verwijtbaarheid
In dit kader wordt beoordeeld of en zo ja, in hoeverre de overtreding aan de overtreder
kan worden verweten. Verwijtbaarheid gaat over de vraag of de overtreder zich vooraf
voldoende heeft ingespannen om de overtreding te voorkomen. De hoogte van de boete
wordt afgestemd op de verwijtbaarheid door het onder A bepaalde boetebedrag te vermenigvuldigen
met een correctiefactor. Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt
er een boeteverlagende correctiefactor toegepast van 0,5. Bij grove schuld is de correctiefactor
1,5. Indien er sprake is van opzet is de correctiefactor 2.
Tabel 3.3.3 Correctiefactor bij mate van verwijtbaarheid
Bij de beoordeling van de verwijtbaarheid worden omstandigheden betrokken die zich
voordeden voorafgaande aan de overtreding. Relevante factoren bij deze beoordeling
zijn onder meer het niveau van kwaliteitsborging dat de overtreder hanteert, de kennis
en kunde die van de overtreder had mogen worden verwacht en de mate waarin de overtreder
bewust risico’s heeft genomen. In het per beleidsterrein vastgestelde interventiebeleid
zijn deze factoren nader omschreven.
Correctiefactor recidive
Er is sprake van recidive als het bestuur van de NEa al eerder aan de overtreder voor
een vergelijkbare overtreding een bestuurlijke boete heeft opgelegd in de afgelopen
vijf jaar, óók als de eerder opgelegde boete nog niet onherroepelijk is. Een vergelijkbare
overtreding is een overtreding met eenzelfde doel of strekking als de eerder begane
overtreding. De termijn voor vaststelling van recidive start op de datum waarop de
eerdere bestuurlijke boete is opgelegd. Bij recidive wordt een factor toegepast die
hoger is dan 1. Bij een eerste recidive, waarbij in de afgelopen 5 jaar één keer eerder
een boete is opgelegd voor een vergelijkbare overtreding, wordt een factor 1,5 toegepast.
Bij een tweede recidive of meer wordt een factor 2 toegepast.
Tabel 3.3.4 Correctiefactor bij recidive
Als de overtreding de overtreder een economisch voordeel heeft opgeleverd, dan kan
dat voordeel in sommige gevallen worden weggenomen door een herstellende maatregel
zoals een ambtshalve vaststelling of een terugvordering van teveel verleende emissierechten.
In andere gevallen waarin dat voordeel niet kan worden weggenomen door een herstellende
maatregel, kan het economisch voordeel worden weggenomen door het in de hoogte van
de boete te verdisconteren. In dit onderdeel van de boeteformule wordt het economisch
voordeel daarom opgeteld bij het gecorrigeerde boetebedrag.
Het economisch voordeel van de overtreding wordt op basis van objectieve documentatie
vastgesteld of op zorgvuldige wijze geschat (in euro’s). Eventueel nadeel dat rechtstreeks
verband houdt met de overtreding wordt van het economisch voordeel afgetrokken. Als
het economisch voordeel niet kan worden vastgesteld of geschat, dan wordt ervan uitgegaan
dat er geen economisch voordeel is.
Artikel 5:46, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de bestuurlijke boete moet zijn afgestemd op de ernst van de overtreding
en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening
worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Met de
boeteformule wordt hier zo goed mogelijk invulling aan gegeven. Het kan in een bijzonder
geval evenwel voorkomen dat een boetebedrag dat op deze manier is berekend onevenredig
uitpakt voor de overtreder. In dat geval zal de boete op grond van voornoemd artikel
en in lijn met de jurisprudentie, moeten worden gematigd. Voor deze situatie is in
deze systematiek voorzien in een bijzondere correctiefactor. Als er geen bijzondere
omstandigheden zijn die noodzaken tot een matiging op basis van de evenredigheid wordt
een factor van 1 toegepast. Als zich wél bijzondere omstandigheden voordoen die tot
een matiging noodzaken, wordt een factor toegepast die tussen de 0 en 1 ligt. De exacte
hoogte van deze factor die in een concreet geval wordt toegepast wordt afgestemd op
het gewicht van de bijzondere omstandigheden.
Voor de iets minder uitzonderlijke situatie waarin de overtreder de overtreding zelf
heeft beëindigd en gemeld, wordt een specifieke correctiefactor van 0,5 vastgesteld.
Het bestuur past deze correctiefactor in een individueel geval toe, onder de voorwaarde
dat de overtreder de overtreding geheel uit eigen beweging heeft beëindigd en deze
zelfstandig en onafhankelijk van inspecties (inclusief inspecties van andere bevoegde
gezagen en verificateurs) bij de NEa kenbaar heeft gemaakt. In de situatie dat een
overtreder de overtreding alleen uit eigen beweging en los van inspecties heeft beëindigd,
zonder deze aan de NEa te melden, past het bestuur een correctiefactor van 0,75 toe.