Verzamelbesluit Toeslagen

Geraadpleegd op 29-04-2024.
Geldend van 09-07-2022 t/m heden

Verzamelbesluit Toeslagen

De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane – heeft in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het volgende besloten.

In dit besluit staat beleid met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Onder meer is hierin het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Tevens zijn (goedkeurende) beleidsregels opgenomen voor specifieke situaties met betrekking tot kwijtscheldingswinsten, de termijn voor het tijdig betalen van de kosten voor kinderopvang, de toerekening van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen tussen partners in relatie tot de vermogenstoets in de huurtoeslag, en verworven recht situaties in de huurtoeslag. Ook bevat dit besluit twee goedkeurende beleidsregels op grond van de hardheidsclausule met betrekking tot (1) particulieren die leenbijstand ontvangen die in een later jaar wordt omgezet in een gift (alle toeslagen) en (2) het recht op huurtoeslag voor (half)wezen jonger dan 23 jaar die achterblijven in de ouderlijke woning.

1. Inleiding

1.1. Opzet besluit

Dit besluit omvat beleid met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Onderdeel 2 bevat beleid dat geldt voor alle toeslagen, dus voor zowel de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag als het kindgebonden budget. De onderdelen 3 en 4 bevatten aanvullend beleid met betrekking tot specifiek de kinderopvangtoeslag (onderdeel 3) en de huurtoeslag (onderdeel 4).

1.2. Wijzigingen besluit

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 11 januari 2021, nr. 2020-179259 (Stcrt. 2021, 2142). Het besluit is op de volgende punten aangepast:

  • In onderdeel 2.1 is het beleid inzake Herziening van op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag en Rente en kosten van invordering in verband met codificatie in overige wet-/regelgeving vervallen;

  • Het voormalig onderdeel 2.2Herziening terugvorderingsbeschikking is in verband met codificatie in overige wet-/regelgeving vervallen;

  • Het voormalig onderdeel 2.3Toetsingsinkomen bij kwijtscheldingswinsten is vernummerd naar onderdeel 2.2 en uitgebreid voor onherroepelijk vaststaande beschikkingen conform de herzieningstermijn van vijf jaar;

  • Er is een nieuw onderdeel 2.3Omzetting leenbijstand particulieren naar gift toegevoegd dat hardheidsclausulebeleid bevat voor particulieren die vanwege de omzetting van leenbijstand in een gift geconfronteerd worden met verlies van toeslagen;

  • Het voormalig onderdeel 3.1Proportioneel vaststellen van kinderopvangtoeslag is in verband met codificatie in overige wet-/regelgeving vervallen;

  • Het voormalig onderdeel 3.2Tijdige betaling van kosten aan een kinderopvangorganisatie is vernummerd naar onderdeel 3.1 en uitgebreid met een verruiming van de betalingstermijn naar zes maanden na afloop van het berekeningsjaar;

  • Onderdeel 4.1 Overschrijding vermogensgrens door toerekening gezamenlijke grondslag sparen en beleggen is uitgebreid voor onherroepelijk vaststaande beschikkingen conform de herzieningstermijn van vijf jaar;

  • Het voormalig onderdeel 4.2Verzoek bijzondere situaties is in verband met codificatie in overige wet-/regelgeving vervallen;

  • Het voormalig onderdeel 4.3Verworven recht huurtoeslag is vernummerd naar onderdeel 4.2. De goedkeuring om onherroepelijk vaststaande beschikkingen uit 2014 en 2015 tot 1 juli 2021 te kunnen herzien is in verband met verstrijken van deze termijn niet meer relevant en vervallen (voormalig onderdeel 4.3.1Herziening van op 24 juli 2019 vaststaande tegemoetkomingen). Hetzelfde geldt voor de goedkeuring om de aanvraagtermijn voor de berekeningsjaren 2014 -2019 te verruimen tot 1 juli 2021 (voormalig onderdeel 4.3.2Mogelijkheid indienen van nieuwe aanvraag huurtoeslag);

  • Er is een nieuw onderdeel 4.3Huurtoeslag voor (half)wezen jonger dan 23 jaar toegevoegd dat hardheidsclausulebeleid bevat voor jongeren die wees worden en als huurder achterblijven in de ouderlijke woning.

