Besluit investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas

Geraadpleegd op 27-04-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Besluit van 16 oktober 2018, houdende regels over investeringsplannen voor elektriciteitsnetten en gastransportnetten en enkele andere onderwerpen (Besluit investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 10 juli 2018, nr. WJZ / 18145041;

Gelet op de artikelen 19, derde lid, 19e, tweede lid en 21, tiende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 7a, negende lid, 8, derde lid, 8a, tweede lid en 35e, tweede lid, van de Gaswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 september 2018, nr. W18.18.0200/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 12 oktober 2018, nr. WJZ / 18244983;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 2. Investeringsplan

Artikel 2.1

  • 1 Een netbeheerder, met uitzondering van de netbeheerder van het net op zee beschrijft in zijn investeringsplan:

    • a. de voortgang en de realisatie van de geplande investeringen over een periode van twee jaren, geactualiseerd tot zes maanden voor de voorlegging ter consultatie van het investeringsplan, bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 7a, tweede lid, onderdeel a, van de Gaswet;

    • b. de ontwikkelingen in de energiemarkt en andere ontwikkelingen die van invloed zijn op de inrichting van het net of gastransportnet en een analyse van de ontwikkelingen in de vorm van scenario’s;

    • c. de voorgenomen investeringen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de taken die bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet aan hem zijn toegekend en

    • d. een verklaring voor de wijzigingen ten opzichte van het voorgaande investeringsplan.

  • 2 De netbeheerder van het net op zee beschrijft in zijn investeringsplan de voorgenomen investeringen en een verklaring voor de wijzigingen ten opzichte van het voorgaande investeringsplan.

  • 3 De beschrijving van de voorgenomen investeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, omvat:

    • a. een kwalitatieve omschrijving van de uitbreidingen en vervangingen die een netbeheerder de eerste tien jaar verwacht teneinde voorziene risico’s te verkleinen;

    • b. een kwantitatief overzicht van de uitbreidings- en vervangingsinvesteringen die de netbeheerder de eerste drie jaar zal uitvoeren.

  • 4 In afwijking van het derde lid, onderdeel b, bedraagt de periode waarop het overzicht betrekking heeft voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of landelijk gastransportnet vijf jaren.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de inhoud en inrichting van een investeringsplan.

Artikel 2.2

  • 1 Een netbeheerder consulteert een ontwerpinvesteringsplan gedurende vier weken door publicatie van het ontwerpinvesteringsplan op een geschikte wijze.

  • 2 Een netbeheerder voegt de zienswijzen bij het ontwerpinvesteringsplan.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt betrekt bij haar toetsing onder meer of het ontwerpinvesteringsplan:

  • 6 Een netbeheerder publiceert het investeringsplan na vaststelling onverwijld op een geschikte wijze en zendt het aan Onze Minister en de Autoriteit Consument en Markt.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste tot en met vierde lid en het zesde lid.

Artikel 2.3

  • 1 Een investeringsplan geldt voor een termijn van twee jaren.

  • 3 Een netbeheerder legt een ontwerpinvesteringsplan uiterlijk op 1 januari van een even kalenderjaar voor aan de Autoriteit Consument en Markt en, voor zover het een ontwerpinvesteringsplan betreft voor het landelijke hoogspanningsnet of landelijke gastransportnet, eveneens aan Onze Minister.

  • 4 In afwijking van het eerste en derde lid legt een netbeheerder uiterlijk op 1 juli 2020 het eerste ontwerpinvesteringsplan voor, dat na vaststelling geldt voor een termijn van anderhalf jaar.

