Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2017

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 december 2017, nr. 2017-0000633622, houdende bepalingen omtrent het materieelbeheer en privaatrechtelijk beheer van onroerende zaken van het Rijk (Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2017)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 4.20, vijfde lid, van de Comptabiliteitswet 2016;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. materieelbeheer: de zorg voor het onderhoud en de instandhouding van onroerende zaken vanaf het moment van inbeheer- of ingebruikneming tot aan het moment van afstoting;

  • b. medeoverheid: gemeente, provincie, waterschap of een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c. minister: de minister wie het aangaat.

Hoofdstuk 2. Materieelbeheer van onroerende zaken van het Rijk en de administraties die ten behoeve van dat beheer worden bijgehouden

Artikel 2. Doelstellingen van materieelbeheer

  • 1 Onroerende zaken worden zodanig aangehouden dat daarmee de continuïteit van de uitvoering van beleid en taken waarvoor de minister verantwoordelijk is wordt gewaarborgd.

  • 2 In beheer of in gebruik genomen onroerende zaken worden zodanig beheerd of gebruikt dat het onnodig ontstaan van schade en kwaliteitsverlies aan die onroerende zaken wordt voorkomen.

  • 3 In beheer of in gebruik genomen onroerende zaken worden zodanig beheerd of gebruikt dat de kans op schade aan derden of aansprakelijkstelling door derden zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Artikel 3. Risico-inventarisatie

De minister inventariseert de risico’s dat:

  • a. door oorzaken gelegen buiten de organisatie aan onder zijn materieelbeheer vallende onroerende zaken aanzienlijke schade kan worden toegebracht;

  • b. met de onder zijn materieelbeheer vallende onroerende zaken aanzienlijke schade aan derden kan worden toegebracht, met als mogelijk gevolg aansprakelijkstelling van de Staat door derden.

Artikel 4. Maatregelen

  • 1 Aan de hand van de inschatting van de kans dat de geïnventariseerde risico’s, bedoeld in artikel 3, zich zullen voordoen, besluit de minister of en zo ja welke preventieve maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming of beperking van de vastgestelde risico’s.

  • 2 De risico’s van schade voor en aansprakelijkstelling van de Staat worden om redenen van doelmatigheid in het algemeen niet verzekerd. Een besluit tot verzekeren wordt genomen in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën.

  • 3 De minister zorgt voor het herstel van schade aan de onroerende zaak en voor de afwikkeling van aansprakelijkstellingen van de Staat voor door de onroerende zaak aan derden toegebrachte schade.

  • 4 In overleg tussen de minister en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan worden besloten dat de afwikkeling van een schade of aansprakelijkstelling door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geschiedt.

Artikel 5. Beschrijving administratieve organisatie en bijhouden administratie materieelbeheer

De minister zorgt voor:

  • a. een beschrijving van de administratieve organisatie van het materieelbeheer;

  • b. de toepassing van de in die administratieve organisatiebeschrijving opgenomen procedures, en

  • c. het bijhouden van een adequate administratie van het gevoerde materieelbeheer.

Artikel 6. Overtolligstelling onroerende zaken

  • 1 De minister stelt een onroerende zaak overtollig, wanneer deze niet langer nodig is voor de uitvoering van het beleid en de taken waarvoor hij verantwoordelijk is en doet daarvan mededeling aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2 De minister kan bij overtolligstelling alleen voorwaarden stellen met het oog op het gebruik en de inrichting van de onroerende zaak na de overdracht van het materieelbeheer, bedoeld in artikel 7, na een besluit tot aanhouden van de onroerende zaak, bedoeld in artikel 8, of na de overdracht van het eigendomsrecht, bedoeld in artikel 9, voor zover die voorwaarden rechtstreeks verband houden met de feitelijke uitvoering van de op hem rustende materieelbeheer van een aan de onroerende zaak grenzende andere onroerende zaak, of verband houden met een op hem rustende verplichting in relatie tot de betreffende onroerende zaak op grond van wet- en regelgeving.

  • 3 De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een minister die belast is met het materieelbeheer van een onroerende zaak vragen deze onroerende zaak overtollig te stellen.

  • 4 Direct na de overtolligstelling van een onroerende zaak draagt de minister het materieelbeheer daarvan over aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 5 De overdracht, bedoeld in het vierde lid, wordt vastgelegd in een proces verbaal van overname, dat door de minister en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt ondertekend. In het proces verbaal kunnen tevens nadere afspraken en voorwaarden als bedoeld in het tweede lid worden vastgelegd.

  • 6 Na de overdracht, bedoeld in het vierde lid, bevordert de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanpassing bij het Kadaster van de tenaamstelling van de onroerende zaak en zorgt voor een interne betaling aan de minister. Deze interne betaling is gebaseerd op een marktconforme verkoopprijs voor de onroerende zaak.

