Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport

[Regeling vervallen per 01-10-2021.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 30-09-2021 t/m 30-09-2021

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 16 oktober 2017, nr. IENM/BSK-2017/164339, houdende vaststelling van regels voor subsidies ter bevordering van de totstandkoming van klimaattechnologieën en – innovaties in transport (Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport)

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • alternatieve brandstoffen: brandstoffen of energiebronnen die, althans gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele bronnen in de energievoorziening voor vervoer en die ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de vervoersector verbeteren, waarbij biobrandstoffen voldoen aan artikel 29 van de Richtlijn hernieuwbare energie;

  • eerste inschrijving en tenaamstelling: eerste inschrijving en tenaamstelling als bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement;

  • emissiearme mobiele machine voor gebruik op luchthaventerreinen: gemotoriseerd voertuig, bestemd voor het verrichten van werkzaamheden op land en in de open lucht met uitzondering van landbouwwerkzaamheden, niet zijnde het vervoer van personen of goederen over het spoor of de openbare weg, dat is voorzien van een meerijdende bestuurdersplaats, en alleen op luchthaventerreinen wordt gebruikt, dat:

    • a. beschikt over een elektrische aandrijflijn;

    • b. beschikt over een hybride aandrijflijn, of

    • c. geschikt is voor het rijden op een brandstofmengsel dat voor ten minste 30 procent bestaat uit een alternatieve brandstof, die volledig is gemaakt met behulp van hernieuwbare energiebronnen;

  • emissiearm vaartuig: binnenschip als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet, en vallend binnen de CEMT-klasse I tot en met V, niet zijnde een schip bestemd voor het vervoer van personen, of zeeschip, bestemd voor het vervoer van goederen, dat wordt ingezet voor short sea shipping, met een tonnage van minder dan 5000 GT en een lengte van minder dan 80 meter, dat:

    • a. beschikt over een elektrische aandrijflijn;

    • b. beschikt over een hybride aandrijflijn, of

    • c. geschikt is voor het varen op een brandstofmengsel dat voor ten minste 30 procent bestaat uit een alternatieve brandstof, die volledig is gemaakt met behulp van hernieuwbare energiebronnen;

  • emissiearm vervoermiddel voor vervoer over de weg:

    • bestelbussen, met voertuigkwalificatie N, die beschikken over een elektrische aandrijflijn of een hybride aandrijflijn of geschikt zijn voor het rijden op een brandstofmengsel dat voor ten minste 30 procent bestaat uit een alternatieve brandstof die volledig is gemaakt met behulp van hernieuwbare energiebronnen en die voldoen aan de emissienormen van Euro 6d als bedoeld in Verordening (EG) nr. 715/2007 en Verordening (EG) nr. 692/2008, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2016/646, en

    • vrachtauto’s met voertuigkwalificatie N, die beschikken over een elektrische aandrijflijn, een hybride aandrijflijn, of geschikt zijn voor het rijden op een brandstofmengsel dat voor ten minste 30 procent bestaat uit een alternatieve brandstof die volledig is gemaakt met behulp van hernieuwbare energiebronnen, en voldoen aan de emissienormen van Euro VI als bedoeld in Verordening (EG) nr. 595/2009, en

    • personenbussen met voertuigkwalificatie M bestemd voor openbaar vervoer, die beschikken over een elektrische aandrijflijn of een hybride aandrijflijn, en

    • twee- en driewielige voertuigen, met voertuigkwalificatie L, die voorzien zijn van een elektrische hoofdaandrijving;

  • emissiearm vliegtuig: vliegtuig of een subsysteem voor een vliegtuig dat beschikt over een volledig elektrische aandrijflijn of hybride aandrijflijn of geschikt is voor een brandstofmengsel dat voor ten minste 30 procent bestaat uit een alternatieve brandstof die volledig is gemaakt met behulp van hernieuwbare energiebronnen en dat ingezet wordt voor bemand goederen- of personenvervoer in de burgerluchtvaart;

  • emissiearm vervoermiddel: emissiearm vaartuig, emissiearm vervoermiddel voor vervoer over de weg en zero-emissie mobiele machine;

  • groep: een economische eenheid, waarin twee of meer natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersonen financieel of organisatorisch zijn verbonden en waarbij een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, direct of indirect:

    • a. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

    • b. volledig aansprakelijk vennoot is voor, of

    • c. overwegende zeggenschap heeft over,

    de gezamenlijke natuurlijke of rechtspersonen in de groep;

  • grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • haveninfrastructuur: infrastructuur en faciliteiten, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 157 van de algemene groepsvrijstellingverordening, voor het verrichten van vervoer gerelateerde havendiensten, zoals ligplaatsen die voor het afmeren van schepen worden gebruikt, kademuren, aanlegsteigers en drijvende pontons in getijdegebieden, dokken, gedempte gronden en landaanwinningen, infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en ontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen;

  • hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare, niet-fossiele bronnen, te weten wind- en zonne-energie, aerothermische, geothermische en hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas;

  • investering haveninfrastructuurvoorziening: een investering in haveninfrastructuurvoorzieningen als bedoeld in de artikelen 56 ter en 56 quater van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van bouwen, vervangen of moderniseren van haveninfrastructuur of toegangsinfrastructuur;

  • investering lokale infrastructuurvoorziening: een investering in lokale infrastructuurvoorzieningen als bedoeld in artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van het bouwen of upgraden van lokale infrastructuurvoorzieningen voor infrastructuur die op het lokale niveau bijdraagt tot het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis;

  • investering milieubescherming: een project inhoudende een investering in milieubescherming als bedoeld in artikel 36 en artikel 2, onderdeel 101, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van een maatregel die is gericht op preventie of herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van een begunstigde, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, daaronder begrepen energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

  • Kaderbesluit: Kaderbesluit subsidies I en M;

  • kleine of middelgrote onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • lbu: learning by using;

  • lbu-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

  • luchthaveninfrastructuur: infrastructuur en uitrusting als bedoeld in artikel 2, onderdeel 144, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor het verrichten van luchthavendiensten door de luchthaven voor luchtvaartmaatschappijen en de diverse dienstverrichters, met inbegrip van start- en landingsbanen, terminals, platforms, taxibanen, gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur en alle andere voorzieningen die de luchthavendiensten rechtstreeks ondersteunen, evenwel met uitsluiting van infrastructuur en uitrusting die in hoofdzaak noodzakelijk is voor het uitoefenen van niet-luchtvaart gebonden activiteiten;

  • Minister: Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • niet-gouvernementele organisatie: een niet op winst gerichte organisatie die onafhankelijk is van de overheid en beschikt over rechtspersoonlijkheid;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

    • a. de organisatie is onder a, b, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemd als instelling voor hoger onderwijs;

    • b. de organisatie is een andere dan de onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • c. de organisatie is een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a, of

    • d. de organisatie is een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • project cofinanciering: een investering in lokale infrastructuurvoorzieningen of een investering in haveninfrastructuurvoorzieningen die valt binnen het niet gesubsidieerde deel van een plan waarvoor ten dele subsidie vanuit een Europees subsidieprogramma van de Europese Unie is toegekend;

  • project experimentele ontwikkeling: een project inhoudende experimentele ontwikkeling, bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening waarbij sprake is van het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten;

  • project haalbaarheidsstudie: een project inhoudende een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van een onderzoek of analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico’s in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat de uiteindelijke slaagkansen zijn;

  • project innovatiecluster: het organiseren van een innovatiecluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, en artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van een structuur of georganiseerde groepering van onafhankelijke partijen die tot doel hebben innovatieve activiteiten te stimuleren door het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen, en door daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster;

  • project learning by using: een project experimentele ontwikkeling, dat bestaat uit het ontwikkelen van een nieuw of verbeterd procedé dat wordt gecombineerd met een investering milieubescherming of dat wordt gecombineerd met een investering milieubescherming en een investering lokale infrastructuur;

  • project proeftuin: een project experimentele ontwikkeling, dat bestaat uit het ontwikkelen van een nieuw of verbeterd product of nieuwe of vernieuwde dienst dat wordt gecombineerd met een investering lokale infrastructuur, een investering haveninfrastructuur, een investering milieubescherming of een combinatie hiervan;

  • Richtlijn hernieuwbare energie: Richtlijn 2018/2001/EU van het Europees parlement en de raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PbEU 2018, L 328);

  • Verordening (EG) nr. 715/2007 en Verordening (EG) nr. 692/2008, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2016/646: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171) en Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008, L 199), als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2016/646 van de Commissie van 20 april 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft (PbEU 2016, L 109);

  • Verordening (EG) 595/2009: Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188);

  • voertuigkwalificaties L, L1 en L2: voertuigkwalificatie L als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60);

  • Voertuigkwalificaties M, M2, M3, N, N1, N2 en N3: de voertuigkwalificaties M en N als bedoeld in bijlage II, onderdeel A, van de Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn)(PbEU 2007, L 263);

  • voertuig voor gebruik op luchthaventerreinen: emissiearme mobiele machine, die alleen op luchthaventerreinen wordt gebruikt;

  • zero-emissie mobiele machine: voer- of vaartuig, dat door ten minste een persoon in, op of naast het voertuig wordt bestuurd:

    • a. waarvoor geldt dat het voer- of vaartuig, bestemd is voor het verrichten van bouwwerkzaamheden op land, op water en in de open lucht met uitzondering van landbouwwerkzaamheden;

    • b. waarvoor geldt dat het voer- of vaartuig niet bestemd is voor het vervoer van personen of goederen over spoor, water of openbare weg;

    • c. waarvoor geldt dat het voer- of vaartuig voorzien is van een of meer aandrijfmotoren, maar geen uitstoot heeft van verontreinigende gassen of deeltjes, zoals gedefinieerd in verordening 2016/1628 EU, waarbij de vergelijkbare gangbare modellen wel onder de werkingssfeer van deze verordening vallen en wel deze uitstoot hebben, en

    • d. ook zijn inbegrepen voertuigen, die bestaan uit een of meer mobiele machines, die zijn gemonteerd op het chassis van voertuigen bestemd voor goederenvervoer over de weg in de voertuigcategorieën N2 of N3, waarbij voor de opbouw het onder c bepaalde van toepassing is en ook het chassisvoertuig geen schadelijke stoffen uitstoot.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderbesluit

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Artikel 3. Doel van de regeling

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Deze regeling heeft als doel het ondersteunen van projecten gericht op technologie-, innovatie- en kennisontwikkeling in de pre-commerciële fase, die een bijdrage leveren aan het bereiken van een reductie van met name de emissie van CO2, alsmede de emissies van NOx, fijn stof en geluid, in de sectoren bouw, mobiliteit en transport door het gebruik van mobiele machines en vervoermiddelen die in hun energiebehoefte worden voorzien door alternatieve brandstoffen.

Artikel 4. Verstrekken van subsidie voor een project cofinanciering

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project cofinanciering dat:

  • a. bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

  • b. gericht is op de uitrol van:

    • 1°. een lokale infrastructuurvoorziening die gebruikt wordt voor alternatieve brandstoffen, of

    • 2°. een haveninfrastructuurvoorziening die gebruikt wordt voor alternatieve brandstoffen;

  • c. de gerealiseerde lokale infrastructuurvoorziening of haveninfrastructuurvoorziening op open, transparante en niet-discriminerende basis beschikbaar stelt als bedoeld in artikel 56, derde lid, 56 ter, achtste lid, of 56 quater, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. geen investering in luchthaveninfrastructuur betreft;

  • e. er in voorziet dat iedere vorm van toewijzing aan een derde om de lokale infrastructuurvoorzieningen of haveninfrastructuurvoorzieningen te exploiteren op open, transparante en niet-discriminerende basis plaatsvindt als bedoeld in artikel 56, vierde lid, 56 ter, zevende lid, of 56 quater, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

  • f. in Nederland wordt uitgevoerd.