§ 3. Kwaliteitsborgingssysteem

Artikel 3.1

  • 1 Het kwaliteitsborgingssysteem bestaat uit:

    • a. de missie, visie en strategie van de netbeheerder met betrekking tot het beheersen van de kwaliteitsaspecten betrouwbaarheid, veiligheid, productkwaliteit en kwaliteit van de dienstverlening;

    • b. het kwaliteitsniveau dat de netbeheerder nastreeft op de verschillende kwaliteitsaspecten, weergegeven in prestatie-indicatoren;

    • c. de voorwaardenscheppende, ondersteunende en controlerende processen om het nagestreefde kwaliteitsniveau te bereiken;

    • d. de procedure voor het identificeren van verbetermaatregelen met betrekking tot het kwaliteitsborgingssysteem en het ontwikkelen, prioriteren en implementeren van verbetermaatregelen met betrekking tot het kwaliteitsborgingssysteem;

    • e. de implementatie en realisatie van systematische en gecoördineerde activiteiten met betrekking tot het beheer van de bedrijfsmiddelen ter beheersing van de verschillende kwaliteitsaspecten;

    • f. het proces en de doelstellingen van de directiebeoordeling, waaronder tevens begrepen de beoordeling door de leiding van het meest betrokken bedrijfsonderdeel.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud van de processen en de prestatie-indicatoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, en over de evaluatie van het kwaliteitsborgingssysteem.

§ 4. Meldingen en voorvallen

Artikel 4.1

  • 1 Een netbeheerder registreert de bij hem gemelde onderbrekingen in het transport van elektriciteit of gas, afwijkingen van de eisen aan de kwaliteit van het transport van elektriciteit of gas en waarnemingen van gaslucht.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden de gegevens vastgesteld die de netbeheerder registreert en worden regels gesteld over de openbaarmaking van de registratie.

Artikel 4.2

  • 1 Een netbeheerder van een gastransportnet dat bestemd is of gebruikt wordt voor het transport van gas bij een druk tot en met 16 bar neemt bij het ontwerp, de aanleg, de ingebruikstelling, de exploitatie, de wijziging, het beheer, het onderhoud en de buitengebruikstelling van een gastransportnet de technische en organisatorische maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om voorvallen te voorkomen waardoor nadelige gevolgen voor de mens of het milieu kunnen ontstaan.

  • 2 Indien zich een voorval voordoet waardoor nadelige gevolgen voor de mens of het milieu zijn ontstaan, draagt de netbeheerder, bedoeld in het eerste lid, zorg voor het zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken van de nadelige gevolgen voor de mens en het milieu.

§ 4a. Vrijstellingen uitvalsituaties

Artikel 4a.1

Een uitvalsituatie in een net met een spanningsniveau van 220 kV of hoger in normaal bedrijf, is vrijgesteld van de norm in de aanhef van artikel 16, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998, indien:

  • a. de uitvalsituatie betrekking heeft op een transformator naar een spanning lager dan 110 kV en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

    • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste tien minuten, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

    • 2°. 200 MW gedurende ten hoogste twee weken, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op de transformator aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft;

  • b. de uitvalsituatie betrekking heeft op een railsysteem en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal 1.500 MW gedurende ten hoogste zes uur, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op het railsysteem aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft.

Artikel 4a.2

Een uitvalsituatie in een net met een spanningsniveau van 220 kV of hoger tijdens onderhoud, is vrijgesteld van de norm in de aanhef van artikel 16, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998, indien:

  • a. de uitvalsituatie betrekking heeft op een transformator naar een spanning lager dan 110 kV en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

    • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste zes uur, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

    • 2°. 200 MW gedurende ten hoogste twee weken, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op de transformator aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft;

  • b. de uitvalsituatie betrekking heeft op een railsysteem en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

    • 1°. 1000 MW gedurende ten hoogste twee uur, waarna de onderbreking maximaal 500 MW is, vervolgens lineair afneemt tot maximaal 100 MW en na zes uur is opgelost, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

    • 2°. 1.500 MW gedurende ten hoogste zes uur, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op het railsysteem aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft.

Artikel 4a.3

Een uitvalsituatie in een net met een spanningsniveau van 110 tot 220 kV in normaal bedrijf, is vrijgesteld van de norm in de aanhef van artikel 16, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998, indien:

  • a. de uitvalsituatie betrekking heeft op een transformator naar een spanning lager dan 110 kV en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

    • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste tien minuten, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

    • 2°. 200 MW gedurende ten hoogste twee weken, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op de transformator aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft;

  • b. de uitvalsituatie betrekking heeft op een circuit en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

    • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste tien minuten, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

    • 2°. 500 MW gedurende ten hoogste twee weken, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op het circuit aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft;

  • c. de uitvalsituatie betrekking heeft op een railsysteem en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

    • 1°. 500 MW gedurende ten hoogste een uur en daarna maximaal 100 MW gedurende ten hoogste vijf uur, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

    • 2°. 1500 MW gedurende ten hoogste zes uur, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op het railsysteem aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft.

Artikel 4a.4

  • 1 Een uitvalsituatie in een net met een spanningsniveau van 110 tot 220 kV tijdens onderhoud, is vrijgesteld van de norm in de aanhef van artikel 16, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998, indien:

    • a. de uitvalsituatie betrekking heeft op een transformator naar een spanning lager dan 110 kV en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

      • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste zes uur, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

      • 2°. 200 MW gedurende ten hoogste twee weken, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op de transformator aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft;

    • b. de uitvalsituatie betrekking heeft op een circuit en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

      • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste zes uur, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

      • 2°. 500 MW, gedurende ten hoogste twee weken, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op het circuit aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft;

    • c. de uitvalsituatie betrekking heeft op een railsysteem en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

      • 1°. 1000 MW gedurende ten hoogste twee uur, waarna de onderbreking maximaal 500 MW is, vervolgens lineair afneemt tot maximaal 100 MW en na zes uur is opgelost, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

      • 2°. 1500 MW gedurende ten hoogste zes uur, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op het railsysteem aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, is een uitvalsituatie in een net met een spanningsniveau van 110 tot 220 kV tijdens onderhoud vrijgesteld van de norm in de aanhef van artikel 16, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998, indien:

    • a. de uitvalsituatie betrekking heeft op een gesloten schakelinstallatie ten tijde van reparatie, modificatie en vervanging van dit onderdeel van het net en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

      • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste 48 uur, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

      • 2°. 500 MW gedurende 48 uur, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op de schakelinstallatie aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft;

    • b. de uitvalsituatie betrekking heeft op een gasdrukpijpkabel of een oliedrukkabel ten tijde van reparatie, modificatie en vervanging van dit onderdeel van het net en leidt tot een onderbreking van transport van elektriciteit van maximaal:

      • 1°. 100 MW gedurende ten hoogste een week, voor zover het transport ten behoeve van verbruik betreft, of

      • 2°. 500 MW gedurende ten hoogste een week, voor zover het transport ten behoeve van rechtstreeks op de gasdrukpijpkabel of een oliedrukkabel aangesloten, dan wel op het onderliggende net met een spanningsniveau van hoger dan 1 kV of lager dan 110 kV aangesloten productie betreft.

Artikel 4a.5

Een uitvalsituatie in een net met een spanningsniveau van 110 kV of hoger is vrijgesteld van de norm in de aanhef van artikel 16, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 indien die betrekking heeft op:

  • a. een mast met een of meer bovengrondse verbindingen;

  • b. een railsysteem gedurende een schakelsequentie.

Artikel 4a.6

Een uitvalsituatie in een net met een spanningsniveau van 110 kV of hoger, is vrijgesteld van de norm in de aanhef van artikel 16, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998, indien de uitvalsituatie betrekking heeft op een netonderdeel waarvoor een ontheffing is aangevraagd als bedoeld in artikel 16, vierde lid, onderdeel b, van de wet, tot de dag na die waarop de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is geworden.

§ 4b. Ontheffingen uitvalsituaties

Artikel 4b.1

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vierde lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998 omvat:

    • a. een aanduiding van het netonderdeel waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd en een locatiebeschrijving daarvan;

    • b. de redenen voor afwijking van de norm in artikel 16, vierde lid, aanhef, van de Elektriciteitswet 1998 of, indien van toepassing, vrijstelling in paragraaf 4a van dit besluit;

    • c. de maximale omvang van onderbroken transport van elektriciteit in MW en de maximale duur van de onderbreking bij een uitvalsituatie met betrekking tot het netonderdeel waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd, in voorkomend geval uitgesplitst naar transport ten behoeve van productie of verbruik, en een toelichting hierop;

    • d. een beschrijving van de kans op een onderbreking als bedoeld in onderdeel c;

    • e. een toelichting op conformiteit van de aanvraag met Verordening (EU) 2017/1485 van de Commissie tot vaststelling van richtsnoeren betreffende het beheer van elektriciteitstransmissiesystemen (PbEU 2017, L 220);

    • f. een voorstel voor de duur van de ontheffing en een onderbouwing daarvan;

    • g. een beschrijving van de belangrijkste risico’s ten aanzien van de raming en planning van het project voor de investering om aan de norm te voldoen en een beschrijving van de maatregelen die de aanvrager neemt om deze risico’s te beperken.

  • 2 Indien de aanvraag betrekking heeft op het verlengen van de duur van een ontheffing, omvat de aanvraag in afwijking van het eerste lid een motivering waarom het project voor de investering om aan de norm te voldoen niet is afgerond, waarbij wordt beschreven op welke wijze de aanvrager zich heeft ingespannen om het project te realiseren en welke maatregelen worden genomen om het project binnen de gevraagde verlengde termijn te realiseren.

Artikel 4b.2

Autoriteit Consument en Markt neemt het besluit op de aanvraag tot een ontheffing zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verlengd.

Artikel 4b.3

Aan de ontheffing wordt de voorwaarde verbonden dat wanneer het netonderdeel waarvoor ontheffing wordt verleend ingrijpend wordt gerenoveerd of gemodificeerd, het desbetreffende netonderdeel wordt aangepast overeenkomstig de norm in artikel 16, vierde lid, aanhef, van de Elektriciteitswet 1998 of, indien van toepassing, een vrijstelling in paragraaf 4a van dit besluit.

Artikel 4b.4

  • 1 Een ontheffing wordt verleend voor een netonderdeel dat op 1 januari 2021 niet voldoet aan de norm, bedoeld in artikel 16, vierde lid, aanhef, van de Elektriciteitswet 1998 of, indien van toepassing, een vrijstelling als bedoeld in paragraaf 4a van dit besluit, voor ten hoogste de maximale omvang en duur van de onderbreking bij een uitvalsituatie met betrekking tot dat netonderdeel op die datum.

  • 2 De bij ontheffing toegestane uitvalsituatie leidt niet tot overschrijding van de operationele veiligheidsgrenzen die zijn vastgesteld bij of krachtens Verordening (EU) 2017/1485 van de Commissie tot vaststelling van richtsnoeren betreffende het beheer van elektriciteitstransmissiesystemen (PbEU 2017, L 220).

  • 3 Een ontheffing, of een verlenging daarvan, wordt verleend voor ten hoogste:

    • a. tien jaar, voor zover het een netonderdeel in een net met een spanningsniveau van 220 kV of hoger betreft;

    • b. vijf jaar, voor zover het een netonderdeel in een net met een spanningsniveau van 110 tot 220 kV betreft.

Artikel 4b.5

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt weigert een ontheffing indien de aanvraag niet voldoet aan de vereisten in artikel 4b.4.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt kan een verlenging van een ontheffing weigeren indien de aanvrager zich naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt onvoldoende heeft ingespannen om het project voor de investering om aan de norm te voldoen te realiseren.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan een ontheffing of de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen of aanvullen.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt kan een ontheffing intrekken indien:

    • a. bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

    • b. de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd;

    • c. de netbeheerder aan wie de ontheffing is verleend, verzoekt om intrekking van de ontheffing.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 16 oktober 2018

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

E.D. Wiebes

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Naar boven