1.3. Gebruikte begrippen en afkortingen

Awb

Algemene wet bestuursrecht

Awir

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Berekeningsjaar

Berekeningsjaar als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, Awir

Bht

Besluit op de huurtoeslag

Gastouderopvang

Gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 Wko

Kinderopvang

Kinderopvang als bedoeld in artikel 1.1 Wko

Kinderopvangorganisatie

Gastouderbureau of kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1 Wko

Kinderopvangtoeslag

Kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.1 Wko

Ouder

Ouder als bedoeld in artikel 1.1 Wko

Regeling Wko

Regeling Wet kinderopvang

Toeslagen

Zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget

UR Awir

Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Wet IB 2001

Wet inkomstenbelasting 2001

Wht

Wet op de huurtoeslag

Wko

Wet kinderopvang

2. Gemeenschappelijk beleid voor toeslagen

Dit onderdeel bevat het beleid dat geldt voor alle toeslagen, dus zowel de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag als het kindgebonden budget.

2.1. Matiging van de terugvordering van toeslagen

Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen.1

Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.

Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als:

  • een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende;

  • een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten gunste van de belanghebbende komt;

  • een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.

Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld.

Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:

  • de belanghebbende te kwader trouw is;

  • de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;

  • de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend;

  • de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens.

Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen.

Indien sprake is van een bijzondere omstandigheid beoordeelt de Belastingdienst/Toeslagen door middel van een individuele belangenafweging of de nadelige gevolgen van de terugvorderingsbeschikking in het specifieke geval niet onevenredig zijn voor de belanghebbende in verhouding tot de met de terugvorderingsbeschikking te dienen doelen.

Overigens zullen de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering.2 Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.

Als de Belastingdienst/Toeslagen op de hoogte is van de bijzondere omstandigheden, moet hiermee – waar passend – bij de vaststelling van de terugvordering rekening worden gehouden door af te zien van de terugvordering of door de terugvordering te matigen. De Belastingdienst/Toeslagen zal de belanghebbende, indien de omstandigheden daartoe noodzaken, de gelegenheid bieden om zijn zienswijze te geven ten aanzien van het voorgenomen besluit tot matiging van de terugvordering. Het uitgangspunt is dat de belanghebbende de bijzondere omstandigheden voor matiging moet aandragen en bewijzen.

2.2. Toetsingsinkomen bij kwijtscheldingswinsten

In de praktijk doen zich situaties voor waarin de kwijtscheldingswinstvrijstelling in de Wet IB 2001 niet volledig doorwerkt in het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Dit kan het geval zijn als schuldeisers hun niet voor verwezenlijking vatbare rechten prijsgeven (schulden kwijtschelden) en een belastingplichtige daarnaast openstaande te verrekenen verliezen heeft. Voor het toetsingsinkomen wordt doorgaans aangesloten bij het verzamelinkomen uit de Wet IB 2001.3 Eventuele openstaande te verrekenen verliezen maken geen deel uit van het verzamelinkomen.4 Hierdoor zal in een situatie waarin de belastingplichtige openstaande te verrekenen verliezen heeft de kwijtscheldingswinst geheel of gedeeltelijk leiden tot een verhoging van het verzamelinkomen in de Wet IB 2001 en het toetsingsinkomen voor diverse toeslagen.5 Belanghebbende kan door dit “papieren inkomen” het recht op toeslagen verliezen of minder toeslagen krijgen. Hij wordt dan geconfronteerd met een terugbetalingsverplichting van toeslagen zonder dat hij over dit inkomen heeft kunnen beschikken.

Goedkeuring

Ik keur daarom vooruitlopend op wetgeving goed dat in de situatie waarin de kwijtscheldingswinst als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 het toetsingsinkomen verhoogt – omdat de in dit artikel opgenomen vrijstelling deze winst niet geheel vrijstelt ten gevolge van openstaande te verrekenen verliezen in box 1 van de inkomstenbelasting – de Belastingdienst/Toeslagen op verzoek van belanghebbende voor de vaststelling van het toetsingsinkomen kan uitgaan van het verzamelinkomen zonder de hiervoor bedoelde kwijtscheldingswinst.

