Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2022 t/m heden

Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 15 juni 2017, nr. 2086428, houdende bepalingen met betrekking tot onderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer)

Artikel 2

  • 1 Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van alcohol, worden aangewezen:

    • a. de ogen: bloeddoorlopen ogen;

    • b. de spraak: slecht articuleren, langzaam praten, niet goed uit de woorden kunnen komen of met dubbele tong praten;

    • c. de motoriek: niet in rechte lijn kunnen lopen, zwalken of onvast op de benen staan.

  • 2 Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of van een of meer andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dan die stoffen of alcohol worden aangewezen:

    • a. de ogen: wijd opengesperde ogen, waterige of wazige ogen, bloeddoorlopen ogen, heen en weer of wegrollende ogen, hangende oogleden of trillende oogleden;

    • b. de pupillen: groter dan 5 millimeter of kleiner dan 2 mm bij daglicht of direct licht, kleiner dan 5 millimeter in het donker, of langzaam reagerend, knipperend of geen reactie vertonend;

    • c. de spraak: onsamenhangende taal, woordenvloed, stamelen of stotteren;

    • d. de motoriek: onvast ter been, trillen, zich veelvuldig krabben, wrijven of plukken aan de kleding of bewegingsdrang.

Artikel 3

Voor het verrichten van een voorlopig ademonderzoek als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit wordt de Dräger Alcotest 7510 ademtester aangewezen.

Artikel 4

Voor het verrichten van een onderzoek van speeksel als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Besluit, worden het type Securetec DrugWipe 5S en tot 1 maart 2023 tevens het type Dräger DrugCheck® 3000 als speekseltesters aangewezen.

Artikel 5

  • 1 Voor het verrichten van een ademonderzoek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit worden de ademanalyseapparaten van Dräger Alcotest 9510 NL aangewezen die zijn voorzien van het goedkeuringsteken T7802.

  • 2 Het alcoholgehalte wordt bepaald door toepassing van de volgende correctie op het rekenkundig gemiddelde van de twee meetresultaten, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van het Besluit:

    • a. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten kleiner is dan 500 microgram per liter, is het resultaat van het ademonderzoek gelijk aan (0,9Y–30) microgram per liter;

    • b. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten gelijk is aan of groter is dan 500 microgram per liter, is het resultaat van het ademonderzoek gelijk aan (0,85Y–5) microgram per liter.

  • 3 Het resultaat van het ademonderzoek mag niet worden aangewezen of afgedrukt indien het verschil tussen de beide meetresultaten groter is dan 10% van het kleinste meetresultaat.

Artikel 6

  • 1 De hoeveelheid bloed die wordt afgenomen ten behoeve van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit en een aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit, bedraagt bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste 3 milliliter.

  • 2 Voor de bloedafname, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende hulpmiddelen voorgeschreven:

    • a. twee buisjes elk met een inhoud van 5 milliliter die ten minste 4 milligram per milliliter inhoud van de buis natriumfluoride bevatten en voldoende heparinenatrium voor antistolling van het bloed;

    • b. een universeel systeem voor bloedafname dat voorzien is van een prikbeschermer na bloedafname;

    • c. een alcoholvrij ontsmettingsdoekje op basis van 2% chloorhexidine;

    • d. een steriel verpakt gaaskompres;

    • e. een steriel verpakte wondpleister.

  • 3 Voor de verzending van de buisjes, bedoeld in het tweede lid, wordt de volgende verpakking voorgeschreven:

    • a. een hard plastic doos voorzien van dubbelzijdig foam interieur;

    • b. een lekvrije 95 kPa-zak, gecertificeerd voor vervoer van buisjes;

    • c. een absorberende buizenhouder bestemd voor tenminste twee buisjes;

    • d. drie fraudebestendige sluitzegels.

