Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-10-2023 en zichtdatum 14-10-2023.
Geldend van 14-10-2023 t/m 31-12-2023

Besluit van 15 oktober 2018, houdende regels inzake de rechtspositie van staten- en commissieleden, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, raads- en commissieleden, wethouders, burgemeesters en de leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en de voorzitters van de waterschappen (Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juli 2018, nr. 2018-0000382887;

Gelet op de artikelen 43, eerste, tweede en achtste lid, 61d, 65, eerste, tweede en zevende lid, 72, 77, 93, vierde lid, en 94, derde lid, van de Provinciewet, de artikelen 44, eerste, tweede en achtste lid, 66, eerste, tweede en zevende lid, 73, 79, 95, vierde lid, en 96, derde lid, van de Gemeentewet en de artikelen 32a, vierde lid, 44, eerste en zevende lid, 48, zevende lid, en 49, eerste lid, van de Waterschapswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 september 2018, no. W04.18.0192/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 oktober 2018, nr. 2018-0000814574;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. gedeputeerde staten: college van gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie.

Hoofdstuk 2. Provincies

Afdeling 2.1. Algemeen

Artikel 2.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. statenlid: lid van provinciale staten;

  • b. voorzitter: voorzitter van provinciale staten;

  • c. fractievoorzitter: statenlid waarvan door de voorzitter is vastgesteld dat dit lid fractievoorzitter is dan wel enig lid van een fractie;

  • d. commissielid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 80, 81 en 82 van de Provinciewet, dat niet tevens statenlid is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd;

  • e. gedeputeerde: lid van gedeputeerde staten;

  • f. commissaris: commissaris van de Koning.

Afdeling 2.1. Statenleden

Paragraaf 1. Beloning statenlid

Artikel 2.1.1. Vergoeding voor de werkzaamheden

  • 1 Een statenlid ontvangt met ingang van de dag van zijn beëdiging gedurende zijn lidmaatschap van provinciale staten een vergoeding voor de werkzaamheden van € 1.894,59 per maand.

  • 2 Een statenlid dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van een maand is afgetreden of overleden, ontvangt de vergoeding voor de werkzaamheden naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de bedoelde maand.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 4 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat ten hoogste 20% van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het statenlid op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 2.1.2. Toelage lid vertrouwenscommissie en rekenkamerfunctie

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris de duur van de activiteiten vast.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 2.1.3. Toelage lid onderzoekscommissie

  • 1 Aan een statenlid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 151a, derde lid, van de Provinciewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de provincie een toelage toegekend, waarvan de hoogte bij verordening wordt bepaald, maar die per jaar ten hoogste driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, bedraagt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris de duur van de activiteiten vast.

Artikel 2.1.4. Toelage lid bijzondere commissie

  • 1 Indien provinciale staten besluiten ter uitvoering van hun taken en verantwoordelijkheden een bijzondere commissie in te stellen met een zodanig belang, belasting en tijdsbeslag dat die niet redelijkerwijs tot het reguliere werk van een statenlid geacht kunnen worden te behoren, kunnen zij bij verordening besluiten aan de statenleden die lid zijn van die commissie ten laste van de provincie een toelage toe te kennen van maximaal € 137,84 per maand voor de duur van de activiteiten van de commissie per maand.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris de duur van de activiteiten vast.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 2.1.5. Toelage fractievoorzitter

  • 1 De vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, wordt voor de fractievoorzitters voor de duur van de uitoefening van het fractievoorzitterschap verhoogd met een toelage van € 80,41 per maand, vermeerderd met € 11,48 voor elk statenlid dat de fractie telt, de fractievoorzitter zelf niet meegerekend. De toelage bedraagt ten hoogste € 172,30 per maand.

  • 2 Voor zover het fractievoorzitterschap in de loop van de maand begint of eindigt, wordt de toelage, bedoeld in het eerste lid, voor die maand naar evenredigheid van de duur van het fractievoorzitterschap toegekend.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt, en

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

  • 4 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, worden de bedragen in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Paragraaf 2. Vergoedingen en voorzieningen statenlid

Artikel 2.1.6. Onkostenvergoeding

  • 1 Een statenlid ontvangt met ingang van de dag van zijn beëdiging gedurende zijn lidmaatschap van provinciale staten een onkostenvergoeding voor de aan de uitoefening van het statenlidmaatschap verbonden kosten van € 188,22 per maand.

  • 2 Een statenlid dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van een maand is afgetreden of overleden, ontvangt de onkostenvergoeding naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de bedoelde maand.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 2.1.7. Reiskostenvergoeding

  • 1 Een statenlid heeft ten laste van de provincie aanspraak op vergoeding van:

    • a. reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en commissies, en

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen zowel binnen de provincie als daarbuiten, gemaakt voor de uitoefening van de functie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 2.1.9. Verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat de statenleden eenmaal per jaar een bedrag ontvangen ter hoogte van het bedrag van de vergoeding van hun werkzaamheden, bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, voor één maand, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2 Voor zover het lidmaatschap van provinciale staten in de loop van een jaar begint of eindigt, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de duur van het statenlidmaatschap toegekend.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op een statenlid dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte op grond van artikel X 12 van de Kieswet.

Artikel 2.1.10. Ziektekostenverzekering

  • 1 Een statenlid ontvangt ten laste van de provincie een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 123,01 per jaar.

  • 2 Voor zover het lidmaatschap van provinciale staten in de loop van een jaar begint of eindigt, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de duur van het lidmaatschap van provinciale staten toegekend.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 2.1.11. Samenloop met arbeidsongeschiktheidsuitkering

In het geval een statenlid een uitkering in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, kan de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, op verzoek van het desbetreffende statenlid worden verlaagd.

Paragraaf 3. Waarneming door statenlid

Artikel 2.1.12. Waarneming voorzitter of commissaris door statenlid

Paragraaf 4. Tijdelijk ontslagen statenlid

Artikel 2.1.13. Vergoeding voor werkzaamheden en onkostenvergoeding

  • 1 Artikel 2.1.1 is van overeenkomstige toepassing op het statenlid aan wie op grond van artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat indien door provinciale staten toepassing is gegeven aan artikel 2.1.1, vierde lid, dit statenlid een uitkering ontvangt voor alle vergaderingen die gedurende het tijdelijk ontslag plaatsvinden.

  • 2 Artikel 2.1.6 is van overeenkomstige toepassing op het statenlid, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat de vergoeding de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepaling van toepassing is.

Afdeling 2.2. Commissaris en gedeputeerden

Paragraaf 1. Beloning commissaris en gedeputeerde

Artikel 2.2.1. Bezoldiging en uitkeringen

  • 1 De bezoldiging van de commissaris bedraagt € 13.357,23 per maand.

  • 2 De bezoldiging van de gedeputeerde bedraagt € 9.976,15 per maand.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, worden de bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

  • 4 De commissaris en de gedeputeerde ontvangen een vakantie-uitkering van 8% van de door hen genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de commissaris of de gedeputeerde vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

  • 5 De commissaris en de gedeputeerde ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3% van de door hen genoten bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de commissaris of de gedeputeerde vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

  • 6 Indien voor de ambtenaren, bedoeld in het derde lid, in een collectieve arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen, ontvangen de commissaris en de gedeputeerde een uitkering op dezelfde voet.

  • 7 De gedeputeerde die ingevolge artikel 35a, tweede lid, van de Provinciewet zijn functie in deeltijd uitoefent, ontvangt de bezoldiging, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de vastgestelde tijdbestedingsnorm, bedoeld in artikel 35a, vierde lid, van de Provinciewet.

  • 8 Wanneer de commissaris of de gedeputeerde in de loop van een maand is benoemd of in de loop van een maand is afgetreden, ontslagen of overleden, wordt de bezoldiging voor die maand genoten naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het ambt in die maand.

Artikel 2.2.2. Waarneming commissaris door gedeputeerde

Indien de gedeputeerde gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van commissaris is belast, wordt zijn bezoldiging voor die tijd ten laste van de provincie aangevuld tot het bedrag, genoemd in artikel 2.2.1, eerste lid.

Artikel 2.2.3. Neveninkomsten

  • 2 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt de commissaris of de gedeputeerde aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie:

    • a. een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    • b. een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of dat hij niet meer neveninkomsten heeft genoten dan 14% van de bezoldiging over dat jaar of, indien hij zijn ambt vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel

    • c. een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 3 Gedeputeerde staten verminderen op verzoek van de commissaris of de gedeputeerde diens bezoldiging reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee hij verwacht dat zijn bezoldiging zal worden verrekend vanwege zijn neveninkomsten.

  • 4 Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, deelt gedeputeerde staten het bedrag van de bezoldiging dat teruggevorderd dient te worden mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de commissaris onderscheidenlijk de gedeputeerde.

  • 5 Gedeputeerde staten vorderen, indien Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, het teveel aan ontvangen bezoldiging terug van de commissaris onderscheidenlijk de gedeputeerde.

  • 6 Indien de commissaris of de gedeputeerde geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden onder opgaaf van redenen aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie. De commissaris of de gedeputeerde meldt tevens een redelijke termijn waarop hij deze informatie alsnog zal verstrekken.

  • 7 In het geval genoemd in het tweede lid, onderdeel c, alsmede indien de commissaris of de gedeputeerde binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave als bedoeld in het tweede lid heeft ingezonden, of niet heeft voldaan aan het zesde lid, stellen gedeputeerde staten de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij zij uit anderen hoofde kunnen vaststellen tot welk bedrag er verrekend moet worden.

  • 8 Op verzoek van de commissaris of de gedeputeerde kunnen gedeputeerde staten besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 2.2.4. Uitkering bij overlijden

  • 1 In het geval van overlijden van de commissaris of de gedeputeerde wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2.1, eerste onderscheidenlijk tweede lid, vermeerderd met de vakantie-uitkering, welke de overledene laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de overledene.

  • 3 Indien voor de overledene een tijdsbestedingsnorm als bedoeld in artikel 35a, vierde lid, van de Provinciewet was vastgesteld, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van die tijdsbestedingsnorm uitgekeerd.

Paragraaf 2. Vergoedingen en voorzieningen commissaris en gedeputeerde

Artikel 2.2.6. Ambtskosten

  • 1 De commissaris ontvangt per maand voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten:

    • a. een ambtstoelage van € 702,72 en

    • b. een vergoeding van € 537,30 voor overige ambtskosten.

  • 2 De gedeputeerde ontvangt een vergoeding van € 393,58 per maand voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten. Indien de gedeputeerde gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van commissaris is belast, ontvangt hij voor die tijd per maand:

    • a. een ambtstoelage van € 702,72 en

    • b. een vergoeding van € 537,30 voor overige ambtskosten.

  • 3 De gedeputeerde die ingevolge artikel 35a, tweede lid, van de Provinciewet zijn functie in deeltijd uitoefent, ontvangt de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de vastgestelde tijdbestedingsnorm, bedoeld in artikel 35a, vierde lid, van de Provinciewet.

