Tijdelijke regeling uitkering bodem 2024–2030

[Regeling vervalt per 01-01-2036.]
Geraadpleegd op 10-08-2025. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2025.
Geldend van 04-05-2024 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 2 mei 2024, nr. IENW/BSK-2024/133084, houdende vaststelling van de tijdelijke regels inzake uitkeringen voor bodemsaneringen voor de periode 2024 tot en met 2030 (Tijdelijke regeling uitkering bodem 2024–2030)

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • andere niet genormeerde stoffen: niet genormeerde stoffen niet zijnde PFAS, drugs of aan drugsproductie gerelateerde stoffen;

  • bevoegd gezag Wbb: provincie of gemeente als bedoeld in de Wet bodembescherming of gemeente als bedoeld in het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming zoals die luidden voor de datum waarop de Omgevingswet in werking is getreden;

  • bevoegd gezag Ow: bevoegd gezag voor de bodem als bedoeld in de Omgevingswet voor de taken in het kader van de aanpak van bodem- of grondwaterverontreiniging;

  • budgetpost:

    • a. historische spoedopgaven;

    • b. diffuus verspreid lood;

    • c. PFAS en andere niet genormeerde stoffen;

    • d. buitenproportionele opgaven categorie B;

    • e. oude afspraken; of

    • f. toekomstbestendig omgaan met nazorg;

  • buitenproportionele opgave categorie A: buitenproportionele opgave als bedoeld in artikel 15, eerste lid;

  • buitenproportionele opgave categorie B: buitenproportionele opgave als bedoeld in artikel 15, tweede lid;

  • college: college van gedeputeerde staten;

  • convenant bodem en ondergrond: convenant bodem en ondergrond 2016–2020 zoals dat luidde op 31 december 2020;

  • grondwaterrichtlijn: Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU 2006, L 372);

  • historische spoedopgaven: aanpak van historische spoedeisende bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 10;

  • kaderrichtlijn water: Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327);

  • nazorglocatie: locatie waar langdurig maatregelen moeten worden getroffen om de aanwezige bodemverontreiniging te beheersen dan wel te beheren;

  • minister: Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • oude afspraken: aantoonbare toezeggingen of financiële afspraken die in het verleden tussen een individueel bevoegd gezag Wbb en het Rijk zijn gemaakt over de sanering van een geval van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming of over de gebiedsgerichte aanpak van ernstige bodemverontreiniging;

  • penvoerder: penvoerder als bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit subsidies I en M;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit subsidies I en M;

  • toekomstbestendig omgaan met nazorg: afronding van de saneringsaanpak van de afgelopen decennia, met inbegrip van het toekomstbestendig borgen van het resultaat van die saneringsaanpak;

  • uitkering: specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet of subsidie indien middelen aan een waterschap worden verleend;

  • werkvoorraad: het geheel van alle projecten, activiteiten, werkzaamheden en financiële verplichtingen waarvoor op grond van deze regeling een uitkering is verleend;

  • Wet bodembescherming: Wet bodembescherming zoals die luidde op 31 december 2023.

Artikel 3. Doel

Het doel van deze regeling is om door middel van het verstrekken van uitkeringen bevoegde gezagen Wbb, bevoegde gezagen Ow, colleges verantwoordelijk voor de kwaliteit van het grondwater en waterschappen als bevoegd gezagen regionale waterbodems onder de Omgevingswet wat betreft waterbodems die onder de historische spoedopgaven vallen, in staat te stellen om in de periode van 2024 tot en met 2030 een aantal taken op het gebied van bodemsanering goed af te ronden en nieuwe bodemkwaliteitsopgaven te signaleren en daarop te reageren met een passende aanpak.

Artikel 4. Uitkeringsplafonds en wijze van verdelen

  • 1 Het uitkeringsplafond bedraagt voor de periode 2024 tot en met 2030 € 493.898.468,–.

  • 2 Het uitkeringsplafond voor het jaar 2024 bedraagt voor:

    • a. historische spoedopgaven € 35.200.000,–;

    • b. buitenproportionele opgaven categorie A € 58.000.000,–, waarvan beschikbaar:

      • € 12.000.000,– voor activiteiten met betrekking tot de aanpak van diffuus verspreid lood; en

      • € 46.000.000,– voor activiteiten met betrekking tot de aanpak van PFAS en andere niet genormeerde stoffen;

    • c. oude afspraken € 32.000.000,–; en

    • d. toekomstbestendig omgaan met nazorg: € 8.000.000,–.

  • 3 Het uitkeringsplafond voor buitenproportionele opgaven categorie B bedraagt in ieder van de jaren 2024 en 2025 € 4.000.000,–.

  • 4 De minister stelt in 2025, 2027 en 2029 het uitkeringsplafond vast voor de onderdelen, genoemd in het tweede en derde lid, alsmede de toedeling over die onderdelen en de desbetreffende elementen en maakt dit bekend in de Staatscourant voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het wordt vastgesteld.

  • 5 De bedragen, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn exclusief compensabele btw.

  • 6 De beschikbare bedragen worden na het verstrijken van de desbetreffende aanvraagperiode evenredig verdeeld over de voor honorering in aanmerking komende aanvragen.

  • 7 Indien ingevolge een evenredige verdeling als bedoeld in het zesde lid, een aanvraag niet volledig wordt gehonoreerd, voert het bevoegd gezag Wbb, het bevoegd gezag Ow, het college of het waterschap binnen de bestedingsduur opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering, een evenredig deel uit van alle projecten binnen de budgetpost waarvoor de aanvraag is gehonoreerd.

  • 8 Indien een beschikbaar bedrag als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, na de verdeling, bedoeld in het zesde lid, niet is uitgeput, kan de minister na het einde van de desbetreffende aanvraagperiode het resterende bedrag verdelen overeenkomstig artikel 31 of artikel 32.

Artikel 5. Start activiteiten

Een uitkering kan worden verleend voor activiteiten als bedoeld in deze regeling die zijn gestart:

  • a. in 2024 indien een aanvraag wordt ingediend in dat jaar; of

  • b. in het jaar voorafgaand aan een aanvraagperiode die is gelegen na 2024,

mits die activiteiten zijn opgenomen in de aanvraag voor de desbetreffende uitkering en aan de bestedingsvoorwaarden, bedoeld in de artikelen 14, 22, 26 en 30 wordt voldaan.

§ 2. Algemene bepalingen inzake aanvraag uitkering

Artikel 6. Aanvraag uitkering

  • 1 De minister kan op aanvraag een uitkering verlenen aan:

    • a. een bevoegd gezag Wbb voor de aanpak van een of meer historische spoedopgaven, met uitzondering van de waterbodems, bedoeld in artikel 10, onderdeel e, of voor de aanpak van een oude afspraak;

    • b. een bevoegd gezag Wbb of een bevoegd gezag Ow voor de aanpak van een buitenproportionele opgave categorie A of categorie B of voor het toekomstbestendig omgaan met nazorg;

    • c. een college voor de aanpak van een buitenproportionele opgave categorie A of categorie B of voor het toekomstbestendig omgaan met nazorg indien dat college verantwoordelijk is voor de grondwaterkwaliteit; of

    • d. een waterschap als bevoegd gezag regionale waterbodems onder de Omgevingswet voor de aanpak van een historische spoedopgave voor zover het de waterbodems, bedoeld in artikel 10, onderdeel e, betreft.

  • 2 Indien een of meer bevoegd gezagen dan wel colleges als bedoeld in het eerste lid een samenwerkingsverband zijn aangegaan, kan een aanvraag voor een uitkering worden ingediend door de penvoerder, zijnde een provincie, gemeente of een omgevingsdienst.

  • 4 Bij de eerste aanvraag voor een uitkering wordt een programmaoverzicht gevoegd en bij een volgende aanvraag wordt een actueel programmaoverzicht gevoegd.

  • 5 Een programmaoverzicht bestaat uit:

    • a. een beschrijving op hoofdlijnen van de beleidsdoelen die het bevoegd gezag Wbb of het bevoegd gezag Ow met betrekking tot bodemsanering of het college met betrekking tot de grondwaterkwaliteit of het waterschap als bevoegd gezag regionale waterbodems onder de Omgevingswet wat betreft waterbodems die onder de historische spoedopgaven vallen in de periode van 2024 tot en met 2030 wil bereiken;

    • b. de projecten die aan het halen van die doelen bijdragen en hoe ze daaraan bijdragen;

    • c. de begroting van de daarvoor benodigde middelen; en

    • d. een overzicht van alle projecten per onderdeel, met inachtneming van artikel 15, waarvoor een aanvraag voor een uitkering wordt gedaan en de middelen die daarvoor aangevraagd worden.

  • 6 Indien eenzelfde project, activiteit of financiële verplichting onder verschillende budgetposten kan vallen, wordt een uitkering slechts voor een van die budgetposten gehonoreerd.

Artikel 7. Aanvraagperioden en formulier

  • 1 Een aanvraag kan worden ingediend in:

    • a. 2024 van 3 tot en met 28 juni; en

    • b. 2026, 2028 en 2030 van de eerste werkdag van februari tot en met de eerste werkdag van maart.

  • 2 Een aanvraag voor de aanpak van buitenproportionele opgaven categorie B kan tevens worden ingediend in 2025, 2027 en 2029 eerste werkdag van februari tot en met de eerste werkdag van maart.

  • 3 Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld formulier dat is geplaatst op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 8. Aanvullende afwijzingsgrond

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit subsidies I en M kan de minister afwijzend beslissen op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in deze regeling, indien voor de activiteiten uit anderen hoofde Rijksmiddelen zijn of zullen worden verleend dan wel kunnen worden verleend.

Artikel 9. Voorwaardelijke verlening

Uitkeringen die worden verleend ten laste van een begroting die niet is vastgesteld of goedgekeurd, worden verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.

§ 3. Historische spoedopgaven

Artikel 10. Uitkering historische spoedopgaven

Een historische spoedopgave betreft een historische spoedopgave als bedoeld in de Wet bodembescherming, zijnde een verontreiniging die grotendeels is ontstaan voor 1 januari 1987 of voor 1 juli 1993 indien het asbest betreft en betreft de start, voortzetting, afbouw of afronding door het bevoegd gezag Wbb van de aanpak van historische spoedsaneringen als bedoeld in het convenant bodem en ondergrond, bestaande uit:

  • a. de aanpak van de individuele historische spoedlocaties die zijn opgenomen in de eindrapportage van het uitvoeringsprogramma van het convenant bodem en ontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties zoals dat luidde op 31 december 2015, gepubliceerd op de website van het Informatiepunt Leefomgeving;

  • b. de aanpak van individuele historische spoedlocaties waarvoor uiterlijk op de datum van de aanvraag voor een uitkering een onherroepelijke beschikking tot spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming is genomen;

  • c. gebiedsgericht grondwaterbeheer zoals dat uiterlijk op de datum van de aanvraag voor een uitkering is vastgesteld door het bevoegd gezag;

  • d. nazorg, inclusief isoleren, beheer- en controlemaatregelen, van gesaneerde locaties dan wel de afbouw daarvan; of

  • e. de aanpak van de C-lijst waterbodems die zijn opgenomen in de voortgangsrapportage van de aanpak bodemverontreiniging met onaanvaardbare risico’s 2023, gepubliceerd op de website van het Informatiepunt Leefomgeving.

Artikel 11. Aanvraag uitkering historische spoedopgaven 2024

  • 1 Een aanvraag die het bevoegd gezag Wbb in 2024 doet, bevat voor de historische spoedopgave in ieder geval de projecten of de locaties die onderdeel uitmaken van de historische spoedopgave voor het bevoegd gezag waarvoor de uitkering wordt aangevraagd, onderverdeeld naar:

    • a. individuele spoedlocaties;

    • b. gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c. nazorg inclusief isoleren, beheer- en controlemaatregelen; en

    • d. de aanpak van waterbodems als bedoeld op lijst C van het convenant bodem en ondergrond.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, bevat tevens een projectplan indien de aanvraag voor een project of locatie een bedrag van meer dan € 2.000.000,– bedraagt of indien het een project betreft waarvoor een onherroepelijke beschikking tot spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming is genomen na 31 december 2020.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, kan een of meer projecten of financiële verplichtingen betreffen, die in de periode van 2024 tot en met 2030 worden uitgevoerd respectievelijk worden aangegaan.

Artikel 12. Aanvraag uitkering historische spoedopgaven 2026, 2028, 2030

  • 1 Een bevoegd gezag Wbb kan in 2026, 2028 of 2030 een aanvraag doen voor een uitkering voor de aanpak van een historische spoedopgave indien het een of meer projecten of het aangaan van financiële verplichtingen betreft, die niet in een eerdere aanvraag op grond van deze regeling zijn opgenomen of waarvoor na de verdeling, bedoeld in artikel 4, zesde lid, een lagere uitkering is verleend.

  • 2 Een aanvraag die in 2026 wordt gedaan, kan een of meer projecten of financiële verplichtingen betreffen, die in de periode van 2026 tot en met 2030 worden uitgevoerd respectievelijk worden aangegaan.

  • 3 Een aanvraag die in 2028 of in 2030 wordt gedaan, betreft projecten of financiële verplichtingen met een doorlooptijd van ten hoogste drie jaar.

  • 4 Een bevoegd gezag Wbb kan in 2026, 2028 of 2030 een wijziging aanvragen van een op grond van deze regeling gehonoreerde aanvraag.

  • 5 Een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, bevat:

    • a. de voor de projecten of activiteiten in de oorspronkelijke aanvraag opgenomen kosten en de onderbouwde bijstelling van die kosten; en

    • b. de voortgang van de activiteiten waarvoor de desbetreffende uitkering is verleend, waarbij wordt aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd of zijn afgerond.

Artikel 13. Aanvraag uitkering onvoorziene kosten historische spoedopgaven 2021, 2022, 2023

  • 2 Onder onvoorziene kosten vallen in ieder geval prijsstijgingen door niet in redelijkheid te verwachten inflatie en kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het afronden van projecten met betrekking tot de aanpak van een concrete locatie waarvoor op grond van een in het eerste lid genoemde regeling een uitkering is verleend, en waarbij die afronding past binnen de doelstelling en doorlooptijd van het project en de in dat kader gemaakte afspraken tussen het bevoegd gezag Wbb en medeoverheden.

Artikel 14. Besteding uitkering historische spoedopgave

  • 1 Het bevoegd gezag Wbb besteedt de uitkering voor een historische spoedopgave uitsluitend aan:

    • a. de in de beschikking tot verlening van de uitkering genoemde projecten of locaties voor zover het gaat om kosten voor onderzoek, saneringsmaatregelen of andere activiteiten die nodig zijn voor het wegnemen of beheersen van onaanvaardbare humane, ecologische dan wel verspreidingsrisico’s bij die projecten of locaties; of

    • b. andere activiteiten binnen de werkvoorraad om mee – en tegenvallers in de kosten of de planning binnen de werkvoorraad op te vangen, met uitzondering van een sanering als bedoeld in artikel 17, en het opstellen van een plan als bedoeld in artikel 27, met dien verstande dat de projecten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering worden uitgevoerd.

  • 2 Het bevoegd gezag besteedt de uitkering, bedoeld in het eerste lid bovendien uitsluitend aan activiteiten waarvan de kosten niet kunnen worden verhaald op de veroorzaker van de bodemverontreiniging of aan activiteiten waarvan de kosten wegens onvoldoende draagkracht niet of niet volledig kunnen worden gedragen door de eigenaar van de locatie.

  • 3 Indien er sprake is van een situatie waarin het bevoegd gezag onverwijld moet handelen vanwege risico’s voor mens of ecologie of van verspreiding van de verontreiniging, mag de uitkering in afwijking van het tweede lid worden besteed aan de kosten daarvoor, vooruitlopend op het verhaal van die kosten op de veroorzaker van de verontreiniging of de eigenaar van de locatie.

  • 4 De activiteiten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering mogen in geval van onvoorziene vertraging in de uitvoering uiterlijk zijn uitgevoerd:

    • a. in 2032 indien het activiteiten betreft waarvoor in 2024 of 2026 een uitkering is verleend; of

    • b. vijf jaar na de startdatum van de bestedingsperiode indien het activiteiten betreft waarvoor in 2028 of 2030 een uitkering is verleend.

§ 4. Buitenproportionele opgaven

Artikel 15. Buitenproportionele opgaven

  • 1 Een buitenproportionele opgave categorie A is een bodem- of grondwaterkwaliteitsopgave voor het bevoegd gezag Wbb, het bevoegd gezag Ow of het college voor zover het de verantwoordelijkheid voor de grondwaterkwaliteit betreft:

    • a. waarbij het aantoont dat er sprake is van een dringende noodzaak om maatregelen te nemen vanwege onaanvaardbare risico’s voor mens of ecologie of van verspreiding van de verontreiniging of omdat stagnatie dreigt van maatschappelijk noodzakelijke ontwikkelingen;

    • b. waarvoor de aanpak vraagt om bijzonder veel kennis, capaciteit en middelen van dat bevoegd gezag of college;

    • c. die betrekking heeft op het element diffuus verspreid lood, het element PFAS en het element andere niet genormeerde stoffen; en

    • d. die niet valt onder afronding historische spoedopgaven, onder buitenproportionele opgaven categorie B, onder oude afspraken, of onder toekomstbestendig omgaan met nazorg.

  • 2 Een buitenproportionele opgave categorie B is:

    • a. een bodemkwaliteitsopgave als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, voor het bevoegd gezag Wbb of het bevoegd gezag Ow die betrekking heeft op een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet of een andere verontreiniging waarbij sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid en er geen sprake is van een voor de verontreiniging verantwoordelijke partij die de kosten van de sanering moet dragen; of

    • b. een grondwaterkwaliteitsopgave als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, met betrekking tot de aanpak van bodemverontreiniging op een bronlocatie waarbij sprake is van verspreidingsrisico’s en de maatregelen mede gericht zijn op realisatie van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water of de grondwaterrichtlijn waarvoor het college verantwoordelijk is; en

    • c. die niet valt onder valt onder afronding van historische spoedopgaven, onder buitenproportionele opgaven categorie A, onder oude afspraken of onder toekomstbestendig omgaan met nazorg.

Artikel 16. Kosten die in aanmerking komen voor een uitkering voor buitenproportionele opgaven

  • 1 Kosten die voor een uitkering voor de aanpak van het element PFAS, het element diffuus verspreid lood en van een buitenproportionele opgave categorie B in aanmerking komen, zijn:

    • a. kosten die rechtstreeks verband houden met onderzoek, bodemsanering of andere maatregelen met als doel het verminderen, beheersen of wegnemen van de risico’s, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a;

    • b. kosten voor de inzet van het juridisch instrumentarium inzake kostenverhaal; of

    • c. projectgebonden kosten die verband houden met het realiseren van de aanpak van de buitenproportionele opgave.

  • 2 Kosten die voor een uitkering voor de aanpak van het element andere niet genormeerde stoffen in aanmerking komen, zijn uitsluitend de kosten die rechtstreeks verband houden met het signaleren van en het in beeld brengen van de verontreinigingsproblematiek.

Artikel 17. Maximaal bedrag uitkering ontgraving niet openbaar gebied in verband met aanpak diffuus verspreid lood

Indien de aanpak van het element diffuus verspreid lood, bedoeld in artikel 15, eerste lid, een sanering van particuliere tuinen betreft, waarbij een wijkgerichte aanpak het uitgangspunt is, volkstuinen of een ontwikkelingslocatie betreft, bedraagt een uitkering maximaal 50% van de kosten voor een leeflaagsanering die kan bestaan uit afgraven, ophogen dan wel aanvullen met grond of een combinatie daarvan tot een diepte van maximaal 0,5 meter. Kosten voor het aanbrengen van verharding worden niet vergoed.

Artikel 18. Aanvraag uitkering voor buitenproportionele opgaven categorie A 2024

  • 1 Een aanvraag voor een uitkering voor de aanpak van de buitenproportionele opgave categorie A betreft een of meer projecten en bevat per project in ieder geval een projectplan.

  • 3 Een projectplan bevat:

    • a. een beschrijving van het doel en de activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd en waaruit blijkt dat er voor de aanpak door het desbetreffende bevoegd gezag een dringende noodzaak is om onaanvaardbare risico’s voor mens of ecologie of van verspreiding van de verontreiniging weg te nemen; en

    • b. de kosten per activiteit van het project zoals opgenomen in het projectplan, waarbij wordt onderbouwd voor welk deel van de kosten de uitkering wordt gevraagd.

  • 4 Het bevoegd gezag Wbb, het bevoegd gezag Ow of het college verklaart dat het juridisch instrumentarium voor kostenverhaal adequaat is of wordt ingezet en dat de mogelijkheden van financiële bijdragen van derden ten behoeve van de bodemsanering zijn benut om ongerechtvaardigde verrijking te voorkomen.

  • 5 Indien activiteiten als bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd tezamen met andere decentrale overheden, zijn in het projectplan hun rol en verantwoordelijkheden uitgewerkt waaruit blijkt dat het bevoegd gezag dat de aanvraag doet de activiteiten uit het projectplan kan realiseren.

  • 6 Een aanvraag die in 2024 wordt gedaan, kan een of meer projecten betreffen, die in de periode van 2024 tot en met 2030 worden uitgevoerd.

Artikel 19. Aanvraag uitkering buitenproportionele opgaven categorie A 2026, 2028, 2030

  • 1 Een bevoegd gezag Wbb, een bevoegd gezag Ow of een college kan in 2026, 2028 of 2030 een aanvraag doen voor een uitkering voor de aanpak van een buitenproportionele opgave categorie A indien het een of meer projecten betreft die niet in een eerdere aanvraag op grond van deze regeling zijn opgenomen of waarvoor na de verdeling, bedoeld in artikel 4, zesde lid, een lagere uitkering is verleend.

  • 2 Een aanvraag die in 2026 wordt gedaan, kan een of meer projecten betreffen die in de periode van 2026 tot en met 2030 worden uitgevoerd.

  • 3 Een aanvraag die in 2028 of in 2030 wordt gedaan, betreft projecten met een doorlooptijd van ten hoogste drie jaar.

  • 4 Een bevoegd gezag Wbb, een bevoegd gezag Ow of een college kan in 2026, 2028 of 2030 een wijziging aanvragen van een op grond van deze regeling gehonoreerde aanvraag.

  • 5 Een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, bevat:

    • a. de voor de projecten of activiteiten in de oorspronkelijke aanvraag opgenomen kosten en de onderbouwde bijstelling van die kosten; en

    • b. de voortgang van de activiteiten waarvoor de desbetreffende uitkering is verleend, waarbij wordt aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd of zijn afgerond.

  • 6 Artikel 18, eerste tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, met dien verstande dat een projectplan niet is vereist indien een aanvraag tot wijziging een bijstelling van de kosten naar beneden betreft.

Artikel 20. Aanvraag uitkering buitenproportionele opgaven categorie B 2024–2030

  • 1 Indien zowel een aanvraag wordt gedaan voor een uitkering voor de aanpak van buitenproportionele opgaven categorie B als voor de aanpak van buitenproportionele opgaven categorie A wordt voor iedere categorie met inachtneming van artikel 18, tweede lid, een separate aanvraag ingediend.

  • 2 Artikel 18, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag voor een uitkering voor de aanpak van buitenproportionele opgaven categorie B.

  • 3 Een aanvraag die in 2024, 2025, 2026 of 2027 wordt gedaan, kan een of meer projecten betreffen die in de periode van het jaar van de aanvraag tot en met 2030 worden uitgevoerd.

  • 4 Een aanvraag die in 2028, 2029 of 2030 wordt gedaan, betreft projecten met een doorlooptijd van ten hoogste drie jaar.

  • 5 Een bevoegd gezag Wbb of een bevoegd gezag Ow kan tevens een wijziging aanvragen van een op grond van deze regeling gehonoreerde aanvraag.

  • 6 Een aanvraag als bedoeld in het vijfde lid bevat:

    • a. de voor de projecten of activiteiten in de oorspronkelijke aanvraag opgenomen kosten en de onderbouwde bijstelling van die kosten; en

    • b. de voortgang van de activiteiten waarvoor de desbetreffende uitkering is verleend, waarbij wordt aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd of zijn afgerond.

  • 7 Artikel 18, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het vijfde lid, met dien verstande dat een projectplan niet is vereist indien een aanvraag tot wijziging een bijstelling van de kosten naar beneden betreft.

Artikel 21. Aanvraag uitkering onvoorziene kosten buitenproportionele opgaven 2021, 2022, 2023

  • 2 Onder onvoorziene kosten vallen in ieder geval prijsstijgingen door niet in redelijkheid te verwachten inflatie en kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het afronden van projecten met betrekking tot de aanpak van een concrete locatie waarvoor op grond van een in het eerste lid genoemde regeling een uitkering is verleend en waarbij die afronding past binnen de doelstelling en doorlooptijd van het project en de in dat kader gemaakte afspraken tussen het bevoegd gezag Wbb en medeoverheden.

Artikel 22. Besteding uitkering voor buitenproportionele opgaven

  • 1 Het bevoegd gezag Wbb, het bevoegd gezag Ow of het college besteedt de uitkering voor een buitenproportionele opgave uitsluitend aan:

    • a. de voorbereiding, begeleiding en uitvoering van de activiteiten zoals opgenomen in het projectplan; of

    • b. aan andere activiteiten binnen de werkvoorraad om mee – en tegenvallers in de kosten of de planning binnen de werkvoorraad op te vangen, met uitzondering van een sanering als bedoeld in artikel 17 en het opstellen van een plan als bedoeld in artikel 27, met dien verstande dat de projecten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering worden uitgevoerd.

  • 2 Het bevoegd gezag besteedt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, bovendien uitsluitend aan activiteiten waarvan de kosten niet kunnen worden verhaald op de veroorzaker van de bodemverontreiniging of aan activiteiten waarvan de kosten wegens onvoldoende draagkracht niet of niet volledig kunnen worden gedragen door de eigenaar van de locatie.

  • 3 Indien er sprake is van een situatie waarin het bevoegd gezag of het college onverwijld moet handelen vanwege risico’s voor mens of ecologie of van verspreiding van de verontreiniging, mag de uitkering in afwijking van het tweede lid worden besteed aan de kosten daarvoor, vooruitlopend op het verhaal van die kosten op de veroorzaker van de verontreiniging of de eigenaar van de locatie.

  • 4 De activiteiten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering mogen in geval van onvoorziene vertraging in de uitvoering uiterlijk zijn uitgevoerd:

    • a. in 2032 indien het activiteiten betreft waarvoor in 2024, 2025 of 2026 een uitkering is verleend; of

    • b. vijf jaar na de startdatum van de bestedingsperiode indien het activiteiten betreft waarvoor in 2028 of 2030 een uitkering is verleend.

§ 5. Oude afspraken

Artikel 23. Aanvraag uitkering oude afspraken 2024

  • 1 Een aanvraag voor een uitkering voor een of meer oude afspraken bevat in ieder geval een projectplan voor de uitwerking van de beoogde maatregelen voor de aanpak van een of meer gevallen van ernstige bodemverontreiniging of van de gebiedsgerichte aanpak van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in een oude afspraak.

  • 2 De aanpak van een oude afspraak voldoet aan de bestedingsvoorwaarden, bedoeld in artikel 26 en het doel van de aanpak is concreet beschreven.

  • 3 Een aanvraag die in 2024 wordt gedaan, kan een of meer projecten betreffen die in de periode van 2024 tot en met 2030 worden uitgevoerd.

Artikel 24. Aanvraag uitkering oude afspraken 2026, 2028, 2030

  • 1 Een bevoegd gezag Wbb kan in 2026, 2028 of 2030 een aanvraag doen voor een uitkering voor de aanpak van een oude afspraak, bedoeld in artikel 23, eerste lid, indien het een of meer projecten betreft die niet in een eerdere aanvraag op grond van deze regeling zijn opgenomen of waarvoor na de verdeling, bedoeld in artikel 4, zesde lid, een lagere uitkering is verleend.

  • 2 Een aanvraag die in 2026 wordt gedaan, kan projecten betreffen die in de periode van 2026 tot en met 2030 worden uitgevoerd.

  • 3 Een aanvraag die in 2028 of in 2030 wordt gedaan, betreft projecten met een doorlooptijd van ten hoogste drie jaar.

  • 4 Een bevoegd gezag Wbb kan in 2026, 2028 of 2030 een wijziging aanvragen van een op grond van deze regeling gehonoreerde aanvraag.

  • 5 Een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, bevat:

    • a. de voor de projecten in de oorspronkelijke aanvraag opgenomen kosten en de onderbouwde bijstelling van die kosten; en

    • b. de voortgang van de activiteiten waarvoor de desbetreffende uitkering is verleend, waarbij wordt aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd of zijn afgerond.

  • 6 Artikel 23, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, met dien verstande dat een projectplan niet is vereist, indien een aanvraag tot wijziging een bijstelling van de kosten naar beneden betreft.

Artikel 25. Aanvraag uitkering onvoorziene kosten oude afspraken 2021, 2022, 2023

  • 2 Onder onvoorziene kosten vallen in ieder geval prijsstijgingen door niet in redelijkheid te verwachten inflatie en kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het afronden van projecten met betrekking tot de aanpak van een concrete locatie, waarvoor op grond van een in het eerste lid genoemde regeling een uitkering is verleend en waarbij die afronding past binnen de doelstelling en doorlooptijd van het project en de in dat kader gemaakte afspraken tussen het bevoegd gezag Wbb en medeoverheden.

Artikel 26. Besteding uitkering voor oude afspraken

  • 1 Het bevoegd gezag Wbb besteedt de uitkering voor een oude afspraak uitsluitend aan:

    • a. de instandhouding of voortzetting van een reeds tussen de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of de minister en het desbetreffende bevoegd gezag overeengekomen gevalsgerichte dan wel gebiedsgerichte aanpak van ernstige bodemverontreiniging;

    • b. het nemen van maatregelen die tot doel hebben om te komen tot afbouw van isoleren, beheer- en controlemaatregelen als bedoeld in het convenant bodem en ondergrond;

    • c. het wegnemen van onvoorziene milieuhygiënische risico’s bij de reeds overeengekomen gevalsgerichte aanpak van ernstige bodemverontreiniging; of

    • d. andere activiteiten binnen de werkvoorraad om mee – en tegenvallers in de kosten of de planning binnen de werkvoorraad op te vangen, met uitzondering van een sanering als bedoeld in artikel 17 en het opstellen van een plan als bedoeld in artikel 27, met dien verstande dat de projecten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering worden uitgevoerd.

  • 2 Het bevoegd gezag besteedt de uitkering, bedoeld in het eerste lid, bovendien uitsluitend aan activiteiten waarvan de kosten niet kunnen worden verhaald op de veroorzaker van de bodemverontreiniging of aan activiteiten waarvan de kosten wegens onvoldoende draagkracht niet of niet volledig kunnen worden gedragen door de eigenaar van de locatie.

  • 3 Indien er sprake is van een situatie waarin het bevoegd gezag onverwijld moet handelen vanwege risico’s voor mens of ecologie of van verspreiding van de verontreiniging, mag de uitkering in afwijking van het tweede lid worden besteed aan de kosten daarvoor, vooruitlopend op het verhaal van die kosten op de veroorzaker van de verontreiniging of de eigenaar van de locatie.

  • 4 De activiteiten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering mogen in geval van onvoorziene vertraging in de uitvoering uiterlijk zijn uitgevoerd:

    • a. in 2032 indien het activiteiten betreft waarvoor in 2024 of 2026 een uitkering is verleend; of

    • b. vijf jaar na de startdatum van de bestedingsperiode indien het activiteiten betreft waarvoor in 2028 of 2030 een uitkering is verleend.

§ 6. Toekomstbestendig omgaan met nazorg

Artikel 27. Maximaal bedrag uitkering opstellen plannen toekomstbestendig omgaan met nazorg

Een uitkering voor het opstellen van een plan voor de aanpak van het toekomstbestendig omgaan met nazorg bedraagt maximaal € 50.000,–, exclusief compensabele btw.

Artikel 28. Aanvraag uitkering toekomstbestendig omgaan met nazorg 2024

  • 1 Een aanvraag voor een uitkering voor het toekomstbestendig omgaan met nazorg bevat in ieder geval een projectplan.

  • 2 Een projectplan bevat:

    • a. een beschrijving van het doel en de activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd en waaruit blijkt dat de activiteiten overeenkomen met de bestedingsvoorwaarden; en

    • b. de kosten per activiteit van het project zoals opgenomen in het projectplan, waarbij wordt onderbouwd voor welk deel van de kosten de uitkering wordt gevraagd.

  • 3 Het bevoegd gezag Wbb, het bevoegd gezag Ow of het college verklaart indien van toepassing dat het juridisch instrumentarium voor kostenverhaal adequaat is of wordt ingezet en dat de mogelijkheden van financiële bijdragen van derden ten behoeve van de bodemsanering zijn benut om ongerechtvaardigde verrijking te voorkomen.

  • 4 Een aanvraag die in 2024 wordt gedaan, kan een of meer projecten betreffen die in de periode van 2024 tot en met 2030 worden uitgevoerd.

Artikel 29. Aanvraag uitkering toekomstbestendig omgaan met nazorg 2026, 2028, 2030

  • 1 Een bevoegd gezag Wbb, een bevoegd gezag Ow of een college kan in 2026, 2028 of 2030 een aanvraag voor een uitkering voor het toekomstbestendig omgaan met nazorg doen indien daarvoor niet eerder een aanvraag is ingediend op grond van deze regeling of waarvoor na de verdeling, bedoeld in artikel 4, zesde lid, een lagere uitkering is verleend.

  • 2 Een aanvraag die in 2026 wordt gedaan, kan een of meer projecten betreffen die in de periode van 2026 tot en met 2030 worden uitgevoerd.

  • 3 Een aanvraag die in 2028 of in 2030 wordt gedaan, betreft projecten met een doorlooptijd van ten hoogste drie jaar.

  • 4 Een bevoegd gezag Wbb, een bevoegd gezag Ow of een college kan in 2026, 2028 of 2030 een wijziging aanvragen van een op grond van deze regeling gehonoreerde aanvraag.

  • 5 Een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, bevat:

    • a. de voor de projecten of activiteiten in de oorspronkelijke aanvraag opgenomen kosten en de onderbouwde bijstelling van die kosten; en

    • b. de voortgang van de activiteiten waarvoor de desbetreffende uitkering is verleend, waarbij wordt aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd of zijn afgerond.

  • 6 Artikel 28, eerste, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, met dien verstande dat een projectplan niet is vereist indien een aanvraag tot wijziging een bijstelling van de kosten naar beneden betreft.

Artikel 30. Besteding uitkering voor toekomstbestendig omgaan met nazorg

  • 1 Het bevoegd gezag Wbb, het bevoegd gezag Ow of het college besteedt de uitkering voor toekomstbestendig omgaan met nazorg uitsluitend aan:

    • a. onderzoek of programmatisch onderzoek ten behoeve van:

      • het in beeld brengen van risicovolle nazorglocaties;

      • het steekproefsgewijs verifiëren van de actuele verontreinigingssituatie op nazorglocaties;

      • het steekproefsgewijs bepalen of de actuele nazorg of gebruiksbeperkingen voldoende zijn om risico’s toekomstbestendig te beheersen;

      • het bepalen van mogelijkheden om op een of meerdere locaties de nazorg, inclusief de inspanningen in het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer, af te bouwen of gebruiksbeperkingen te verminderen;

      • het in beeld brengen van locaties met een bodemverontreiniging waarbij mogelijk sprake is van aandachtslocaties in het kader van de bescherming van de algemene grondwaterkwaliteit of het behalen van doelen van de kaderrichtlijn water;

    • b. planvorming voor ontwikkeling ter plaatse van nazorglocaties, waarbij de locatie langdurig geschikt wordt gemaakt voor een hoogwaardiger gebruik en nazorg dan wel gebruiksbeperkingen worden verminderd of afgebouwd of langdurig geregeld binnen het beoogde hoogwaardige gebruik; of

    • c. andere activiteiten binnen de werkvoorraad om mee – en tegenvallers in de kosten of de planning binnen de werkvoorraad op te vangen, met uitzondering van een sanering als bedoeld in artikel 17 en het opstellen van een plan als bedoeld in artikel 27, met dien verstande dat de projecten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering worden uitgevoerd.

  • 2 De activiteiten opgenomen in de beschikking tot verlening van de uitkering mogen in geval van onvoorziene vertraging in de uitvoering uiterlijk zijn uitgevoerd:

    • a. in 2032 indien het activiteiten betreft waarvoor in 2024 of 2026 een uitkering is verleend; of

    • b. vijf jaar na de startdatum van de bestedingsperiode indien het activiteiten betreft waarvoor in 2028 of 2030 een uitkering is verleend.

§ 7. Wijze van verdelen van resterende middelen

Artikel 31. Verdeling resterende middelen over budgetposten

  • 1 De minister kan resterende middelen als bedoeld in artikel 4, achtste lid, verdelen over gehonoreerde aanvragen waarvoor niet het volledige bedrag is toegekend.

  • 2 De minister hanteert bij de verdeling over de budgetposten de volgende prioritering:

    • a. historische spoedopgaven;

    • b. oude afspraken;

    • c. PFAS en andere niet genormeerde stoffen;

    • d. buitenproportionele opgaven categorie B;

    • e. toekomstbestendig omgaan met nazorg; en

    • f. diffuus verspreid lood.

  • 3 De middelen, bedoeld in het eerste lid, worden evenredig verdeeld over de reeds gehonoreerde aanvragen.

  • 4 De minister verleent ten hoogste het bedrag dat een bevoegd gezag Wbb, een bevoegd gezag Ow, een college of een waterschap heeft aangevraagd voor een budgetpost als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 32. Tweede aanvraagronde

  • 1 Indien een of meer van de beschikbare bedragen, bedoeld in artikel 4, tweede, derde, of vierde lid, na de verdeling, bedoeld in artikel 4, zesde lid, niet zijn uitgeput, kan de minister voor het resterende bedrag een tweede aanvraagronde voor een uitkering als bedoeld in deze regeling openstellen.

  • 2 De minister maakt de indieningstermijn en het resterende bedrag, bedoeld in het eerste lid, in de Staatscourant bekend, alsmede voor welke budgetpost een aanvraag kan worden ingediend.

  • 3 De minister verdeelt het bedrag, bedoeld in het tweede lid, op volgorde van binnenkomst.

§ 8. Verantwoording en vaststelling uitkering

Artikel 33. Verantwoording

Verantwoording over de besteding van een uitkering dan wel de middelen die uit een uitkering zijn ontvangen vindt plaats overeenkomstig:

Artikel 34. Vaststelling uitkering

  • 1 De minister stelt de uitkering uiterlijk op 31 december van het jaar waarop de desbetreffende eindverantwoording door het bevoegd gezag Wbb, het bevoegd gezag Ow, het college of het waterschap is ontvangen, vast op het bedrag dat is bepaald in de verlening indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend geheel zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de bestedingsvoorwaarden en de verplichtingen.

  • 2 Indien een beschikking tot vaststelling van de uitkering niet uiterlijk op 31 december van het jaar, bedoeld in het eerste lid, kan worden gegeven, kan de minister de termijn voor het nemen van die beschikking eenmaal met dertien weken verlengen.

§ 9. Wijziging tijdelijke regelingen specifieke uitkering bodem

Artikel 35. Wijziging Tijdelijke regelingen specifieke uitkering bodem jaren 2021, 2022 en 2023

[Red: Wijzigt de Tijdelijke Regeling specifieke uitkering bodem overbruggingsjaar 2021, Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem 2022 en Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem 2023. ]

§ 10. Slotbepalingen

Artikel 36. Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2036, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 37. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling uitkering bodem 2024–2030.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

V.L.W.A. Heijnen