Aanleiding
De kabinetsreactie van 17 november 2016 op de initiatiefnota ‘Lobby in daglicht: luisteren
en laten zien’ van de Tweede Kamerleden Bouwmeester en Oosenbrug (Kamerstukken II,
2016/17, 34 376, nr. 4) kondigt een nadere kaderstelling aan voor – wat werd genoemd
– het draaideurbeleid van bewindspersonen. De ministerraad van 13 april 2017 heeft
vervolgens ingestemd met een lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen. In de brief
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn beide Kamers geïnformeerd
over het instellen van een lobbyverbod voor bewindspersonen (Kamerstukken II, 2016/17,
34 376, nr. 15).
Aangezien (medewerkers van) ministeries mede verantwoordelijk zijn voor de toepassing
van het lobbyverbod bevat deze circulaire een toelichting op welke wijze de rijksdienst
uitvoering dient te geven aan dit kabinetsbeleid. De verantwoordelijkheid voor de
toepassing van het lobbyverbod strekt zich ook uit tot medewerkers die een ander dienstverband
of contractuele relatie hebben, zoals uitzendkrachten, stagiairs en ingehuurde externen.
Inleiding
Lobbyen betreft het beïnvloeden van de besluitvorming door belanghebbenden bij politici
en ambtenaren. Bij de aanvaarding en vervulling van een nieuwe werkkring heeft de
gewezen bewindspersoon de verantwoordelijkheid om belangen op een zorgvuldige manier
te scheiden. Door tijdens de ambtsvervulling al rekening te houden met de belangen
van zijn toekomstige werkgever kan er sprake zijn van (de schijn van) belangenverstrengeling.
Het lobbyverbod na het aftreden houdt in dat gewezen bewindspersonen niet als bemiddelaar,
lobbyist of tussenpersoon kunnen optreden in zakelijke contacten met een ministerie
dat een beleidsterrein behartigt waarvoor de bewindspersoon vroeger verantwoordelijkheid
droeg. Het beoogt te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewindspersonen expertise,
positie en netwerk uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke
wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst
zijn getreden. Bovendien kan er dan sprake zijn van oneerlijke concurrentie door een
informatievoorsprong.
Gewezen bewindspersonen dienen bij het aanvaarden van een functie na afloop van hun
ambtsperiode zo te handelen dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat zij tijdens
hun ambtsuitoefening onzuiver hebben gehandeld dan wel verkeerd omgaan met de kennis
die zij tijdens die periode hebben opgedaan. Gewezen bewindspersonen zijn dus na hun
aftreden tot op zekere hoogte vrij in de keuze van hun vervolgwerkzaamheden. Deze
keuze wordt ook niet beperkt door het opleggen van een concurrentiebeding of een daaraan
gelijke regeling zoals een afkoelingsperiode. In algemene zin betreft het lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen dus geen verbod
op het aanvaarden van vervolgfuncties.
De mogelijkheid bestaat niettemin dat deze gewezen bewindspersonen in een nieuwe hoedanigheid
betrokken raken bij zakelijke contacten op hun vroegere beleidsterreinen van hun vroegere
ministerie. Daarom richt de effectuering van het lobbyverbod zich ook op de ambtenaren
van de ministeries.
Toepassing van het lobbyverbod op de ministeries
Om (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan, geldt dat ministeries uitdrukkelijk
de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden
als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie,
een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een
non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op de voormalige beleidsterreinen
van de gewezen bewindspersoon. Concreet betekent dit dat rijksambtenaren vanuit hun
ambtelijk functioneren geen zakelijke contacten in welke vorm dan ook onderhouden
met een gewezen bewindspersoon op hun voormalig beleidsterrein gedurende twee jaar
na het aftreden van de bewindspersoon. Het begrip zakelijke contacten moet breed worden
uitgelegd: niet alleen gesprekken in levenden lijve, maar ook e-mails, telefoongesprekken,
andere vormen van telecommunicatie of het deel uitmaken van een bedrijfsdelegatie.
Reikwijdte van het lobbyverbod
De beleidsterreinen waar de voormalige bewindspersoon verantwoordelijk voor was, zijn
bepalend voor de reikwijdte van het lobbyverbod. Dit geldt ook als er sprake was van
een gedeelde verantwoordelijkheid met andere bewindspersonen. Op dezelfde wijze blijft
bij een departementale herindeling van beleidsonderwerpen het lobbyverbod voor de
gewezen bewindspersoon gekoppeld aan de verantwoordelijkheid voor het oorspronkelijke
beleidsterrein.
Het lobbyverbod geldt niet in de volgende situaties:
-
1. Een handelsdelegatie naar het buitenland. Een gewezen bewindspersoon die na het aftreden
werkzaam is in het bedrijfsleven mag vanwege zijn statuur en reputatie in het buitenland
wel leiding geven of deel uitmaken van een door een ministerie georganiseerde handelsdelegatie.
-
2. Een vervolgfunctie in het openbaar bestuur (bijvoorbeeld commissaris van de Koning,
burgemeester, gedeputeerde of wethouder, met inbegrip van het lidmaatschap van een
volksvertegenwoordiging).
Het oordeel over de (on)aanvaardbaarheid van zakelijke contacten met het ministerie
ligt op het hoogste ambtelijke niveau en valt daarmee onder het mandaat van de secretaris-generaal.
De secretaris-generaal van het desbetreffende ministerie heeft de mogelijkheid om
aan gewezen bewindspersonen die met redenen omkleed daarom verzoeken een uitzondering
op het lobbyverbod toe te staan. Een ambtenaar die zelf wordt benaderd door een gewezen
bewindspersoon binnen twee jaar na het aftreden, verwijst betrokken oud-bewindspersoon
naar zijn SG.
Inwerkingtreding
Het lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen geldt met ingang van het aftreden van
de bewindspersonen van het kabinet Rutte-Asscher.
Slotopmerking
Ik verzoek u ervoor te zorgen dat deze circulaire wordt toegepast binnen uw gezagsbereik.