Artikel 7

Artikel 8

  • 1 Het verschuldigde bedrag voor de bloedafname, bedoeld in artikel 11, derde lid, onder b, van het Besluit, ten behoeve van een tegenonderzoek bedraagt € 78 indien het afnemen van het bloed door een arts of verpleegkundige geschiedt in de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur en € 102 indien het afnemen geschiedt in de periode van 18.00 uur tot 8.00 uur of in de periode van 18.00 uur vrijdagavond tot 8.00 uur maandagochtend.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353) in werking treedt.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 juni 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie,

S.A. Blok

Bijlage 1. behorende bij artikel 7, eerste lid

De eisen aan de methode met behulp waarvan bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit wordt verricht:

  • Nadat door een arts of een verpleegkundige van de verdachte bloed is afgenomen, worden door een opsporingsambtenaar, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit, de buisjes of het buisje met bloed in het verzegelde bloedblok in de vriezer geplaatst, en wel liggend op het grootste oppervlak om de kans op breuk van de bloedbuizen te minimaliseren. Het bloedblok wordt bevroren getransporteerd en binnen de termijn van vier weken, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit bij het laboratorium bezorgd. Na ontvangst door het laboratorium worden de buisjes of het buisje met bloed bevroren bewaard.

  • In geval van een tegenonderzoek op alcohol wordt het buisje bloed gekoeld getransporteerd. In geval van een tegenonderzoek op andere stoffen, al dan niet in combinatie met tegenonderzoek op alcohol, wordt het buisje bloed op droogijs of in een vriezer van ongeveer -20°C getransporteerd.

  • Het gehalte van een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen wordt minimaal in tweevoud (duplo) bepaald. Het gehalte van alcohol wordt bepaald door minimaal in tweevoud een monster te prepareren voor analyse op twee orthogonale scheidingsmethoden en zal daarmee resulteren in tenminste vier resultaten.

  • Het valideren van de methode gebeurt volgens de laatste versie van de Guideline on bioanalytical method validation (European Medicines Agency).1

  • Het laboratorium controleert ten minste vier keer per jaar de juistheid van de methode, bij voorkeur door deelname aan ringonderzoeken of door het analyseren van een geschikt (gecertificeerd) controlemonster waarvan minimaal 75% met voldoende resultaat. Bij deelname aan een ringonderzoek betekent een voldoende resultaat een absolute waarde van de z-score lager dan 2,0. Bij analyse van een (gecertificeerd) controlemonster (CRM) betekent een voldoende resultaat dat het resultaat binnen de door de bereider/leverancier aangegeven betrouwbaarheidsinterval (95%) met dekkingsfactor k=2 valt.

  • Ter bevestiging van het gebruik van cannabis en ter verificatie van het resultaat van het onderzoek naar het gehalte van THC, wordt ook de aanwezigheid van THC-COOH bepaald. THC wordt alleen gerapporteerd als THC-COOH aanwezig is. De aanwezigheid van THC-COOH wordt niet in de eindrapportage opgenomen.

  • Ter bevestiging van het gebruik van cocaïne en ter verificatie van het resultaat van het onderzoek naar het gehalte van cocaïne, wordt ook de aanwezigheid van benzoylecgonine bepaald. Cocaïne wordt alleen gerapporteerd als benzoylecgonine aanwezig is. De aanwezigheid van benzoylecgonine wordt niet in de eindrapportage opgenomen.

  • Van THC-COOH en benzoylecgonine wordt minimaal de ‘limit of identification’ (LOI) vastgesteld bij validatie. Deze dient voor beide stoffen l 5 microgram per liter te zijn.

  • De LOI is gedefinieerd als 2x de ‘limit of detection’2 en mag niet boven de ondergrens van de kwantitatieve bepaling (‘lower limit of quantification’, LLOQ) liggen.

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen, is maximaal 30% en wordt berekend zoals in onderstaande formule is weer gegeven.

Bijlage 268628.png

Waarbij:

U: De ‘uitgebreide meetonzekerheid’

bias: Intra-laboratorium bias, bepaald d.m.v. het CRM

k: Dekkingsfactor 2,3 (behorende bij een eenzijdig 99% betrouwbaarheidsinterval)

sCref: Standaardafwijking op het CRM

p: Aantal participerende laboratoria waarmee CRM waarde is vastgesteld

s: Intra-laboratorium reproduceerbaarheid, bepaald d.m.v. het CRM of eerstelijnscontroles

n: Aantal waarnemingen om intra-laboratorium reproduceerbaarheid mee vast te stellen

Een minimaal aantal van 20 waarnemingen op CRM is nodig om de intra-laboratorium bias en reproduceerbaarheid vast te stellen.

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor alcohol is maximaal 10% en wordt berekend zoals in onderstaande formule is weer gegeven

Bijlage 268629.png

Waarbij:

U: De ‘uitgebreide meetonzekerheid’

bias: Intra-laboratorium bias, bepaald d.m.v. het CRM

k: Dekkingsfactor 2,3 (behorende bij een eenzijdig 99% betrouwbaarheidsinterval)

sCref: Standaardafwijking op het CRM

p: Aantal participerende laboratoria waarmee CRM waarde is vastgesteld

s: Intra-laboratorium reproduceerbaarheid, bepaald d.m.v. het CRM of eerstelijnscontroles

n: Aantal waarnemingen om intra-laboratorium reproduceerbaarheid mee vast te stellen

Een minimaal aantal van 20 waarnemingen op CRM is nodig om de intra-laboratorium bias en reproduceerbaarheid vast te stellen.

  • De LLOQ is gedefinieerd als de laagste concentratie van de component in het analysemonster, waarvan de meetwaarde nog met een bepaalde juistheid en precisie, conform de vigerende richtlijnen, kan worden vastgesteld.

  • De LLOQ is ten hoogste 12 microgram per liter voor amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA, MDA. De LLOQ is ten hoogste de grenswaarde indien in combinatie gebruikt voor THC, cocaïne, morfine, GHB en ethanol.

  • Voor amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA en MDA is de grenswaarde van 50 microgram per liter van toepassing op de som van de concentraties in geval van aanwezigheid van uitsluitend deze stoffen. De concentraties amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA en MDA vanaf waar deze worden meegeteld is 12 microgram per literl.

  • Het resultaat van de meting wordt bij een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen uitgedrukt in microgram per liter; bij GHB in milligram per liter en bij alcohol in milligram per milliliter.

  • Resultaten en tussenberekeningen van het onderzoek worden niet afgerond. Het resultaat van de metingen van het gehalte van alcohol of een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen wordt gemiddeld. Op dat gemiddelde vindt een correctie-aftrek plaats van 30% bij de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen, en van 10% bij alcohol.

  • Het eindresultaat wordt naar beneden afgerond op twee significante cijfers bij de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen. Bij alcohol wordt het eindresultaat naar beneden afgerond en gerapporteerd met twee decimalen.

  • De bloedgehaltes worden in tabelvorm in het rapport opgenomen zoals in het hierna getoonde voorbeeld.

    Het eindresultaat van de analyse bedraagt, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie:

    Aangewezen stof

    Meetbare stof

    Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt

    Grenswaarde indien in combinatie gebruikt

    Eindresultaat in bloed [Sporen Identificatie Nummer]

    Rapportage eenheid

    alcohol

    ethanol#

    0,50 of 0,20 @

    0,20

     

    milligram per milliliter

    amfetamine

    amfetamine

    50*

    25

     

    microgram per liter

    methamfetamine

    methamfetamine

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDMA

    MDMA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDEA

    MDEA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDA

    MDA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    Groep amfetamine-achtigen

    *

    50*

     

    microgram per liter

    cannabis

    THC

    3,0

    1,0

     

    microgram per liter

    cocaïne

    cocaïne

    50

    10

     

    microgram per liter

    heroïne/morfine

    morfine

    20

    10

     

    microgram per liter

    GHB, gamma butyrolacton of 1,4-butaandiol

    GHB

    10

    5

     

    milligram per liter

    @ Wegenverkeerswet 1994, art 8, tweede en derde lid.

    Toelichting bij combinaties met amfetamine-achtige stoffen:

    • a. Een combinatie van uitsluitend amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA wordt volgens het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Staatsblad 2016,529) aangemerkt als enkelvoudig gebruik voor de som van amfetamine-achtige stoffen. Bij deze stoffen kunnen de concentraties worden opgeteld, omdat de werking van deze stoffen goed vergelijkbaar is. De grenswaarde bij combinatiegebruik van amfetamine-achtigen geldt daarom voor de amfetamine-achtige stoffen afzonderlijk maar ook voor de som van de afzonderlijke amfetamine-achtige stoffen.

    • b. Wanneer amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA zijn aangetoond in combinatie met andere stoffen dan amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA, geldt de grenswaarde bij gecombineerd gebruik (25 microgram per liter) voor de afzonderlijke stoffen.

  • Het rapport bevat het eindresultaat van het onderzoek. Dit is het resultaat van het onderzoek met aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie.

  • Er wordt bij het rapporteren van het eindresultaat geen rekening gehouden met medicinaal gebruik van de aangewezen stoffen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit.

Bijlage 2. behorende bij artikel 7, tweede lid

De eisen aan de methode met behulp waarvan een aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit wordt verricht:

  • Het laboratorium dat het aanvullend onderzoek verricht geeft in een bijlage bij het rapport aan welke rijgevaarlijke stoffen zijn onderzocht met de gebruikte methode en vanaf welke concentraties de aanwezigheid van stoffen wordt gerapporteerd.

  • Het aanvullend onderzoek is gericht op onderzoek naar stoffen die ingedeeld zijn in categorie II en III conform de ICADTS classificatie of vergelijkbare bronnen.

  • De mate waarin een geneesmiddel de rijvaardigheid beïnvloedt, wordt weergegeven conform de classificatie van The International Council on Alcohol, Drugs & Traffic Safety (ICADTS): Categorie I: geen tot weinig invloed op de rijvaardigheid; Categorie II: licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid; Categorie III: ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid.

  • Als dit aanvullend onderzoek een bredere toepassing kent dan de Wegenverkeerswet 1994 en daarmee meer stoffen dan rijgevaarlijke stoffen kunnen worden gedetecteerd, wordt met een algemene zin in het rapport vermeld dat de eindresultaten van het onderzoek alleen betrekking hebben op de onderzochte rijgevaarlijke stoffen.

  • Andere stoffen dan de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen die zijn gedetecteerd, worden in het rapport geduid door deskundige op het gebied van de forensische toxicologie of de farmacologie, aangezien voor deze stoffen geen specifieke grenswaarden in het Besluit zijn opgenomen.

  • Het rapport van het tegenonderzoek bevat ook een interpretatie van de resultaten en licht toe in hoeverre de conclusie van dat onderzoek overeenkomt met de conclusie van het initiële onderzoek.

Bijlage 3. behorende bij artikel bij artikel 8, tweede lid

 

Tegenonderzoek naar gehalte van alcohol in bloed

Tegenonderzoek naar gehalte van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Transportkosten binnen Nederland

€ 0,85 per km (koeltransport)

€ 0,53 per km

Temperatuur en daarbij horende kosten van transport

Geen extra kosten

Vervoer op droogijs of in de vriezer: € 184

Verpakkingsmateriaal ten behoeve van verzending

€ 17

€ 17

Verzending naar een laboratorium buiten Nederland

Indien de verdachte een laboratorium buiten Nederland aanwijst voor tegenonderzoek zullen de verzendkosten hoger liggen. Naast de kilometerprijs dient in dat geval rekening gehouden te worden met eventuele reis- en verblijfkosten van de transporteur. Aan het transportbedrijf wordt in deze situatie door de instantie die het bloed verstuurt, gevraagd een offerte op te maken en krijgt de verdachte binnen twee werkdagen een terugkoppeling van de verzendkosten.

  1. Scientific Working Group for Forensic Toxicology (SWGTOX). Standard Practices for Method Validation in Forensic Toxicology. SWGTOX Doc 003 Revision 1. Published May 20, 2013. ^ [1]
  2. http://depa.fquim.unam.mx/amyd/archivero/Limite_deteccion_4836.pdf ^ [2]
Naar boven