  • 4 Wanneer de commissaris of de gedeputeerde in de loop van een maand is benoemd of in de loop van een maand is afgetreden, ontslagen of overleden, worden de ambtstoelage, bedoeld in het eerste lid, onder a, en de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onder b, onderscheidenlijk de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, voor die maand naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het ambt in die maand genoten.

  • 5 De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 2.2.7. Kosten in verband met verhuizing

  • 1 Indien de commissaris of de gedeputeerde bij zijn benoeming zijn werkelijke woonplaats nog niet heeft in de provincie, heeft hij ten laste van de provincie eenmalig aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten bij verhuizing in verband met zijn benoeming naar de provincie.

  • 2 Voor de duur dat de commissaris zijn werkelijke woonplaats nog niet heeft in de provincie of voor de duur dat een gedeputeerde met toepassing van artikel 35b, tweede lid, van de Provinciewet zijn werkelijke woonplaats nog niet heeft in de provincie, heeft hij ten laste van de provincie aanspraak op:

    • a. een vergoeding van de kosten voor tijdelijke huisvesting, en

    • b. een vergoeding van de reiskosten naar de woning waar hij ten tijde van de benoeming woonde.

  • 3 Indien de commissaris of de gedeputeerde in verband met zijn benoeming is verhuisd, op zijn nieuwe adres is ingeschreven in de basisregistratie personen en zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten, heeft hij gedurende ten hoogste drie jaar na zijn benoeming aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van die dubbele woonlasten, alsmede een vergoeding van de reiskosten naar de woning waar hij ten tijde van de benoeming woonde.

  • 4 De commissaris heeft uiterlijk één jaar na eervol ontslag of niet-herbenoeming bij vertrek uit de provincie of uit de aan hem ter beschikking gestelde woning eenmalig aanspraak op een vergoeding voor de kosten van verhuizing voor zover hij niet uit anderen hoofde aanspraak heeft op een verhuiskostenvergoeding.

  • 5 Verschuldigde loon- of inkomstenbelasting over de vergoedingen op grond van dit artikel worden ten laste van de provincie aan de commissaris onderscheidenlijk de gedeputeerde vergoed.

  • 6 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 2.2.8. Ter beschikking gestelde woning

  • 1 De commissaris of de gedeputeerde betaalt voor het bewonen van een door de provincie aan hem in verband met de uitoefening van zijn ambt ter beschikking gestelde woning een eigen bijdrage per maand aan de provincie.

  • 2 Bij het bewonen van een woning als bedoeld in het eerste lid komen de kosten voor energie en water ten laste van de provincie.

  • 3 Indien de commissaris of de gedeputeerde voor het gebruik van een woning, bedoeld in het eerste lid, loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van de provincie aan hem vergoed.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in het eerste lid, en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik van een ter beschikking gestelde woning.

Artikel 2.2.9. Woon-werkverkeer en reis- en verblijfkosten

  • 1 De commissaris en de gedeputeerde hebben ten laste van de provincie aanspraak op vergoeding van:

    • a. kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt nadere regels over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 2.2.10. Ter beschikking gestelde auto

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen aan de commissaris of de gedeputeerde ten laste van de provincie een auto ter beschikking stellen, daaronder begrepen een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep van een daartoe door de provincie gecontracteerde vervoerder.

  • 2 Een ter beschikking gestelde auto, met uitzondering van een auto voor gemeenschappelijk gebruik en een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt voor zowel zakelijke als bestuurlijke doeleinden.

  • 3 Onder gebruik voor zakelijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik dat voor de toepassing van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 en de daarop berustende bepalingen niet als gebruik voor privédoeleinden wordt aangemerkt.

  • 4 Onder gebruik voor bestuurlijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik in het kader van de uitoefening van nevenfuncties, waarvan de uitoefening door de commissaris of gedeputeerde naar het oordeel van gedeputeerde staten in het belang van de provincie is.

  • 5 Gedeputeerde staten kunnen bij de terbeschikkingstelling van een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, bepalen dat deze door de commissaris of de gedeputeerde ook voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden mag worden gebruikt.

  • 6 Indien de commissaris of de gedeputeerde een aan hem ter beschikking gestelde auto uitsluitend gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden en hij voor het gebruik van die auto loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van de provincie aan hem vergoed.

  • 7 Voor zover de commissaris of de gedeputeerde een aan hem ter beschikking gestelde auto gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden, worden vergoedingen van derden in verband met het gebruik van die auto in de provinciekas gestort.

  • 8 De commissaris of de gedeputeerde betaalt voor het gebruik van de aan hem ter beschikking gestelde auto voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden een eigen bijdrage per maand aan de provincie.

  • 9 Indien aan de commissaris of de gedeputeerde een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, ter beschikking is gesteld, heeft hij geen aanspraak op vergoeding als bedoeld in artikel 2.2.7, tweede lid, onder b, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 2.2.9, eerste lid.

  • 10 Voor zover de commissaris of de gedeputeerde gebruik maakt van een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen aanspraak op vergoeding als bedoeld in artikel 2.2.7, tweede lid, onder b, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 2.2.9, eerste lid.

  • 11 Onze Minister stelt nadere regels over de voorwaarden voor de ter beschikkingstelling van een auto en het gebruik daarvan, alsmede over de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in het achtste lid.

Artikel 2.2.11. Loopbaanoriëntatie

  • 1 De kosten die de commissaris of gedeputeerde maakt omdat hij zich tijdens het ambt oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit, komen ten laste van de provincie, op voorwaarde dat gedeputeerde staten van oordeel zijn dat:

    • a. de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit redelijk is;

    • b. die loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit; en

    • c. de kosten ervan niet reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 2 Onze Minister kan over de in het eerste lid bedoelde loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteiten nadere regels stellen.

Artikel 2.2.12. Terugkeer wegens dringende redenen

  • 1 Indien er sprake is van een dringende reden van dienstbelang en de commissaris of de gedeputeerde die buiten de provincie verblijft, zou schade lijden als hij direct terugkeert naar de provincie, legt hij zijn voornemen om vanwege deze reden terug te keren naar zijn provincie voor aan Onze Minister onderscheidenlijk de commissaris.

  • 2 Indien Onze Minister onderscheidenlijk de commissaris het in het eerste lid genoemde voornemen redelijk acht, wordt aan commissaris of de gedeputeerde ten laste van de provincie een schadeloosstelling toegekend.

  • 3 De schadeloosstelling betreft uitsluitend de direct uit de terugkeer voortvloeiende kosten van de commissaris of de gedeputeerde. Gedeputeerde staten stellen de hoogte van de schadeloosstelling vast.

Artikel 2.2.13. Aanspraken bij zwangerschap en bevalling en ziekte

De gedeputeerde aan wie in verband met zwangerschap en bevalling of ziekte op grond van artikel 44, eerste lid, van de Provinciewet verlof is verleend, ontvangt in afwijking van artikel 2.2.6, tweede lid, een vergoeding voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten van de helft van het bedrag, genoemd in die bepaling.

Paragraaf 3. Overige bepalingen

Artikel 2.2.14. Vergoeding bij waarneming van de commissaris

Op degene die op grond van artikel 76 van de Provinciewet met de waarneming van het ambt van commissaris is belast, zijn voor die tijd de bepalingen in deze afdeling en afdeling 2.3, voor zover die betrekking hebben op de rechtspositie van de commissaris, van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 2.2.3, 2.2.7, derde lid, 2.2.17, 2.2.18 en 2.2.19.

Artikel 2.2.15. Verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden tijdelijke vervanger gedeputeerde

  • 1 De tijdelijke vervanger van de gedeputeerde die verlof heeft wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt voor zijn verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden € 677,73 per maand.

  • 2 De tijdelijke vervanger van de gedeputeerde die met toepassing van artikel 35a, derde lid, van de Provinciewet de functie in deeltijd uitoefent, ontvangt de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid met de vastgestelde tijdsbestedingsnorm, bedoeld in artikel 35a, vierde lid, van de Provinciewet.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 2.2.17. Kennisgeving bij afwezigheid

Indien de commissaris langer dan acht dagen wegens ziekte of om andere redenen zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan Onze Minister.

Artikel 2.2.18. Schorsing

  • 1 Een besluit tot schorsing als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Provinciewet bevat in ieder geval een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

  • 2 De commissaris die geschorst is, behoudt gedurende de schorsing zijn bezoldiging en uitkeringen, bedoeld in artikel 2.2.1, en zijn aanspraak op vergoedingen en voorzieningen op grond van de afdelingen 2.2 en 2.3.

  • 3 Gedurende een schorsing is het de commissaris als zodanig niet toegestaan de provinciale dienstgebouwen te betreden.

Artikel 2.2.19. Ontslag

  • 1 De commissaris wordt op zijn aanvraag ontslagen of na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd. Het ontslag wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 2 Aan de commissaris wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 70 jaar bereikt, eervol ontslag verleend.

  • 3 Anders dan op eigen aanvraag kan aan de commissaris ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt wegens ziekte of gebreken;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken;

    • c. andere gronden.

  • 4 Een ontslag als bedoeld in het derde lid, onder a, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het vervullen van zijn ambt wegens ziekte of gebreken gedurende een ononderbroken periode van zes maanden, en

    • b. herstel niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a bedoelde termijn van zes maanden te verwachten is.

  • 5 Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, wordt een medisch onderzoek ingesteld door een of meer door Onze Minister aangewezen geneeskundigen en, indien de commissaris dit wenst, een door de commissaris aangewezen geneeskundige. De commissaris is verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek en wordt schriftelijk in kennis gesteld van het starten van het onderzoek en de in de vorige volzin bedoelde mogelijkheid. Indien de commissaris geen medewerking verleent, is de in het vierde lid, onder b, genoemde voorwaarde niet van toepassing.

  • 6 Het ontslag op grond van het derde lid, onder a of b, wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het derde lid, onder c, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

Afdeling 2.3. Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 2.3.1. Bewaken en beveiligen

  • 1 Indien gedeputeerde staten ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een statenlid, een gedeputeerde of de commissaris kosten maken, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van de provincie.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot het treffen van andere voorzieningen ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een statenlid, een gedeputeerde of de commissaris dan die welke op grond van het eerste lid ten laste van de provincie komen.

Artikel 2.3.2. Informatie- en communicatievoorzieningen

Gedeputeerde staten stellen ten laste van de provincie aan een statenlid, een gedeputeerde of de commissaris voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking. Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan de daarbij behorende abonnementen.

Artikel 2.3.3. Vergoeding kosten scholing

  • 1 De kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van statenlid, gedeputeerde of commissaris komen ten laste van de provincie.

  • 2 Provinciale staten kunnen voor de toepassing van het eerste lid nadere regels stellen voor zover het de scholing van statenleden betreft. Gedeputeerde staten kunnen voor de toepassing van het eerste lid nadere regels stellen voor zover het de scholing van de commissaris of gedeputeerden betreft.

Artikel 2.3.4. Beroepsvereniging

Indien een statenlid, een gedeputeerde of de commissaris als zodanig lid is van een voor ieder statenlid, iedere gedeputeerde of iedere commissaris toegankelijke, landelijk georganiseerde beroepsvereniging die blijkens haar statuten deskundigheidsbevordering of belangenbehartiging van de functie van statenlid, gedeputeerde of commissaris ten doel heeft of mede ten doel heeft, wordt de contributie van die beroepsvereniging ten laste van de provincie vergoed, tenzij gedeputeerde staten van oordeel zijn dat de activiteiten van de vereniging onvoldoende invulling geven aan het in de eerste volzin bedoelde doel.

Artikel 2.3.5. Bedrijfsgeneeskundige zorg

Gedeputeerde staten treffen ten laste van de provincie een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg voor de statenleden, de gedeputeerden en de commissaris.

Artikel 2.3.6. Voorzieningen in verband met beroepsziekte of een dienstongeval

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. beroepsziekte: ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. dienstongeval: ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 Een statenlid, een gedeputeerde of de commissaris ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met geneeskundige behandeling of verzorging in verband met een beroepsziekte of een dienstongeval:

    • a. voor zover deze kosten ten laste blijven van het statenlid, de gedeputeerde of de commissaris, en

    • b. voor zover de beroepsziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kunnen gedeputeerde staten bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de beroepsziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid, en gehoord de vergadering van fractievoorzitters van alle partijen in provinciale staten.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de beroepsziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn aftreden of ontslag, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op het gewezen statenlid, de gewezen gedeputeerde of de gewezen commissaris.

Artikel 2.3.7. Voorzieningen in verband met een structurele functionele beperking

  • 1 Indien een statenlid, een gedeputeerde of de commissaris naar het oordeel van een arts een structurele functionele beperking heeft, kunnen gedeputeerde staten hem op zijn aanvraag ten laste van de provincie voorzieningen toekennen, die strekken tot het kunnen blijven uitoefenen van het ambt of tot herstel of bevordering van de mogelijkheid om het ambt weer te gaan uitoefenen dan wel een financiële vergoeding daarvoor.

  • 3 Een voorziening of een financiële vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt slechts toegekend, indien die voorziening proportioneel is en niet reeds uit anderen hoofde is toegekend of vergoed.

Artikel 2.3.8. Eindheffingsbestanddelen

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Afdeling 2.4. Commissieleden

Artikel 2.4.1. Vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen

  • 1 Aan een commissielid wordt ten laste van de provincie een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie toegekend van € 128,22 per vergadering.

  • 2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 2.4.2. Hogere vergoeding

Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat de vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie naar boven afwijkt van het bedrag, genoemd in artikel 2.4.1, eerste lid, ten aanzien van:

  • a. een commissielid dat op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken; en

  • b. een commissielid ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.

Artikel 2.4.3. Reiskostenvergoeding

  • 1 Een commissielid heeft ten laste van de provincie aanspraak op vergoeding van:

    • a. reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie, en

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen zowel binnen de provincie als daarbuiten gemaakt voor de uitoefening van de functie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 2.4.4. Overige vergoedingen en voorzieningen

Ten aanzien van een commissielid zijn de artikelen 2.1.11, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.3, 2.3.4, 2.3.6, 2.3.7 en 2.3.8 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Gemeenten

Afdeling 3.0. Algemeen

Artikel 3.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. commissaris: commissaris van de Koning van de provincie waarbinnen de gemeente is gelegen;

  • b. inwonersklasse: inwonersklasse, bedoeld in artikel 3.2;

  • c. raadslid: lid van de gemeenteraad;

  • d. voorzitter: voorzitter van de gemeenteraad;

  • e. fractievoorzitter: raadslid waarvan door de voorzitter is vastgesteld dat dit lid fractievoorzitter is dan wel enig lid van een fractie;

  • f. commissielid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, dat niet tevens raadslid is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

Artikel 3.2. Indeling gemeenten in inwonersklassen

  • 1 De gemeenten worden ingedeeld in inwonersklassen aan de hand van de volgende tabel:

    inwonersklasse

    aantal inwoners

    1

    tot en met 8.000

    2

    8.001 – 14.000

    3

    14.001 – 24.000

    4

    24.001 – 40.000

    5

    40.001 – 60.000

    6

    60.001 – 100.000

    7

    100.001 -150.000

    8

    150.001 – 375.000

    9

    375.001 of meer

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder het aantal inwoners verstaan het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfer per 1 januari.

Artikel 3.3. Overgang naar andere inwonersklasse

  • 1 Een gemeente gaat voor de toepassing van artikel 3.2 in verband met de toeneming van het aantal inwoners over naar een hogere klasse met ingang van het jaar waarin op 1 januari het aantal inwoners van die gemeente de minimumgrens van de volgende klasse bereikt heeft en blijkt dat zij die grens ook heeft bereikt op:

    • a. 1 januari van het volgende jaar, of

    • b. de dag voorafgaande aan een wijziging van de gemeentelijke indeling waarin zij is betrokken.

  • 2 Overgang van een gemeente naar een lagere klasse in verband met de vermindering van het aantal inwoners vindt plaats met ingang van het jaar waarin het aantal inwoners van de gemeente op 1 januari voor de tweede achtereenvolgende maal beneden de minimumgrens van de klasse, waarin de gemeente tot dusver ingedeeld was, gedaald is.

  • 3 Voor gemeenten waarvan het aantal inwoners ten gevolge van grenscorrecties of wijziging van de gemeentelijke indeling wijziging heeft ondergaan, vindt de overgang naar een hogere of lagere klasse plaats met ingang van de datum van de grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling. Hierbij geldt het aantal inwoners, zoals dit voor de eerste maal na die datum met inachtneming van die grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt openbaar gemaakt.

  • 4 Voor de eerste indeling van een nieuw ingestelde gemeente vindt het derde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4. Opclassificatie

  • 1 Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen gedeputeerde staten van de provincie waarin de betrokken gemeente ligt, de gemeenteraad gehoord, een gemeente voor de toepassing van artikel 3.2 voor een bepaald tijdvak in een hogere klasse plaatsen dan die waartoe zij op grond van haar aantal inwoners behoort.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen na afloop van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, een nieuw tijdvak vaststellen.

  • 3 Van het tot verhoging strekkende besluit doen gedeputeerde staten onmiddellijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister.

Afdeling 3.1. Raadsleden

Paragraaf 1. Beloning raadslid

Artikel 3.1.1. Vergoeding voor de werkzaamheden

  • 1 Een raadslid ontvangt met ingang van de dag van zijn beëdiging gedurende zijn lidmaatschap van de gemeenteraad een vergoeding voor de werkzaamheden per maand die afhankelijk is van de inwonersklasse van de gemeente waarin hij raadslid is en wordt vastgesteld aan de hand van de volgende tabel.

    inwonersklasse

    Vergoeding voor de werkzaamheden

    1 – 4

    € 1.096,49

    5

    € 1.426,11

    6

    € 1.668,76

    7

    € 1.894,59

    8

    € 2.207,13

    9

    € 2.687,09

  • 2 Een raadslid dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van een maand is afgetreden of overleden, ontvangt de vergoeding voor de werkzaamheden naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de bedoelde maand.

  • 3 Indien een gemeente in verband met een wijziging van het aantal inwoners op grond van artikel 3.3, eerste of derde lid, wordt ingedeeld in een hogere inwonersklasse of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 3.4 voor een bepaald tijdvak in een hogere inwonersklasse wordt geplaatst, wordt de vergoeding voor de werkzaamheden van de op het tijdstip van overgang in functie zijnde raadsleden aan de hand van de tabel in het eerste lid aangepast.

  • 4 De overgang van een gemeente naar een lagere inwonersklasse, bedoeld in artikel 3.3, tweede of derde lid, in verband met de vermindering van het aantal inwoners is niet van invloed op de vergoeding voor de werkzaamheden van de op het tijdstip van overgang in functie zijnde raadsleden.

  • 5 De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 6 De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat ten hoogste 20% van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het raadslid op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 3.1.2. Toelage lid vertrouwenscommissie en rekenkamerfunctie

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van de activiteiten vast.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 3.1.3. Toelage lid onderzoekscommissie

  • 1 Aan een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend, waarvan de hoogte bij verordening wordt bepaald, maar die per jaar ten hoogste driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, bedraagt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van de activiteiten vast.

Artikel 3.1.4. Toelage lid bijzondere commissie

  • 1 Indien de gemeenteraad besluit ter uitvoering van zijn taken en verantwoordelijkheden een bijzondere commissie in te stellen met een zodanig belang, belasting en tijdsbeslag dat die niet redelijkerwijs tot het reguliere werk van een raadslid geacht kunnen worden te behoren, kan de gemeenteraad bij verordening besluiten aan de raadsleden die lid zijn van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toe te kennen van maximaal € 137,84 per maand voor de duur van de activiteiten van de commissie per maand.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van de activiteiten vast.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 3.1.5. Toelage fractievoorzitter

  • 1 De vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, wordt voor de fractievoorzitters voor de duur van de uitoefening van het fractievoorzitterschap verhoogd met een toelage van € 80,41 per maand, vermeerderd met € 11,48 voor elk raadslid dat de fractie telt, de fractievoorzitter zelf niet meegerekend. De toelage bedraagt ten hoogste € 172,30 per maand.

  • 2 Voor zover het fractievoorzitterschap in de loop van de maand begint of eindigt, wordt de toelage, bedoeld in het eerste lid, voor die maand naar evenredigheid van de duur van het fractievoorzitterschap toegekend.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt, en

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

  • 4 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, worden de bedragen in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Paragraaf 2. Vergoedingen en voorzieningen raadslid

Artikel 3.1.6. Onkostenvergoeding

  • 1 Een raadslid ontvangt met ingang van de dag van zijn beëdiging gedurende zijn lidmaatschap van de gemeenteraad een onkostenvergoeding voor de aan de uitoefening van het raadlidmaatschap verbonden kosten van € 188,22 per maand.

  • 2 Een raadslid dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van een maand is afgetreden of overleden, ontvangt de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de bedoelde maand.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 3.1.7. Reiskostenvergoeding

  • 1 Een raadslid heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:

    • a. reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en commissies, en

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen binnen en buiten de gemeente gemaakt voor de uitoefening van de functie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 3.1.8. Loopbaanoriëntatie

  • 1 De gemeenteraad van een gemeente die is ingedeeld in inwonersklasse 7, 8 of 9 kan bij verordening bepalen dat de kosten die raadsleden maken omdat zij zich tijdens het ambt oriënteren op hun verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooien, ten laste komen van de gemeente.

  • 2 Geen vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt toegekend, indien:

    • a. de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit onredelijk is;

    • b. die loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit, of

    • c. de kosten ervan reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 3 Onze Minister kan over de in het eerste lid bedoelde loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteiten nadere regels stellen.

Artikel 3.1.9. Verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1 De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat de raadsleden eenmaal per jaar een bedrag ontvangen ter hoogte van het bedrag van de vergoeding van hun werkzaamheden voor één maand, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2 Voor zover het lidmaatschap van de gemeenteraad in de loop van een jaar begint of eindigt, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de duur van het raadslidmaatschap toegekend.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op een raadslid dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een raadslid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte op grond van artikel X 12 van de Kieswet.

Artikel 3.1.10. Ziektekostenverzekering

  • 1 Een raadslid ontvangt ten laste van de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 123,01 per jaar.

  • 2 Voor zover het lidmaatschap van de gemeenteraad in de loop van een jaar begint of eindigt, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de duur van het lidmaatschap van de gemeenteraad toegekend.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 3.1.11. Samenloop met arbeidsongeschiktheidsuitkering

In het geval een raadslid een uitkering in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, kan de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, op verzoek van het desbetreffende raadslid worden verlaagd.

Paragraaf 3. Waarneming door raadslid

Artikel 3.1.12. Waarneming voorzitter of burgemeester door raadslid

Paragraaf 4. Tijdelijk ontslagen raadslid

Artikel 3.1.13. Vergoeding voor werkzaamheden en onkostenvergoeding

  • 1 Artikel 3.1.1 is van overeenkomstige toepassing op het raadslid aan wie op grond van artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat indien door de gemeenteraad toepassing is gegeven aan artikel 3.1.1, vijfde lid, dit raadslid een uitkering ontvangt voor alle vergaderingen die gedurende het tijdelijk ontslag plaatsvinden.

  • 2 Artikel 3.1.6 is van overeenkomstige toepassing op het raadslid, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat de vergoeding de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepaling van toepassing is.

Afdeling 3.2. Burgemeester en wethouders

Paragraaf 1. Beloning burgemeester en wethouder

Artikel 3.2.1. Bezoldiging en uitkeringen

  • 1 De bezoldiging van de burgemeester is afhankelijk van de inwonersklasse waarin de gemeente, waarin hij burgemeester is, op grond van artikel 3.2, eerste lid, is ingedeeld en wordt vastgesteld aan de hand van de volgende tabel:

    inwonersklasse

    bezoldiging

    1

    € 7.196,83

    2

    € 7.909,52

    3

    € 8.616,91

    4

    € 9.360,34

    5

    € 10.141,29

    6

    € 10.989,18

    7

    € 11.646,48

    8

    € 12.473,82

    9

    € 13.357,23

  • 2 De bezoldiging per maand van de burgemeester van meer dan één gemeente wordt bepaald aan de hand van de tabel in het eerste lid, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende inwonersklasse. Voor de toepassing van de eerste volzin worden de gemeenten, waarin betrokkene het ambt van burgemeester vervult, als één gemeente aangemerkt, waarbij de inwoners van deze gemeenten worden samengeteld, en wordt die gemeente ingedeeld aan de hand van de tabel in artikel 3.2, eerste lid.

  • 3 De bezoldiging per maand van de wethouder is afhankelijk van de inwonersklasse waarin de gemeente, waarin hij wethouder is, op grond van artikel 3.2, eerste lid is ingedeeld en wordt vastgesteld aan de hand van de volgende tabel.

    inwonersklasse

    bezoldiging

    1

    € 5.503,57

    2

    € 6.227,01

    3

    € 6.989,79

    4

    € 7.474,86

    5

    € 8.165,37

    6

    € 8.890,68

    7

    € 9.703,20

    8

    € 10.273,92

    9

    € 11.646,48

  • 4 Indien een gemeente in verband met een wijziging van het aantal inwoners op grond van artikel 3.3, eerste of derde lid, wordt ingedeeld in een hogere inwonersklasse of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 3.4 voor een bepaald tijdvak in een hogere inwonersklasse wordt geplaatst, wordt de bezoldiging van de burgemeester en van de wethouders aan de hand van de tabel in het eerste, onderscheidenlijk derde lid aangepast.

  • 5 De overgang van een gemeente naar een lagere inwonersklasse, bedoeld in artikel 3.3, tweede of derde lid, is niet van invloed op de bezoldiging van de op het tijdstip van overgang in functie zijnde burgemeester en wethouders zolang zij niet zijn herbenoemd.

  • 6 De afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 3.4, eerste of tweede lid, is niet van invloed op de bezoldiging van de op de laatste dag van dat tijdvak in functie zijnde burgemeester zolang hij niet is herbenoemd.

  • 7 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, worden de bedragen, genoemd in het eerste en derde lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

  • 8 Wanneer de burgemeester of wethouder in de loop van een maand is benoemd of in de loop van een maand is afgetreden, ontslagen of overleden, wordt de bezoldiging voor die maand genoten naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het ambt in die maand.

  • 9 De wethouder die met toepassing van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet de functie in deeltijd uitoefent, ontvangt de bezoldiging, bedoeld in het derde lid, naar evenredigheid met de vastgestelde tijdsbestedingsnorm, bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet.

  • 11 De burgemeesters en de wethouder ontvangen een vakantie-uitkering van 8% van de door hen genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de burgemeester of de wethouder vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

  • 12 De burgemeester en de wethouder ontvangen een eindejaarsuitkering van 9,8 onderscheidenlijk 8,3% van de door hen genoten bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de burgemeester of de wethouder vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

  • 13 Indien voor de ambtenaren, bedoeld in het zevende lid, in een collectieve arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen, ontvangen de burgemeester en de wethouder een uitkering op dezelfde voet.

  • 14 De burgemeester ontvangt ter aanvulling van de eindejaarsuitkering, bedoeld in het twaalfde lid, jaarlijks een bedrag van € 450, met dien verstande dat, indien de eindejaarsuitkering over minder dan twaalf maanden is opgebouwd, dit bedrag naar evenredigheid wordt verminderd.

Artikel 3.2.2. Waarneming burgemeester door wethouder

Indien de wethouder die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast, wordt zijn bezoldiging voor die tijd ten laste van de gemeente aangevuld tot het bedrag waarop de bezoldiging van de burgemeester ingevolge artikel 3.2.1 is vastgesteld.

Artikel 3.2.3. Neveninkomsten

  • 2 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt de burgemeester of de wethouder aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie:

    • a. een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    • b. een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer neveninkomsten heeft genoten dan 14% van de bezoldiging over dat jaar of, indien hij zijn ambt gedurende een gedeelte van het kalenderjaar vervulde, een evenredig deel daarvan, dan wel

    • c. een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders verminderen op verzoek van de burgemeester of de wethouder diens bezoldiging reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee hij verwacht dat zijn bezoldiging zal worden verrekend vanwege zijn neveninkomsten.

  • 4 Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, deelt het college van burgemeester en wethouders het bedrag van de bezoldiging dat teruggevorderd dient te worden mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de burgemeester onderscheidenlijk de wethouder.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders vordert, indien Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, het teveel aan ontvangen bezoldiging terug van de burgemeester onderscheidenlijk de wethouder.

  • 6 Indien de burgemeester of de wethouder geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden onder opgaaf van redenen aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie. De burgemeester of de wethouder meldt tevens een redelijke termijn waarop hij deze informatie alsnog zal verstrekken.

  • 7 In het geval genoemd in het tweede lid, onderdeel c, alsmede indien de burgemeester of de wethouder binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave als bedoeld in het eerste lid heeft ingezonden, of niet heeft voldaan aan het zesde lid, stelt het college van burgemeester en wethouders de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit anderen hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend moet worden.

  • 8 Op verzoek van de burgemeester of de wethouder kan het college van burgemeester en wethouders besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 3.2.4. Uitkering bij overlijden

  • 1 In het geval van overlijden van de burgemeester of de wethouder wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging, bedoeld in artikel 3.2.1, eerste of tweede, onderscheidenlijk derde lid, vermeerderd met de vakantie-uitkering, welke de overledene laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de overledene.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden burgemeester of wethouder ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

  • 3 Indien voor de overledene een tijdsbestedingsnorm als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet was vastgesteld, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van die tijdsbestedingsnorm uitgekeerd.

Artikel 3.2.5. Mobiliteitstoelage burgemeester

  • 1 Een burgemeester die, nadat hij ten minste twee ambtstermijnen heeft vervuld in dezelfde gemeente, benoemd wordt tot burgemeester van een andere gemeente, ontvangt, indien die andere gemeente in een gelijke inwonersklasse is ingedeeld, ten laste van die andere gemeente eenmalig een mobiliteitstoelage op de bezoldiging van € 11.486,86.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien op de datum van de benoeming van de burgemeester in die andere gemeente, die andere gemeente weliswaar in een gelijke inwonersklasse is ingedeeld, maar op dat moment op grond van artikel 3.4 in een hogere inwonersklasse is geplaatst.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Paragraaf 2. Vergoedingen en voorzieningen burgemeester en wethouder

Artikel 3.2.6. Ambtskosten

  • 1 De burgemeester ontvangt een vergoeding van € 427,80 per maand voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten. De burgemeester van meer dan een gemeente ontvangt deze vergoeding van elke van die gemeenten.

  • 2 Een wethouder ontvangt een vergoeding van € 393,58 per maand voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten. Indien een wethouder gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast, ontvangt hij voor die tijd een ambtstoelage van € 427,80 per maand.

  • 3 De wethouder die met toepassing van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet de functie in deeltijd uitoefent, ontvangt de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, naar evenredigheid met de vastgestelde tijdsbestedingsnorm, bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet.

  • 4 Wanneer de burgemeester of de wethouder in de loop van een maand is benoemd of in de loop van een maand is afgetreden, ontslagen of overleden, wordt de vergoeding, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, voor die maand naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het ambt in die maand genoten.

  • 5 De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 3.2.7. Kosten in verband met verhuizing

  • 1 Indien de burgemeester of de wethouder bij zijn benoeming zijn werkelijke woonplaats nog niet heeft in de gemeente, heeft hij ten laste van de gemeente eenmalig aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten bij verhuizing in verband met zijn benoeming naar de gemeente.

  • 2 Voor de duur dat de burgemeester of een wethouder met toepassing van artikel 71, tweede of derde lid, onderscheidenlijk 36a, tweede lid, van de Gemeentewet zijn werkelijke woonplaats nog niet heeft in de gemeente, heeft hij ten laste van de gemeente aanspraak op:

    • a. een vergoeding van de kosten voor tijdelijke huisvesting, en

    • b. een vergoeding van de reiskosten naar de woning waar hij ten tijde van de benoeming woonde.

  • 3 Indien de burgemeesters of de wethouder in verband met zijn benoeming is verhuisd, op zijn nieuwe adres is ingeschreven in de basisregistratie personen en zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten, heeft hij gedurende ten hoogste drie jaar na zijn benoeming aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van die dubbele woonlasten, alsmede een vergoeding van de reiskosten naar de woning waar hij ten tijde van de benoeming woonde.

  • 4 De burgemeester heeft binnen uiterlijk één jaar na eervol ontslag of niet-herbenoeming bij vertrek uit de gemeente of uit de aan hem ter beschikking gestelde woning ten laste van de gemeente eenmalig aanspraak op vergoeding van verhuiskosten voor zover hij niet uit anderen hoofde aanspraak heeft op een verhuiskostenvergoeding.

  • 5 Verschuldigde loon- of inkomstenbelasting over de vergoedingen op grond van dit artikel worden ten laste van de gemeente aan de burgemeester onderscheidenlijk de wethouder vergoed.

  • 6 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 3.2.8. Ter beschikking gestelde woning

  • 1 De burgemeester of de wethouder betaalt voor het bewonen van een door de gemeente aan hem in verband met de uitoefening van zijn ambt ter beschikking gestelde woning een eigen bijdrage per maand aan de gemeente.

  • 2 Bij het bewonen van een woning als bedoeld in het eerste lid komen de kosten voor energie en water ten laste van de gemeente.

  • 3 Indien de burgemeester of de wethouder voor het gebruik van een woning, bedoeld in het eerste lid, loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van de gemeente aan hem vergoed.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in het eerste lid, en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik van een ter beschikking gestelde woning.

Artikel 3.2.9. Woon-werkverkeer en reis- en verblijfkosten

  • 1 De burgemeester en de wethouder hebben ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:

    • a. kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt nadere regels over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 3.2.10. Ter beschikking gestelde auto

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan aan de burgemeester of de wethouder ten laste van de gemeente een auto ter beschikking stellen, daaronder begrepen een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep van een daartoe door de gemeente gecontracteerde vervoerder.

  • 2 Een ter beschikking gestelde auto, met uitzondering van een auto voor gemeenschappelijk gebruik en een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt voor zowel zakelijke als bestuurlijke doeleinden.

  • 3 Onder gebruik voor zakelijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik dat voor de toepassing van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 en de daarop berustende bepalingen niet als gebruik voor privédoeleinden wordt aangemerkt.

  • 4 Onder gebruik voor bestuurlijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik in het kader van de uitoefening van nevenfuncties, waarvan de uitoefening door de burgemeester of wethouder naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in het belang van de gemeente is.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders kan bij de terbeschikkingstelling van een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, bepalen dat deze door de burgemeester of de wethouder ook voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden mag worden gebruikt.

  • 6 Indien de burgemeester of de wethouder een aan hem ter beschikking gestelde auto uitsluitend gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden en hij voor het gebruik van die auto loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van de gemeente aan hem vergoed.

  • 7 Voor zover de burgemeester of de wethouder een aan hem ter beschikking gestelde auto gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden, worden vergoedingen van derden in verband met het gebruik van die auto in de gemeentekas gestort.

  • 8 De burgemeester of de wethouder betaalt voor het gebruik van de aan hem ter beschikking gestelde auto voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden een eigen bijdrage per maand aan de gemeente.

  • 9 Indien aan de burgemeester of de wethouder een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, ter beschikking is gesteld, heeft hij geen aanspraak op vergoeding als bedoeld in artikel 3.2.7, tweede lid, onder b, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 3.2.9, eerste lid.

  • 10 Voor zover de burgemeester of de wethouder gebruik maakt van een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen aanspraak op vergoeding als bedoeld in artikel 3.2.7, tweede lid, onder b, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 3.2.9, eerste lid.

  • 11 Onze Minister stelt nadere regels over de voorwaarden voor de ter beschikkingstelling van een auto en het gebruik daarvan, alsmede over de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in het achtste lid.

Artikel 3.2.11. Loopbaanoriëntatie

  • 1 De kosten die de burgemeester of de wethouder maakt omdat hij zich tijdens het ambt oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit, komen ten laste van de gemeente, op voorwaarde dat het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat:

    • a. de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit redelijk is;

    • b. die loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit; en

    • c. de kosten ervan niet reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de burgemeester van een gemeente die zal worden opgeheven op grond van een herindelingsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling. In dat geval komen op voorstel van de commissaris de kosten voor loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteiten van de burgemeester ten laste van het Rijk, mits de desbetreffende loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt in verband met het vinden van een andere werkkring en mits is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, onder a, b en c.

  • 3 Onze Minister kan met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

Artikel 3.2.12. Terugkeer wegens dringende redenen

  • 1 Indien er sprake is van een dringende reden van dienstbelang en de burgemeester of de wethouder die buiten de gemeente verblijft, zou schade lijden als hij direct terugkeert naar de gemeente, legt hij zijn voornemen om vanwege deze reden terug te keren naar zijn gemeente voor aan de commissaris onderscheidenlijk de burgemeester.

  • 2 Indien de commissaris onderscheidenlijk de burgemeester het in het eerste lid genoemde voornemen redelijk acht, wordt aan de burgemeester of de wethouder ten laste van de gemeente een schadeloosstelling toegekend.

  • 3 De schadeloosstelling betreft uitsluitend de direct uit de terugkeer voortvloeiende kosten van de burgemeester of de wethouder. Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte van de schadeloosstelling vast.

Artikel 3.2.13. Aanspraken bij zwangerschap en bevalling en ziekte

De wethouder aan wie in verband met zwangerschap en bevalling of ziekte op grond van artikel 45, eerste lid, van de Gemeentewet verlof is verleend, ontvangt in afwijking van artikel 3.2.6, tweede lid, een vergoeding voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten van de helft van het bedrag, genoemd in die bepaling.

Paragraaf 3. Overige bepalingen

Artikel 3.2.14. Vergoeding bij waarneming van de burgemeester

  • 2 Indien een waarnemend burgemeester, aangewezen op grond van artikel 78 van de Gemeentewet, tevens burgemeester is van een andere gemeente, kan in afwijking van artikel 3.2.16 de verhouding waarin de bezoldiging en de overige financiële aanspraken op grond van afdeling 3.2 ten laste van de gemeenten komen, door Onze Minister worden vastgesteld.

Artikel 3.2.15. Verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden tijdelijke vervanger wethouder

  • 1 De tijdelijke vervanger van de wethouder die verlof heeft wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt voor zijn verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden per maand een bedrag dat afhankelijk is van de inwonersklasse van de gemeente waarin hij wethouder is en wordt vastgesteld aan de hand van de volgende tabel:

    inwonersklasse

    bedrag

    1

    € 300,95

    2

    € 348,06

    3

    € 394,01

    4

    € 423,87

    5

    € 470,96

    6

    € 516,91

    7

    € 564,01

    8

    € 595,03

    9

    € 677,73

  • 2 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, worden in het eerste lid de in de tabel genoemde bedragen bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 3.2.16. Verdeling lasten over meerdere gemeenten

Wanneer dezelfde persoon burgemeester is van meer dan één gemeente, komen:

  • a. de bezoldiging en de uitkeringen, bedoeld in artikel 3.2.1, in verhouding tot het inwonertal naar boven afgerond op een veelvoud van 100, ten laste van elke gemeente;

  • b. de vergoeding voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten, bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, en overige financiële aanspraken en voorzieningen op grond van paragraaf 2 van deze afdeling en van afdeling 3.3 in gelijke mate ten laste van elke gemeente, tenzij die kunnen worden toegerekend aan de uitoefening van het ambt in een van de gemeenten, in welk geval zij ten laste komen van die gemeente.

Artikel 3.2.17. Kennisgeving bij afwezigheid

Indien de burgemeester langer dan acht dagen wegens ziekte of om andere redenen zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan de commissaris.

Artikel 3.2.18. Schorsing

  • 1 Een besluit tot schorsing als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Gemeentewet bevat in ieder geval een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

  • 2 De burgemeester die geschorst is, behoudt gedurende de schorsing zijn bezoldiging en uitkeringen, bedoeld in artikel 3.2.1 en zijn aanspraak op vergoedingen en voorzieningen op grond van de afdelingen 3.2 en 3.3.

  • 3 Gedurende een schorsing is het de burgemeester als zodanig niet toegestaan de gemeentelijke dienstgebouwen te betreden.

Artikel 3.2.19. Ontslag

  • 1 De burgemeester wordt op zijn verzoek ontslagen of na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd. Het ontslag wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 2 Aan de burgemeester wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 70 jaar bereikt, eervol ontslag verleend.

  • 3 Anders dan op eigen aanvraag kan aan de burgemeester ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt wegens ziekte of gebreken;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken;

    • c. opheffing van de gemeente;

    • d. een aanbeveling van de gemeenteraad tot ontslag wegens een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad als bedoeld in artikel 61b, tweede lid, van de Gemeentewet;

    • e. andere gronden.

  • 4 Een ontslag als bedoeld in het derde lid, onder a, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het vervullen van zijn ambt wegens ziekte of gebreken gedurende een ononderbroken periode van zes maanden, en

    • b. herstel niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a bedoelde termijn van zes maanden te verwachten is.

  • 5 Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, wordt een medisch onderzoek ingesteld door een of meer door Onze Minister aangewezen geneeskundigen en, indien de burgemeester dit wenst, een door de burgemeester aangewezen geneeskundige. De burgemeester is verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek en wordt schriftelijk in kennis gesteld van het starten van het onderzoek en de in de vorige volzin bedoelde mogelijkheid. Indien de burgemeester geen medewerking verleent, is de in het vierde lid, onder b, genoemde voorwaarde niet van toepassing.

  • 6 Het ontslag op grond van het derde lid, onder a, b en c, wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het derde lid, onder d en e, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

Afdeling 3.3. Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 3.3.1. Bewaken en beveiligen

  • 1 Indien het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een raadslid, een wethouder of de burgemeester kosten maakt, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van de gemeente.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot het treffen van andere voorzieningen ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een raadslid, een wethouder of de burgemeester dan die welke op grond van het eerste lid ten laste van de gemeente komen.

Artikel 3.3.2. Informatie- en communicatievoorzieningen

Het college van burgemeester en wethouders stelt ten laste van de gemeente aan een raadslid, een wethouder of de burgemeester voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking. Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan de daarbij behorende abonnementen.

Artikel 3.3.3. Vergoeding kosten scholing

  • 1 De kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van raadslid, wethouder of burgemeester komen ten laste van de gemeente.

  • 2 De gemeenteraad kan voor de toepassing van het eerste lid bedoelde scholing nadere regels stellen voor zover het de scholing van raadsleden betreft. Het college van burgemeester en wethouders kan voor de toepassing van het eerste lid nadere regels stellen voor zover het de scholing van de burgemeester of wethouders betreft.

Artikel 3.3.4. Beroepsvereniging

Indien een raadslid, een wethouder of de burgemeester als zodanig lid is van een voor ieder raadslid, iedere wethouder of iedere burgemeester toegankelijke, landelijk georganiseerde beroepsvereniging die blijkens haar statuten deskundigheidsbevordering of belangenbehartiging van de functie van raadslid, wethouder of burgemeester ten doel heeft of mede ten doel heeft, wordt de contributie van die beroepsvereniging ten laste van de gemeente vergoed, tenzij het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat de activiteiten van de vereniging onvoldoende invulling geven aan het in de eerste volzin bedoelde doel.

Artikel 3.3.5. Bedrijfsgeneeskundige zorg

Het college van burgemeester en wethouders treft ten laste van de gemeente een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg voor de raadsleden, de wethouders en de burgemeester.

Artikel 3.3.6. Voorzieningen in verband met beroepsziekte of een dienstongeval

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. beroepsziekte: ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. dienstongeval: ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 Een raadslid, een wethouder of de burgemeester ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met geneeskundige behandeling of verzorging in verband met een beroepsziekte of een dienstongeval:

    • a. voor zover deze kosten ten laste blijven van het raadslid, de wethouder of de burgemeester, en

    • b. voor zover de beroepsziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de beroepsziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid, en gehoord de vergadering van fractievoorzitters van alle partijen in gemeenteraad.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de beroepsziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn aftreden of ontslag, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op het gewezen raadslid, de gewezen wethouder of de gewezen burgemeester.

Artikel 3.3.7. Voorzieningen in verband met een structurele functionele beperking

  • 1 Indien een raadslid, een wethouder of de burgemeester naar het oordeel van een arts een structurele functionele beperking heeft, kan het college van burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag ten laste van de gemeente voorzieningen toekennen, die strekken tot het kunnen blijven uitoefenen van het ambt of tot herstel of bevordering van de mogelijkheid om het ambt weer te gaan uitoefenen dan wel een financiële vergoeding daarvoor.

  • 3 Een voorziening of een financiële vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt slechts toegekend, indien die voorziening proportioneel is en niet reeds uit anderen hoofde is toegekend of vergoed.

Artikel 3.3.8. Eindheffingsbestanddelen

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Afdeling 3.4. Commissieleden

Artikel 3.4.1. Vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen

  • 1 Aan een commissielid wordt per bijgewoonde vergadering van de commissie ten laste van de gemeente een vergoeding toegekend die afhankelijk is van het aantal inwoners van de gemeente, en wordt vastgesteld aan de hand van de volgende tabel:

    Aantal inwoners

    Vergoeding per vergadering

    tot en met 10.000

    € 68,82

    10.001 – 20.000

    € 76,09

    20.001 – 50.000

    € 91,28

    50.001 – 100.000

    € 112,31

    100.001 – 250.000

    € 143,45

    250.001 of meer

    € 181,85

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder het aantal inwoners verstaan het aantal inwoners volgens de door het centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfer per 1 januari.

  • 3 De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 3.4.2. Hogere vergoeding

De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat de vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie naar boven afwijkt van de vergoeding, bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, ten aanzien van:

  • a. een commissielid dat op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

  • b. een commissielid ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.

Artikel 3.4.3. Reiskostenvergoeding

  • 1 Een commissielid heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:

    • a. reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie, en

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen zowel binnen de gemeente als daarbuiten gemaakt voor de uitoefening van de functie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 3.4.4. Overige vergoedingen en voorzieningen

Ten aanzien van een commissielid zijn de artikelen 3.1.11, 3.3.1, 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4, 3.3.6, 3.3.7 en 3.3.8 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4. Waterschappen

Afdeling 4.0. Algemeen

Artikel 4.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. algemeen bestuur: algemeen bestuur van het waterschap;

  • b. dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van het waterschap;

  • c. voorzitter: voorzitter van het algemeen en het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • d. lid van het algemeen bestuur: lid van het algemeen bestuur dat niet tevens lid is van het dagelijks bestuur van hetzelfde waterschap;

  • e. lid van het dagelijks bestuur: lid van het dagelijks bestuur, dat niet tevens voorzitter is van hetzelfde waterschap;

  • f. vertrouwenscommissie: commissie die door het algemeen bestuur bij verordening is ingesteld en belast is met het beoordelen van de kandidaten voor de functie van voorzitter;

  • g. rekenkamercommissie: commissie die door het algemeen bestuur bij verordening is ingesteld en belast is met het onderzoek naar de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het waterschapsbestuur gevoerde bestuur, met uitzondering van de controle van de jaarrekening;

  • h. onderzoekscommissie: commissie die door het algemeen bestuur bij verordening is ingesteld en belast is met een onderzoek dat op voorstel van een of meer van de leden van het algemeen bestuur wordt ingesteld naar het door het dagelijks bestuur of de voorzitter gevoerde bestuur;

  • i. commissielid: lid van een commissie die door het algemeen bestuur bij verordening is ingesteld, dat niet tevens lid van het algemeen bestuur is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd;

  • j. fractievoorzitter: lid van het algemeen bestuur waarvan door de voorzitter is vastgesteld dat dit lid fractievoorzitter is dan wel enig lid van een fractie;

  • k. deeltijdfactor: het deel van de werkweek dat de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur in staat dient te worden gesteld aan het ambt te besteden, uitgedrukt in een percentage van een voltijdsfunctie;

  • l. commissaris: commissaris van de Koning van de provincie waarbinnen het waterschap gelegen is, dan wel, indien het een interprovinciaal waterschap betreft, de als zodanig bij reglement van het waterschap aangewezen commissaris.

Artikel 4.5. Totale bezoldiging dagelijks bestuur

  • 1 Het totaal van de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur is gesteld op ten hoogste 400% van een voltijds bezoldigingsbedrag.

  • 2 Het algemeen bestuur stelt, met in achtneming van het eerste en derde lid, de deeltijdfactor van ieder lid van het dagelijks bestuur vast.

  • 3 Indien een lid van het dagelijks bestuur tevens lid is van het dagelijks bestuur van de Unie van Waterschappen, wordt bij de vaststelling van zijn deeltijdfactor het aantal uren betrokken dat dit lid op jaarbasis gemiddeld per maand activiteiten ontplooit ten behoeve van dat bestuur van de Unie van Waterschappen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt buiten beschouwing gelaten het deel van de bezoldiging die het lid van het dagelijks bestuur, bedoeld in het derde lid, op grond van artikel 4.2.1, derde lid, meer ontvangt dan hij zou ontvangen wanneer bij de vaststelling van zijn deeltijdfactor geen rekening wordt gehouden met het lidmaatschap van het dagelijks bestuur van de Unie van Waterschappen.

Afdeling 4.1. Leden algemeen bestuur

Paragraaf 1. Beloning lid algemeen bestuur

Artikel 4.1.1. Vergoeding voor de werkzaamheden

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur ontvangt met ingang van de dag van zijn beëdiging gedurende zijn lidmaatschap van het algemeen bestuur een vergoeding voor de werkzaamheden van € 719,94 per maand.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van een maand is afgetreden of overleden, ontvangt de vergoeding voor de werkzaamheden naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de bedoelde maand.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 4 Het algemeen bestuur kan bij verordening bepalen dat ten hoogste 50% van de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het lid van het algemeen bestuur op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 4.1.2. Toelage lid vertrouwenscommissie en rekenkamercommissie

  • 1 Aan een lid van het algemeen bestuur dat lid is van de vertrouwenscommissie of de rekenkamercommissie wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie per jaar ten laste van het waterschap een toelage verleend van € 137,84 per maand.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter de duur van de activiteiten vast.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 4.1.3. Toelage lid onderzoekscommissie

  • 1 Aan een lid van het algemeen bestuur dat lid is van een onderzoekscommissie wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van het waterschap een toelage toegekend, waarvan de hoogte bij verordening wordt bepaald, maar die per jaar ten hoogste driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, bedraagt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter de duur van de activiteiten vast.

Artikel 4.1.4. Toelage lid bijzondere commissie

  • 1 Indien het algemeen bestuur besluit ter uitvoering van zijn taken en verantwoordelijkheden een bijzondere commissie in te stellen met een zodanig belang, belasting en tijdsbeslag dat die niet redelijkerwijs tot het reguliere werk van een lid van het algemeen bestuur geacht kunnen worden te behoren, kan het bij verordening besluiten aan de leden van het algemeen bestuur die lid zijn van die commissie ten laste van het waterschap een toelage toe te kennen van maximaal € 137,84 per maand voor de duur van de activiteiten van de commissie per maand.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter de duur van de activiteiten vast.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 4.1.5. Toelage fractievoorzitter

  • 1 De vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, wordt voor de fractievoorzitters voor de duur van de uitoefening van het fractievoorzitterschap verhoogd met een toelage van € 80,41 per maand, vermeerderd met € 11,48 voor elk lid van het algemeen bestuur dat de fractie telt, de fractievoorzitter zelf niet meegerekend. De toelage bedraagt ten hoogste € 172,30 per maand.

  • 2 Voor zover het fractievoorzitterschap in de loop van de maand begint of eindigt, wordt de toelage, bedoeld in het eerste lid, voor die maand naar evenredigheid van de duur van het fractievoorzitterschap toegekend.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt, en

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

  • 4 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, worden de bedragen in het eerste lid bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Paragraaf 2. Vergoedingen en voorzieningen lid van het algemeen bestuur

Artikel 4.1.6. Onkostenvergoeding

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur ontvangt met ingang van de dag van zijn beëdiging gedurende zijn lidmaatschap van het algemeen bestuur een onkostenvergoeding voor de aan de uitoefening van het lidmaatschap van het algemeen bestuur verbonden kosten van € 188,22 per maand.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van en maand is afgetreden of overleden, ontvangt de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de bedoelde maand.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 4.1.7. Reiskostenvergoeding

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur heeft ten laste van het waterschap aanspraak op vergoeding van:

    • a. reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur en commissies, en

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen binnen en buiten het waterschap gemaakt voor de uitoefening van de functie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 4.1.9. Verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1 Het algemeen bestuur kan bij verordening bepalen dat de leden van het algemeen bestuur eenmaal per jaar een bedrag ontvangen ter hoogte van het bedrag van de vergoeding van hun werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, voor één maand, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2 Voor zover het lidmaatschap van het algemeen bestuur in de loop van een jaar begint of eindigt, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de duur van het lidmaatschap van het algemeen bestuur toegekend.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op een lid van het algemeen bestuur dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een lid van het algemeen bestuur wegens zwangerschap en bevalling of ziekte op grond van artikel X 12 van de Kieswet.

Artikel 4.1.10. Ziektekostenverzekering

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur ontvangt ten laste van het waterschap een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 123,01 per jaar.

  • 2 Voor zover het lidmaatschap van het algemeen bestuur in de loop van een jaar begint of eindigt, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de duur van het lidmaatschap van het algemeen bestuur toegekend.

  • 3 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 4.1.11. Samenloop met arbeidsongeschiktheidsuitkering

In het geval een lid van het algemeen bestuur een uitkering in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, kan de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, op verzoek van het desbetreffende lid worden verlaagd.

Paragraaf 3. Waarneming door lid algemeen bestuur

Artikel 4.1.12. Waarneming voorzitter

Indien een lid van het algemeen bestuur op grond van artikel 51a, tweede lid, van de Waterschapswet gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast:

  • a. wordt zijn vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, voor die tijd ten laste van het waterschap aangevuld tot het bedrag, genoemd in artikel 4.2.1, tweede lid, vermeerderd met een vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 4.2.1, vijfde, zesde onderscheidenlijk zevende lid;

  • b. ontvangt hij voor die tijd in plaats van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 4.1.6, een vergoeding als bedoeld in artikel 4.2.6, eerste lid, en

  • c. zijn voor die tijd op hem de regels, bedoeld in artikel 4.2.9, en de artikelen 4.2.10 en 4.2.12 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4. Tijdelijk ontslagen lid van het algemeen bestuur

Artikel 4.1.13. vergoeding voor werkzaamheden en onkostenvergoeding

  • 1 Artikel 4.1.1 is van overeenkomstige toepassing op het lid van het algemeen bestuur aan wie op grond van artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat indien door het algemeen bestuur toepassing is gegeven aan artikel 4.1.1, vierde lid, dit lid van het algemeen bestuur een uitkering ontvangt voor alle vergaderingen die gedurende het tijdelijk ontslag plaatsvinden.

  • 2 Artikel 4.1.6 is van overeenkomstige toepassing op het lid van het algemeen bestuur, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat de vergoeding de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepaling van toepassing is.

Afdeling 4.2. Voorzitter en leden dagelijks bestuur

Paragraaf 1. Beloning voorzitter en lid dagelijks bestuur

Artikel 4.2.1. Bezoldiging en uitkeringen

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan op verzoek van het algemeen bestuur, gedeputeerde staten gehoord, een deeltijdfactor voor de voorzitter vaststellen.

  • 2 De bezoldiging van de voorzitter bedraagt € 10.870,14 per maand, naar evenredigheid van de vastgestelde deeltijdfactor.

  • 3 De bezoldiging van het lid van het dagelijks bestuur bedraagt, met inachtneming van artikel 4.5, € 8.890,68 per maand, naar evenredigheid van de vastgestelde deeltijdfactor.

  • 4 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, worden de bedragen, genoemd in het tweede en derde lid, bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

  • 5 De voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur ontvangen een vakantie-uitkering van 8% van de door hen genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode, waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

  • 6 De voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3% van de door hen genoten bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorgaande kalenderjaar. Bij ontslag, aftreden of overlijden van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag, aftreden of overlijden.

  • 7 Indien voor de ambtenaren, bedoeld in het vierde lid, in een collectieve arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen, ontvangen de voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur een uitkering op dezelfde voet.

  • 8 Wanneer de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur in de loop van een maand is benoemd of in de loop van een maand is afgetreden, ontslagen of overleden, wordt de bezoldiging voor die maand genoten naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het ambt in die maand.

Artikel 4.2.2. Waarneming voorzitter door lid dagelijks bestuur

Indien een lid van het dagelijks bestuur gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, wordt zijn bezoldiging voor die tijd ten laste van het waterschap aangevuld tot het bedrag, genoemd in artikel 4.2.1, tweede lid.

Artikel 4.2.3. Neveninkomsten

  • 2 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie:

    • a. een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    • b. een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten heeft genoten over dat jaar of, indien hij zijn ambt vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel

    • c. een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 3 Het dagelijks bestuur vermindert op verzoek van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur diens bezoldiging reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee hij verwacht dat zijn bezoldiging zal worden verrekend vanwege zijn neveninkomsten.

  • 4 Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, deelt het dagelijks bestuur het bedrag van de bezoldiging dat teruggevorderd dient te worden mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de voorzitter onderscheidenlijk het lid van het dagelijks bestuur.

  • 5 Het dagelijks bestuur vordert, indien Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, het teveel aan ontvangen bezoldiging terug van de voorzitter onderscheidenlijk het lid van het dagelijks bestuur.

  • 6 Indien de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden onder opgaaf van redenen aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie. De voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur meldt tevens een redelijke termijn waarop hij deze informatie alsnog zal verstrekken.

  • 7 In het geval genoemd in het tweede lid, onderdeel c, alsmede indien de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave als bedoeld in het eerste lid heeft ingezonden, of niet heeft voldaan aan het zesde lid, stelt het dagelijks bestuur de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit anderen hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend moet worden.

  • 8 Op verzoek van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur kan het dagelijks bestuur besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 4.2.4. Uitkering bij overlijden

  • 1 In het geval van overlijden van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede onderscheidenlijk derde lid, vermeerderd met de vakantie-uitkering, welke de overledene laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de overledene.

Paragraaf 2. Vergoedingen en voorzieningen voorzitter en lid dagelijks bestuur

Artikel 4.2.6. Ambtskosten

  • 1 De voorzitter ontvangt een vergoeding voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten van € 427,80 per maand, naar evenredigheid van de vastgestelde deeltijdfactor.

  • 2 Het lid van het dagelijks bestuur ontvangt een vergoeding van € 393,58 per maand voor de aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten naar evenredigheid van de vastgestelde deeltijdfactor. Indien een lid van het dagelijks bestuur gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, ontvangt hij voor die tijd een vergoeding van € 427,80 per maand voor de aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten.

  • 3 Wanneer de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur in de loop van een maand is benoemd of in de loop van een maand is afgetreden, ontslagen of overleden, wordt de vergoeding, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, voor die maand naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het ambt in die maand genoten.

  • 4 De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 4.2.7. Kosten in verband met verhuizing

  • 1 Indien de voorzitter bij zijn benoeming zijn werkelijke woonplaats nog niet heeft in het waterschap, heeft hij ten laste van het waterschap eenmalig aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten bij verhuizing naar het waterschap in verband met zijn benoeming.

  • 2 Een voorzitter die bij zijn benoeming verplicht is om zijn werkelijke woonplaats in het waterschap te hebben, heeft voor de duur dat hij zijn werkelijke woonplaats nog niet in het waterschap heeft, ten laste van het waterschap, aanspraak op:

    • a. een vergoeding van de kosten voor tijdelijke huisvesting, en

    • b. een vergoeding van de reiskosten naar de woning waar hij ten tijde van de benoeming woonde.

  • 3 Indien een voorzitter bij zijn benoeming verplicht is om zijn werkelijke woonplaats in het waterschap te hebben, in verband daarmee is verhuisd, op zijn nieuwe adres is ingeschreven in de basisregistratie personen en zijn verhuizing leidt tot dubbele woonlasten, heeft hij gedurende ten hoogste drie jaar na zijn benoeming aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van die dubbele woonlasten, alsmede een vergoeding van de reiskosten naar de woning waar hij ten tijde van de benoeming woonde.

  • 4 Indien een voorzitter bij zijn benoeming verplicht is om zijn werkelijke woonplaats in het waterschap te hebben, hij in verband daarmee is verhuisd en op zijn nieuwe adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, heeft hij uiterlijk één jaar na eervol ontslag of niet-herbenoeming, eenmalig aanspraak op een vergoeding voor de kosten van verhuizing bij vertrek uit het waterschap of uit de aan hem ter beschikking gestelde woning, voor zover hij niet uit anderen hoofde aanspraak heeft op een verhuiskostenvergoeding.

  • 5 Verschuldigde loon- of inkomstenbelasting over de vergoedingen op grond van dit artikel worden ten laste van het waterschap aan de voorzitter vergoed.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 4.2.8. Ter beschikking gestelde woning

  • 1 Indien een voorzitter bij zijn benoeming verplicht is om zijn werkelijke woonplaats in het waterschap te hebben en hem door het waterschap in verband met de uitoefening van zijn ambt een woning ter beschikking wordt gesteld, betaalt hij voor het bewonen daarvan een eigen bijdrage per maand aan het waterschap.

  • 2 Bij het bewonen van een woning als bedoeld in het eerste lid komen de kosten voor energie en water ten laste van het waterschap.

  • 3 Indien de voorzitter voor het gebruik van een woning, bedoeld in het eerste lid, loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van het waterschap aan hem vergoed.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in het eerste lid, en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik van een ter beschikking gestelde woning.

Artikel 4.2.9. Woon-werkverkeer en reis- en verblijfkosten

  • 1 De voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur hebben ten laste van het waterschap aanspraak op vergoeding van:

    • a. kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen binnen en buiten het waterschap, gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt nadere regels over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 4.2.10. Ter beschikking gestelde auto

  • 1 Het dagelijks bestuur kan aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur ten laste van het waterschap een auto ter beschikking stellen, daaronder begrepen een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep van een daartoe door het waterschap gecontracteerde vervoerder.

  • 2 Een ter beschikking gestelde auto, met uitzondering van een auto voor gemeenschappelijk gebruik en een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt voor zowel zakelijke als bestuurlijke doeleinden.

  • 3 Onder gebruik voor zakelijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik dat voor de toepassing van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 en de daarop berustende bepalingen niet als gebruik voor privédoeleinden wordt aangemerkt.

  • 4 Onder gebruik voor bestuurlijke doeleinden wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen verstaan gebruik in het kader van de uitoefening van nevenfuncties, waarvan de uitoefening door de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur naar het oordeel van het dagelijks bestuur in het belang van het waterschap is.

  • 5 Het dagelijks bestuur kan bij de terbeschikkingstelling van een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto als bedoeld in het eerste lid, bepalen dat deze door de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur ook voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden mag worden gebruikt.

  • 6 Indien de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur een aan hem ter beschikking gestelde auto uitsluitend gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden en hij voor het gebruik van die auto loon- of inkomstenbelasting verschuldigd is, wordt deze belastingheffing ten laste van het waterschap aan hem vergoed.

  • 7 Voor zover de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur een aan hem ter beschikking gestelde auto gebruikt voor zakelijke en bestuurlijke doeleinden, worden vergoedingen van derden in verband met het gebruik van die auto in de kas van het waterschap gestort.

  • 8 De voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur betaalt voor het gebruik van de aan hem ter beschikking gestelde auto voor andere dan zakelijke of bestuurlijke doeleinden een eigen bijdrage per maand aan het waterschap.

  • 9 Indien aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur een auto, niet zijnde een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, ter beschikking is gesteld, heeft hij geen aanspraak op vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en reiskosten als bedoeld in artikel 4.2.9, eerste lid.

  • 10 Voor zover de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur gebruik maakt van een auto voor gemeenschappelijk gebruik of een auto op afroep als bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen aanspraak op vergoedingen, bedoeld in artikel 4.2.9, eerste lid.

  • 11 Onze Minister stelt nadere regels over de voorwaarden voor de ter beschikkingstelling van een auto en het gebruik daarvan, alsmede over de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in het achtste lid.

Artikel 4.2.11. Loopbaanoriëntatie

  • 1 De kosten die de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur maakt omdat hij zich tijdens het ambt oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit, komen ten laste van het waterschap, op voorwaarde dat het dagelijks bestuur van oordeel is dat:

    • a. de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit redelijk is;

    • b. die loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit, en

    • c. de kosten ervan niet reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 2 Onze Minister kan over de in het eerste lid bedoelde loopbaanoriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteiten nadere regels stellen.

Artikel 4.2.12. Terugkeer wegens dringende redenen

  • 1 Indien er sprake is van een dringende reden van dienstbelang en de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur die buiten het waterschap verblijft, zou schade lijden als hij direct terugkeert naar het waterschap, legt hij zijn voornemen om vanwege deze reden terug te keren naar zijn waterschap voor aan de commissaris onderscheidenlijk de voorzitter.

  • 2 Indien de commissaris onderscheidenlijk de voorzitter het in het eerste lid genoemde voornemen redelijk acht, wordt aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur ten laste van het waterschap een schadeloosstelling toegekend.

  • 3 De schadeloosstelling betreft uitsluitend de direct uit de terugkeer voortvloeiende kosten van de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur stelt de hoogte van de schadeloosstelling vast.

Artikel 4.2.13. Aanspraken bij zwangerschap en bevalling en ziekte

Dit besluit is, voor zover het betrekking heeft op de leden van het dagelijks bestuur, van overeenkomstige toepassing op het lid van het dagelijks bestuur aan wie in verband met zwangerschap en bevalling of ziekte op grond van artikel 21 van de Waterschapswet tijdelijk ontslag is verleend, met dien verstande dat dit tijdelijk ontslagen lid, in afwijking van artikel 4.2.6, tweede lid, een vergoeding ontvangt voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten van de helft van het bedrag, genoemd in die bepaling.

Paragraaf 3. Overige bepalingen

Artikel 4.2.14. Vergoeding bij waarneming van de voorzitter

Op degene die op grond van artikel 51a, derde lid, van de Waterschapswet gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, zijn de bepalingen in deze afdeling 4.2 en afdeling 4.3, voor zover die betrekking hebben op de rechtspositie van de voorzitter, van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 4.2.3, 4.2.17, 4.2.18 en 4.2.19.

Paragraaf 4. Waarnemer lid dagelijks bestuur

Artikel 4.2.15. Verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1 De tijdelijke vervanger van het lid van het dagelijks bestuur dat verlof heeft wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt voor zijn verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden een bedrag van € 677,73 per maand naar evenredigheid van de vastgestelde deeltijdfactor.

  • 2 Als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 4.2.17. Kennisgeving bij afwezigheid

Indien de voorzitter langer dan acht dagen wegens ziekte of om andere redenen zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan het dagelijks bestuur.

Artikel 4.2.18. Schorsing

  • 2 De voorzitter die geschorst is, behoudt gedurende de schorsing zijn bezoldiging en uitkeringen, bedoeld in artikel 4.2.1 en zijn aanspraak op vergoedingen en voorzieningen op grond van de afdelingen 4.2 en 4.3.

  • 3 Gedurende de schorsing is het de voorzitter als zodanig niet toegestaan de dienstgebouwen van het waterschap te betreden.

Artikel 4.2.19. Ontslag

  • 1 De voorzitter wordt op zijn verzoek ontslagen of na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd. Het ontslag wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 2 Aan de voorzitter wordt bij koninklijk besluit met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin hij de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, eervol ontslag verleend.

  • 3 Anders dan op eigen aanvraag kan aan de voorzitter ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt wegens ziekte of gebreken;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken;

    • c. opheffing van het waterschap;

    • d. een aanbeveling van het algemeen bestuur tot ontslag wegens een verstoorde verhouding tussen de voorzitter en het algemeen bestuur;

    • e. andere gronden.

  • 4 Een ontslag als bedoeld in het derde lid, onder a, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het vervullen van zijn ambt wegens ziekte of gebreken gedurende een ononderbroken periode van zes maanden, en

    • b. herstel niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a bedoelde termijn van zes maanden te verwachten is.

  • 5 Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, wordt een medisch onderzoek ingesteld door een of meer door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen geneeskundigen en, indien de voorzitter dit wenst, een door de voorzitter aangewezen geneeskundige. De voorzitter is verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek en wordt schriftelijk in kennis gesteld van het starten van het onderzoek en de in de vorige volzin bedoelde mogelijkheid. Indien de voorzitter geen medewerking verleent, is de in het vierde lid, onder b, genoemde voorwaarde niet van toepassing.

  • 6 Het ontslag op grond van het derde lid, onder a, b en c, wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het derde lid, onder d en e, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

Afdeling 4.3. Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 4.3.1. Bewaken en beveiligen

  • 1 Indien het dagelijks bestuur ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een lid van het algemeen bestuur, een lid van het dagelijks bestuur of de voorzitter kosten maakt, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van het waterschap.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot het treffen van andere voorzieningen ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een lid van het algemeen bestuur, een lid van het dagelijks bestuur of de voorzitter dan die welke op grond van het eerste lid ten laste van het waterschap komen.

Artikel 4.3.2. Informatie- en communicatievoorzieningen

Het dagelijks bestuur stelt ten laste van het waterschap aan een lid van het algemeen bestuur, een lid van het dagelijks bestuur en de voorzitter voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking. Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan de daarbij behorende abonnementen.

Artikel 4.3.3. Vergoeding kosten scholing

  • 1 De kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van lid van het algemeen bestuur, lid van het dagelijks bestuur en de voorzitter komen ten laste van het waterschap.

  • 2 Het algemeen bestuur kan voor de toepassing van het eerste lid nadere regels stellen voor zover het de scholing van leden van het algemeen bestuur betreft. Het dagelijks bestuur kan voor de toepassing van het eerste lid nadere regels stellen voor zover het de scholing van de voorzitter of leden van het dagelijks bestuur betreft.

Artikel 4.3.4. Beroepsvereniging

Indien een lid van het algemeen bestuur, een lid van het dagelijks bestuur of de voorzitter als zodanig lid is van een voor ieder lid van een algemeen bestuur, ieder lid van het dagelijks bestuur of iedere voorzitter toegankelijke, landelijk georganiseerde beroepsvereniging die blijkens haar statuten deskundigheidsbevordering of belangenbehartiging van de functie van lid van het algemeen bestuur, lid van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk voorzitter ten doel heeft of mede ten doel heeft, wordt de contributie van die beroepsvereniging ten laste van het waterschap vergoed, tenzij het dagelijks bestuur van oordeel is dat de activiteiten van de vereniging onvoldoende invulling geven aan het in de eerste volzin bedoelde doel.

Artikel 4.3.5. Bedrijfsgeneeskundige zorg

Het dagelijks bestuur treft ten laste van het waterschap een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg voor de leden van het algemeen bestuur, de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 4.3.6. Voorzieningen in verband met beroepsziekte of een dienstongeval

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. beroepsziekte: ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. dienstongeval: ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur, een lid van het dagelijks bestuur of de voorzitter ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met geneeskundige behandeling of verzorging in verband met een beroepsziekte of een dienstongeval:

    • a. voor zover deze kosten ten laste blijven van het lid van het algemeen bestuur, het lid van het dagelijks bestuur of de voorzitter, en

    • b. voor zover de beroepsziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de beroepsziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid, en gehoord de vergadering van fractievoorzitters van alle partijen in het algemeen bestuur.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de beroepsziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn aftreden of ontslag, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op het gewezen lid van het algemeen bestuur, het gewezen lid van het dagelijks bestuur of de gewezen voorzitter.

Artikel 4.3.7. Voorzieningen in verband met een structurele functionele beperking

  • 1 Indien een lid van het algemeen bestuur, een lid van het dagelijks bestuur of de voorzitter naar het oordeel van een arts een structurele functionele beperking heeft, kan het dagelijks bestuur hem op zijn aanvraag ten laste van het waterschap voorzieningen toekennen, die strekken tot het kunnen blijven uitoefenen van het ambt of tot herstel of bevordering van de mogelijkheid om het ambt weer te gaan uitoefenen dan wel een financiële vergoeding daarvoor.

  • 3 Een voorziening of een financiële vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt slechts toegekend, indien die voorziening proportioneel is en niet reeds uit anderen hoofde is toegekend of vergoed.

Artikel 4.3.8. Eindheffingsbestanddelen

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Afdeling 4.4. Commissieleden

Artikel 4.4.1. Vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen

  • 1 Aan een commissielid wordt ten laste van het waterschap een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie toegekend van € 128,22 per vergadering.

  • 2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande.

Artikel 4.4.2. Hogere vergoeding

Het algemeen bestuur kan bepalen dat de vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie naar boven afwijkt van het bedrag, genoemd in artikel 4.4.1, eerste lid, ten aanzien van:

  • a. een commissielid dat op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

  • b. een commissielid ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.

Artikel 4.4.3. Reiskostenvergoeding

  • 1 Een commissielid heeft ten laste van het waterschap aanspraak op vergoeding van:

    • a. reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie, en

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen binnen en buiten het waterschap gemaakt voor de uitoefening van de functie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Artikel 4.4.4. Overige vergoedingen en voorzieningen

Ten aanzien van een commissielid zijn de artikelen 4.1.11, 4.3.1, 4.3.2, 4.3.3, 4.3.4, 4.3.6, 4.3.7 en 4.3.8 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1. Overgangsbepalingen

  • 1 De bedragen, genoemd in de artikelen 2.1.1, eerste lid, en 2.4.1, eerste lid, worden per 28 maart 2019 bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september 2018 vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen.

  • 5 De bedragen, genoemd in de artikelen 3.1.1, eerste lid, en 3.4.1, eerste lid, worden per 1 januari 2019 bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september 2018 vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen.

  • 15 Zolang een raads- of commissielid niet is afgetreden of herbenoemd, blijven in plaats van artikel 3.3.2 voor hem artikel 7a van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 3 van dit besluit, en de op het vijfde lid van dat artikel gebaseerde nadere regels van toepassing, indien hem in 2018 een tegemoetkoming of een vergoeding op grond van dat artikel is verleend.

  • 16 De bedragen, genoemd in de artikelen 4.1.1, eerste lid, en 4.4.1, eerste lid, worden per 28 maart 2019 bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september 2018 vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen.

Artikel 5.3. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 5.4. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 15 oktober 2018

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

Uitgegeven de zesde november 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus