Wet toekomst pensioenen

Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 01-01-2027.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-05-2024 en zichtdatum 01-05-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Wet van 3 juni 2023 tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om het pensioenstelsel te herzien, over te gaan tot standaardisering van het nabestaandenpensioen en de fiscale behandeling van pensioen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel II. Wet inkomstenbelasting 2001

[Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 01-01-2027.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023.
Zie het overzicht van wijzigingen]

Onderdelen A t/m W:

[Red: Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]

Onderdeel X:

Het in artikel II, onderdeel E, onderdeel 2, onder b, genoemde bedrag en het in onderdeel Ea, eerstgenoemde bedrag worden vóór toepassing van die onderdelen vervangen door andere bedragen. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan het begin van het kalenderjaar 2023 toegepaste inflatiecorrectie op die bedragen, genoemd in artikel 3.127, tweede en derde lid, van die wet.

Onderdeel Y:

Het in artikel II, onderdeel Ea, als tweede genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.

Artikel III. Wet op de loonbelasting 1964

[Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 01-01-2027. Zie het overzicht van wijzigingen]

Onderdelen A t/m V:

[Red: Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]

Onderdeel W:

Het in artikel III, onderdeel B, in artikel 18a, derde lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.

Onderdeel X:

Het in artikel III, onderdeel E, in artikel 18d, tweede lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.

Artikel IV. Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

[Red: Wijzigt de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000]

Artikel V. Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid

[Red: Wijzigt de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid]

Artikel VI. Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen

[Treedt in werking op 01-01-2027]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel VII. Wet verplichte beroepspensioenregeling

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

[Red: Wijzigt de Wet verplichte beroepspensioenregeling.]

Artikel IX. Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd

[Red: Wijzigt de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd.]

Artikel X. Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd

[Red: Wijzigt de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.]

Artikel XII. Algemene pensioen- en uitkeringswet 2021

[Red: Wijzigt de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers.]

Artikel XIIa. Algemene wet bestuursrecht

[Red: Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]

Artikel XIIb. Burgerlijk Wetboek

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel XIII. Samenloop met Wet aanpassing appa en enkele andere wetten 2021

[Red: Wijzigt deze wet.]

Artikel XIIIa. Samenloop van wetten die wijzingen aanbrengen in een of meer belastingwetten

Ingeval de samenloop van wetten die in 2022 of 2023 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

Artikel XIIIb. Zorgplicht minister

Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen draagt er zorg voor dat per 1 januari 2028 het aantal werknemers dat geen deelnemer als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is, met vijftig procent is gereduceerd ten opzichte van het aantal in 2019.

Artikel XIV. Monitoring en evaluatie

  • 2 Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen monitort en zendt aan de Staten-Generaal tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet en hoofdstuk 5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, tenminste jaarlijks ten aanzien van onderdeel a en ten minste periodiek ten aanzien van onderdeel b, een verslag over de volgende punten met als doel tijdig knelpunten met betrekking tot de voortgang van de transitie te kunnen identificeren en voor zover nodig aanvullende maatregelen te kunnen nemen:

    • a. het transitiebeeld op hoofdlijnen:

      • 1°. de voortgang van de besluitvorming en implementatie, waaronder de voortgang van de interne collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet en artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

      • 2°. de transitiekeuzes die zijn gemaakt, waaronder de premiehoogte, de stabiliteit van de uitkering, de hoogte van de premie voor en dekking van het nabestaandenpensioen en de compensatieregeling; en

      • 3°. de ervaringen met de transitie en het nieuwe stelsel van belanghebbenden bij de pensioenregeling, werkgevers, de partijen die de wijziging van de pensioenregeling overeenkomen of zijn overeengekomen, toezichthouders en pensioenuitvoerders; en

    • b. de doelstellingen:

      • 1°. eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen;

      • 2°. het pensioen wordt transparanter en persoonlijker; en

      • 3°. het pensioenstelsel sluit beter aan bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.

Artikel XV. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij artikel II, onderdelen E en I, kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip en met dien verstande dat artikel I, onderdelen Ca, H, eerste en derde onderdeel en UUU, voor zover het betreft artikel 220ca en artikel VII, onderdeel Fa en onderdeel QQQ, voor zover het betreft artikel 214ca, in werking treden met ingang van 1 januari 2024.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 3 juni 2023

Willem-Alexander

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

C.J. Schouten

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,

M.L.A. van Rij

Uitgegeven de dertigste juni 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius