Regeling CO2-heffing industrie

Geraadpleegd op 05-05-2024.
Geldend van 30-03-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 15 december 2020, nr. WJZ/ 20169624, tot uitvoering van de CO-heffing industrie

De Minister van Economische Zaken en Klimaat;

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikelen 16b.3, derde lid, 16b.5, tweede lid, 16b.7, vierde en vijfde lid, 16b.8, tweede lid, 16b.10, derde lid, 16b.12, tweede lid, 16b.13, tweede lid, 16b.14, tweede lid, 16b.17, 16b.19, vierde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. exploitant van een startende broeikasgasinstallatie: exploitant van een broeikasgasinstallatie gedurende het jaar waarin de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de wet, is verleend, tot aan het moment waarop het bestuur van de emissieautoriteit beslist over de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 16.24, eerste lid, van de wet, of, indien het volgende moment eerder intreedt, tot aan het moment waarop het bestuur van de emissieautoriteit gebruik maakt van de mogelijkheid in artikel 7, onderdeel d;

  • b. exploitant van een stoppende broeikasgasinstallatie: exploitant van een broeikasgasinstallatie waarvan de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de wet, is ingetrokken;

  • c. nieuwkomersaanvraag: aanvraag voor kosteloze toewijzing voor een nieuwkomer als bedoeld in artikel 5 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;

  • d. procesemissiefactor: de waarde waarmee het historisch activiteitsniveau wordt vermenigvuldigd om het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten te bepalen voor procesemissie-subinstallaties in het EU-ETS, genoemd in artikel 16, tweede lid, onderdeel e, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;

  • e. referentieperiode: referentieperiode als bedoeld in artikel 2, veertiende lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;

  • f. Verordening rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte: Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2402 van de Commissie van 12 oktober 2015 tot herziening van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU van het Europees parlement en de Raad en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2011/877/EU van de Commissie (PbEU 2015, L 333);

  • g. verslag over het activiteitsniveau: het verslag over het activiteitsniveau als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau;

  • h. wet: Wet milieubeheer.

Artikel 2a. Exploitant van een startende broeikasgasinstallatie

Onverminderd artikel 1, onderdeel a, wordt voor de toepassing van deze regeling een exploitant van een startende broeikasgasinstallatie niet langer als zodanig beschouwd vanaf vijf jaar na het moment waarop de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de wet, is verleend.

Artikel 3. Relatie Verordening monitoring en rapportage emissiehandel

Voor zover in deze regeling artikelen uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, geldt het volgende:

  • a. onder de exploitant wordt verstaan de exploitant van een industriële installatie;

  • b. onder bevoegde autoriteit wordt verstaan het bestuur van de emissieautoriteit;

  • c. verificatie is uitsluitend vereist voor zover dat in deze regeling nadrukkelijk is voorgeschreven;

  • d. het toepassingsbereik omvat tevens alle activiteiten van lachgasinstallaties;

  • e. de artikelen zijn niet van overeenkomstige toepassing voor zover zij uitsluitend betrekking hebben op een vliegtuigexploitant, en

  • f. de artikelen zijn niet van overeenkomstige toepassing voor zover strijdigheid ontstaat met hetgeen voor de CO2-heffing industrie is geregeld bij en krachtens de wet en de Wet belastingen op milieugrondslag.

Artikel 4. Relatie bijlagen Verordening monitoring en rapportage emissiehandel

Voor zover in deze regeling artikelen uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel van overeenkomstige toepassing zijn verklaard die verwijzen naar een bijlage bij die Verordening is die bijlage van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor lachgasinstallaties in ieder geval het volgende geldt:

  • a. bijlagen II, V en VII zijn niet van overeenkomstige toepassing;

  • b. bijlage III is niet van overeenkomstige toepassing;

  • c. bijlage IV is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de onderdelen 1, 16 en 21, waarbij onderdeel 16 tevens wordt toegepast voor de productie van acrylonitril;

  • d. bijlage VI is van overeenkomstige toepassing;

  • e. bijlage VIII is van toepassing indien de daarin vermelde meetmethode wordt toegepast.

Artikel 5. Definities Verordening monitoring en rapportage emissiehandel

Artikel 3 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. handelsperiode: de periode van tien jaar die ingaat op 1 januari 2021 en elke volgende periode van tien jaar, en

  • b. verslagperiode: één kalenderjaar gedurende waarin de monitoring en rapportage van industriële emissies moeten plaatsvinden.

Hoofdstuk 2. Monitoring en verslaglegging emissies industriële installatie

Artikel 6. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. Fel: De hoeveelheid brandstof ingezet voor elektriciteitsopwekking in TJ per jaar als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau;

  • b. EFel: De gewogen gemiddelde emissiefactor van alle brandstoffen die ingezet worden voor de opwekking van elektriciteit in de installatie in tCO2/TJ als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau. De emissiefactoren van de ingezette brandstoffen zijn gelijk aan de waarden zoals die zijn opgenomen in het emissieverslag. In afwijking hiervan wordt de emissiefactor van restgassen vastgesteld op grond van artikel 14.

Afdeling 2.1. Monitoring emissies industriële installatie

Artikel 7. Industrieel monitoringsplan

  • 1 De monitoring op basis van een industrieel monitoringsplan is in ieder geval noodzakelijk:

    • a. voor een broeikasgasinstallatie indien de industriële jaarvracht niet uitsluitend kan worden bepaald op basis van de gegevens, bedoeld in artikel 16b.4, onderdeel a en b, van de wet, met uitzondering van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval indien deze beschikt over een monitoringsplan als bedoeld in artikel 16.1, derde lid, van de wet;

    • b. voor een lachgasinstallatie; of

    • c. indien het bestuur van de emissieautoriteit daarom verzoekt.

  • 2 Het opstellen en indienen van een industrieel monitoringsplan is voor een exploitant van een startende broeikasgasinstallatie niet noodzakelijk.

Artikel 8. Inhoud industrieel monitoringsplan voor lachgasinstallaties

De artikelen 5, 6, 7, 8 en 69 en de hoofdstukken II, III, V en VII van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zijn van overeenkomstige toepassing op de monitoring van lachgasinstallaties met dien verstande dat:

  • a. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van die verordening worden uitgeoefend door het bestuur van de emissieautoriteit;

  • b. in afwijking van artikel 20, eerste lid, van die verordening ook de broeikasgasemissies van lachgasinstallaties meetellen uit alle emissiebronnen en bronstromen die samenhangen met de productie van acrylonitril en caprolactam;

  • c. de rekenmethode, bedoeld in hoofdstuk III, deel 2, van die verordening niet van overeenkomstige toepassing is op lachgasinstallaties.