Artikel 5. Verstrekken van subsidie voor een project innovatiecluster

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project innovatiecluster dat:

  • a. bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

  • b. zich richt op de alternatieve brandstoffen waterstof, biobrandstof of elektriciteit in de sector transport en mobiliteit;

  • c. er in voorziet dat toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten van het cluster openstaat voor meerdere gebruikers en op transparante en niet-discriminerende basis wordt verleend als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. er in voorziet dat de vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van het cluster en voor deelname aan de activiteiten van het cluster worden berekend, overeenstemmen met de marktprijs of de kosten ervan weerspiegelen, als bedoeld in artikel 27, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

  • e. in Nederland wordt uitgevoerd.

Artikel 6. Verstrekken van subsidie voor een project experimentele ontwikkeling

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project experimentele ontwikkeling dat in Nederland wordt uitgevoerd en bijdraagt aan:

  • a. het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

  • b. het versnellen van de ontwikkeling van:

    • 1°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen met voertuigkwalificaties N1, N2, N3, L1 of L2;

    • 2°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van personen met voertuigkwalificaties M2 of M3;

    • 3°. emissiearme mobiele machines voor gebruik op luchthaventerreinen;

    • 4°. zero-emissie mobiele machines, of

    • 5°. emissiearme vaartuigen, en

  • c. de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen.

Artikel 7. Verstrekken van subsidie voor een project haalbaarheidsstudie

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project haalbaarheidsstudie dat:

  • a. bijdraagt aan het realiseren de doelstelling van deze regeling;

  • b. bijdraagt aan het versnellen van de ontwikkeling van emissiearme vervoermiddelen en emissiearme vliegtuigen;

  • c. zich richt op de alternatieve brandstoffen waterstof, biobrandstof of elektriciteit in de sectoren bouw, transport en mobiliteit;

  • d. bijdraagt aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

  • e. inhoudt een onderzoek of analyse van het potentieel van een project experimentele ontwikkeling, en

  • f. in Nederland wordt uitgevoerd.

Artikel 8. Verstrekken van subsidie voor een project proeftuin

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project proeftuin dat:

    • a. bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

    • b. bijdraagt aan het versnellen van de ontwikkeling van:

      • 1°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen met voertuigkwalificaties N1, N2, N3, L1 of L2;

      • 2°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van personen met voertuigkwalificaties M2 of M3;

      • 3°. zero-emissie mobiele machines, of

      • 4°. emissiearme vaartuigen;

    • c. bijdraagt aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

    • d. voor wat betreft het projectonderdeel dat het project experimentele ontwikkeling inhoudt, voldoet aan artikel 6;

    • e. voor wat betreft een projectonderdeel dat een investering lokale infrastructuurvoorziening of een investering haveninfrastructuurvoorziening inhoudt, voldoet aan de in artikel 4, onderdelen c tot en met e, bedoelde voorwaarden;

    • f. voor wat betreft een projectonderdeel dat een investering milieubescherming inhoudt, voldoet aan artikel 10, en

    • g. in Nederland wordt uitgevoerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan subsidie voor een project, dat bijdraagt aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor waterstof, ook worden verstrekt voor:

    • a. een investering lokale infrastructuurvoorziening die gebruikt wordt voor waterstof uit niet-hernieuwbare bronnen, of

    • b. een investering haveninfrastructuurvoorziening die gebruikt wordt voor waterstof uit niet-hernieuwbare bronnen.

Artikel 8a. Verstrekken van subsidie voor een project learning by using

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project learning by using dat:

    • a. bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

    • b. bijdraagt aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

    • c. voldoende van kwaliteit is blijkend uit:

      • 1°. de uitwerking van aanpak en methodiek;

      • 2°. de wijze waarop gegevens worden verzameld en verwerkt en kennis wordt verspreid;

      • 3°. de omgang met risico’s; en

      • 4°. de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;

    • d. bestaat uit het aanschaffen van het volgende minimaal aantal emissiearme vervoermiddelen voor ten minste een van de volgende categorieën:

      • 1°. voor wat betreft emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen met een plug-in hybride aandrijflijn vijf met voertuigkwalificatie N3, of

      • 2°. voor wat betreft emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg die beschikken over een elektrische aandrijflijn:

        • i. tien met voertuigkwalificatie N2 vanaf een maximumgewicht van 4.250 kg, of

        • ii. vijf met voertuigkwalificatie N3, of

      • 3°. voor wat betreft emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg die beschikken over een elektrische aandrijflijn gebruik makend van waterstof:

        • i. vijf met voertuigkwalificatie N2 vanaf een maximumgewicht van 4.250 kg, of

        • ii. drie met voertuigkwalificatie N3;

    • e. voor wat betreft het projectonderdeel dat het project experimentele ontwikkeling inhoudt, bijdraagt aan het versnellen van de ontwikkeling van kennis en de verspreiding daarvan over de inzet op grotere schaal van:

      • 1°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen met voertuigkwalificatie N2 vanaf een maximumgewicht van 4.250 kg, die beschikken over een elektrische aandrijflijn, of

      • 2°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen met voertuigkwalificatie N3, die beschikken over een elektrische aandrijflijn of een plug-in hybride aandrijflijn;

    • f. voor wat betreft een projectonderdeel dat een investering lokale infrastructuurvoorziening inhoudt, voldoet aan de in artikel 4, onderdelen c tot en met e, bedoelde voorwaarden;

    • g. voor wat betreft een projectonderdeel dat een investering milieubescherming inhoudt, voldoet aan artikel 10, waarbij dit onderdeel alleen geldt voor de investering in:

      • 1°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen met voertuigkwalificatie N2 vanaf een maximumgewicht van 4.250 kg, die beschikken over een elektrische aandrijflijn, of

      • 2°. emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen met voertuigkwalificatie N3, die beschikken over een elektrische aandrijflijn of een plug-in hybride aandrijflijn, en

      • 3°. niet openbare tank- of laadinfrastructuur; en

    • h. in Nederland wordt uitgevoerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan subsidie voor een project, dat bijdraagt aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor waterstof, ook worden verstrekt voor een investering lokale infrastructuurvoorziening die gebruikt wordt voor waterstof uit niet-hernieuwbare bronnen.

Artikel 9. Verstrekken van subsidie voor een investering lokale infrastructuurvoorziening als onderdeel van een project proeftuin

[Vervallen per 25-04-2019]

Artikel 10. Verstrekken van subsidie voor een investering milieubescherming als onderdeel van een project proeftuin of een project learning by using

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een investering milieubescherming als onderdeel van een project proeftuin of een project learning by using die:

  • a. de aanvrager in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de geldende normen van de Europese Unie, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de normen van de Europese Unie, of de aanvrager, bij ontstentenis van normen van de Europese Unie, in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen, en

  • b. geen investering bevat die wordt uitgevoerd om te voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden normen van de Europese Unie, met uitzondering van:

    • 1°. de aanschaf van nieuwe vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee die aan vastgestelde normen van de Europese Unie voldoen, mits deze aanschaf plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van die normen en, wanneer die normen bindend worden, deze niet op reeds vóór die datum aangeschafte vervoermiddelen van toepassing zijn, of

    • 2°. het retrofitten van bestaande vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee, mits de normen van de Europese Unie nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die vervoermiddelen in bedrijf werden genomen, en die normen, zodra deze bindend worden, niet met terugwerkende kracht op die vervoermiddelen van toepassing zijn.

Artikel 11. Maximale projectduur

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

De maximale duur van projecten waarvoor subsidie kan worden verstrekt is:

  • a. bij een project cofinanciering: de duur van het project waar het project cofinanciering deel van uitmaakt en waarvoor subsidie vanuit een Europees subsidieprogramma is toegekend;

  • b. bij een project innovatiecluster: 1 jaar;

  • c. bij een project experimentele ontwikkeling: 2 jaar;

  • d. bij een project haalbaarheidsstudie: 6 maanden;

  • e. bij een project proeftuin: 3 jaar;

  • f. bij een project learning by using: 3 jaar.

Artikel 12. Subsidieplafonds

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 4 bedraagt voor 2021 € 8.000.000,–.

  • 2 Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 5 bedraagt voor 2021 € 450.000,–.

  • 3 Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in de artikel 6 voor emissiearme mobiele machines voor gebruik op luchthaventerreinen, bedraagt voor 2021 € 250.000,–.

  • 4 Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in de artikelen 6 en 8 voor:

    • a. vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties N1, N2 of N3, bedraagt gezamenlijk voor 2021 € 9.300.000,–;

    • b. vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties M2 of M3, bedraagt gezamenlijk voor 2021 € 4.500.000,–;

    • c. vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties L1 of L2, bedraagt gezamenlijk voor 2021 € 430.000,–;

    • d. zero-emissie mobiele machines, bedraagt gezamenlijk voor 2021 € 11.400.000,–;

    • e. emissiearme vaartuigen, bedraagt gezamenlijk voor 2021 € 1.800.000,–.

  • 5 Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 7 voor:

    • a. projecten gericht op de ontwikkeling van emissiearme vervoermiddelen bedraagt voor 2021 € 400.000,–;

    • b. projecten gericht op de ontwikkeling van emissiearme vliegtuigen bedraagt voor 2021 € 320.000,–.

  • 6 Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 8a bedraagt voor 2021 € 11.000.000,–.

  • 7 De Minister stelt het subsidieplafond voor de jaren na 2018 vast en maakt dit bekend in de Staatscourant voor aanvang van het tijdvak waarvoor het wordt vastgesteld.

  • 8 Indien een subsidieplafond niet volledig wordt benut in het tijdvak waarvoor het is vastgesteld, stelt de Minister het resterende bedrag beschikbaar voor aanvragen vallend onder een subsidieplafond dat reeds voor het aflopen van het tijdvak volledig is uitgeput.

Artikel 13. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend vanaf 23 maart 2021 tot en met 6 april 2021 17.00 uur.

  • 2 De Minister kan voor de jaren na 2017 per kalenderjaar een of meer aanvraagperioden vaststellen en maakt die bekend in de Staatscourant voor de aanvang van het tijdvak waarvoor de aanvraagperioden worden vastgesteld.

Artikel 14. Aanvragers

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Bij een project cofinanciering kan een aanvraag worden ingediend door een onderneming of een samenwerkingsverband van ondernemingen.

  • 2 Bij een project innovatiecluster kan een aanvraag worden ingediend door een onderneming of een niet-gouvernementele organisatie die het innovatiecluster opereert als bedoeld in artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Bij een project experimentele ontwikkeling en project haalbaarheidsstudie kan een aanvraag worden ingediend door een onderneming, een samenwerkingsverband van ondernemingen of een samenwerkingsverband van een of meerdere ondernemingen met een onderzoeksorganisatie of een niet-gouvernementele organisatie, waarbij een van de bedoelde ondernemingen de penvoerder is.

  • 4 Bij een project proeftuin kan een aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend door een samenwerkingsverband van ondernemingen of van een onderneming met een onderzoeksorganisatie of een niet-gouvernementele organisatie, waarbij een van de bedoelde ondernemingen de penvoerder is.

  • 5 Bij een project learning by using wordt de aanvraag ingediend door een lbu-samenwerkingsverband, waarbij ten minste twee ondernemingen investeren in emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg of in emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg en tank- of laadinfrastructuur.

  • 6 Onverminderd het vijfde lid kan maximaal één onderzoeksorganisatie deel uitmaken van het samenwerkingsverband.

  • 7 Een aanvraag tot subsidieverlening kan niet worden ingediend door een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 15. Aanvraagvereisten

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 2 Onverminderd artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit bevat een aanvraag:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. de gegevens, bedoeld in bijlage III van de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien het een aanvraag tot subsidieverlening betreft van meer dan € 500.000,–;

    • c. voor een project cofinanciering:

      • 1°. een verklaring dat nog niet gestart is met het project cofinanciering;

      • 2°. een afschrift van het besluit en bijlagen van de bevoegde autoriteit van het Europese programma waarvan het project cofinanciering deel uitmaakt, en

      • 3°. een overzicht van de verwachte exploitatiewinsten en -verliezen van de investering voor een periode van 5 jaar, gerekend vanaf de ingebruikname van de investering;

    • d. voor een project proeftuin of een project learning by using dat mede inhoudt een investering lokale infrastructuurvoorzieningen, steun voor regionale luchthavens of steun voor havens: een overzicht van de verwachte exploitatiewinsten en -verliezen van de investering voor een periode van 5 jaar, gerekend vanaf de ingebruikname van de investering;

    • e. voor een project proeftuin een door alle deelnemende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van het samenwerkingsverband;

    • f. voor een project learning by using:

      • 1°. een door alle deelnemende partijen ondertekende lbu-samenwerkingsovereenkomst van het samenwerkingsverband;

      • 2°. een offerte of offertes van de aanschaf van de emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg of een schriftelijke overeenkomst tot koop die nog geen onherroepelijke verplichtingen bevat;

      • 3°. de offerte of offertes van referentievoertuigen;

      • 4°. een plan van aanpak dat de wijze van de gegevensverzameling en -verwerking en kennisverspreiding omschrijft en dat in ieder geval betrekking heeft op:

        • 1°. data die inzichtelijk maken wat de actieradius is van voertuigen onder verschillende omstandigheden;

        • 2°. data over de kosten die gemoeid zijn met de aankoop en operatie van voertuigen, en

        • 3°. data die van belang zijn voor de inzetbaarheid van voertuigen in dagelijkse logistieke processen;

    • g. een onderbouwing van de wijze waarop het eigen aandeel in de projectkosten wordt gefinancierd, indien een aanvraag door een onderneming wordt ingediend;

    • h. een onderbouwing van de wijze waarop het eigen aandeel in de projectkosten door de deelnemers van het samenwerkingsverband of een lbu-samenwerkingsverband wordt gefinancierd, indien een aanvraag namens de deelnemers van een samenwerkingsverband of een lbu-samenwerkingsverband wordt ingediend.

Artikel 16. Wijze van verdelen

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Voor projecten cofinanciering, projecten haalbaarheidsstudie en projecten learning by using vindt de subsidieverdeling plaats op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 Voor projecten innovatiecluster vindt de subsidieverdeling plaats aan de hand van een rangschikking van de aanvragen die voor subsidieverstrekking in aanmerking komen, per alternatieve brandstof, genoemd in artikel 5, onder b, waarbij uitsluitend de hoogst gerangschikte aanvraag per alternatieve brandstof in aanmerking komt voor subsidieverstrekking. Als het subsidieplafond ontoereikend is om voor ieder brandstofspoor één innovatiecluster een subsidie te verlenen gaat de aanvraag met het hoogste aantal punten voor.

  • 3 Voor projecten experimentele ontwikkeling en projecten proeftuin vindt de subsidieverdeling plaats aan de hand van een rangschikking per subsidieplafond van de aanvragen die voor subsidieverstrekking in aanmerking komen.

  • 4 Indien twee of meer aanvragen voor projecten op dezelfde plaats in de rangschikking terechtkomen wordt door middel van loting de definitieve plaats in de rangschikking bepaald.

  • 5 In afwijking van het eerste tot en met derde lid vindt, indien een gevraagde subsidie niet geheel doch voor ten minste 70 procent kan worden verstrekt omdat het subsidieplafond bijna is bereikt, overleg plaats met de aanvrager over het al dan niet geven van een beschikking houdende een afwijking van het subsidiebedrag dat is aangevraagd.

  • 6 Indien een subsidieplafond niet volledig wordt benut in het tijdvak waarvoor het is vastgesteld stelt de Minister het resterende bedrag beschikbaar voor aanvragen vallend onder een subsidieplafond dat reeds voor het aflopen van het tijdvak volledig is uitgeput en worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van:

    • a. projecten proeftuin;

    • b. projecten experimentele ontwikkeling;

    • c. projecten learning by using;

    • d. projecten haalbaarheidsstudies.

Artikel 17. Beoordelingscriteria

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 De aanvragen, met uitzondering van aanvragen voor een project cofinanciering, haalbaarheidsstudie en learning by using, worden beoordeeld op excellentie, impact en uitvoering van het project, zoals omschreven in bijlage 1 voor projecten innovatiecluster en in bijlage 2 voor projecten proeftuin en experimentele ontwikkeling.

  • 2 Als de adviescommissie, bedoeld in artikel 25, aan een project proeftuin 70 punten of meer toekent en dat project heeft betrekking op zero-emissie mobiele machines die binnen het project worden ingezet in de woningbouw ontvangt dat project een bonus van 10 punten.

  • 3 Bij de beoordeling worden punten toegekend, wat kan leiden tot een maximum van 100 punten per aanvraag of als het tweede lid van toepassing is maximaal 110 punten.

Artikel 18. Weigeringsgronden

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Een subsidieaanvraag wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit, in ieder geval afgewezen indien:

  • a. er al een subsidie is verstrekt op grond van deze regeling voor hetzelfde project;

  • b. er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. indien de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend en het stimulerend effect als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening daardoor ontbreekt;

  • e. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de algemene groepsvrijstellingsverordening, of

  • f. een project minder dan 70 punten heeft behaald in de rangschikking.

Artikel 19. Hoogte van de subsidie

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Het maximale percentage subsidie en het maximale subsidiebedrag bedragen:

    • a. bij een project cofinanciering: maximaal 90 procent van het maximale bedrag als bedoeld in artikel 56, zesde lid, 56 ter, vierde lid of 56 quater, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 1.000.000,–, of maximaal € 1.620.000,– voor infrastructuur met lokale productie uit hernieuwbare energiebronnen, na aftrek van de Europese cofinanciering;

    • b. bij een project innovatiecluster: de maximale percentages genoemd in artikel 27, zesde en negende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en gemiddeld maximaal € 150.000,–.

    • c. bij een project experimentele ontwikkeling: het maximale percentage genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening van de in aanmerking komende kosten en:

      • 1°. voor vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties N1, N2, N3, M2 of M3, maximaal € 500.000,–;

      • 2°. voor vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties L1 of L2, maximaal € 150.000,–;

      • 3°. voor emissiearme mobiele machines voor gebruik op luchthaventerreinen, maximaal € 250.000;

      • 4°. voor zero-emissie mobiele machines, maximaal € 500.000,–;

      • 5°. voor emissiearme vaartuigen, maximaal € 500.000,–;

    • d. bij een project haalbaarheidsstudie: het maximale percentage genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel d, en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening van de in aanmerking komende kosten en:

      • 1°. voor emissiearme vervoermiddelen maximaal € 50.000,–;

      • 2°. voor emissiearme vliegtuigen maximaal € 80.000,–,

      • 3°. indien er sprake is van een samenwerkingsverband van een of meerdere ondernemingen met een onderzoeksorganisatie of een niet-gouvernementele organisatie, ontvangt een of meer ondernemingen minimaal 20% van de totale subsidieverlening;

    • e. bij een project proeftuin:

      • 1°. voor vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties N1, N2, N3, M2 of M3, de toepasselijke maximale bedragen en percentages als bedoeld en genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 2.000.000,–, en:

        • i. indien het project mede inhoudt een investering lokale infrastructuurvoorziening: het maximale bedrag bedoeld in artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 900.000,– voor die investering, of

        • ii. indien het project mede inhoudt een investering milieubescherming: de maximale percentages bedoeld in artikel 36, zesde en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening met een maximum van 28% voor grote ondernemingen, 38% voor middelgrote ondernemingen en 48% voor kleine ondernemingen;

      • 2°. voor vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties L1 of L2 de toepasselijke maximale bedragen en percentages als bedoeld en genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 150.000,–, en:

        • i. indien het project mede inhoudt steun voor een investering lokale infrastructuurvoorziening: het maximale bedrag bedoeld in artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 75.000,– voor die investering, of

        • ii. indien het project mede inhoudt een investering milieubescherming: de maximale percentages bedoeld in artikel 36, zesde en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 3°. voor voertuigen voor gebruik op luchthaventerreinen, de toepasselijke maximale bedragen en percentages als bedoeld en genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 1.000.000,–, en:

        • i. indien het project mede inhoudt steun voor regionale luchthavens: het maximale bedrag bedoeld in artikel 56 bis, elfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 500.000,– voor die investering, of

        • ii. indien het project mede inhoudt een investering milieubescherming: de maximale percentages bedoeld in artikel 36, zesde en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 4°. voor zero-emissie mobiele machines, de toepasselijke maximale bedragen en percentages als bedoeld en genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 2.000.000,–, en:

        • i. indien het project mede inhoudt steun voor een investering lokale infrastructuurvoorziening: het maximale bedrag bedoeld in artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 900.000,– voor die investering, of

        • ii. indien het project mede inhoudt een investering milieubescherming: de maximale percentages bedoeld in artikel 36, zesde en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 5°. voor emissiearme vaartuigen, de toepasselijke maximale bedragen en percentages als bedoeld en genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 1.800.000,– en:

        • i. indien het project mede inhoudt steun voor havens: het maximale bedrag bedoeld in artikel 56 ter, vierde lid, of 56 quater, vierde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening en maximaal € 900.000,– voor die investering, of

        • ii. indien het project mede inhoudt een investering milieubescherming: de maximale percentages bedoeld in artikel 36, zesde en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f. bij een project learning by using maximaal € 3.000.000,– waarbij:

      • voor het projectonderdeel experimentele ontwikkeling: de maximale bedragen en percentages als bedoeld en genoemd in artikel 25, vijfde lid, onderdeel c, en zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing zijn waarbij het maximale bedrag wordt berekend door het aantal projectdeelnemers te vermenigvuldigen met € 45.000,– en maximaal 15% van de totaal verleende subsidie, en

      • 2°. voor het projectonderdeel investering milieubescherming: de maximale percentages bedoeld in artikel 36, zesde en zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing zijn met een maximum van 28% voor grote ondernemingen, 38% voor middelgrote ondernemingen en 48% voor kleine ondernemingen, en

      • 3°. indien het project mede inhoudt een investering lokale infrastructuurvoorziening: het maximale bedrag bedoeld in artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en maximaal € 900.000,– voor die investering.

  • 2 Bij een investering lokale infrastructuurvoorziening bedraagt de subsidie maximaal het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst van de investering bedoeld in artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Bij steun voor havens bedraagt de subsidie maximaal het verschil tussen de subsidiabele kosten en de exploitatiewinst van de investering, bedoeld in artikel 56 ter, vierde lid, of 56 quater, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4 Voor onderzoeksorganisaties en niet-gouvernementele organisaties, niet handelend als onderneming, geldt een maximaal percentage subsidie van 100%.

Artikel 20. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Als subsidiabele kosten komen uitsluitend in aanmerking:

    • a. bij een project cofinanciering: de kosten als bedoeld in artikel 56, vijfde lid, 56 ter, tweede lid of 56 quater, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. bij een project innovatiecluster: de kosten als bedoeld in artikel 27, vijfde en achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. bij een project experimentele ontwikkeling: de kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. bij een project haalbaarheidsstudie: de kosten als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsordening;

    • e. bij een project proeftuin inhoudende experimentele ontwikkeling: de kosten als bedoeld in de artikelen 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening

    • f. bij een project proeftuin mede inhoudende een investering lokale infrastructuurvoorzieningen: de kosten als bedoeld in artikel 56, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • g. bij een project proeftuin mede inhoudende een investering milieubescherming: de kosten als bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • h. bij een project proeftuin mede inhoudende steun voor havens: de kosten als bedoeld in artikel 56 ter, tweede lid, of 56 quater, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • i. bij een project learning by using inhoudende experimentele ontwikkeling: de kosten als bedoeld in de artikelen 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • j. bij een project learning by using mede inhoudende een investering in lokale infrastructuurvoorzieningen: de kosten als bedoeld in artikel 56, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • k. bij een project learning by using inhoudende een investering milieubescherming: de kosten als bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kunnen worden gehanteerd:

    • a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;

    • b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.

  • 3 De subsidiabele kosten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, gespecificeerd en actueel zijn, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 21. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 22. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn, en

    • c. aan derden betaalde kosten.

  • 3 Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 60,– per uur.

Artikel 23. Berekening met forfaitair uurtarief loonkosten

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 60,– per uur.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn, en

    • b. aan derden betaalde kosten.

Artikel 23a. Bevoorschotting

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Onze Minister verstrekt ambtshalve voorschotten voor een subsidie die nog niet is vastgesteld.

  • 2 Bij subsidies tot € 25.000,– wordt bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot verstrekt van 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 3 Bij subsidies van € 25.000,– of meer bedraagt het totale voorschotbedrag 90% van het verleende subsidiebedrag.

  • 4 Bij subsidies van € 25.000,– of meer:

    • a. wordt het eerste voorschot ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening of binnen twee weken na de in het projectplan aangegeven startdatum;

    • b. worden de daaropvolgende voorschotten ambtshalve verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober;

    • c. wordt, met in achtneming van het derde lid, het voorschot berekend door het totale voorschotbedrag te delen door het aantal kwartalen in de subsidieperiode.

  • 5 Bij subsidies van € 25.000,– of meer met een begroting per mijlpaal:

    • a. is het vierde lid, onder a en b van toepassing;

    • b. wordt, met in achtneming van het derde lid, de hoogte van het voorschot berekend door de in de periode tussen twee mijlpalen te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het in artikel 19 bepaalde subsidiepercentage en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 6 Bij subsidies van € 25.000,– tot € 125.000,– en waarvan de projectduur 1 jaar of minder is zijn het vierde en vijfde lid niet van toepassing en wordt het voorschot ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 24. Verplichtingen

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 2 In het verslag als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval opgenomen:

    • a. de mate waarin technologische belemmeringen zijn opgelost;

    • b. de mate waarin organisatorische belemmeringen zijn opgelost;

    • c. de mate waarin wet- en regelgeving als belemmerend is ervaren;

    • d. de invloed die het project heeft gehad op energieverbruik, emissies, kostprijs en toepasbaarheid van de innovatieve techniek ten opzichte van het conventionele alternatief waarvoor deze in de plaats komt.

  • 3 Bij een project learning by using zijn de ondernemingen in het lbu-samenwerkingsverband verplicht:

    • a. aan te tonen dat de eerste inschrijving en tenaamstelling van de emissiearme vervoermiddelen plaatsvindt na de datum van indiening van de aanvraag;

    • b. er zorg voor te dragen dat de emissiearme vervoermiddelen gedurende twee jaar vanaf de datum van de eerste inschrijving en tenaamstelling en gedurende de looptijd van het project:

      • 1°. ononderbroken op naam van de betreffende onderneming zijn gesteld, of

      • ononderbroken op naam van de leasemaatschappij zijn gesteld, waarbij de onderneming die het vervoermiddel least deze ononderbroken voor een periode van twee jaar least;

    • c. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de Minister indien er minder emissiearme vervoermiddelen worden aangeschaft dan waarvoor subsidie is verleend.

  • 4 De verplichting van het derde lid, onderdeel b, geldt niet indien de subsidieontvanger een emissiearm vervoermiddel vervangt door een ander nieuw emissiearm vervoermiddel dat ook in aanmerking zou zijn gekomen voor subsidie op grond van deze regeling en dit andere vervoermiddel gedurende de nog resterende termijn van de in het eerste lid, onderdeel b, genoemde periode op zijn naam is gesteld.

Artikel 24a. Wijziging subsidieverlening project learning by using

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 Indien de subsidieontvanger minder emissiearme vervoermiddelen aanschaft dan waarvoor subsidie is verleend, wordt het verleende subsidiebedrag naar rato verlaagd.

  • 2 Indien de subsidieontvanger minder emissiearme vervoermiddelen aanschaft dan waarvoor subsidie is verleend en daardoor niet meer voldoet aan artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, wordt het verleende subsidiebedrag naar rato verlaagd en wordt het totale verleende subsidiebedrag verlaagd met 10%.

  • 3 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 24, derde lid, onderdeel b, wordt het verleende subsidiebedrag verlaagd waarbij het bedrag wordt bepaald door de subsidie te verminderen met 1/24evan het verstrekte subsidiebedrag vermenigvuldigd met het aantal volledige maanden waarin niet is voldaan aan de verplichting genoemd in artikel 24, derde lid, onderdeel b.

  • 4 In de gevallen bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt de verleningsbeschikking dienovereenkomstig gewijzigd.

Artikel 25. Adviescommissie

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

  • 1 De Minister stelt een adviescommissie in, die tot taak heeft hem op diens verzoek te adviseren omtrent aanvragen voor subsidie voor projecten experimentele ontwikkeling, projecten proeftuin en projecten learning by using als bedoeld in de artikelen 6, 8 en 8a.

  • 2 De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste acht andere leden.

  • 3 De adviescommissie stelt een reglement van orde op en legt dit ter goedkeuring voor aan de Minister.

  • 4 De voorzitter en de leden van de adviescommissie nemen niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien zij persoonlijk belang hebben bij de ingediende aanvraag of anderszins persoonlijk of zakelijk bij de ingediende aanvraag zijn betrokken.

Artikel 26. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 oktober 2021, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor 1 oktober 2021 zijn aangevraagd.

Artikel 27. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

S.A.M. Dijksma

Bijlage 1. Beoordelingscriteria projecten innovatiecluster

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Criterium

Omschrijving

Punten

Excellentie

• De kwaliteit en duidelijkheid van de doelstellingen van het innovatiecluster in relatie tot het bepaalde in de artikelen 3 en 5 van de regeling

• De kwaliteit van de voorgestelde aanpak van het innovatiecluster: de mate waarin het project bijdraagt aan het stimuleren van innovatieve activiteiten door:

• het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen,

• daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het innovatiecluster

40

Impact

• Effectiviteit van de voorgestelde activiteiten van het innovatiecluster: de manier waarop het innovatiecluster gaat bijdragen aan het bepaalde in de artikel 3 en 5 van de regeling

• Kennisoverdracht en communicatie: de mate waarin het project bijdraagt aan publieke kennis en publieke inzichten, en de mate waarin het innovatiecluster een positieve bijdrage levert aan de acceptatiegraad van het onderwerp dat het innovatiecluster vertegenwoordigt

40

Uitvoering

• Projectmanagement: de kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van het project en het projectmanagement in het licht van de samenwerking tussen de bij het project betrokken partijen, opvolging en rapportage, risicobeheer, financieel management en stakeholder-management

• Begroting: is de begroting voldoende duidelijk uitgewerkt, staan de opgevoerde kosten in redelijke verhouding tot de omschreven activiteiten en is het voldoende onderbouwd dat de deelnemers hun eigen aandeel in het project kunnen financieren

• Samenwerking: kwaliteit van de samenwerking tussen de verschillende (keten-) partners en de mate waarin de partners een representatieve afspiegeling zijn van de markt van het betreffende onderwerp

20

Bijlage 2. Beoordelingscriteria projecten experimentele ontwikkeling en proeftuin

[Regeling vervallen per 01-10-2021]

Criterium

Omschrijving

Project proeftuin

Project experimentele ontwikkeling

Excellentie

TOTAAL:

30

40

 

De kwaliteit en duidelijkheid van de doelstellingen van het project in relatie tot het bepaalde in artikelen 3, 6 en 8 van de regeling

8

10

De kwaliteit van de voorgestelde aanpak van het project en de mate waarin de samenhang tussen technologie en andere aspecten zoals gedrag en regelgeving in het project worden geadresseerd, zowel ten aanzien van de inhoudelijke projectaanpak als de samenwerking tussen relevante partijen

12

10

De mate waarin technologische vernieuwing wordt gerealiseerd of wezenlijke nieuwe toepassingen worden gerealiseerd van een bestaande technologie

10

20

Impact

TOTAAL:

50

40

 

Vervolgpotentieel: De manier waarop het project gaat bijdragen aan het bepaalde in artikelen 3, 6 en 8 van de regeling, en hoe het projectresultaat zelf een vervolg krijgt, op basis van o.a. een exploitatie- of businessplan, bijdragen aan de ontwikkeling van wet- en regelgeving, normen en standaarden

20

10

Verdienpotentieel: de mate waarin het project kansen creëert voor de Nederlandse economie, o.a. groei van omzet en werkgelegenheid en exportkansen

10

20

Kennisoverdracht en communicatie: de mate waarin het project bijdraagt aan publieke kennis en publieke inzichten, de wijze waarop resultaten worden gecommuniceerd en de mate waarin het project een positieve bijdrage levert aan de acceptatiegraad van de voorgestelde innovatie

15

5

Neveneffecten: de effecten van het project op niet klimaat-gerelateerde uitlaatgasemissies en geluid

5

5

Uitvoering

TOTAAL:

20

20

 

Projectmanagement: de kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van het project, opvolging en rapportage, risicobeheer, financieel management en stakeholder-management

8

8

Begroting: is de begroting voldoende duidelijk uitgewerkt, staan de opgevoerde kosten in redelijke verhouding tot de omschreven activiteiten en is voldoende onderbouwd dat de deelnemers hun eigen aandeel in het project kunnen financieren

6

6

Samenwerking: kwaliteit van de samenwerking tussen de verschillende (keten-)partners

6

6

 

TOTAAL

100

100

Naar boven