Als de definitieve tegemoetkoming waarop het verzoek betrekking heeft onherroepelijk vaststaat, gelden de bijzondere regels voor herziening zoals opgenomen in artikel 21a Awir, jo. artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir, met dien verstande dat artikel 5a, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Awir geen toepassing vindt. Dit betekent dat een belanghebbende een verzoek om herziening op basis van dit onderdeel van het besluit kan doen tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht.

2.3. Omzetting leenbijstand particulieren naar gift

Een gemeente kan op grond van de Participatiewet in bijzondere situaties bijstand aan particulieren als lening verstrekken. Zolang het om een lening gaat, behoort dit niet tot het toetsingsinkomen. In de praktijk doen zich situaties voor waarin deze leenbijstand in een later jaar wordt omgezet in een gift. Het bedrag dat hiermee gemoeid is, wordt in het jaar van de omzetting wel tot het toetsingsinkomen gerekend zonder dat dit de draagkracht in dat jaar verhoogt. Een belanghebbende kan door dit “papieren inkomen” het recht op toeslagen verliezen of minder toeslagen krijgen.

Een omgezette leenbijstand verstrekt aan zelfstandigen (op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004) maakt geen onderdeel uit van het toetsingsinkomen voor toeslagen.6 Voor omgezette leenbijstand verstrekt aan particulieren geldt dat de wetgeving hier niet in voorziet, zodat de omgezette leenbijstand hier wel meetelt in het toetsingsinkomen voor toeslagen. Nu dezelfde problematiek zich voordoet bij particulieren aan wie leenbijstand wordt omgezet in een gift, is dit aan te merken als “onbillijkheid van overwegende aard” waaraan met toepassing van de hardheidsclausule kan worden tegemoetgekomen.

Goedkeuring

Op grond van de hardheidsclausule (artikel 47, eerste lid, Awir) keur ik daarom goed dat leenbijstand verstrekt aan particulieren die in een later jaar wordt omgezet in een gift, op verzoek van de belanghebbende in het jaar van omzetting buiten beschouwing kan worden gelaten bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor toeslagen.

Als de definitieve tegemoetkoming waarop het verzoek betrekking heeft onherroepelijk vaststaat, gelden de bijzondere regels voor herziening zoals opgenomen in artikel 21a Awir, jo. artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir, met dien verstande dat artikel 5a, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Awir geen toepassing vindt. Dit betekent dat een belanghebbende een verzoek om herziening op basis van dit onderdeel van het besluit kan doen tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht.

Indien een belanghebbende door de gemeente reeds gecompenseerd is voor het verlies aan toeslagen vanwege een omgezette leenbijstand (bijvoorbeeld middels bijzondere bijstand), zal het verzoek worden afgewezen teneinde ‘dubbele compensatie’ te voorkomen.

3. Kinderopvangtoeslag

3.1. Tijdige betaling van kosten aan een kinderopvangorganisatie

3.1.1. Tijdige betaling aan een kinderopvangorganisatie

Voor gastouderopvang is geregeld dat de ouder de kosten voor gastouderopvang periodiek betaalt uiterlijk binnen twee kalendermaanden na afloop van het tijdvak waarover de kosten op grond van de overeenkomst worden berekend.7 Voor de betaling van de kosten voor de overige soorten kinderopvang, niet zijnde gastouderopvang, is in de wet- en regelgeving geen termijn opgenomen. De termijn voor gastouderopvang is van overeenkomstige toepassing op overige soorten van kinderopvang. In de praktijk blijkt de betalingstermijn van twee maanden echter te kort.

Goedkeuring

Vooruitlopend op aanpassing van de Regeling Wko keur ik goed dat de ouder de kosten voor kinderopvang uiterlijk binnen zes kalendermaanden na afloop van het berekeningsjaar waarop de kosten betrekking hebben, moet hebben betaald.