Artikel 9. Inhoud industrieel monitoringsplan voor broeikasgasinstallatie zonder aanvraag gratis toewijzing EU-ETS

  • 1 Dit artikel is van toepassing op broeikasgasinstallaties zonder een aanvraag om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten, met uitzondering van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, indien een industrieel monitoringsplan noodzakelijk is doordat de exploitant van de broeikasgasinstallatie geen aanvraag voor kosteloze toewijzing heeft ingediend, als bedoeld in artikel 4 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, dan wel na aanvraag heeft afgezien van kosteloze toewijzing.

  • 2 De artikelen 7, 8, eerste, tweede en derde lid, 9, 11 en 12, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘monitoringsmethodiekplan’ wordt gelezen, ‘industrieel monitoringsplan’.

  • 3 In afwijking van artikel 8, eerste lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten bevat het industrieel monitoringsplan de volgende elementen die zijn opgenomen in bijlage VI: Onderdelen 1, 3, 4b, 4c, 4d, 4e, 4f, met dien verstande dat in onderdeel 4 voor ‘subinstallatie’ wordt gelezen ‘installatie’.

  • 4 In afwijking van artikel 8, tweede lid, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten kiest de exploitant een monitoringsmethode voor de volgende parameters, genoemd in bijlage IV van die verordening:

    • a. onderdeel 2.2, met dien verstande dat voor ‘aan elke subinstallatie toe te kennen emissie’ wordt gelezen ‘aan warmte-opwekking, aan de productie van restgassen en aan opwekking van elektriciteit toe te kennen emissies’;

    • b. onderdelen 2.3 en 2.5;

    • c. onderdeel 3.2, onder a, b, en d, met dien verstande dat voor ‘warmtebenchmark- of stadsverwarming subinstallatie’ wordt gelezen ‘de installatie’;

    • d. in aanvulling op bijlage IV van die verordening: de gewogen gemiddelde emissiefactor voor brandstoffen ingezet voor de opwekking van elektriciteit, bedoeld in artikel 14.

Artikel 10. Standaardformulier industrieel monitoringsplan

  • 1 Het industrieel monitoringsplan wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2 Het bestuur van de emissieautoriteit bepaalt de wijze waarop de aanvraag om een goedkeuring van een industrieel monitoringsplan moet geschieden, de gegevens en de bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag, en de wijze waarop die gegevens moeten worden verkregen.

Artikel 11. Wijzigingen industrieel monitoringsplan

  • 1 Onder significante wijzigingen als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel worden tevens verstaan veranderingen van de wijze waarop activiteitsgegevens en berekeningsfactoren worden bepaald.

  • 2 De melding van wijzigingen van het industrieel monitoringsplan die niet significant zijn, wordt gedaan vóór 31 december van de verslagperiode, bedoeld in artikel 3, twaalfde lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, waarin de wijziging zich heeft voorgedaan.

  • 3 Tijdelijke wijzigingen van het industrieel monitoringsplan als bedoeld in artikel 23 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, worden binnen vijf dagen, na het ontstaan van de tijdelijke wijziging gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 4 Voor de meldingen wordt gebruik gemaakt van door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gestelde standaardformulieren.

Artikel 11a. Industrieel monitoringsmethodiekplan

Het opstellen en indienen van een industrieel monitoringsmethodiekplan is voor een exploitant van een startende broeikasgasinstallatie niet noodzakelijk.

Afdeling 2.2. Bepaling en registratie industriële jaarvracht

Artikel 12. Berekening industriële jaarvracht broeikasgasinstallaties

De industriële jaarvracht voor broeikasgasinstallaties wordt berekend volgens de formule:

industriële jaarvracht = EMinstallatieEMelektriciteitEMstadsverwarming

Waarbij:

EMinstallatie staat voor: de totale emissie uitgedrukt in tCO2(e) per jaar als vermeld in het emissieverslag;

EMelektriciteit staat voor de som van (a), (b) en (c):

  • (a) de hoeveelheid brandstoffen ingezet voor de opwekking van elektriciteit in de installatie in TJ per jaar als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde emissiefactor voor brandstoffen ingezet voor de opwekking van elektriciteit in tCO2/TJ als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau of het industrieel emissieverslag;

  • (b) de emissies van rookgasreiniging bij warmtekrachtkoppeling als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau of het industrieel emissieverslag vermenigvuldigd met de relevante toekenningsfactor FCHP,El (vergelijking 12), bedoeld in bijlage VII, onderdeel 8, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;

  • (c) de emissies van rookgasreiniging in verband met elektriciteitsopwekking anders dan met warmtekrachtkoppeling;

EMstadsverwarming staat voor: emissie uitgedrukt in tCO2(e) ten gevolge van de productie van warmte voor stadsverwarming als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in samenhang met Bijlage IV, onderdeel 2.2 van de Verordening kosteloze toewijzing emissierechten als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau of het industrieel emissieverslag. Indien driekwart of minder dan driekwart van de totaal geproduceerde meetbare warmte in dat kalenderjaar is uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming dan staat EMstadsverwarming gelijk aan nul;

EMstadsverwarming en EMelektriciteit voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval gelijk aan nul zijn.

Artikel 13. Opwekking van elektriciteit met warmtekrachtkoppelingen

De bepaling van de industriële jaarvracht bij warmtekrachtkoppelingen in broeikasgasinstallaties gebeurt met in achtneming van het volgende:

  • a. voor het toekennen van de emissies aan de opwekking van elektriciteit met een warmtekrachtkoppeling is bijlage VII, onderdeel 8, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten van overeenkomstige toepassing;

  • b. de hoeveelheid brandstof in TJ die wordt ingezet voor elektriciteitsopwekking in een warmtekrachtkoppeling per jaar, als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau en het industrieel emissieverslag, is gelijk aan de totale hoeveelheid brandstoffen die wordt verbruikt in de warmtekrachtkoppeling, vermenigvuldigd met de toekenningsfactor FCHP,Elvergelijking 12, bedoeld in bijlage VII, onderdeel 8, van die verordening.

Artikel 14. Restgassen

Bij de inzet van restgassen voor de opwekking van elektriciteit wordt voor de bepaling van de gewogen gemiddelde emissiefactor voor brandstoffen die zijn ingezet voor de opwekking van elektriciteit de emissiefactor van de restgassen als volgt bepaald: 56,1 wordt vermenigvuldigd met de factor die het rendementsverschil tussen het verbruik van restgassen en het verbruik van de referentiebrandstof aardgas tot uitdrukking brengt. De standaardwaarde van deze factor is gelijk aan 0,667.

Artikel 15. Berekening industriële jaarvracht lachgasinstallaties

De industriële jaarvracht voor lachgasinstallaties is gelijk aan de totale jaarvracht in tCO2(e) per jaar van de industriële installatie als vermeld in het industrieel emissieverslag overeenkomstig artikel 68, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel. EMstadsverwarming en EMelektriciteit zijn gelijk aan nul.