  • 7 Het vierde lid is niet van toepassing op door de minister van Buitenlandse Zaken overtollig gestelde onroerende zaken buiten Nederland.

Artikel 7. Herbestemming binnen het Rijk

  • 1 Na de overdracht, bedoeld in artikel 6, vierde lid, gaat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerst na:

    • a. of hij de overtollig gestelde onroerende zaak in gebruik kan geven aan een orgaan of organisatie die onderdeel uitmaakt van rechtspersoon Staat;

    • b. of hij de overtollig gestelde onroerende zaak in gebruik kan geven aan een orgaan of organisatie voor wie de huisvesting bij of krachtens wet aan de Staat is opgedragen;

    • c. of hij de overtollig gestelde onroerende zaak op verzoek van een minister in gebruik kan geven aan een andere organisaties dan bedoeld onder a en b, voor wie die minister verantwoordelijk is;

    • d. of hij de overtollig gestelde onroerende zaak tot gebruik ter beschikking kan stellen overeenkomstig artikel 4, tweede, derde en vierde lid, van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, dan wel,

    • e. of een minister de overtollig gestelde onroerende zaak wil inzetten voor de uitvoering van beleid of taken waarvoor hij verantwoordelijk is.

  • 2 Wanneer een minister aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kenbaar maakt dat hij de overtollig gestelde onroerende zaak wil inzetten, zorgt deze minister voor de interne betaling aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van een bedrag gebaseerd op een marktconforme verkoopprijs voor de onroerende zaak en draagt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het materieelbeheer van de onroerende zaak over aan deze minister.

  • 3 De overdracht, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgelegd in een proces verbaal van overdracht, dat door de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en de minister wordt ondertekend.

  • 4 Voorwaarden als bedoeld in artikel 6, tweede lid, gelden voor de betrokken minister en worden opgenomen in het in het derde lid bedoelde proces verbaal van overname.

  • 5 Na de overdracht, bedoeld in het tweede lid, bevordert de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanpassing bij het Kadaster van de tenaamstelling van de onroerende zaak.

Artikel 8. Aanhouden Rijksvastgoed

Indien een overtollig gestelde onroerende zaak niet of niet binnen een redelijke termijn in gebruik kan worden gegeven als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder deel a, b en c, niet of niet binnen een redelijke termijn tot gebruik ter beschikking kan worden gesteld als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, en ook het materieelbeheer van de overtollig gestelde onroerende zaak niet of niet binnen redelijke termijn kan worden overgedragen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, beslist de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de overtollig gestelde onroerende zaak wordt aangehouden.

Hoofdstuk 3. Privaatrechtelijk beheer van de onroerende zaken van het Rijk

Artikel 9

  • 1 Indien de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besloten heeft een overtollig gestelde onroerende zaak niet aan te houden en een wijziging van de planologische bestemming van deze onroerende zaak voor de hand ligt, voert hij daarover overleg met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de onroerende zaak ligt.

  • 2 De Minister van Binnenlandse en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor een openbare aanbieding van het eigendomsrecht met betrekking tot de overtollig gestelde onroerende zaak die niet aangehouden wordt, tenzij:

    • a. een andere Minister een schriftelijk verzoek heeft ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de belangstelling voor de overname van het eigendomsrecht van de onroerende zaak te peilen bij een organisatie die geen onderdeel is van de rechtspersoon Staat ten behoeve van haar eigen huisvesting of taakuitoefening, en binnen redelijke termijn na het peilen van de belangstelling overeenstemming wordt bereikt met die organisatie over de overname van het eigendomsrecht;

    • b. ingeval er geen verzoek als bedoeld onder a is ingediend of niet binnen redelijke termijn overeenstemming is bereikt met de betreffende organisatie, maar wel binnen redelijke termijn overeenstemming wordt bereikt met een medeoverheid over overname van het eigendomsrecht door die medeoverheid, of,

    • c. de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het aannemelijk acht dat er alleen belangstelling voor overname van het eigendomsrecht is bij de huidige gebruiker van de onroerende zaak of bij de eigenaar van een aangrenzende onroerende zaak en binnen redelijke termijn overeenstemming wordt bereikt met die gebruiker of eigenaar over de overname van het eigendomsrecht.

  • 3 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties biedt het eigendomsrecht van een overtollig gestelde onroerende zaak slechts aan een medeoverheid als bedoeld in het tweede lid, onder b, aan indien die medeoverheid in een schriftelijk verzoek:

    • a. aantoont dat de overdracht van het eigendomsrecht noodzakelijk is voor haar eigen huisvesting of voor de uitvoering van bij of krachtens de wet gevorderd bestuur;

    • b. verklaart dat zij de onroerende zaak bestendig in eigendom houdt en dat de onroerende zaak direct na de overname van het eigendomsrecht gebruikt wordt voor haar eigen huisvesting of voor de uitvoering van het onder a bedoelde bij of krachtens de wet gevorderde bestuur; en

    • c. verklaart dat zij de overname van het eigendomsrecht volledig uit publieke middelen zal bekostigen.

  • 4 Indien de medeoverheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, voornemens is de onroerende zaak door een derde te doen gebruiken, komt de Minister van Binnenlandse Koninkrijksrelaties met die medeoverheid overeen dat die medeoverheid het gebruiksrecht in een openbare procedure aanbiedt, tenzij het hem op voorhand duidelijk is dat openbare aanbieding van het gebruiksrecht geen meerwaarde heeft.

  • 5 Bij de aanbieding van het eigendomsrecht van de onroerende zaak houdt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties rekening met planologische voornemens van de gemeente.

  • 6 Bij een openbare aanbieding als bedoeld in het tweede lid wordt het recht van gunning voorbehouden.

  • 7 Voor de overname van het eigendomsrecht wordt een marktconforme prijs betaald aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 8 Voorwaarden als bedoeld in artikel 6, tweede lid, worden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de overdracht van het eigendomsrecht gesteld aan de nieuwe eigenaar.

Artikel 10. Ingebruikgeving en erfpacht- en opstalrechtverlening aan derden

  • 1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een overtollig gestelde onroerende zaak in afwachting van het ingebruikgeven als bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien besloten is de onroerende zaak aan te houden als bedoeld in artikel 8, of in afwachting van de overname van het eigendomsrecht ervan als bedoeld in artikel 9, tijdelijk aan een derde in gebruik geven. Indien voorwaarden zijn gesteld als bedoeld in artikel 6, tweede lid, worden deze bij het tijdelijk in gebruik geven gesteld aan die derde.

  • 2 De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een onroerende zaak die niet overtollig kan worden gesteld, tijdelijk aan een derde in gebruik gegeven, dan wel met betrekking tot deze onroerende zaak een erfpacht- of opstalrecht verlenen aan een derde, voor zover de minister daar, gelet op de feitelijke uitvoering van het beleid en de taken waarvoor hij verantwoordelijk is, geen bezwaar tegen heeft.

  • 3 De minister kan bij het verlenen van toestemming voor de ingebruikgeving van, dan wel erfpacht- of opstalrechtverlening als bedoeld in het tweede lid alleen voorwaarden stellen met betrekking tot het gebruik en de inrichting van de onroerende zaak na de ingebruikgeving, dan wel de erfpacht- of opstalrechtverlening, voor zover deze voorwaarden rechtstreeks verband houden met de feitelijke uitvoering van het op hem rustende materieelbeheer van de desbetreffende onroerende zaak of een daaraan grenzende andere onroerende zaak of het beleid en de taken waarvoor hij verantwoordelijk is.

  • 4 Indien voorwaarden zijn gesteld als bedoeld in het derde lid, worden deze door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij het tijdelijk in gebruik geven van, of het verlenen van het erfpacht- of opstalrecht met betrekking tot de onroerende zaak, gesteld aan de derde.

  • 5 Aan het tijdelijk in gebruik geven van, dan wel het verlenen van een erfpacht- of opstalrecht met betrekking tot een onroerende zaak aan een derde gaat een openbare aanbieding van het gebruiksrecht dan wel erfpacht- of opstalrecht vooraf, tenzij een verzoek om een gebruiksrecht, erfpacht- of opstalrecht met betrekking tot de onroerende zaak is ingediend door:

    • a. een andere minister ten behoeve van een organisatie als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, en binnen redelijke termijn overeenstemming is bereikt met de desbetreffende organisatie over de verlening van het gebruiksrecht, erfpacht- of opstalrecht met het oog op de huisvesting van of taakuitoefening door die organisatie, of

    • b. de medeoverheid waarbinnen de onroerende zaak ligt, en binnen redelijke termijn overeenstemming is bereikt over de verlening van het gebruiksrecht, erfpacht of opstalrecht met het oog op een herbestemming van de onroerende zaak in de publieke sfeer door deze medeoverheid.

  • 6 Voor het gebruik van of het hebben van een erfpacht- of opstalrecht op onroerende zaken van de Staat betalen derden een marktconforme tegenprestatie aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 7 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ziet af van een openbare aanbieding van een gebruiksrecht wanneer deze gelet op de voorziene maximale duur van de ingebruikgeving niet doelmatig is.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R.W. Knops

Naar boven