Dit betekent dat alle betalingen aan een kinderopvangorganisatie die de ouder heeft gedaan vóór 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar, worden aangemerkt als tijdige betaling voor de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag.8

3.1.2. Betalingsregeling met de kinderopvangorganisatie

In de praktijk doen zich situaties voor dat een ouder door omstandigheden niet in staat is om tijdig de kosten aan de kinderopvangorganisatie te betalen. De ouder kan met de kinderopvangorganisatie een betalingsregeling treffen. Het is mogelijk dat deze betalingsregeling de gestelde termijn van zes kalendermaanden na afloop van het berekeningsjaar overschrijdt. Ik vind het in deze situatie redelijk dat betalingen na de gestelde termijn in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van het recht op kinderopvangtoeslag. Daarom keur ik onder voorwaarden het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat betalingen gedaan in het kader van een betalingsregeling met de kinderopvangorganisatie ook als tijdige betaling kunnen worden aangemerkt.

Voorwaarden

Hierbij stel ik de volgende voorwaarden:

  • De betalingsregeling is schriftelijk overeengekomen vóór 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar;

  • De overeengekomen duur van de betalingsregeling is niet langer dan één jaar;

  • De ouder heeft eventuele (na)betalingen van de kinderopvangtoeslag over het betreffende berekeningsjaar gebruikt om de schuld bij de kinderopvangorganisatie af te lossen.

Als de betalingsregeling niet volledig wordt nagekomen, wordt het recht op kinderopvangtoeslag alsnog proportioneel vastgesteld conform de Wko.

3.1.3. Bijzondere gevallen

In bijzondere gevallen waarin de betaling niet tijdig is verricht aan de kinderopvangorganisatie, kan de Belastingdienst/Toeslagen afwijken van de in onderdeel 3.1 genoemde termijn en voorwaarden. Het gaat hierbij niet om situaties waarin de ouder financiële problemen heeft om de kosten van kinderopvang te betalen. Die omstandigheid kwalificeert niet als bijzonder geval in de hiervoor bedoelde zin.

4. Huurtoeslag

4.1. Overschrijding vermogensgrens door toerekening gezamenlijke grondslag sparen en beleggen

De door fiscale partners voor de inkomstenbelasting gekozen toerekening van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen9 kan er in bepaalde situaties onbedoeld toe leiden dat een van die partners door overschrijding van de vermogensgrens het recht op huurtoeslag verliest.10 Het gaat dan om de situatie waarin de fiscale partners geen, of niet het gehele jaar, toeslagpartner voor de huurtoeslag zijn11 en de huurder het recht op huurtoeslag verliest door overschrijding van de vermogensgrens als gevolg van de tot stand gekomen onderlinge verhouding van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen in de aanslag inkomstenbelasting. In voorkomende gevallen hebben de fiscale partners deze gevolgen bij het invullen van de aangifte inkomstenbelasting niet onderkend. In deze situatie staan de financiële gevolgen van het verlies aan recht op huurtoeslag niet in verhouding tot het voordeel dat door de gekozen verdeling mogelijk wordt genoten in de inkomstenbelasting.

Goedkeuring

Ik keur daarom vooruitlopend op wetgeving goed dat in genoemde situatie op verzoek van belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen uitsluitend voor de vaststelling van het recht op huurtoeslag mag uitgaan van een zodanige toerekening van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen dat bij belanghebbende geen sprake meer is van een overschrijding van de vermogensgrens. Op die wijze kan de belanghebbende zijn recht op huurtoeslag behouden. De goedkeuring heeft dus geen gevolgen voor de toerekening van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen in de inkomstenbelasting en ook geen gevolgen voor het toetsingsinkomen voor de toeslagen.

Voorwaarden

Hierbij stel ik de volgende voorwaarden:

  • De aanslag inkomstenbelasting van belanghebbende en die van zijn fiscale partner staan onherroepelijk vast. Indien de aanslag niet onherroepelijk vaststaat, bestaat voor de inkomstenbelasting de mogelijkheid om de onderlinge verhouding van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen nog aan te passen.

  • Belanghebbende dient bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek in om voor de toepassing van de vermogenstoets in de huurtoeslag uit te gaan van een andere verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen.

  • Er is geen sprake van een structurele toerekening van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen met onbedoelde gevolgen voor de huurtoeslag. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij in de volgende jaren bij de toerekening van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen rekening houdt met de gevolgen voor het recht op huurtoeslag.

Als de definitieve tegemoetkoming huurtoeslag waarop het verzoek betrekking heeft onherroepelijk vaststaat, gelden de bijzondere regels voor herziening zoals opgenomen in artikel 21a Awir, jo. artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir, met dien verstande dat artikel 5a, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Awir geen toepassing vindt. Dit betekent dat een belanghebbende een verzoek om herziening op basis van dit onderdeel van het besluit kan doen tenzij vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht.

4.2. Verworven recht huurtoeslag

De huurprijs die een huurder per maand is verschuldigd, is van invloed op het recht op huurtoeslag.12 Er bestaat in beginsel geen recht op huurtoeslag als de huurprijs hoger is dan de voor het betreffende berekeningsjaar vastgestelde maximale rekenhuur.13 Hierop bestaan drie uitzonderingen.14 Een van die uitzonderingen is de situatie waarin sprake is van een zogenoemd verworven recht.15 Een overschrijding van de rekenhuur is toegestaan als de huurder eerder een huurtoeslag ten aanzien van de desbetreffende woning is toegekend. Dit betekent dat huurders die eenmaal huurtoeslag ontvangen, niet meer buiten de huurtoeslag vallen door de enkele stijging van de huur boven de maximale huurgrens. Voor de beoordeling of er sprake is van verworven recht is alleen het moment waarop de maximale huurgrens wordt overschreden relevant.

Op 24 juli 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat een eenmaal verworven recht niet vervalt als nadien de huurtoeslag voor de betreffende woning op enig moment onderbroken wordt wegens een te hoog toetsingsinkomen of vermogen.16 De geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen bleken in de jaren 2012 tot en met 2017 al overeenkomstig deze uitleg door de Raad van State uit te werken. Dit leidt tot de unieke situatie dat een meerderheid van de aanvragen huurtoeslag – die via het geautomatiseerde systeem is beoordeeld – gunstiger is behandeld dan de minderheid die niet via het geautomatiseerde systeem is beoordeeld. Gelet hierop acht ik het wenselijk om ook aan de benadeelde minderheid tegemoet te kunnen komen. Om die reden voorzie ik voor deze situaties in een herzieningsmogelijkheid voor op 24 juli 2019 onherroepelijk vaststaande tegemoetkomingen huurtoeslag.

4.2.1. Herziening van op 24 juli 2019 onherroepelijk vaststaande tegemoetkomingen

In beginsel is een herziening in het voordeel van de belanghebbende van een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden niet mogelijk als die herziening voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die tegemoetkoming onherroepelijk is geworden. Zo nodig kan de Minister van Financiën, in overeenstemming met de ministers die het aangaat, anders bepalen.

Over de toepassing van artikel 5a, onderdeel b, UR Awir bepaal ik het volgende. Bij wijze van uitzondering is herziening van een toegekende of herziene tegemoetkoming huurtoeslag die op 24 juli 2019 of daarvoor onherroepelijk is geworden wel mogelijk als die herziening voortvloeit uit toepassing van de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2019. Artikel 5a UR Awir blijft voor het overige onverkort van toepassing. Dit betekent dat herziening op basis van dit besluit in beginsel niet meer mogelijk is indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de huurtoeslag betrekking heeft.

4.3. Huurtoeslag voor (half)wezen jonger dan 23 jaar

De huurprijs die een huurder per maand is verschuldigd, is van invloed op het recht op huurtoeslag. Er bestaat in beginsel geen recht op huurtoeslag als de huurprijs hoger is dan de voor het betreffende berekeningsjaar vastgestelde maximale rekenhuur. Voor jongeren onder de 23 jaar geldt daarbij een lagere maximale rekenhuur (jongerenhuurgrens), tenzij er sprake is van een handicap of inwonend kind.17 In de praktijk doen zich echter ook uitzonderlijke situaties voor waarbij jongeren onder de 23 jaar na overlijden van hun ouder(s) of voogd achterblijven in de woning en zij vanwege de voor hen geldende lagere maximale rekenhuur geen recht hebben op huurtoeslag.

Het betreft hier een uitzonderlijke en schrijnende groep jongeren die zich naast het verlies van hun ouder(s) of voogd mogelijk ook geconfronteerd zien met een noodgedwongen verhuizing uit de (ouderlijke) woning, nu zij de huurprijs niet zonder huurtoeslag kunnen betalen. Een oplossing op maat acht ik in deze situatie dan ook passend en geboden. Het onthouden van huurtoeslag voor deze specifieke groep jongeren vanwege een te jonge leeftijd in combinatie met een te hoge huur ontstaan door (een) overleden ouder(s) of voogd, is dermate uniek en aan te merken als “onbillijkheid van overwegende aard” waaraan met toepassing van de hardheidsclausule kan worden tegemoetgekomen.

Goedkeuring

Op grond van de hardheidsclausule (artikel 47, eerste lid, Awir) keur ik daarom goed dat op verzoek huurtoeslag kan worden toegekend boven de jongerenhuurgrens aan een jongere die als gevolg van het overlijden van zijn ouder(s) of voogd huurder wordt van een woning waarvan de rekenhuur in combinatie met diens leeftijd te hoog is voor het recht op huurtoeslag. Dit geldt in de situatie van een jongere onder de 23 jaar van wie een bloedverwant in de opgaande lijn in de eerste graad18 of een voogd komt te overlijden en deze een woning huurde, waarvan de jongere huurder wordt. De overleden ouder(s) of voogd dient op het tijdstip van overlijden samen met de jongere diens hoofdverblijf in de woning te hebben en daar beiden ingeschreven te staan in de basisregistratie personen. Alleen dan kan de huurtoeslag voor de betreffende woning worden berekend zonder rekening te houden met artikel 13, eerste lid, onder b van de Wht. De maximale rekenhuur bedoeld in artikel 13 Wht blijft voor het overige onverminderd van toepassing.

Vanaf het moment dat de jongere 23 jaar wordt, wordt de huurtoeslag berekend conform de gebruikelijke regels van de Wht.

6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat onderdeel 2.1 terugwerkt tot en met 23 oktober 2019 en onderdeel 4.2 terugwerkt tot en met 24 juli 2019.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 juli 2022

De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane -,

namens deze,

D.A. Hak

Directeur-generaal Toeslagen

  1. ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536. ^ [1]
  2. Zie ook ABRvS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4069. In bepaalde gevallen als er sprake is van bijkomende omstandigheden kan dit anders zijn; zie ABRvS 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:356. ^ [2]
  3. Artikel 2.18 Wet IB 2001. ^ [3]
  4. Artikel 3.1, eerste lid, Wet IB 2001 jo. artikel 2.18 Wet IB 2001. ^ [4]
  5. Indien geen sprake is van te verrekenen verliezen, zal de kwijtscheldingswinst doorgaans op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 worden vrijgesteld van de winst uit onderneming. ^ [5]
  6. Op grond van artikel 31, eerste lid onder c, Wet op de loonbelasting 1964, jo. artikel 8.1, onder e, UR loonbelasting 2011 vormt dit geen belastbare uitkering en werkt daarmee niet door in het toetsingsinkomen voor toeslagen. ^ [6]
  7. Artikel 11f Regeling Wko. ^ [7]
  8. Deze goedkeuring is een codificatie van de toezegging in (de voortzetting van) het wetgevingsoverleg inzake het Belastingplan 2021 gehouden op 11 november 2020. ^ [8]
  9. Artikel 2.17 Wet IB 2001. ^ [9]
  10. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 november 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5310. ^ [10]
  11. Er wordt dan niet voldaan aan de inschrijvingseis van artikel 1a, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag, omdat de partner niet op hetzelfde adres als de huurder in de basisregistratie personen staat ingeschreven. ^ [11]
  12. Artikel 5 jo. artikel 13 Wht. ^ [12]
  13. Artikel 13, eerste lid, Wht. ^ [13]
  14. Artikel 13, tweede lid, Wht ^ [14]
  15. Artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel c, Wht. Deze bepaling is met ingang van 1 januari 2022 gewijzigd. ^ [15]
  16. ABRvS 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2528. ^ [16]
  17. Artikel 13, eerste lid, Wht. ^ [17]
  18. Dit kan eveneens zien op een pleegkind bedoeld in artikel 4, eerste lid, Awir. ^ [18]
Naar boven