Afdeling 2.3. Historisch industrieel emissieverslag en industrieel emissieverslag

Artikel 16. Historische emissies afvalverbrandingsinstallaties, broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval en lachgasinstallaties

  • 1 De exploitant van een afvalverbrandingsinstallatie en een lachgasinstallatie dient uiterlijk op 1 september 2021 een historisch industrieel emissieverslag in dat de jaarvracht over de jaren 2014 tot en met 2020 bevat.

  • 2 In afwijking van het eerste lid dient de exploitant van een lachgasinstallatie waarin acrylonitril wordt geproduceerd een historisch industrieel emissieverslag in dat de jaarvracht over de jaren 2018 tot en met 2020 bevat.

  • 4 Het historisch industrieel emissieverslag wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 5 In aanvulling op artikel 16b.1, eerste lid, van de wet, is het historisch industrieel emissieverslag tevens het verslag ten behoeve van het vaststellen van het historisch activiteitenniveau van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval.

  • 6 Het historisch industrieel emissieverslag en het historisch activiteitenniveau van een exploitant van een afvalverbrandingsinstallatie zijn tevens met ingang van 1 januari 2024 het historisch industrieel emissieverslag en het historisch activiteitenniveau van een exploitant van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval.

Artikel 17. Verificatie industrieel emissieverslag

  • 1 Het industrieel emissieverslag voor installaties die op grond van artikel 7 een industrieel monitoringsplan hebben opgesteld gaat vergezeld van een verificatierapport van een verificateur, waarin de resultaten worden weergegeven van een door hem uitgevoerde beoordeling waarin wordt vastgesteld of het industrieel emissieverslag voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen. Het industrieel emissieverslag voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval gaat alleen over de verslagperiode 2023 vergezeld van een verificatierapport van een verificateur.

  • 2 De verificateur is door een nationale accreditatie-instantie geaccrediteerd voor de verificatie, als uitbreiding van een accreditatie voor één of meer activiteiten als bedoeld in bijlage 1 bij de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel volgens de eisen van die verordening, waarbij geldt dat voor:

    • a. broeikasgasinstallaties de scope van de accreditatie activiteit 1b omvat, en

    • b. lachgasinstallaties de scope van de accreditatie activiteit 9 omvat.

  • 3 De verificateur handelt overeenkomstig hoofdstuk II van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel en voldoet aan de eisen, bedoeld in hoofdstuk III van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.

  • 4 De verificateur heeft kennis van:

    • a. hoofdstuk 16b van de wet en van deze regeling, en

    • b. de sectorspecifieke monitorings- en rapportageaspecten die van belang zijn voor de installaties, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De verificatie van het industrieel emissieverslag is voor een exploitant van een startende broeikasgasinstallatie niet verplicht.

  • 6 Een exploitant van een stoppende broeikasgasinstallatie levert na afloop van het kalenderjaar waarin de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de wet, is ingetrokken een industrieel emissieverslag in dat vergezeld gaat van een verificatierapport van een verificateur, waarin de resultaten worden weergegeven van een door hem uitgevoerde beoordeling waarin wordt vastgesteld of het industrieel emissieverslag voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

Artikel 18. Standaardformulier industrieel emissieverslag

  • 1 Het industrieel emissieverslag wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2 De artikelen 68 en 72 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zijn van overeenkomstige toepassing op de inhoud van het industrieel emissieverslag voor lachgasinstallaties.

  • 3 De bij deze regeling behorende bijlage 1, onder I, is van toepassing op de inhoud van het industrieel emissieverslag voor broeikasgasinstallaties.

  • 4 De artikelen 5 tot en met 8 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel zijn van overeenkomstige toepassing op het industrieel emissieverslag.

  • 5 Het bestuur van de emissieautoriteit kan alle gegevens opvragen bij de exploitant van de broeikasgasinstallatie die het bij de beoordeling van de vaststelling van de industriële jaarvracht noodzakelijk acht.

Hoofdstuk 3. Dispensatierechten

Afdeling 3.1. Het register dispensatierechten industrie

Artikel 19. Algemeen

  • 1 Het register is toegankelijk via het internet.

  • 2 Voor de toegang tot het register wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit aangewezen inlogmiddel.

  • 3 Alvorens het register te gebruiken accepteert de rekeninghouder de gebruiksvoorwaarden.

  • 4 Het bestuur van de emissieautoriteit kan de toegang tot het register opschorten indien schade is ontstaan of dreigt te ontstaan aan het register.

  • 5 Het bestuur van de emissieautoriteit neemt alle maatregelen die redelijkerwijs verwacht kunnen worden om te zorgen dat het register beschikbaar is op werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur.

  • 6 Het bestuur van de emissieautoriteit kan nadere regels stellen over de werking van het register.

Artikel 20. Toegang tot het register

  • 1 De exploitant van een industriële installatie die reeds gebruik maakt van het EU-register voor de handel in emissierechten, bedoeld in artikel 16.1, eerste lid, van de wet, krijgt direct toegang tot het register dispensatierechten industrie, tenzij het inlogmiddel, bedoeld in artikel 19, tweede lid, aanvullende eisen aan de toegang stelt.

  • 2 De exploitant van een industriële installatie die geen gebruik maakt van het EU-register voor de handel in emissierechten krijgt toegang tot het register dispensatierechten industrie door rekeningbevoegden aan te wijzen nadat de volgende gegevens zijn verstrekt:

    • a. de naam, het woonadres, het burgerservicenummer, het e-mailadres, en

    • b. een kleurenkopie van het geldige legitimatiebewijs van de rekeningbevoegden en fiatteurs.

  • 3 De gegevensverstrekking, bedoeld in het tweede lid, blijft achterwege als daarin voldoende wordt voorzien door het inlogmiddel, bedoeld in artikel 19, tweede lid.

  • 4 Het bestuur van de emissieautoriteit controleert of de gegevens en documenten die verstrekt zijn, volledig, actueel, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn.

  • 5 Het bestuur van de emissieautoriteit kan om een verklaring omtrent het gedrag en om waarmerking van de kleurenkopie van het legitimatiebewijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verzoeken.

Artikel 21. Wijziging gegevens

  • 1 De rekeninghouder stelt het bestuur van de emissieautoriteit binnen 20 werkdagen in kennis van wijzigingen in de gegevens die met het oog op de opening van een rekening zijn verstrekt, tenzij de melding van de wijziging verloopt via het inlogmiddel, bedoeld in artikel 19, tweede lid.

  • 2 De emissieautoriteit wijzigt de gegevens, nadat de juistheid van de melding is vastgesteld, overeenkomstig die melding binnen twintig werkdagen na ontvangst van die melding.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien de wijziging van gegevens reeds op grond van artikel 16.19, tweede lid, van de wet is doorgegeven aan het bestuur van de emissieautoriteit.

Artikel 22. Melding toegang onbevoegd persoon

  • 1 De emissieautoriteit kan de rekening blokkeren op het moment dat er verdenking bestaat van onbevoegd toegang of andere verdachte activiteiten in het register.

  • 2 Indien een rekeningbevoegde weet of vermoedt dat onbevoegd toegang of andere verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden of kunnen plaatsvinden, meldt hij dit onverwijld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 3 Indien een melding als bedoeld in het eerste lid is ontvangen, blokkeert de emissieautoriteit de toegang tot de betreffende rekening.

  • 4 In geval van fraude of andere strafrechtelijke handelingen, doet de emissieautoriteit onmiddellijk aangifte bij de bevoegde autoriteiten.

Afdeling 3.2. Bepaling activiteitsniveau

Artikel 23. Definities Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten

Artikel 2 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten is voor de toepassing van deze afdeling en afdeling 3.3. van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24. Productgerelateerd activiteitsniveau

Het actueel productgerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan de jaarlijkse productie van het corresponderende product in de betrokken subinstallatie in dat jaar als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.7, onder a), van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, zoals gerapporteerd in het verslag over het activiteitsniveau in sectie F onder I 1(a) tot en met F onder I 10(a).

Artikel 25. Warmtegerelateerd activiteitsniveau CO2-heffing

  • 1 Het actueel warmtegerelateerd activiteitsniveau in de CO2-heffing industrie is gelijk aan de optelling van (a) met (b), waarbij:

    • (a) staat voor: de aan de warmtebenchmark-subinstallaties toegekende en bij elkaar opgetelde netto hoeveelheid meetbare warmte in dat jaar, uitgedrukt in TJ per jaar als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.3, onder p), van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, met dien verstande dat warmte toe te kennen aan stadsverwarming-subinstallaties niet meetelt, zoals gerapporteerd in het verslag over het activiteitsniveau in sectie E onder II (r) (i) en (ii);

    • (b) staat voor: de netto hoeveelheid meetbare warmte opgewekt uit elektriciteit in dat jaar en die binnen de grenzen van de installatie verbruikt werd voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of die werd uitgevoerd naar een niet onder de EU-ETS vallende installatie als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.3, onder n), van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, gerapporteerd in het verslag over het activiteitsniveau in sectie E onder II 2(d).

  • 2 Het historisch warmte gerelateerd activiteitsniveau in de CO2-heffing is gelijk aan de optelling van (a) met (b), waarbij:

    • (a) staat voor: het rekenkundig gemiddelde van de aan de warmtebenchmark-subinstallaties toegekende en bij elkaar opgetelde netto hoeveelheid meetbare warmte in de referentieperiode, uitgedrukt in TJ per jaar als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.3, onder p), van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, met dien verstande dat warmte toe te kennen aan stadsverwarming-subinstallaties niet meetelt, zoals gerapporteerd in het verslag met referentiegegevens en in de nieuwkomersaanvraag in sectie E onder II (r) (i) en (ii);

    • (b) staat voor: het rekenkundig gemiddelde van de netto hoeveelheid meetbare warmte opgewekt uit elektriciteit in de referentieperiode en die binnen de grenzen van de installatie verbruikt werd voor de vervaardiging van producten, voor de productie van andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte mechanische energie of voor andere dan voor elektriciteitsopwekking gebruikte verwarming of koeling, of die werd uitgevoerd naar een niet onder de EU-ETS vallende installatie als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.3, onder j), van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, gerapporteerd in het verslag met referentiegegevens en in de nieuwkomersaanvraag in sectie E onder II 2(d).

Artikel 26. Brandstofgerelateerd activiteitsniveau

  • 1 Het actueel brandstofgerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan het jaarlijkse bij elkaar opgetelde gebruik van brandstof toegekend aan de brandstofbenchmark-subinstallaties in dat jaar uitgedrukt in TJ per jaar als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.4, onder a, derde gedachtestreepje, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, zoals gerapporteerd in het verslag over het activiteitsniveau in sectie E onder I 1(c).

  • 2 Het historisch brandstofgerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van het gebruik van brandstof toegekend aan de brandstofbenchmark-subinstallaties in de referentieperiode uitgedrukt in TJ per jaar als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.4, onder a), derde gedachtestreepje, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, zoals gerapporteerd in het verslag met referentiegegevens en in de nieuwkomersaanvraag in sectie E onder I 1(c).

Artikel 27. Procesemissiegerelateerd activiteitsniveau

  • 1 Het actueel procesemissiegerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan de emissies toegekend aan de procesemissie-subinstallaties in dat jaar uitgedrukt in ton CO2(e) per jaar als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.2, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, zoals gerapporteerd in het verslag over het activiteitsniveau in sectie G onder 6(a) en 7(a).

  • 2 Het historisch procesemissiegerelateerd activiteitsniveau is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de emissies toegekend aan de procesemissie- subinstallaties in de referentieperiode uitgedrukt in ton CO2(e) per jaar als bedoeld in bijlage IV, onderdeel 2.2, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, zoals gerapporteerd in het verslag met referentiegegevens en in de nieuwkomersaanvraag in sectie G onder 6(a) en 7(a).

Artikel 27a. Afwijkende bepaling waarden rekenkundig gemiddelde

Indien een subinstallatie voor warmte, brandstof of procesemissies of de installatie voor de opwekking van warmte uit elektriciteit tijdens de referentieperiode minder dan twee kalenderjaren in bedrijf is geweest, wordt bij het bepalen van het historisch activiteitsniveau, bedoeld in de artikelen 25, tweede lid, 26, tweede lid en 27, tweede lid, het rekenkundig gemiddelde vervangen voor de waarde uit het eerste kalenderjaar na aanvang van de normale werking.

Artikel 28. Activiteitsniveau broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval

  • 1 Het actueel activiteitsniveau voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval is gelijk aan de industriële jaarvracht uitgedrukt in ton CO2 in dat jaar, zoals gerapporteerd in het industrieel emissieverslag.

  • 2 Het historische activiteitsniveau voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de jaarlijkse industriële jaarvrachten uitgedrukt in ton CO2 in de referentieperiode, zoals gerapporteerd in het historisch industrieel emissieverslag dan wel het industrieel emissieverslag. Artikel 16, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op het historisch industrieel emissieverslag en het historische activiteitsniveau.

Artikel 29. Activiteitsniveau lachgasinstallaties

  • 1 Het actueel activiteitsniveau voor lachgasinstallaties is gelijk aan de industriële jaarvracht uitgedrukt in ton CO2(e) in dat jaar, zoals gerapporteerd in het industrieel emissieverslag.

  • 2 Het historisch activiteitsniveau voor lachgasinstallaties die caprolactam produceren is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de jaarlijkse industriële jaarvrachten uitgedrukt in ton CO2(e) in de referentieperiode, zoals gerapporteerd in het historisch industrieel emissieverslag dan wel het industrieel emissieverslag.

  • 3 Voor de toewijzingsperiode 2021–2025 is het historisch activiteitsniveau voor lachgasinstallaties die acrylonitril produceren gelijk aan de optelling van (a) met (b), waarbij:

    • (a) staat voor: het rekenkundig gemiddelde van de industriële jaarvrachten uitgedrukt in ton CO2 (e) in de periode 2018-2019, zoals gerapporteerd in het historisch industrieel emissieverslag;

    • (b) staat voor: dertig procent van het aantal dagen dat de lachgasinstallatie in één van die jaren is stopgezet voor onderhoud, vermenigvuldigd met de gemiddelde emissie per dag in dat jaar, uitgedrukt in ton CO2 (e).

  • 4 Voor de toewijzingsperiodes na 2025 is het historisch activiteitsniveau voor lachgasinstallaties die acrylonitril produceren gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de industriële jaarvrachten uitgedrukt in ton CO2(e) in de referentieperiode, zoals gerapporteerd in het industrieel emissieverslag.

Afdeling 3.3. Berekening aantal dispensatierechten

§ 3.3.1. Berekening op basis van benchmarks

Artikel 30. Productbenchmark-subinstallaties

Het aantal dispensatierechten bij productbenchmark-subinstallaties wordt berekend volgens de formule: DRS,K=BMNL,P x AANP,S,K x NRFK

Waarbij:

DRS,K staat voor: dispensatierechten voor subinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in dispensatierechten per jaar)

BMNL,P staat voor: productbenchmark van de CO2-heffing industrie voor product p vervaardigd in subinstallatie s (uitgedrukt in dispensatierechten per eenheid product) zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2

AANP,S,K staat voor: productgerelateerd actueel activiteitsniveau voor subinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in eenheid product)

NRFK staat voor: nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet, in jaar k

Artikel 31. Productbenchmark-subinstallaties met uitwisselbaarheid van elektriciteit en brandstof

Het aantal dispensatierechten bij productbenchmark-subinstallaties voor productbenchmarks die zijn opgenomen in bijlage I, onderdeel 2, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten waarvoor de uitwisselbaarheid van elektriciteit en brandstof in aanmerking wordt genomen, wordt berekend volgens de formule: DRS,K=CFS,14–18 x BMNL,P x AANP,S,K x NRFK

Waarbij:

DRS,K staat voor: dispensatierechten voor subinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in dispensatierechten per jaar)

BMNL,P staat voor: productbenchmark van de CO2-heffing industrie voor product p vervaardigd in subinstallatie s (uitgedrukt in dispensatierechten per eenheid product) zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2

AANP,S,K staat voor: productgerelateerd actueel activiteitsniveau voor productbenchmark-subinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in eenheid product)

NRFK staat voor: nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet, in jaar k

CFS,14–18 staat voor: correctiefactor voor productbenchmarks met uitwisselbaarheid van elektriciteit en brandstof voor subinstallatie s voor de periode 2014–2018 zoals opgenomen in het verslag met referentiegegevens

Artikel 32. Uitzondering toepassing productbenchmark stoomkraken en vinylchloride

  • 1 In afwijking van de artikelen 30 en 31 wordt het aantal dispensatierechten bij productbenchmark-subinstallaties met betrekking tot de productie van hoogwaardige chemicaliën (HVC) en monomeer vinylchloride berekend overeenkomstig de artikelen 19 respectievelijk 20 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, met dien verstande dat telkens:

    • a. ‘het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten’ wordt gelezen als ‘het aantal dispensatierechten’;

    • b. ‘historische activiteitsniveau’ wordt gelezen als ‘actueel activiteitsniveau’;

    • c. ‘de referentieperiode’ wordt gelezen als ‘dat jaar’;

    • d. ‘gemiddelde historische productie’ wordt gelezen als ‘productie in dat jaar’;

    • e. ‘historische verbruik’ wordt gelezen als ‘verbruik in dat jaar’;

    • f. ‘productbenchmark voor stoomkraken voor de betreffende toewijzingsperiode’ wordt gelezen als ‘productbenchmark voor stoomkraken als opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2’;

    • g. ‘VCM-benchmark voor de betreffende toewijzingsperiode’ wordt gelezen als ‘VCM-benchmark als opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2’;

  • 2 Het resultaat van de berekening op grond van het eerste lid wordt vermenigvuldigd met de Nationale reductiefactor in jaar k.

§ 3.3.2. Terugvalbenchmarks en procesemissie-subinstallaties

Artikel 33. Warmtebenchmark-subinstallaties

Het aantal dispensatierechten bij warmtebenchmark-subinstallaties wordt berekend volgens de formule: DRS,K=BMNL,H x HANH,S x NRFK

Waarbij:

DRS,K staat voor: dispensatierechten voor subinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in dispensatierechten per jaar)

BMNL,H staat voor: warmtebenchmark van de CO2-heffing industrie zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 (uitgedrukt in dispensatierechten per TJ)

HANH,S staat voor: warmtegerelateerd historisch activiteitsniveau CO2-heffing industrie voor subinstallatie s (uitgedrukt in TJ per jaar)

NRFK staat voor: nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet, in jaar k

Artikel 34. Brandstofbenchmark-subinstallaties

Het aantal dispensatierechten bij brandstofbenchmark-subinstallaties wordt berekend volgens de formule: DRS,K=BMNL,F x HANF,S x NRFK

Waarbij:

DRS,K staat: dispensatierechten voor brandstofsubinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in dispensatierechten per jaar)

BMNL,F staat voor: brandstofbenchmark van de CO2-heffing industrie zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 (uitgedrukt in dispensatierechten per TJ)

HANF,S staat voor: brandstofgerelateerd historisch activiteitsniveau voor subinstallatie s (uitgedrukt in TJ per jaar)

NRFK staat voor: nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet, in jaar k

Artikel 35. Procesemissie-subinstallaties

Het aantal dispensatierechten bij procesemissie-subinstallaties wordt berekend volgens de formule: DRS,K= PF x HANPE,S x NRFK

Waarbij:

DRS,K staat voor: dispensatierechten voor subinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in dispensatierechten per jaar)

PF staat voor: procesemissiefactor

HANPE,S staat voor: procesemissiegerelateerd historisch activiteitsniveau voor subinstallatie s (uitgedrukt in ton CO2(e) per jaar)

NRFK staat voor: nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet, in jaar k

§ 3.3.2.a. Berekening voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval

Artikel 36. Broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval

Het aantal dispensatierechten voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval wordt berekend volgens de formule: DRS,K= PF x HANAVI,S x NRFK

Waarbij:

DRS,K staat voor: dispensatierechten voor broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval s in jaar k (uitgedrukt in dispensatierechten per jaar)

PF staat voor: procesemissiefactor

HANAVI,S staat voor: historisch activiteitsniveau broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval voor broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval s (uitgedrukt in ton CO2 per jaar), waarbij artikel 16, zesde lid, van overeenkomstige toepassing is op het historisch activiteitsniveau.

NRFK staat voor: nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet, in jaar k

§ 3.3.3. Berekening voor niet-ETS installaties

Artikel 37. Lachgasinstallaties

Het aantal dispensatierechten voor lachgasinstallaties wordt berekend volgens de formule: DRS,K=PF x HANLG,S x NRFK

Waarbij:

DRS,K staat voor: dispensatierechten voor subinstallatie s in jaar k (uitgedrukt in dispensatierechten per jaar)

PF staat voor: procesemissiefactor

HANLG,S staat voor: historisch activiteitsniveau lachgasinstallaties voor lachgasinstallatie s (uitgedrukt in ton CO2-equivalent per jaar)

NRFK staat voor: nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet, in jaar k

§ 3.3.4. Berekening voor nieuwkomers

Artikel 38

  • 1 Het aantal dispensatierechten voor nieuwkomers en nieuwe subinstallaties in het kalenderjaar waarin de normale werking aanvangt wordt berekend overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 37 en 39 tot en met 41, waarbij voor het historisch activiteitsniveau gerelateerd aan warmte, brandstof, en procesemissies en het historisch activiteitsniveau broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval en lachgasinstallatie het betreffende actuele activiteitsniveau in dat jaar wordt genomen.

  • 2 Het historisch activiteitsniveau voor nieuwkomers en nieuwe subinstallaties gerelateerd aan warmte, brandstof, en procesemissies en het historisch activiteitsniveau broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval en lachgasinstallatie is het betreffende actueel activiteitsniveau in het eerste kalenderjaar na aanvang van de normale werking.

  • 3 Het aantal dispensatierechten voor nieuwkomers en nieuwe subsinstallaties vanaf het eerste jaar na de aanvang van de normale werking wordt berekend overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 37 en 39 tot en met 42.

  • 4 Voor nieuwkomers en nieuwe productbenchmark-subinstallaties met uitwisselbaarheid van elektriciteit en brandstof wordt de correctiefactor, in afwijking van artikel 31, in het kalenderjaar waarin de reguliere productie is aangevangen gebaseerd op de verhouding directe en indirecte emissies in dat jaar. In het eerste volledige kalenderjaar na aanvang van de reguliere productie wordt de correctiefactor gebaseerd op de verhouding directe en indirecte emissies in dat jaar. Deze correctiefactor wordt bevroren en toegepast als correctiefactor in de jaren die daarop volgen.

§ 3.3.5. Specifieke berekeningen voor gevestigde installatie en nieuwkomers

Artikel 39. Correctie warmte-import salpeterzuurbenchmark

  • 1 Indien warmte-import plaatsvindt vanuit subinstallaties onder de salpeterzuurbenchmark wordt het aantal dispensatierechten verlaagd.

  • 2 Het aantal dispensatierechten voor subinstallaties die meetbare warmte hebben ontvangen van subinstallaties die producten vervaardigen vallend onder de salpeterzuurbenchmark wordt:

    • a. verminderd met het jaarlijkse verbruik van die warmte tijdens dat kalender jaar,

    • b. vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 voor deze meetbare warmte, en

    • c. vermenigvuldigd met de toepasselijke nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet.

Artikel 40. Correctie warmte-import niet-ETS installatie en broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval

  • 1 Indien een productbenchmark-subinstallatie meetbare warmte omvat die wordt ingevoerd uit een niet in het EU-ETS opgenomen installatie of een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval wordt het aantal dispensatierechten verlaagd.

  • 2 Als een productbenchmark-subinstallatie meetbare warmte omvat die wordt ingevoerd uit een niet in de EU-ETS opgenomen installatie of andere entiteit, of een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval, wordt het aantal dispensatierechten voor de betrokken productbenchmark-subinstallatie zoals berekend overeenkomstig artikel 30, 31, 32, 33 of 38, verminderd met de hoeveelheid warmte in het betrokken jaar ingevoerd uit niet in de EU-ETS opgenomen installaties of andere entiteiten, of broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 en vermenigvuldigd met de toepasselijke nationale reductiefactor.

  • 3 Warmte die is opgewekt met elektriciteit in een eenheid die door dezelfde exploitant op dezelfde locatie wordt geëxploiteerd wordt niet beschouwd als warmte die wordt ingevoerd vanuit een niet in het EU-ETS opgenomen installatie of een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval.

Artikel 40a. Correctie restgassen

  • 1 Indien de productbenchmark-subinstallatie voor cokes of vloeibaar ijzer restgassen omvat die worden uitgevoerd naar een in het EU-ETS opgenomen installatie ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit, wordt het aantal dispensatierechten dat is berekend overeenkomstig artikel 30 of 31, verminderd met de emissie die wordt toegewezen aan de productie van de hoeveelheid uitgevoerde restgassen overeenkomstig de regels voor het bijwerken van de benchmarkwaarden zoals opgenomen in paragraaf 10.1.5 van bijlage VII van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten, waarbij de vermindering maximaal het aantal overeenkomstig artikel 30 of 31 berekende dispensatierechten bedraagt.

  • 2 Het aantal dispensatierechten dat wordt berekend voor een installatie die restgassen als bedoeld in het eerste lid invoert, is gelijk aan de emissie die wordt toegewezen aan de productie van deze hoeveelheid ingevoerde restgassen overeenkomstig de regels voor het bijwerken van de benchmarkwaarden zoals opgenomen in paragraaf 10.1.5 van bijlage VII van de Verordening kosteloze toewijzing. Het aantal dispensatierechten is niet groter dan het aantal dispensatierechten dat op grond van het eerste lid in mindering is gebracht.

Artikel 41. Fusies en splitsingen

Voor broeikasgasinstallaties, niet zijnde broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval, die uit een fusie of splitsing zijn ontstaan wordt het historisch activiteitenniveau, bedoeld in de artikelen 25, 26 en 27, bepaald met de gegevens uit het verslag, bedoeld in artikel 25 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten.

Artikel 42. Aanpassingen als gevolg van veranderingen in (sub)installaties die geen productbenchmark omvatten

  • 1 Indien in enig jaar de absolute waarde van het verschil tussen het actueel activiteitsniveau en het historisch activiteitsniveau, méér dan 15 procent bedraagt, wordt het aantal dispensatierechten voor dat jaar berekend op basis van het actueel activiteitsniveau in plaats van het historisch activiteitsniveau.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt het aantal dispensatierechten niet aangepast bij:

    • a. warmte- of brandstofbenchmark-subinstallaties, indien de daling van het actueel activiteitsniveau aantoonbaar geen verband houdt met een verandering in de productieniveaus van de subinstallaties maar het gevolg is van een toename van energie-efficiëntie overeenkomstig artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau;

    • b. procesemissie-subinstallaties, broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval en lachgasinstallaties, indien:

      • 1°. een daling van het actueel activiteitsniveau van meer dan 15 procent het resultaat is van overdracht van broeikasgassen als bedoeld in artikel 49 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;

      • een daling van het actueel activiteitsniveau van meer dan 15 procent waarbij de exploitant op basis van eventueel aanvullende gegevens op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit kan aantonen dat deze daling geen verband houdt met een verandering in het productieniveau maar het gevolg is van een daling van de emissie per productie-eenheid met meer dan 15 procent.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt het aantal dispensatierechten niet aangepast bij:

    • a. warmte- of brandstofbenchmark-subinstallaties, indien de stijging van het actueel activiteitsniveau aantoonbaar geen verband houdt met een verandering in de productieniveaus van de subinstallaties maar het gevolg is van een afname van energie-efficiëntie overeenkomstig artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau;

    • b. procesemissie-subinstallaties, broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval en lachgasinstallaties, indien de exploitant er niet in slaagt om op basis van eventueel aanvullende gegevens op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit aan te tonen dat de toename van het activiteitsniveau verband houdt met een verandering in de productieniveaus en niet het gevolg is van een stijging van de emissie per productie-eenheid met meer dan 15 procent.

  • 4 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 1 en 2, wordt het historische activiteitenniveau 10 jaar bevroren vanaf het jaar dat het actueel activiteitsniveau voor de eerste keer met meer dan 15 procent is gedaald ten opzichte van het historisch activiteitsniveau.

  • 5 Het productieniveau van een broeikasgasinstallatie voor de verbranding van stedelijk afval wordt uitgedrukt in de hoeveelheid afvalstoffen die verbrand worden, uitgedrukt in ton afval/jaar.

Afdeling 3.4. Verslag over het aantal dispensatierechten

Artikel 43. Standaardformulier verslag over het aantal dispensatierechten

  • 1 Het verslag over het aantal dispensatierechten wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.

  • 2 De bij deze regeling behorende bijlage 1, onder II, is van toepassing op de inhoud van het verslag over het aantal dispensatierechten.

Artikel 43a. Verificatie verslag over het aantal dispensatierechten voor een exploitant van een stoppende broeikasgasinstallatie

  • 1 Een exploitant van een stoppende broeikasgasinstallatie levert na afloop van het kalenderjaar waarin de vergunning, bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, van de wet, is ingetrokken een verslag over het aantal dispensatierechten in dat vergezeld gaat van een verificatierapport van een verificateur, waarin de resultaten worden weergegeven van een door hem uitgevoerde beoordeling waarin wordt vastgesteld of het verslag over het aantal dispensatierechten voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 december 2020

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

E.D. Wiebes

Bijlage 1

I. bij artikel 18

Minimale inhoud van het jaarlijkse industrieel emissieverslag voor broeikasgasinstallaties, waarbij onderdelen 4 en 5 niet van toepassing zijn op broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval

  • 1) Gegevens ter identificatie van de broeikasgasinstallatie: de naam van de broeikasgasinstallatie en het nummer van de emissiehandelsvergunning van de broeikasgasinstallatie.

  • 2) Het rapportagejaar.

  • 3) De totale emissies van de broeikasgasinstallatie overeenkomstig de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, uitgedrukt in tCO2 (e).

  • 4) Gegevens over de emissie ten gevolge van de opwekking van elektriciteit:

    • a) Voor alle brandstoffen die zijn ingezet voor de opwekking van elektriciteit:

      • i) de hoeveelheid energie uit deze brandstoffen, uitgedrukt in TJ;

      • ii) de gewogen gemiddelde emissiefactor, uitgedrukt in tCO2/TJ;

      • iii) de gewogen gemiddelde oxidatiefactor.

    • b) De hoeveelheid energie uit restgassen ingezet voor de opwekking van elektriciteit, uitgedrukt in TJ.

    • c) Voor elke warmtekrachtkoppelingseenheid:

      • i) de hoeveelheid energie uit brandstoffen die zijn ingezet in de eenheid, uitgedrukt in TJ;

      • ii) de netto hoeveelheid opgewekte meetbare warmte, uitgedrukt in TJ;

      • iii) de netto hoeveelheid opgewekte elektriciteit of mechanische energie, uitgedrukt in TJ;

      • iv) de totale emissies van de eenheid inclusief de rookgasreiniging, uitgedrukt in t CO2 (e);

      • v) de rendementsreferentiewaarden overeenkomstig bijlage I en bijlage II van de Verordening rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte, zonder toepassing van de correctiefactoren voor klimaatomstandigheden in bijlage III en voor vermeden netwerkverliezen in bijlage IV bij die verordening.

    • d) Aan elektriciteitsopwekking toewijsbare emissies uitgedrukt in tCO2, met toepassing van artikel 14 van deze regeling.

  • 5) Gegevens over de emissies ten gevolge van de opwekking van warmte voor stadsverwarming:

    • a) Totale netto hoeveelheid opgewekte meetbare warmte uitgedrukt in TJ.

    • b) Netto hoeveelheid meetbare warmte opgewekt voor stadsverwarming uitgedrukt in TJ.

    • c) De emissiefactor van de warmte die is opgewekt voor stadsverwarming in tCO2(e)/TJ warmt.

    • d) Aan stadsverwarming toewijsbare emissies uitgedrukt in tCO2 (e).

II. bij artikel 43

Minimale inhoud van het verslag over het aantal dispensatierechten voor alle industriële installaties

  • 1) Gegevens ter identificatie van de industriële installatie: de naam en, indien van toepassing, het nummer van de emissiehandelsvergunning van de installatie.

  • 2) Het rapportagejaar.

  • 3) Voor elke productbenchmark-subinstallatie:

    • a) het actueel activiteitsniveau uitgedrukt in de eenheid behorende bij die productbenchmark;

    • b) voor productbenchmarks met uitwisselbaarheid van elektriciteit en brandstof: de correctiefactor voor het relevante elektriciteitsverbruik in de subinstallatie, berekend over de periode 2014-2018 in overeenstemming met artikel 22 van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;

    • c) de hoeveelheid netto meetbare warmte die wordt ingevoerd vanuit salpeterzuur-subinstallaties, uitgedrukt in TJ;

    • d) de hoeveelheid warmte die wordt ingevoerd vanuit niet in het EU-ETS opgenomen installaties, uitgedrukt in TJ.

  • 4) Voor de productbenchmark-subinstallaties stoomkraken en vinylchloride: de factoren voor de berekening van het aantal dispensatierechten als bedoeld in artikel 32.

  • 5) Voor de warmtebenchmark-subinstallaties:

    • a) de aan de warmtebenchmark-subinstallaties toegekende en bij elkaar opgetelde netto hoeveelheid meetbare warmte, uitgedrukt in TJ;

    • b) de aan de warmtebenchmark-subinstallaties toegekende en bij elkaar opgetelde netto hoeveelheid meetbare warmte in de referentieperiode, uitgedrukt in TJ;

    • c) de netto hoeveelheid warmte opgewekt uit elektriciteit, uitgedrukt in TJ;

    • d) de netto hoeveelheid warmte opgewekt uit elektriciteit in de referentieperiode, uitgedrukt in TJ;

    • e) het historisch warmtegerelateerd activiteitsniveau CO2-heffing industrie, uitgedrukt in TJ;

    • f) het actueel warmtegerelateerd activiteitsniveau CO2-heffing industrie, uitgedrukt in TJ;

    • g) indien van toepassing: gegevens waarmee wordt aangetoond dat de daling van het actueel warmtegerelateerd activiteitsniveau CO2-heffing industrie van meer dan 15 procent het resultaat is van een toename van de energie-efficiëntie.

  • 5a) Voor de productbenchmark-subinstallaties cokes en vloeibaar ijzer: de totale hoeveelheid naar een andere ETS-installatie uitgevoerde restgassen ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit uitgedrukt in TJ en de gewogen gemiddelde emissiefactor van deze restgassen, uitgedrukt in tCO2 per TJ.

  • 6) Voor de brandstofbenchmark-subinstallaties:

    • a) het actueel brandstof gerelateerd activiteitsniveau, uitgedrukt in TJ;

    • b) het historisch brandstof gerelateerd activiteitsniveau, uitgedrukt in TJ;

    • c) indien van toepassing: gegevens waarmee wordt aangetoond dat een daling van meer dan 15 procent van het actueel brandstof gerelateerd activiteitsniveau CO2-heffing industrie het resultaat is van een toename van de energie-efficiëntie.

  • 7) Voor procesemissie subinstallaties:

    • a) het actueel procesemissie gerelateerd activiteitsniveau, uitgedrukt in tCO2(e);

    • b) het historisch procesemissie gerelateerd activiteitsniveau, uitgedrukt in tCO2(e);

    • c) de hoeveelheid overgedragen CO2 overeenkomstig artikel 49 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;

    • d) indien van toepassing: gegevens waarmee wordt aangetoond dat een daling van meer dan 15 procent van het procesemissie gerelateerd activiteitenniveau het resultaat is van een daling van de emissies per productie-eenheid.

  • 8) Voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval en lachgasinstallaties:

    • a) De totale emissies, uitgedrukt in tCO2(e);

    • b) De rekenkundig gemiddelde historische emissies in de referentieperiode, uitgedrukt in tCO2(e);

    • c) de hoeveelheid overgedragen CO2 overeenkomstig artikel 49 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, uitgedrukt in ton CO2(e);

    • d) indien van toepassing: gegevens waarmee wordt aangetoond dat een daling van meer dan 15 procent van de emissies het resultaat is van een daling van de emissies per productie-eenheid.

  • 8a) De totale hoeveelheid restgassen ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet meetbare warmte of elektriciteit, afkomstig van een productbenchmark-subinstallatie voor cokes of vloeibaar ijzer, die zijn ingevoerd vanuit een andere ETS-installatie uitgedrukt in TJ en de gewogen gemiddelde emissiefactor van deze restgassen, uitgedrukt in tCO2 per TJ.

  • 9) Een berekening van het aantal dispensatierechten overeenkomstig deze regeling.

Bijlage 2. bij de artikelen 30 tot en met 35, 39 en 40

Benchmark

Eenheid

Benchmarkwaarde (dispensatierechten/eenheid)

Raffinaderijproducten

CWT

0,0228

Cokes

ton

0,217

Gesinterd erts

ton

0,157

Vloeibaar ruwijzer

ton

1,288

Ongelegeerd staal uit vlamboogovens

ton

0,215

Hooggelegeerd staal uit vlamboogovens

ton

0,268

Gietijzer

ton

0,282

Voorgebakken anode

ton

0,312

[Primair] aluminium

ton

1,464

Grijze cementklinker

ton

0,693

Witte cementklinker

ton

0,957

Kalk

ton

0,725

Dolime

ton

0,815

Gesinterde dolime

ton

1,406

Vuurgepolijst glas ("floatglas")

ton

0,399

Flessen en potten in kleurloos glas

ton

0,290

Flessen en potten in gekleurd glas

ton

0,237

Continuglasvezelproducten

ton

0,309

Bekledingsstenen

ton

0,106

Vloerstenen

ton

0,146

Dakpannen

ton

0,120

Gesproeidroogd poeder

ton

0,058

Minerale wol

ton

0,536

Pleisterkalk

ton

0,047

Droog secundair gips

ton

0,013

Gipsplaat

ton

0,110

Kortvezelige kraftpulp

Adt

0,091

Langvezelige kraftpulp

Adt

0,046

Sulfietpulp, thermomechanische en mechanische pulp

Adt

0,015

Teruggewonnen papierpulp

Adt

0,030

Krantenpapier

Adt

0,226

Ongecoat fijnpapier

Adt

0,242

Gecoat fijnpapier

Adt

0,242

Kristalpapier

ton

0,254

Testliner en golfblad

Adt

0,188

Ongecoat karton

Adt

0,180

Gecoat karton

Adt

0,207

Roet

ton

1,485

Salpeterzuur

ton

0,230

Adipinezuur

ton

2,120

Ammoniak

ton

1,570

Stoomkraken

ton

0,681

Aromaten

CWT

0,0228

Styreen

ton

0,401

Fenol/aceton

ton

0,230

Ethyleenoxide/ethyleenglycolen

ton

0,389

Vinylchloride (monomeer)

ton

0,155

S-pvc

ton

0,066

E-pvc

ton

0,181

Waterstof

ton

6,840

Synthesegas

ton

0,187

Natriumcarbonaat

ton

0,753

Warmtebenchmark

TJ

47,3

Brandstofbenchmark

TJ

42,6

Naar boven